Eva is onze gastvrouw, het is een stevige vrouw, niet in bouw, maar in spirit, en ze schotelt ons een evenzeer stevig ontbijt voor. 'Kennen we pan con tomate', vraagt ze zich af. Als ze ziet dat we twijfelen, toont ze ons deze typische boterham van de streek. Een getoaste snede en daar wrijf je op met een teentje knoflook, daarna neem je een halve tomaat en roetsj je die heen en weer over de boterham tot je nog een vel met wat pulp in je handen hebt, daarop goed wat olijfolie en zout, en dan beleg (kaas of ham of salami of sneetjes bloedworst). Het is werkelijk lekker en eigenlijk hadden we dat al gegeten, maar zonder er veel vragen rond te stellen.
Ik toon haar ook nog een klein vruchtje dat ik geplukt heb langs de weg en vraag wat het is, want ik kan het niet thuisbrengen. Melocotón, zegt ze vastberaden. Perzik dus. Moet nog veel groeien, net zoals haar zoontje van zes. Het jongetje kan nu naar hartelust spelen want de vakantie is ingezet, volgende week is het de semana santa (goede week).
Vanuit het Middeleeuwse dorpje dalen we af naar de Via Verde en nu kennen we de goede richting. Nog één zwarte tunnel en dan wordt het landschap meer open, het lijkt wat op de Vogezen. Aan het stationnetje van Valderrobres moeten we de Via Verde verlaten. Eigenlijk spijt het me niet echt, deze fietsweg was wel verkeersvrij en had prachtige zichten, maar de weg was niet te best en de tunnels waren koud en zwart. We komen terug op de asfaltweg en daar loopt het weer even mis. Deze keer ligt het niet aan ons, maar aan de beschrijving in het boekje : als daar staat dat we naar links moeten, dan doen we dat. Het kost ons een ommetje van 3 kilometers en een nijdig klimmetje. Maar niet getreurd, daar is Valderrobres al, het pittoreske stokoude stadje, dat veel plaatselijke toeristen lokt. Het is er druk, de terrasjes zitten vol. Geert koopt wat fruit, we gaan picknicken buiten de stad.
Bij het buitenrijden zien we Spanje op zijn lelijkst. Langs de kant van de weg, in de berm liggen massa's zwerfvuil. Plastiek en plastiek en plastiek en dat ligt allemaal tussen de bloeiende papavers. Wat een triestig zicht. Ik word er zowaar droevig van. Deze mooie streek zo verprutsen door nonchalance en 'je m'en foutisme. Shame on you, Spanjaarden. De Tempeliers moesten jullie een prik van hun zwaard geven. We sliepen vorige nacht in een kamer die 'de Tempelier' heette, vandaar de gedachtesprong. De kruisvaarten lijken hier nog niet vergeten.
Vanaf nu komen we regelmatig verkeersborden tegen dat we moeten oppassen voor overlopende koeien. Dat is vreemd want ik heb nog geen enkele koe gezien. Grappig is dat de tekenaar van de koeien wellicht een blauwe maandag had toen hij de tekening maakte want de koe is eerder een grote hond, met uier. Telkens opnieuw kom ik de koehond tegen, maar noch hond, noch koe laten zich zien. Wie wel plots tevoorschijn komt, dat is de Tastavins, de rivier waar het dorp dat we bezoeken naar genoemd is : Peñarroya de Tastavins. Geen kat weet wat het wil zeggen, maar het klinkt hemels. De Tastavins was breed, dat zien we aan de brug, maar is nu herleid tot een bedding vol keien en hier en daar een plas. Zo droog is het hier. Overal in het zuiden komen we dat tegen, uitgedroogde rivieren, snakkend naar een gulpje regen. Voor ons hoeft het niet te regenen, liever niet zelfs, maar kabbelende rivieren met kletsende keien en zwiepende visjes zijn toch lieflijker dan deze armzalige, droefgeestige droge geulen. Ik voel met ze mee, die arme rivieren, weemoedig mijmerend aan hun woeste waterkracht.
Het hotel ontvangt ons met open armen, we kunnen onze fietsen stallen in hun broodwinkel en zelf stallen we ons in het dubbel bed, oogjes toe, dutten maar. Want ik voel dat ik moe ben. Dag na dag fietsen over een gekreukt tafellaken, het is niet niks.
|