Woordenlijst Nr 32 Geluid produceren door mensen Taal
Agturzegn: nazeggen Aksent: accent Art deur mukoör klapn: luid door elkaar praten Babuliengsju: babbeltje Babuliengu: gepraat, gebabbel Babuln: praten Babultju sloön: babbeltje slaan Bieguluut: bijgeluid Biejeeënroepn: bijeenroepen Bijbie die bleët: huilende baby Bijbie die sjhreeëmt: huilende baby Bloözn: blazen Boekubong: boekenbon Boekulieëfebur: boekenliefhebber Boekupries: boekenprijs Boekuvurzaamuloöru: boekenverzamelaar Boenkn: bonken op een deur bvb Brieësjhn: luid zijn woede uiten Broebuln: zeveren Bruln: brullen Bruusjhn: geluid van lopend water Buuk ramult: buik rammelt Buruln: brullen, luid roepen Busjhaadugdu ooörn: beschadigde oren Buusjhn: hard kloppen (op tafel of op deur) Deesiebil: decibel, eenheid voor geluidsterkte Dieskuuteern: discuteren Druk vurkeeër: druk verkeer Drupuln: het geluid van neervallende waterdruppels Duuts: Duits Fluusturn: stilletjes spreken Fraäns medoör up: Frans met haar op, slecht Frans Gaapn (luudu): luid gapen Gieërundu ban van u noto die fringt: gierende banden van remmende auto Grugtu: geluid, lawaai Grugtu maakn: lawaai produceren Guluut: lawaai Guramul me sjhutuls: gerammel met afwas Guroeëzumoeës up u rusepsju: geroezemoes op een receptie Ienguls: Engels Iezoomoo die krakt: krakende piepschuim Ietaljoöns: Italiaans Kient die kriest: kind dat weent Klakubusu: toestel om geluid te maken Klakn: applaudisseren Klapn: spreken Klapn en brijn: als je aan ‘t werken bent, dan mag je wel spreken maar je moet ondertussen verderwerken Klapn zoendur vel up ju buuk: zeveren Kloöru taalu spreekn: klare taal spreken Klopn up meetaal: kloppen op metaal Knapurugu tjieps: knapperige chips Koetunaänsju: dialoog Koetparlee: lange uitleg Fr coup de parler Kowgom known: kowgum knauwen Kriesjhundu kiendurs: krijsende, wenende kinderen Kuchun: kuchen Lachun: lachen Leevn: lawaai Leevn maakn: geluid voortbrengen Luudn of luujn: luiden (klok bvb) Luudu klapn: luid praten Luudu muuziek: luide muziek Luutrugtug: luidruchtig Meespreekn: meespreken Misklapn: verspreken Moeëdurtaalu: moedertaal Moendulienk: mondeling Moentvul: mondvol Mooruln: schreeuwen als vermoord Needurlaäns: Nederlands Neuzu upaaln: neus ophalen Oeëstun: hoesten Oet zaagun: hout zagen Ofroepn: afroepen Omuroepn: omroepen Oorn gutuut: gevoel als men over jou spreekt Oovurdundurn: overdonderen Oovurlast van du grugtu: geluidsoverlast Parlasantn: rond de pot draaien, niet rechtdoor gaan Plat vlams: dialect Plat Westeëns: dialect van Westende Ritsuln me papieër: ritselen met papier Sieriïnu van du poliesju of van u nambuulaaänsu: sirene van de politie of van een ambulance Sjheëfurn: schril geluid maken Sjheetu: wind Sjhuufletu: fluitje Sjhuufuln: fluiten Sjhruuwul: schreeuw Sjhruuwuln: schreeuwen Sleepunt guluut van slufurs oovr du groent: pantoffels die slepen over de grond Slurpun: slurpen Snikun: snikken Snurkun: snurken Speelundu luutrugtugu kiendurs: spelende luidruchtige kinderen Spoöns: Spaans Staamurn: stamelen Stormwient: stormwind die huilt Taalu nog teeëkn van utwieën vurneemn: taal noch teken van iemand vernemen (=niets van iemand horen/zien) Teegnprutuln: tegenspreken Tieërun: tieren Tikn me ju viengurs up taaful: tikken met de vingers op tafel Toeëturundu otoo(s): toeterende auto Triliengu: trilling met snerpend geluid Tromulvlieës: trommelvlies U deuru art toesmietn: een deur hard dichtklappen U loopundu kroönu: een lopende kraan (vooral druppel per druppel) U potju klapn: een gesprek voeren, een beetje pratenU zaagsju span: zagen Upgufoktu bromur: opgefokte brommer Uutlangn: verklappen Va ju latu geevn: snel en luid spreken Van u sjheetu u dundurslag maakn: van een mug een olifant maken Vieërwerk: vuurwerk Viengurnaagul of stuk krijt die krasun up u bord: vingernagel of stuk krijt die krassen op een bord Vlams klapn: Vlaams spreken Vloekn en keturn: luid en hevig protesteren Voeërtaalu: voertaal Vurkloörn: verklaren Vurstoönboör: verstaanbaar Vurtelument: verhaal, vertelling Vurteliengu: vertellingVurzwiegn: verzwijgen Wient loötn: wind laten vliegen Zwiegn: zwijgen Zwoör oösumn: zwaar ademen
Agturluk: geestelijk gehandicapt Beeltvormiengu: beeldvorming Biebliejooteeku: bibliotheek Bieleeërn: bijleren Bloemleeziengu: bloemlezing Boeëruvurstant: zonder scholing toch slim zijn Boovunkaamur: bovenkamer, hersenen Brijn: brein Bugriepuluk: begrijpelijk Bugriepn: begrijpen Bukwaamijt: bekwaamheid Bukwaamu: bekwaam Bunul: benul Busef: besef Busiefurn: becijferen Busjhaaft: beschaafd Busjhaaviengu: beschaving Busjhrieviengu: beschrijving Busjhrievn: beschrijven Buslisiengu: beslissing Busluutn: besluiten Buspreekiengu: bespreking Bustuudeern: bestuderen Buteeëkunisu: betekenis Butuugiengu: betuiging Butwiefuln: betwijfelen Butwistboör: betwistbaar Buvestugiengu: bevestiging Buvlieëgiengu: bevlieging Buwies: bewijs Buwiesvoeëriengu: bewijsvoering Buwiezn: bewijzen Buwustzien: bewustzijn Buzieëliengu: bezieling Buzienkn: bezinken Dooötdoeëndur: dooddoener, argument van weinig waarde Du nuul van tspil zien: de dupe zijn Du slimn uutang: de slimste willen zijn Duur du komprunuur: lang nodig hebben om iets te verstaan Dwaaliengu: dwaling Eësuns: hersenen Ervoöriengu: ervaring Fraäns klapn medoör up: slecht Frans spreken Geeëst: geest Goeët pijzun: diep nadenken Guvroeng zitn met utwa: geen oplossing vinden voor een probleem Kenesu: kennis Koönfureënsju: conferentie Fr conférence Koöngres: congres Koönsentroösju: concentratie Meeëniengu: menin Meënsjhukenesu: mensenkennis Misu: vergissing Nes/zes zu nie alumalu mi: hij/zij is niet meer bij zijn/haar volle verstand Net/zet u meemoorie van u gernoöru: slecht geheugen Net u slag van du meuln get: hij kreeg een slag van de molen, hij is zijn verstand kwijt Net u viezu los: hij heeft niet al zijn zinnen Net ur gin koös van geetn: hij heeft er geen kaas van gegeten, hij kent er niets of niet veel van Nis gin klooötn weërt: hij is niets waard Nis gin sjieku tuubak weërt: hij is niets waard Nis/zis zo dom lik tagturstu van u koeë: hij/zij is zeer dom Oenbugriepuluk onbegrijpelijk Oendurviendiengu: ondervinding Oendurzoek: onderzoek Oentleediengu: ontleding Oovurleg: overleg Oovurpeizn: overpeinzen Raamiengu: raming Ratsul: raadsel Reeduvoeëriengu: redevoering Roendu: dom Roön: raden Rudunoösju: redenering Spreuku: spreuk Steliengu: thesis, bewering Suleksju: selectie Tis u stievu slimn: het is een zeer slimme Toogu wooört voeërn: het hoge woord voeren Tu dom voer ooi teetn: zeer dom Tvurstant komt met du joörn: het verstand komt met de jaren Twieful: twijfel Twiefuln: twijfelen Upfrisjhiengu: opfrissing Uplosiengu: oplossing Upvatiengu: opvatting Upzoekiengu: opzoeking Uutreekn: uitrekenen Uutvien(g): uitvinden U grooötu lanteërn met u kleeën lugtju: een grote lantaarn met een klein lichtje U keeml sjhieëtn: een vergissing begaan U misu bugoön: een vergissing begaan U slag van sliengurs meuln en: niet goed bij zijn verstand zijn Utwadu an utwieën zu vurstand brieng: iets aan iemand zijn verstand brngen Utwoö vurstant van en: ergens verstand van hebben Van lotju gutikt zien: van lotje getikt zijn, gek zijn Van toetn nog bloözun weetn: van toeten noch blazen weten Van utwa vurstant en: verstand hebben van iets Veijlugeitsoovurweegieng: veiligheidsoverwegingen Vieërtaalug: viertalig Vooörbureidieng: voorbereidingen Vooörgusjhieëdunisu: voorgeschiedenis Vooörnleezn: voorlezen Vooöroentwerp: voorontwerp Vooörnzegn: voorzeggen Vooörstudie: voorstudie Vooörwoördu: voorwaarde Voruutkiekn: vooruitkijken Voruutzieëndu: vooruitziende Voruutzigtu: vooruitzicht Vorzieën: voorzien Vraagteeëkn: vraagteken Vurmiedn: vermijden Vurvoegiengu: vervoeging Wiesijt: wijsheid Zjeenie: genie Zu vurstant gubruukn: zijn verstand gebruiken
Agturkomurtju: geboren vele jaren na broers of zusters Adopsju: adoptie Baarmoeëdur/-moeëdru: baarmoeder Bavetu: bavet Bijbie: baby Bijbieklirtjus: babykleertjes Bijbiesietn: babysitten Bijbiesietur: babysit Bijbievoeëdiengu: babyvoeding Blokdoozu: blokkendoos Bolu: bal Booörlienk: boorling Bostvoeëdiengu: borstvoeding Broekvintju: klein kind (dat nog de korte broek draagt) Bubbel: klein kind Budorvun: bedorven Buutnegtluk kient: buitenechtelijk kind Buvoliengu: bevalling Dooödgubooörn: doodgeboren Drieëlienk: drieling Driewieëlur: driewieler Du bost geevn: borstvoeding geven Duuvulskiend: duivelskind Eeënandug: eenhandig Futeuru: kinderwagen Futu: fopspeen Iïn slaapu wieëgn: in slaap wiegen Joeëns: kinderen Joeënsnaamu: jongensnaam Juutukako: schommel Kadee: kleine Kakstoeël: kinderstoel Kakurnesju: kakkernestje, jongste kind Kepukient: dat door iemand het liefst gezien wordt Ketn: knikkers Ketu: knikker Keuntju: konijntje Kiendurbedu: kinderbed Kiendurbieslag: kinderbijslag Kiendurfuteuru: kinderwagen Kiendurjoörn: kinderjaren Kiendurspeelgoeët: kinderspeelgoed Kiendurziektu: kinderziekte Kient: kind Kient in uus zien: kind in huis zijn Kient nog kroöjen: op niemand meer kunnen rekenen, alleen op zichzelf Kient van du reekniengu zien: kind van de rekening zijn Kijzursnee: keizersnede Kleurboek: kleurboek Kleutur: kleuter Kleuturjinu: kleuteronderwijzeres Kleutursjhoolu: kleuterschool Knuful: knuffel Koeveuzu: broedmachine Fr couveuse Kriesjhun: krijsen, wenen Krisju: kinderkribbe, opvang Fr crèche Kwielubabu: slabbetje Leeërn loopn: leren lopen Leeftiet: leeftijd Leegoo: lego Meisjusnaamu: meisjesnaam Mindurjoörug: minderjarig Moeëdurmeëk: moedermelk Moeëdursjhooöt: moederschoot Moeëdurskientju: volwassen maar nog steeds verwend kind Moeëduruus: moederhuis Moeëtn is dwang en bleëtn is kiendurguzang: het wel willen doen maar niet als het verplicht wordt Moeëtuwerk: moeten trouwen omdat je zwanger bent Muziekdoozu: muziekdoos Nog kient nog kroöjen: geen kinderen hebben Oogapul: oogappel Ot kient mor u naamet: als het kind maar een naam heeft Otootju: autootje Pampur: pamper Papflesjhu: papfles Papkient: papkind, bedorven Pekln: bikkelen Peutur: peuter Piejaanoo: piano Pleegguzin: pleeggezin Pleegmoeëdru: pleegmoeder Pleegoedurs: pleegouders Pleegvoödur: pleegvader Plijmobiel: playmobil Poepunolutju: achterwerk van een kind Potju: pis- en kakpot voor kinderen Poziesju: toestand van zwangerschap Prentuboek: prentenboek Pupu: pop Pupukasu: poppenkast Puuzul; puzzel Ramuloöru: rammelaar Rotbudorvn: rotbedorven Seultju: emmertje Siendroom van Down: Mongool Siendroom van Toerit: syndroom van Tourette Sjaritu: kinderwagen Sjheptju: schepje Sjhooltiet: schooltijd Sjhreeëm: wenen Slierboönu: glijbaan Snotneuzu: klein kind Speelgoeët: speelgoed Speelpleku: speelplaats in een school Spoörpotju: spaarpot Staapulblokn: stapelblokken Step: autoped Taafulfoetbal: tafelvoetbal Teërlienk: teerling Tkient bie du naamu noemn: het kind bij de naam noemen, zeggen waar het op staat Tkient van du reekniengu: het kind van de rekening, enige die schade lijdt Tkient wegsmietn met tbatwoötur: het kind weggooien met het badwater, samen met het slechte ook het goede weggooien Toetur: schommel Trampolienu: trampoline Tring: trein Tromul: trommel Trontienitu: autoped Fr trotinette Tweeëlienk: tweeling U boertju: een puf vóór het slapengaan U budorvn stroent: een bedorven kind U kiendurant is gow guvult: een kinderhand is rap gevuld U kient koopn: een kind krijgen/baren U polutju geevn: een handje geven U zundagskient: een zondagskind, iemand die altijd veel geluk heeft Up zu potju goön: op zijn potje gaan Upvang: opvang Upvoeëdiengu: opvoeding Uut du kleeënu kindurs zien: de kinderen zijn groot/volwassen/uit het huis Van kientsbeeën of: van kindsbeen af Vielootju: fietsje Vieërlienk: vierling Voendulienk: vondeling Voogdieë: voogdij Vooörkient: voorkind Vooörligtiengu: voorlichting Vroetvrowu: vroedvrouw Vroeggubooörtu: vroeggeboorte Vroegriepu: vroegrijp Vulgroejt: volgroeid Vurtroeëtuln: vertroetelen Vurwagtiengu: verwachting Vuuflienk: vijfling Weezu: wees Weezukient: weeskind Weezuus: wezenhuis Wieëgu: wieg Wieëgulietju: wiegenlied Wupplanku: schommel, wipplank Zu keelu oopnzetn: zijn keel openzetten, hard schreeuwen Zundagskient: zondagskind (dat altijd veel geluk heeft) Zuuglienk: zuigeling
Du vuftieënstn juunie was Juultn tjestug joör gutrowt me zu Madliïnu. U geeël endu, ee? Du drie kiendurs, die nie in du streeku weun, woörn ton ook van plang om dur u grooötu feeëstu van tu maakn. Zu moestn eeëst en voral u neetabliesument viengn, lieëfst nie tu veru weg, wo daan zu zeevun kaamurs kostn voorbugoedn, wo daanzu goeët kostnn eetn e wo daan zu u natraksju kostnn upvoeërn en wo daan zu u daansju kostn plaseern. E ja, nie tu vurgeetn, du twi joendn van eeën van du kiendurs moestn toeguloötn wordn. Nie gumakuluk, wi, kgon meër zegn, oenmeugluk i Midulkerku. I Niepooört gieng ta wel, gulukug. Tkomtropan vandrop tiet bie tu zien, ee? Zaan ziedur nateurluk du noöstu famielju uutgunooödugt mor ook u poör gubeurs wo daan zu goeët mee ovreeënkom e wo daan zaltiet kun up reekn. Bertn e Marie woörn dur ook nateurluk. Altugoöru woörn zu me dertug man.
Zen tog zuku sjhooönu kartjus get met weënshn lik ‘goeju guzoentijt verdru’ of ‘nog u naantal guzoendu joörn tugoöru’ mor ook omdat du feeëstu goeët zoe slaagn. Juultn e Madliïnu wierdn ook nog gulooft voer undur ‘goeju ijgunsjhapn’ e voer oendurtprosent ofgusjhildurt as vooörbeeldn voer undur noökomuliengn. Da dijt undur egt veelu deugt. Zadnt vurdieënt! Madliïnu die nie beetur wist, vurshoot nog gin bitju oön zu tilugram kreegn van du keunienk. Zu vroegdaan Juultn: ‘Ken ju gie em misjhieën goeët?’
Ook du burgumeeëstur en du sjheepns weënstn undur veelu guluk. Moestn zu guldugt wordn int gumeeëntuus of bie undur tuus, wieërt undur guvraagt. Zadn tlatstu gukoozn en zu zaatn fieër lik twi giëters in undur zeetlu met dotorietijtn roent undur, voe du fotoo in du gazetu, Madliïnu met eur boekee blomn en neevns undur u kadoo van du gumeeëntu, u sjhooönu voözu. Nateurlik droenkun zu ton u gloözutju up 'doedu’ trowurs en iedreeën was gulukug. Du feeëstu was guslaagt en tzij zeëfs utwieën “Up no du vuuvuntjestug!’
Vertaling
Jules is zestig jaar getrouwd.
De vijftiende juni was Jules zestig jaar getrouwd met zijn Madeleine. Een lange tijd, hé. De drie kinderen, die in de streek wonen, waren dan ook van plan om er een groot feest van te maken. Ze moesten eerst een instelling vinden, liefst niet te ver weg, waar ze zeven kamers konden voorbehouden, waar ze lekker konden eten en waar ze een attractie konden opvoeren en waar ze eens dansje konden doen. En niet te vergeten, de twee honden van één van de kinderen moesten ook toegelaten worden. Niet eenvoudig, hoor, ik zal zelfs meer zeggen, onmogelijk in Middelkerke. In Nieuwpoort kon dat wel, gelukkig maar. Het komt erop aan er op tijd bij te zijn, hé? Zij hadden natuurlijk de naaste familie uitgenodigd maar ook een paar buren waar ze goed mee overeenkomen en waar ze altijd kunnen op rekenen. Albert en Marie waren er ook natuurlijk. Alles samen waren ze met dertig personen. Wat hebben ze toch mooie kaartjes gekregen met wensen zoals ‘goeie gezondheid verder’ of ‘nog een aantal gezonde jaren samen’ maar ook opdat het feest goed zou slagen. Jules en Madeleine werden ook nog geloofd voor hun ‘goede eigenschappen’ en voor honderd percent afgeschilderd als ‘voorbeelden voor hun nakomelingen’. Dat deed hen echt veel deugd. Ze hadden het verdiend! Madeleine die niet beter wist, verschoot nog geen beetje toen ze een telegram kregen van de koning. Ze vroeg aan Jules ‘Ken jij hem misschien goed?” Ook de burgemeester en de schepenen wensten hen veel geluk. Moesten ze gehuldigd worden in het gemeentehuis of bij hen thuis, werd hen gevraagd. Ze hadden voor het laatste gekozen en ze zaten fier gelijk twee gieters in hun zetel met de autoriteiten rond hen, voor de foto in de krant. Natuurlijk dronken ze dan een glaasje op de ‘oude’ trouwers en iedereen was gelukkig. Het feest was geslaagd en er zei zelfs iemand ‘Op naar de vijfenzestig!’
Woordenlijst Nr 25: Afmetingen Hoeveelheden Tekeningen Vormen Getallen en Cijfers
Aaänsvul: handvol Aal bie mukoör: alles bijeen Aaltoopu: allemaal samen Akuvietju: kleinigheidje Aludrieë: alledrie Alumalu: allemaal Aluvieëru: alle vier Alutweeë: alletwee Aluzessu: alle zes Anutjusnest (geil dun): alles Bataklang (geil du): alles Boogsjheutu: boogscheut Booörduvul: boordevol Booört: boord Breeët: breed Breuku: breuk Bridur: breder Britu: breedte Budeeëliengu: bedeling Bunoödriengu: benadering Buperkiengu: beperking Busiefurn: becijferen Buutnmoötu: buitenmate Deeëlboör: deelbaar Deeëliengu: deling Deëëln: delen Dieëpu: diep Dinu: dun Dogtu: de hoogte Driejoek: driehoek Duust (1000), twiduust (2000), vuufduust (5000), twientugduust (20.000), oendurtduust (100.000) Eëlt: helft Eeën (1), tweeë (2), drieë (3), vieëru (4), vuuvu (5), zesu (6), agtu (8) Eevun: evenErteëln: hertellen Geeëlu noop (u): een hele hoop Geeëlugaaäns: helemaal Grodur: groter Grotu: grootte Gudoeftu: iets log, zeer groot Ienkul: enkel Ikstra: extra In dogtu: in de hoogte. In du dieëpn: in de diepte
In du langdu: in de lengte In du vertu: in de verte Inoet: inhoud Kart: kwartier, kwart Kieloomeetur: kilometer Klieku: kliek Klindur: kleiner Langdu: lengte Lank: lang Leeëgu: laag Leksju: likje, laagje (verf bvb) Letur: weinig Ligiengu: ligging Meeër e meeër: steeds meer Midulienu: middellijn Midulmoötu: middelmaat Mieljaar: miljard Mieljoeën: miljoen Mielu: mijl Moötu: maat Naänsvul (u): een handvol Neëlt (du of u): de helft Nieks: niks, niets Nieëmundalu: niets Nievoo: peil, hoogte Noövn (u): een halve Nuumuroo: nummer Oendurt (100), twijoendurt (200), driejoendurt (300), vuuvoendurt (500) Oendurtuust: honderdduizend Oendurvurdeeëliengu: onderverdeling Oeneevun: oneven Oenpoör: onpaar Oentsiefurn: ontcijferen Oeveelu keeërs: hoeveel keer Ofguroent: afgerond Ofmeetn: afmeten Ofneemn: afnemen Ofroendn: afronden Oftrekn: aftrekken Ofsplitsn: afsplitsen Ogtu: hoogte Olugoöru of Oltugoöru: allemaal samen Oöf e noöf: half en half, fifty-fifty Oöfleeg: halfleeg Oöfvul: halfvol Oörbritu: haarbreedte Oovren: overhebben Oovurvloeët: overvloed Potlooöt: potlood Promielu: per duizend Pursies: precies Reeku: rij Rijong: gebied Rijzu (met): op gelijke hoogte van, gelijklopend met Rjeën du knots: niemendal Fr rien Roendu: rond, toer Roenduut: ronduit Santuboetiek: alles wat er samen ligt of samen staat Siefur: cijfer Sjharding: kleinigheid Stief: zee Stief veelu: zeer veel Stik: stuk Stiksju: stukje Strieëpu: streep Surieë: reeks Teeëkniengu: tekening Teeën en tandur: het een en het ander Tieënu (10), Eëvu (11), twoavu (12), veeërtieënu (14), vuftieënu (15), zestieënu (16), zeevuntieënu (17), …. Tis mor u sjhortu grooöt: het is niet groot Tjokuvul: bomvol Tsjhildu gi noör: het scheelde geen haar Tsjhildu moör u sjharding: het scheelde maar een kleinigheid Tsjhildu mo letur: het scheelde maar weinig Tseëfstu: hetzelfde Tunuptelu: met klein overschot, om af te ronden Tweeënoöf: twee en half Twoöfnoöf: twaalf en half Twi man en u peërdukop: weinig volk Twientug (20), veeërtug (40), fuftug (50), tjestug (60), tjeevntug (70), tachuntug (80), tneegntug (90) Upteln: optellen Upteliengu: optelling Upurvlaktu: oppervlakte Utsukluts: alles bijeen Uutdin: uitdunnen Uutdroöjn: uitdraaien Uutsjhuuvn: uitschuiven Vaneënsteëns: over de gehele lijn Veelvowt: veelvoud Veugulvlugt: vogelvlucht Vieërdubl: vierdubbel Vieërkant: vierkant Vieëroek: vierhoek Vooörlatstn: voorlaatste Vormugeevn: vormgeven Vormugeeviengu: vormgeving Vul: vol Vulang: volhangen Vulloön: volladen Vurdeeëliengu: verdeling Vurdubliengu: verdubbeling Vurgrooötglas: vergrootglas Vurgrooötiengu: vergroting Vurgrooötn: vergroten Vurmeenugvuldiegiengu: vermenigvuldiging Vurmindriengu: vermindering Vuroediengu: verhouding (breuk) Vuroogn: verhogen Vuroogiengu: verhoging Vurvormiengu: vervorming Vurvormn: vervormen Vurwiediengu: verwijding Vurwiedn: verwijden Vuuvoek: vijfhoek Wienkulaak: winkelhaak Winug(u): weinig(e) Zantju: prentje
A mukoör ang met aakn e noogn: aan elkaar hangen met haken en ogen Agturgroent: achtergrond Agturstu: achterste Akuwerie: bedoening (een hele) Ambjaaänsu: stemming An du noöls brieng: kapot maken An du noöls komn: kapot aan het gaan Avaaänsu: vooruitgang Bataklang: alles wat erbij hoort (negatief) Biebluuvn: bijblijven Biejoedn: bijhouden Binustu: binnenste Blekn: blinken Bluuvn: blijven Boendug: bondig Boovustu: bovenste Budekiengu: bedekking Busjhikboör: beschikbaar Busjhikiengu: beschikking Bustoön: bestaan Buutnguweunu: buitengewoon Buutnkaaänsu: buitenkans Buutnstoön: buitenstaan Buutukant: buitenkant Buutuleevn: buitenleven Buutustu: buitenste Buwoöriengu: bewaring Da zieëtur lieëf uut: dat ziet er niet goed uit Dade gi naamu: dat heeft geen naam, dat is ongehoord Dekiengu: dekking Derdu ki goe ki: derde keer goeie keer Deurwikt: doorweekt Doenkur: donker Du veugul is goön vlieëgn: de dader is er vandoor Duustur: duister Elusteekudoenkur: zeer donker Flutsu: mislukking, flop Geeël tanutjusnest: iedereen Gledug: glad Groendug: grondig Gruus: stofferig overblijfsel Gupateilt zien: er slecht uitzien na ongeval of vechtpartij Guvinugt: bedorven Guweunu: gewoon In du foelu van tvoök: in de massa Fr foule In du miezeerju zitn: problemen hebbenIn du naap gulogeert zien: in de aap gelogeerd zijn, slecht af zijn Ju botn dran vaagn: er je voeten aan vegen Ju vastoedn antgas: op je weerhouden zijn Keemul: vergissing Koentukraafs: ondersteboven Krempn: krimpen Krotu en kompajieë: armoede
Kurumul: kruimels, zaagmeel Lienksju: linkse Lik oörieng in u tunu: als haringen in een ton, erg dicht op elkaar Nanutjusnest (u) : een vervelende toestand Natugeit: nattigheid Ne nog kient nog kroöju: geen kinderen hebben Nie mi weetn van wufur oet pieln maakn: geen uitweg meer kennen uit de armoede Nieëwugeit: nieuwigheid No du klooötn goan: kapotgaan O ju ju gat vurbrant moejop du bloörn zitn: wie zijn gat verbrandt moet op de blaren zitten Oenbuwakt: onbewaakt Oentknoopiengu: ontknoping Ofbieng: afbinden Ofbluuvn: afblijven Ofsjhafn: afschaffen Ofwagtn: afwachten Ofwiekn: afwijken Ofwisuln: afwisselen Oenkruut vurgoö nie: onkruid vergaat niet Oeënvurdieënt: onverdiend Oeënvurmieduluk: onvermijdelijk Oeënvurmietboör: onvermijdbaar Oendurstu: onderste Omuwisuln: omwisselen Oöfdooöt: halfdood Oopunboör: openbaar Oörmoeë: armoede Oovrendu: overhoop Oovroop: overhoop Oovurbluuvn: overblijven Oovurdrievn: overdrijven Oovurgank: overgang Oovurleeviengu: overleving Oovursjhaakuln: overschakelen Oovursloön: overslaan Oovurwientriengu: overwintering Optju: hoopje Ovrendu (aal): overhoop Rampu: ramp Regsju: rechtste Riemram: nutteloze aanvullingen Sietuuwoösju: toestand Fr situation Sleetu: slijtage Sligt: slecht Smeeërboeël: smeerboel Soöj: saai Spilument: zaak Stampunduvul: stampvol Steeg: stijf, niet glad Stekudoenkur: stikdonkerien Stienkn van u neuru veru: van ver reeds een slechte geur afgeven Stooöriengu: storing Straaliengu: straling Tagsturstu: het achterste Tbinustu: het binnenste Tboovustu: het bovenste Tbuutustu: het buitenste Tgot do gin oönu no kroöjn: daar zal geen haan achtur/naar kraaien, niemand interesseert zich daarvoor Tis aatunt tseëfstu: het is altijd hetzelfde Tis an/voe du wup: het is verloren, kapot Tis gin avaaänsu: het brengt niets op Tis gin vetn: het betekent niet veel Tis in du sakosj: het is geregeld Tlienksju: het linkse Tligdaal oovrendu; ales ligt overhoop Toedoeën: toedoen Toeë: toe Toendurstu: het onderste Toet nieëtn in: het houdt niets in Toopangn met aakn en oogn: aan elkaar hangen met haken en ogen Topoovurklooötn: rommelig Tradiesju: traditie Tregsju: het rechtste Tshjildu mor u noör: het scheelde maar een haar Tsjhildu mor u sjharding: het kwam maar op een kleinigheid aanTweëns deuru: dwars door Tvooörstu: het voorste Tzieë zwart van tvoök: het ziet zwart van het volk U busjheetn komisju: een netelige kwestie U sjheetu in u netzak: een storm in een glas water Up u vrimdu: weg van zijn land, van thuis Utsukluts: boeltje Vastugroejn: vastgroeien Veruguvordurt: vergevorderd Veruguzogt: vergezocht Veuzun: smeulen Vieng: vinden Vogtugeit: vochtigheid Voldoeëndu: voldoende Vooörnen: voorhebben, gebeuren Vooörnvoln: voorvallen Vooörstu: voorste Vooörtbrieng: voortbrengen Vorsbustoön: blijven bestaan Vorsdeurn: voortduren Vulweërdug: volwaardig Vurandriengu: verandering Vurasiengu: verrassing Vurdin: verdunnen Vurduustriengu: verduistering Vurfrisjhiengu: verfrissing Vurfient: verfijnd Vurkeeërt: verkeerd Vurlooörn: verloren Vurmoeëduluk: vermoedelijk Vurnestult: verstrikt Vurnieëwiengu: vernieuwing Vurnowiengu: vernauwing Vursjherpn: verscherpen Vursjhien: verschijnen Vursjhoepurt: verschroeid Vurslapiengu: verslapping Vursnipuriengu: versnippering Vursoepliengu: versoepeling Vursperiengu: versperring Vurspreidiengu: verspreiding Vursterkiengu: versterking Vurvangiengu: vervanging Vurvesjhiengu: verversing Vurwagtiengu: verwachting Vurwariengu: verwarring Vurwarmiengu: verwarming Vurwisuliengu: verwisseling Vurwisuln: verwisselen Vurzaamuliengu: verzameling Vurzaamuln: verzamelen Vurzaamulplatsu: verzamelplaats Vurzetn: verzetten Vurzogtn: verzachten Vurzwakiengu: verzwakking Vurzwoöriengu: zwaarder maken Woendur: wonder Zwienuboeël: chaos
Woordenlijst Nr 23: Persoon – Soorten Nationaliteiten
Aaänguspoeëldn: tweede verblijver Agturkomurtju: nakomertje Ameeriekoön(dur): Amerikaan Baakurmatu: bakermat Bergbuweunur: bergbewoner Bojeemur: zigeuner Broeëru: broer Bulastiengbutaalur: belastingbetaler Burgur: burger Burgurbuvoökiengu: burgerbevolking Burgurieë: burgerij Buroemteit: beroemdheid Busjhermulienk: beschermeling Buutulant: buitenland Buutulandur: buitenlander Buvoökiengu: bevolking Buvoökiengssiefur: bevolkingscijfer Dakloozun: dakloze Drieëlienk: drieling Du voentusmet en: aarden naar zijn peter of meter Duuts: Duitser Fraaänsman: Fransman Grotmoeëdru of grooötmoeëdru: grootmoeder Grotvoödru of grooötvoödru: grootvader Ieleegaaln: illegale, die onwettig in ons land verblijft Iengulsman: Engelsman Ietaljoöndur: Italiaan Indjoön: indiaan Japanees: Japanner Joeëns: kinderen Joengn: jongen Joenk: meisje Joengkeit: jongeling, jongman Joenkman: niet-getrouwde man Kafeekenesu: iemand die men kent uit het café Kakurnesju: de jongste van een reeks broers en/of zusters Kalant: cliënt Kamuroöt: kameraad Kenesu: kennis Kleeënzeunu: kleinzoon Kniïkur(s): kind(eren) Koekutieënu: lief, schatje, minnares Komisjunoöries: boodschapper
Kozien: kozijn, neef Lantloopru: landloper Mamzil: mademoiselle, juffrouw Manumeëns: mannelijk persoon Meëns: mens Metu: grootmoeder of meter Metulap: meter tweede of derde keuze Moeëdru: moeder Moku: meisje/vriendin Moöt: maat, kameraad Mumee: oma Nieëwulienk: nieuweling Niepooörtunoöru: Nieuwpoortenaar Noenklu: nonkel, oom Noökomulienk: nakomeling Oedur: ouder Oedu doozu: oude vrouw => u noedu doozu Oedu vint: oude man Oet wuuf: oude vrouw Ofstamiengu: afstamming