Besmettingsbron en wijze van overdracht Kattenkrabziekte wordt veroorzaakt door een bacterie (Bartonella henselae). Een kat kan deze bacterie in het bloed hebben en is dan drager, zonder zelf ziek te worden. Ongeveer 22% van de Nederlandse katten is drager, vooral jonge vrouwelijke katten. Na besmetting kunnen katten de bacterie langdurig (tot 1 jaar) verspreiden. Ze kunnen elkaar onderling via vlooien besmetten. De mens wordt besmet met de bacterie via een krab of een beet of door contact met speeksel van een kat.
Ziekteverschijnselen bij de mens Kattenkrabziekte bij mensen met een goede weerstand is vaak een onschuldige, soms met koorts gepaard gaande ziekte, die meestal vanzelf overgaat. Het begint vaak met één of meerdere knobbeltjes (2-3 mm) op de huid in de buurt van de krab of beet. Die worden al snel daarna blaasjes met na enkele dagen een korstje erop. Deze plekjes verdwijnen vanzelf weer. Na ongeveer twee weken kunnen de lymfeklieren groot en pijnlijk worden. Deze lymfeklierontsteking kan weken tot maanden aanhouden (gemiddeld 6 weken), maar verdwijnt uiteindelijk in het geheel spontaan. Bij 1/3 van de patiënten gaat de ziekte in de eerste dagen tot weken gepaard met koorts, hoofdpijn en algemeen ziek-zijn. Bij uitzondering kan de ziekte leiden tot een hersenvliesontsteking. Bij mensen met een verminderde weerstand is de kans op een ernstig verloop groter.
Preventie Hygiëne na een beet of krab (wassen van de huid, wonddesinfectie en wondverzorging) is belangrijk. Verder is het belangrijk om vlooien bij katten te bestrijden. Mensen met een verminderde weerstand kunnen beter niet met (jonge, speelse) katten omgaan.
|