Ganzen hebben een middellange hals en een krachtige kegelvormige snavel. Aan de bovensnavel zit een zangrand. In vergelijking met de zwanen zijn ganzen kleiner en compacter. Ten opzichte van de halfganzen en de eenden zijn ze echter groter.
Volwassen vogels ruien alle slagpennen tegelijkertijd en kunnen daardoor ongeveer 1 maand niet vliegen. De rui valt meestal samen met de periode waarin de jongen zich in het nest bevinden. Anders dan bij eenden hebben bij ganzen de mannetjes en vrouwtjes eenzelfde verenkleed.
Ganzen kunnen tot 30 jaar oud worden, maar ze zijn pas vruchtbaar vanaf hun 3 e levensjaar. Het verschil tussen een mannetje en een vrouwtje is merkbaar opdat het vrouwtje een grotere hangbuik heeft dan een mannetje. In de broedtijd is dit zeker te zien.
|