43. De volgende pakken we zélf!
Aan dapperheid ontbrak het ons niet. Dat moest ook wel. Twee vrouwen die alleen hun mannetje moeten staan worden op de duur zo sterk als een klein leger. We worden hier niet voor niks De dapperste aller Galliërs genoemd nietwaar?
Na de dood van bomma wou ma het ouderlijk huis verlaten. Na een heel leven voor haar moeder gezorgd te hebben deed de leegte haar te veel pijn, ze voelde zich eenzaam in het veel te grote huis. Mijn tante bood aan om op de bovenste verdieping van haar winkelhuis te komen wonen, zodat ma overdag wat gezelschap zou hebben. Op mijn zes jaar verhuisden we dus naar een tweede verdieping, met zicht op de Antwerpse Grote Markt, boven de gerenommeerde antiekzaak van mijn tante. Na de winkeluren hadden we het rijk voor onszelf want tante en nonkel vertrokken elke avond naar hun villa in Sint Job in t Goor.
Het was een hele verandering voor mij. Net een nieuwe school, en nu opeens op een appartement gaan wonen. Geen vriendjes meer om samen op straat te spelen... Hier zou toch weer danig moeten gelobbyd worden voor een huisdier... Maar niet van de eerste dag, want er viel nogal veel te exploreren...
Ook deze verandering had weer zijn charmes. Als ik van school kwam liep ik binnen langs de winkel, de oude bel klingelde alsof ze met haar koord aan de hemel bevestigd was, en ik riep luidkeels Ikke zodat mijn tante, die in de kelderkeuken zat als er geen klanten waren, wist dat ze niet moest komen kijken. Ik sleepte mijn boekentas naar de tweede verdieping en de eerste kamer die ik binnen kwam was een heel brede nutteloze gang (foutje van de architect) die nu dienst mocht doen als speelkamer.
Alle deuren kwamen op deze gang-kamer uit. Rechts was de badkamer. Speciaal voor ons had tante een bad laten installeren. Maar jammer genoeg had ze voor een modern zitbad gekozen... Gelukkig waren ma en ik aan de smalle kant en propten we ons altijd samen in het diepte gedeelte. Mijn plastic dolfijn Flipper (ah ja... Niet zozeer omdat ik zo dol was op dat beest uit het feuilleton maar vooral op de mannelijke hoofdpersonnages) dreef boven het ondiepe gedeelte. Baden werd een knusse en zeer intieme situatie aangezien we niet bepaald veel room to move hadden. Het voordeel was dat we alleszins met heel weinig water toekwamen. De enige die wat comfort en ruimte had was Flipper. Maar vroeger hadden we géén bad, dus al bij al gaf dit ding ons toch bijna een zwembadgevoel.
Het tofste aan die badkamer was het raam. Met een kleine sprong van nog geen meter kwam ik terecht op een van de vele trapgevels. Die beklom ik als een aap. Aan de ene kant een pannendak met een helling van 45° en aan de andere kant een koertje twee verdiepingen lager. Kwestie was dus wel om de oversteek vanuit het raam naar het eerste trapgeveltje te overleven. Maar dat lukte wonderwel. Wel best niet doen als ons ma in de buurt was. Ze wist wel dat die trapgevels mijn persoonlijke klimtoren waren maar ze was er niet zo scheutig op. Tot ik haar uitdaagde eens mee te komen en ze er ineens wel de charme van inzag om zo als Sinterklaas over de daken te kruipen. Hoogtevrees hadden we gelukkig geen van beiden. Onze pa mocht hier natuurlijk niks van weten. Tante ook niet. Want die was bang dat er eens een deksteen van zon trapje zou glijden. Zo vast lag het nu ook allemaal weer niet.
Het appartement was oud en klein, maar het uitzicht geweldig. Een overzicht over de hele Grote Markt en het stadhuis. In die zalige tijd mocht er op het plein nog geparkeerd worden. Het was heel geestig om te zien hoe die autootjes maar bleven rondjes rijden en zich uiteindelijk toch in het allerkleinste plekje trachtten te wurmen. We konden er uren naar kijken en er samen over fantaseren. Ook bij elke stoet of manifestatie zaten we op onze eigen tribune. Maar best niet in de winter. Want dan waren de gammele ramen het voorportaal van de Noordpool. Het was enkel glas, en zelfs niet helemaal vlak. Naargelang door welk plekje je keek zag je grappige vervormingen. Ondanks het feit dat de woonkamer eigenlijk kleiner was dan mijn speelkamer kregen we er toch een eetkamer en een sofa in. Zon zalig hobbelig oud model, dat in de koudste winternacht kon omgetoverd worden in een tweepersoonsbed waarin we knus tegen mekaar dicht bij de kachel konden slapen. Voor mij had het een vergelijkbare charme als gaan kamperen. Ik nam mijn gieterke mee naar bed (daar tutterde ik mijn water uit) en mijn pispotje. Die zeldzame ijsnachten waren voor mij toverachtig! De hele nacht die kamer niet uit komen en telkens ge uw ogen opende de vuurgloed door de beroete glaasjes van de kachel zien. Harry Potter was er niks bij. De echte slaapkamer was groot, licht maar saai. Het enige boeiende daar was de kleerkast waar ik maar ons Ma haar vos uithaalde om hem te knuffelen. Haar vos was een dood beest dat ze geacht werd als een sjaal rond haar nek te dragen. Maar ik denk dat ze dat zelf te zielig vond, dus adopteerde ik hem maar. In de tijd dat ze als pelsmaakster werkte had ze hem gekregen, en sindsdien woonde de sukkelaar in de kleerkast.
De keuken was klein, ouderwets en vooral koud. Daar was de charme dan weer dat ge over al de oude daken van het huizenblok keek. Fascinerend! Hoe alle huizen daar organisch tegen mekaar aanleunden, haast in mekaar leken te kruipen en dat onder het alziend oog van de klok van de Onze Lieve Vrouwentoren. Ik vond het uitzicht hier al even mooi als in de woonkamer. Totaal anders, maar er was evenveel om naar te kijken. Ik veronderstel dat ik nu nog altijd mijn prachtige architectuur-dromen heb doordat ik als kind zo geboeid was door al die complexe bouwsels en verbouwsels en aangroeisels die de hele binnenzijde van ons huizenblok in de loop der eeuwen hadden doen dichtslibben tot een doolhof van allerhande steensoorten. Niks was even hoog, of even lang. En het meeste was ook nog scheef.
Ook ons huis was stokoud. Alles kraakte, vooral de houten, smalle, steile trap. Het enige voordeel dat hij bood was de leuning. Van een tweede verdieping omlaag glijden, daar was geen Bobbejaanland tegen opgewassen. Bovenal was er ook een enorme zolder. Een echte griezelzolder, vol duistere hoeken, en met een trap die naar een nog hoger gelegen deel onder het puntdak leidde. Helemaal een no-go zone. Want daar hing niet eens een zielig lichtpeertje van 30 watt te gloeien.
Pa installeerde als goede schrijnwerker een schommel aan een van de zware dakbalken en daar kon ik eindeloos op zitten touteren terwijl ma in het licht van de dakkapel kleren verstelde. Overheerlijke uren. Als ik het schommelen beu werd dan nam ik de houten plaat weg, die de kapotte vloer onder de schommel bedekte, en vond ik daar een rijkdom aan kapotte steentjes in allerlei maten. Dat was mijn diamantwinkel. Ik verkocht en ma mocht kopen. Ik verkocht zelfs vanop mijn schommel, mijn verkooppraatje moest het werk maar doen. Een aangename bezigheid voor allebei, want we konden rustig verder doen met wat we bezig waren, er werd alleen getaterd. De kiezeldiamanten-uren waren de goudmijn van mijn jeugd.
De zolder had ook zijn minpunten. De trap ernaartoe was ronduit griezelig. Om nog te zwijgen van de ijzeren deur met het grote roestige schuifslot! Ik durfde dan ook nooit alleen in dat spookpaleis spelen. Ma heeft daar dus de sokken van heel de familie kunnen stoppen. Uren en dagen aan een stuk. Soms schilde ze daar zelfs haar patatjes. In feite was in de zomer de zolder onze leefruimte.
Op een dag was ik stout omdat pa thuis was, ik was geen mannelijke aanwezigheid gewoon, en voor mij was dat direct dominantie, dus ik kon dan wel eens de ezel uithangen. Pa ging heel resoluut te werk, stopte me onder zijn arm en droeg me die zoldertrap op. Ik klemde me dwars tussen de twee muren maar als zesjarige kunt ge het van een volwassen schrijnwerker toch niet halen. En daar zat ik op die akelige zolder. Alleen! De steentjes waren plots geen diamanten meer, van mijn juwelierszaak was geen sprake. Het was een donkere, enge zolder met veel kamertjes waar achter elke deur minstens drie monsters loerden. Ik krijste en gilde en besloot op de duur het raam te openen en uit de dakkapel te springen. Alles was beter dan alleen op die zolder te moeten zitten. Gelukkig stond mijn moeder achter de deur naar mijn opera te luisteren en kon ze net op tijd ingrijpen. Anders had ik vleugeltjes gehad.
Na die ervaring zou de zolder mij beslist nooit meer gezien hebben, als het rotsvaste vertrouwen dat ik in mijn moeder had er al niet snel voor zorgde dat we er terug samen gezellig de was gingen ophangen en er onze keuveluurtjes doorbrachten. Hoe eng ik de zolder ook vond, voor de rest was ik best dapper.
Beneden in de zaak stond een fortuin aan antiek, en soms vergat mijn tante in een van de kamers wel eens het licht uit te doen - in de kelderkeuken, of in de opkamer waar de klanten ontvangen werden om de maat van hun vingers te nemen om ringen te kiezen. Alarmsystemen bestonden toen nog niet. Om de eenzame avonden door te komen mochten we van tante de telefoon in het bureautje beneden gebruiken. Ma belde vandaar elke week met haar nichtjes, en ik zat dan aan haar voeten te spelen. Met de maatstokken voor de ringen, met de reeks voorbeeldringen, er was altijd wel iets dat onschadelijk was om mee te spelen. Of eens in de antieke biechtstoel kruipen die de hele winkel domineerde. Hoewel dat laatste eigenlijk verboden was. Maar ik was een voorzichtig kind en opgegroeid met respect voor antiek, dus ik heb nooit een Rembrandtje naar de verdoemenis geholpen.
Op een van die wekelijkse telefoonavondjes gingen we langs de oude trap naar beneden, het is te zeggen, ma liep naar beneden, ik gleed, maar op de eerste verdieping zagen we door de vele interne ruitjes licht in de sjieke kamer branden. Aangezien ze het licht nog wel eens lieten branden waren we niet echt ongerust tot we plots een geluid hoorden... Ma was er van overtuigd dat we deze keer prijs hadden, deze keer zouden er echt wel inbrekers zijn. Maar wat te doen? De politie bellen kon niet want dat moesten we in het bureautje naast de sjieke kamer doen... Dus slopen we terug naar ons appartement en overlegden we hoe we dit gingen aanpakken. Ma besloot muisstil naar beneden te gaan en op straat hulp te gaan vragen. Daarvoor moesten we wel op minder dan 10 meter van de sjieke kamer sluipen, maar dat moest dan maar. Ma toog op pad als een kat op jacht. Vanzelfsprekend liet ik haar niet alleen gaan. Ik ging naar de keukenschuif, nam het grootste mes dat ik kon vinden, en sloop achter haar aan. Een betere achterhoede had ze zich niet kunnen indenken. Tot ze me ontdekte en bijna van de donkere trap totterde van t verschieten. Onverwacht haar dochter met een blinkend mes achter zich zien staan! Een mens heeft al van minder een hartaanval gekregen. Zonder woorden ruzie maken over het feit dat ik terug naar boven moest gaan was geen succes. Die strijd kon ik op mijn sokken winnen. Dus wij met zijn tweetjes zo stil mogelijk geprobeerd de twee glazen deuren naar het binnenportaal open te maken, die snel terug op slot te doen en dan de zware houten voordeur openen. Missie geslaagd. Daar stonden we nu. Ons ma in haar nylon bloemmetjesschort, ik in mijn pyama met in mijn handje een groot, versleten mes... En het was geen carnaval.
Ons ma hield een voorbijganger aan, maar die voelde er niet direct iets voor om inbrekers te gaan betrappen int gezelschap van twee lunatics. Zo een flauwe! Dus gingen we in t café aan de overkant de politie bellen. In keukenschort en pyama , met mes. De politie beloofde onmiddellijk te komen en we kregen opdracht om zeker niet terug binnen gaan. We besloten wel om op de dorpel voor onze deur te gaan zitten zodat we de inbrekers tenminste konden betrappen als ze zouden gaan lopen. Ah ja, die gingen daar zomaar niet mee wegkomen!
Al vrij vlug kwam de politie. Ons ma ontsloot de deuren en zei : Wacht meneer de polis, ik zal efkes voorgaan en wijzen waar ik denk dat ze bezig zijn. Waarop de agent repliceerde : Nee madam, u blijft met uw dochterke hier buiten staan, we zullen het wel alleen afkunnen denk ik. Zon minachting voor mijn mes! En t was dan nog een verroest, een extra pluspunt want die inbreker zou er zeker tetanus aan over gehouden hebben. Ik was toch ooit zelf in een verroeste nagel getrapt en had toen twee dikke, heel pijnlijke tetanusspuiten gekregen, dus ik wist wel wat de goeie wapens waren!
Heel het huis, tot en met de keldergewelven die op de ruien uitkwamen werd doorzocht en er werd natuurlijk niks gevonden. Het was weer maar eens de vergetelheid van mijn tante geweest die te nonchalant met de lichten was omgesprongen... De politie vond het alleszins niet erg, en vond het toch heel wijs dat we hen geroepen hadden.Wij voelden ons daar wel heel onnozel bij, als aangeklede apen in een café binnengaan, dan daarna op de Grote Markt op onze huisdorpel zitten wachten... Nee, int vervolg zouden we echte of vermeende inbrekers wel zelf aanpakken.
Maar een nog véél fascinerender huis was het magazijn van de antiekzaak, dat in een klein straatje achter het stadhuis lag. Het huis was zo groot dat er in de Spaanse tijd 500 soldaten gehuisvest waren. Het was een vier verdiepingen hoog voorhuis, door allemaal trapjes en entresols verbonden met een even reusachtig achterhuis. De kamers leken wel zalen. In een van die ruimtes stond een volledig antiek altaar opgesteld! Met misdienaarsbelletjes! Wat zalig om daar even de mis op te dragen! Mijn missen duurden weliswaar maar vijf minuten. Telkens ik er kwam moest ik alle zalen gezien hebben om te kijken of er nieuwe boeiende dingen waren binnengekomen. Het was mijn privé-spookpaleis, dat natuurlijk nooit betreden werd zonder het gezelschap van ons ma. Op de benedenverdieping bevond zich een groot atelier waar de restauraties gebeurden door een andere oom. Maar daar viel voor mij niet veel te beleven want die was nogal nors. En hij geloofde duidelijk niet in mijn genetische aanleg om schrijnwerker te worden, dus die liet me nog geen beiteltje vastpakken. De mens weet niet wat hij gemist heeft.
Wie nog eens wil grasduinen in de vorige afleveringen van "Mijn Jeugdherinneringen" kan op de foto met het gietertje klikken, in de marge van dit blog. Of gewoon hier : http://www.bloggen.be/laathi/
|