Het verhaal van Phineas.
Lente 2000. Onze oude witte kater Tobias is zwaar ziek. Hij krijgt sinds een maand Cortisone maar die medicijnen maken hem alleen nog maar dik en lusteloos. Het vreselijk ogenblik is gekomen om de beslissing te nemen die zijn lijden zal beëindigen. Ook de dierenarts is droevig als ze de heerlijk lieve kater moet laten inslapen. Ze stelt voor een autopsie te doen, om zeker te weten dat hij geen besmettelijke ziekte had, zodanig dat we gerust kunnen zijn dat onze vijf andere poezen gezond zijn. Ze weet dat we Tobias graag in onze tuin willen begraven, dus vraagt ze om hem s avonds na het spreekuur te komen ophalen.
Op t einde van de droeve dag wandelen we met onze lege kattemand naar haar huis. Alhoewel het spreekuur reeds voorbij is, wachten er toch nog een moeder en een jong koppeltje in de wachtzaal. Op het meisje haar schoot zit een klein verwaarloosd bolletje poes wat ooit wit moet geweest zijn. Ze spreekt me aan en vraagt of de samengeklitte oogjes ooit nog kunnen opengaan. Ik stel haar gerust dat enkele dagen deppen met boorwater alles wel zal oplossen. Ze maakt zich ook zorgen over het regiment vlooien dat zijn piepkleine buik overspoelt, maar ook daar bestaan goede spuitbussen voor, leg ik haar uit. Daaruit concludeert de familie dat ik best wat over poezen weet, en ze vertellen hoe ze aan het kleintje gekomen zijn. Het liep over een drukke baan achter een groepje eenden, en ze zijn gestopt om het te redden want ze vreesden dat het overreden zou worden. Zelf hebben ze verscheidene dieren, een konijn, een leguaan, een slang, een hond, en voor het poesje is er eigenlijk geen plaats, maar ze waren wel zo goed het dier toch mee te nemen naar een dierenarts. Per toeval de onze.
Wanneer ik zie dat het diertje helemaal spierwit is doet het me erg denken aan onze Tobias 12 jaar geleden. Ik krijg de tranen in mijn ogen en schud mijn haar voor mijn gezicht om alleen te zijn met mijn verdriet. Mijn man streelt over mijn bol, en de mensen vragen waarom wij zo triest zijn. Na ons verhaal over de dood van Tobias staat het meisje op en legt het witte diertje in mijn handen. Dit moet het lot zijn, dit poesje is voor jullie bestemd!. Ik geef het onmiddellijk terug en mompel dat ik in geen geval een vervanging zoek voor mijn unieke Tobias, en dat we thuis heus nog wel een voorraad katten hebben zitten, om juist te zijn : 5 stuks. Ik kan me Ming, de Vietnamees, zijn kop al voorstellen moesten we weer een nieuwe kostganger in zijn territorium loslaten. Uiteindelijk is het nog altijd gewapende vrede tussen hem en Tabitha, de laatst bijgekomen asielzoekster. Toch zet het meisje het kleintje weer op mijn schoot. Op dat moment opent de dierenarts de deur van de spreekkamer en staart verbaasd naar mijn schoot. Ze slaat haar handen voor haar mond en stamelt dit kan toch niet, net een kleine Tobias. De mensen nemen mijn ellebogen en duwen me kompleet van de kaart het cabinet binnen.
De dokter is heel nieuwsgierig en wil eerst weten of het ook een kater is. En ja hoor, het is een kater, en een met dezelfde dikke onderpels als onze Tobias... We staan daar met zijn zessen wezenloos naar het weerloos beestje te kijken tot de dierenarts de stilte verbreekt en zegt : Jullie kunnen dat poesje onmogelijk bij jullie hond zetten, die gaat dat nooit accepteren, maar als jullie nu heel veel geluk hebben, zullen deze mensen hem wel adopteren. Mijn man, duidelijk een grote fan van het lot, murmelt iets als dan zullen we dat maar doen zeker. Ik sta nog altijd met mijn mond vol tanden naar het poesje te kijken, met op de achtergrond de dode Tobias.
De dierenarts verzorgt het kleintje en daar lopen we weer over straat : de ene draagt een kattemand met een zware, droevige last in, en de andere houdt een identieke poes in de handpalm, alleen is deze honderd keer kleiner, maar honderd keer meer levend.
Terwijl we Tobias in de tuin begraven, zetten we het kleintje op mijn moeders schoot, ze zit op de tuinbank toe te kijken hoe we de laatste zorgen aan haar ook zo geliefde vriend geven. Het is een vreemde begrafenis. Dood en nieuw leven zo dicht bij mekaar.
Onmiddelijk daarna maak ik een nest klaar om het kleintje apart te zetten zodat hij rustig kan bekomen van zijn avonturen. Na nog een laatste verzorging zet ik hem in het donker om te slapen. Maar eigenlijk vind ik hem al heel rustig. Zelfs te rustig. Hij reageert vreemd en weinig. Kom, ik ga ook slapen, ik begin toch maar spoken te zien.
s Nachts knoop ik alles aan mekaar en ik krijg kippevel van het idee: stel dat hij doof is?
s Morgens vroeg ga ik naar zijn nest en hij reageert niet tot ik hem aanraak. Ik test nog even uit maar mijn angst word bewaarheid : de kleine witte poezeman is doof!
Wat nu? We wonen vrij groot, alle katten zijn gewoon onmiddellijk te komen als ik roep. Ze kennen allemaal perfekt hun naam, en luisteren vrij goed. Maar dit katje ga ik nooit kunnen roepen. Hoe gaat het weten dat het etenstijd is? Hoe ga ik hem ooit kunnen vinden, als ik hem niet kan roepen? De trappen zijn hier zo gevaarlijk, gaan de anderen door met hem te willen spelen hem er niet per ongeluk afduwen? En hoe moet dat met Ming, hij hoort hem niet grommen of blazen, hij gaat onverhoeds aangevallen worden! Na een half uur gepieker ben ik ongeveer radeloos. Ik bel de dierenarts, ik bel Bieke van Den dierenvriend, ik bel nog andere kattevrienden. Iedereen probeert me gerust te stellen. Tot ik zelfs bij een Waalse kattepsychologe terechtkom die me heel ernstig zegt hem op te leiden met gebarentaal. Dat is allemaal goed en wel, maar voor ik met gebaren kan beginnen moet ik hem eerst nog altijd wel gevonden hebben nietwaar!
Ik kontakteer mijn technisch aangelegde vriendjes om een piepklein zendertje te ontwerpen dat ik rond zijn hals kan doen om hem zo op te sporen. Er komt niets zinnigs uit de bus, alle apparaatjes zijn te groot. De dierenarts zegt hem met trillingen te roepen, door op de grond te stampen dus. Op zich een goed idee, maar niet als je in een huis met betonnen vloeren woont! Ik zou er hooguit een gebroken voetbeentje aan overhouden. Dus beginnen we alvast met de gebarentaallessen. Het gebaar om te komen eten is makkelijk te leren nu hij nog de papfles krijgt. En wat we bedoelen met stout begrijpt hij ook vrij snel. Uit zichzelf houdt hij goed de collegas in de gaten en leidt daaruit af wat er te gebeuren staat. Iedereen is ook erg lief voor Phineas, zelfs ons karaktertje Ming Song Huong. De nieuwe aanwinst mag in alle oren bijten, achter alle staarten jagen, hij is iedereens troetel!
De tuin wordt nog eens extra goed beveiligd, want hij mag zeker nooit uit de tuin kunnen, hij hoort geen honden, geen autos... In de vrije natuur zou hem geen lang leven beschoren zijn. En op de duur verdwijnt mijn angst.
Phineas raakt zo goed ingeburgerd, kent totaal geen angst of achterdocht, en straalt geluk en tevredenheid uit.
Hij verschijnt haast altijd mee op tijd aan de etenspotten. Soms moet ik hem gaan roepen, maar ik ken ondertussen al zijn geliefde plekjes. En zit hij achter in de tuin, dan ga ik op het terras met mijn beide armen staan molenwieken tot hij me ziet (ooit landt er per ongeluk wel eens een Boeing in onze hof vrees ik), maak dan het etensteken en als een pijl uit een boog rent hij de tuintrap op om bij aan te schuiven. Hij reageert veel meer op visuele prikkels dan de anderen. De minste weerkaatsing of schaduw achtervolgt hij en probeert hij te grijpen. Met een zaklamp op de grond schijnen is zijn grootste plezier. Hij speelt met de schaduwen van de anderen hun staarten, die hier vanzelfsprekend niks van snappen.
Ik had er niet zo bang voor moeten zijn, want de aanpassing is allemaal veel eenvoudiger gelopen dan we gedacht hadden. We hebben evenveel kontakt met hem als met de andere poezen. Hij is een complexloze witte kater geworden die straalt van geluk, en een waardige opvolger van nonkel Tobias.
Epiloog :
Phineas woont nu ondertussen drie jaar bij ons. Het diertje waarvoor ik zo bang was dat hij het onderdeurtje ging blijven is de baas van heel de bende geworden. Dit tot grote ergernis van Ming Song Huong. De beide katers dreigen en brullen naar mekaar en Phineas produceert een hoop decibels waar hij zich door zijn doofheid natuurlijk niet van bewust is. Mings grote frustratie is dat Phin helemaal niet geïmponeerd wordt door zijn gekrijs en gebrul. Hij snapt niet dat Phineas zijn ijselijke kreten niet eens kan horen. Dus bij momenten rijzen de misverstanden hier de pan uit tussen de mannen. Maar de grote witte kater laat het niet aan zijn hart komen. Hij ligt hier prinsheerlijk leider van de bende te wezen en veroorlooft zich vrijheden die de anderen zich niet permitteren omdat ze een betere opvoeding hebben gekregen. Want bij Phins opvoeding is wel een en ander misgegaan
Aangezien ge een een dove poes niet kunt bestraffen door er eens tegen te roepen moet ge er steeds op af stappen als hij iets mispeutert. En als op zon moment dan een andere poes op je schoot zit dan laat je de boosdoener maar een keer betijen om de schootzitter niet te storen. En zo loopt de opvoeding dan een beetje mis natuurlijk
Dus Phin steelt als de raven. Zelfs een bevroren zakje bevroren friet is niet veilig voor hem.
Hij kent zijn gebarentaal als de beste, zeker wat betreft de signalen om te komen eten, die herkent hij vanop dertig meter afstand. Maar het gebaar van de boze vinger is weinig succesvol gebleken. Als de boze vinger opgestoken wordt, dan jaagt die hem niet op de vlucht. Integendeel. Phin komt er eens geïnteresseerd aan snuffelen. Er zou zo eens een etensrestje moeten aanhangen
Komt nog bij dat het door zijn aangenaam en heel speels karakter het haast onmogelijk is om boos op te worden.
Dus voor integratie haalden we misschien wel 10 op 10.
Maar voor opvoeding
een schamel 6-je
Phineas speelt met de waterkraan
01-04-2004 om 00:00
geschreven door Laathi
|