HET RECHT TREKKEN VAN DE BUURTWEG Nr.5 OF DE VAGEVUURSTRAAT.
HET RECHT TREKKEN VAN DE BUURTWEG Nr.5 OF DE VAGEVUURSTRAAT
_____________________________________________
Op 26 februari 1904 werd door de Kortrijkse arrondissementsingenieur A. Van Tomme een plan opgemaakt om de Vagevuurstraat rechtdoor te trekken. Vanaf café ‘In de Klok’ (1) liep de weg westwaarts in boogvorm over de Markebeek, om een tiental meters verder weer in te schuiven ( nu in de Kalvariestraat ). De brug over de Markebeek lag toen enkele meters meer westwaarts dan de actuele (zie plan).
Het plan en de werken werden goedgekeurd door de gemeenteraad van Marke respectievelijk in de zittingen van 12 april en 18 november 1904 ,en door de Bestendige Deputatie op 27 januari 1905. De nieuwe ontworpen weg was 94m . lang. De werken bestonden in het maken van een nieuwe brug over de Markebeek , in het leggen van grint en het maken van duikers. Daarbij moest de aannemer ook de nieuwe straat opvoeren en de oude effenen.
Voor de doortrekking moesten volgende percelen onteigend en aangekocht worden door de gemeente:
Kadaster Sectie B 168 :Alfons,Emiel en Jules Vlieghe Marke: 2a54ca
B 11 : Klooster Marke : 1a15ca
B 23: Klooster Marke : 5a45ca
B 46 : Plaquet- Duvivier Eugène We. en 0a45ca
kinders Leuze.
In februari 1905 verkocht het klooster 10 populieren uit de meers ( Sectie B 23) nabij het café ‘In de Klok’ ( Akte not. Guillemyn).
Het afgeschafte gedeelte van de oude weg kwam in het bezit van de ‘Brouwerij van Stacegem’ (Sectie B 31f)- We.Grymonprez en erfgenamen (Sectie B 35) –Constant en Louis Van Belleghem (Sectie B 36 en 40) – Plaquet-Duvivier Eugène (Sectie B 46).
De grintwerken omvatten tevens gans de Vagevuurstraat (2), over een lengte van 1600m. De breedte van de begrinting was vastgesteld op 3 m. Het College van Burgemeester en Schepenen had op 29 november 1904 al beslist de landbouwwegen 5 - 6- en 7 te begrinten (3). Gemeentesecretaris Henri Vanhoenackere (Bellegem 1847- Marke 1916) werd als toezichter van de werken aangesteld.
De grintwerken startten op 1 april 1905 en werden uitgevoerd door Emile Haesbrouck-Orgaer, aannemer te Harelbeke . De begrinting liep tot het kruispunt Kardinaal-, Keizer-, Kalvarie- en Watervalstraat .Op 9 maart 1907 gaf Emile Haesbrouck ook zijn akkoord om het gedeelte vanaf begin Keizerstraat tot café ‘In de Keizer’ (4) , tegen de Torkonjestraat , te verharden (begrinten).
De heren Constant en Louis Van Belleghem werden er op gewezen dat zij een uitweg , van 3m. breed, moesten laten bestaan langs de partij Sectie B 35 tot aan de hoek ,tegen café 'In de Klok', verder naar de nieuwe straat , om de verbinding met de voetweg langs het perceel Sectie B 36 te verzekeren. Gemakkelijk te zien op het plan: de voetweg langs het perceel Sectie B 36 is het nu nog bestaande wegeltje dat uitkomt op de Preshoekstraat.
In 1925 bouwde aannemer Gerard Leman 4 huizen tussen de voetweg en de nieuwe straat. Zelf woonde hij in het derde huis ( vanaf de voetweg) en startte er ook zijn zaak.
De ‘gravierweg’ (grintweg) vanaf Markeplaats tot café ‘In de Keizer’ werd plechtig ingehuldigd op 12 juli 1908 (zie strooibiljet).
(1)Het café werd gebouwd in 1882 door timmerman Gustaaf Destoop ( Kortrijk 1852-Lauwe 1892), op grond die hij gekocht had aan Melchior Brasseur, vlaskoopman en uitbater van café ‘In d’Arke van Noë’. Door een lening aangegaan aan brouwer Henri Malfait-Bonte te Kuurne, was Destoop verplicht zijn bieren af te nemen aan die brouwerij. Het café had aanvankelijk als opschrift ‘Sint-Joseph’. Door een andere geldlening in 1883 aan Jules en Clothilde De Coninck van de ‘Brouwerij van Stacegem’ werd die brouwerij de nieuwe leverancier. Op 25 maart 1886 verkocht Gustaaf Destoop het café aan de ‘Brouwerij van Stacegem’ en het opschrift wijzigde onmiddellijk in ‘In de Klok’. Cyriel Libeer was de eerste uitbater en tezelfdertijd slachter. Hij was de zoon van Isidoor Libeer, die toen uitbater was van café ‘In de Belle Vue’ op Markeplaats. ‘In de Klok’ was café tot in 1955. De ‘Brouwerij van Stacegem’ was ook nog eigenaar van de cafés ‘Het Paradijs’ in de Marktstraat, ‘De Sterre’ eerst in de Kloosterstraat, daarna in de Vagevuurstraat, en ‘De Kardinaal’ op de hoek van de Kardinaal- en de Kalvariestraat.
(2) In het begin van de 19e eeuw liep de Vagevuurstraat vanaf Markeplaats tot de Torkonjestraat. In zitting van de gemeenteraad van 1 augustus 1910, werd ter gelegenheid van de tienjaarlijkse volkstelling , bepaald dat de Vagevuurstraat opgesplitst werd in Vagevuurstraat (vanaf dorpsplaats tot Markebeek), Kalvariestraat (vanaf de brug over de Markebeek tot de Watervalstraat) en Keizerstraat ( vanaf de Watervalstraat tot de Torkonjestraat). In de 17e eeuw sprak men zelfs van de ‘straat komende van Markeplaats tot de’ Boondries’. De ‘Boondriesmolen’ bevond zich in de Watervalstraat en verdween in 1889.
(3) In zitting van de gemeenteraad van 1 augustus 1910 werden volgende benamingen vastgesteld:
-buurtweg 6 : Aalbekestraat
-buurtweg 7: a) van de Aalbekestraat tot de wijk St.Anne-Kortrijk: St.Annestraat
b) van de Rolleghemstraat tot de Bergstraat : Lantestraat
c) van de Bergstraat tot het grondgebied Aalbeke: Luingnestraat.
(4)Uitbater was Remi Derveaux (Deerlijk 1861-Marke 1949). In 1907 werd het café , dat eigendom was van brouwer Cyriel De Brabandere ,uitgebaat door Gustaaf Vanrobaeys (Marke 1873-Aalbeke 1940) .Het was in die tijd een ‘afspanning met paardenbakken’. In 1934 kocht Michel Vanden Bogaerde (Marke 1901- Kortrijk 1973) het café. Zijn echtgenote Germaine Segaert wilde een ander opschrift. De gebroeders Germain,Urbain en Antoon Vandaele , schilders, fristen het café op. Antoon kwam op het idee van ‘In de groene weide’, uiteindelijk ‘Au Pré Vert’.
Op 6 januari 1949 kwamen hier de twee broertjes Michel (Kortrijk 1940) en Louis (Kortrijk 1942) Vanborre om in een brand.
Foto’s:
1/ Café ‘In de Klok’ in 1955.
2/ Zicht op de Vagevuurstraat vanaf Markeplaats begin 20e eeuw.
3/ Café ‘Au Pré Vert’ op 5 juni 1980. Het pijltje duidt de plaats van het onheil in 1949 aan.
4/ Café ‘Au Pré Vert’ einde jaren ’30.
V.l.n.r.:
X Madeleine Marguerite Germaine Gerard Georges Michel Michel
Voor wat de geschiedenis van voetbalclub F.C. Marke betreft, verwijs ik graag naar het ‘Heemkundig Kijkboek Marke’ van M. en R. Faillie 1982 blz. 153-154 en naar ‘K.F.C. Marke 1935-1995, 60 jaar voetbal te Marke’ door Philippe Vanhaezebrouck.
Er werd al gevoetbald met vallen en opstaan vanaf 1914 en ook her en der naar speelweiden gezocht.
1935 werd beschouwd als het officiële startjaar van de club. Van dan af mocht F.C. Marke bogen op een vast terrein, eigendom van de pannenfabriek van Marke. Het veld was gelegen achter café ‘De Zon’ in de Rekkemsestraat. Zo kregen onze spelers ook de naam van ‘pannenbakkers(jongens)’. Daar werd gespeeld tot in 1940, toen bracht de tweede wereldoorlog roet in het eten.
In 1945 werd de club heropgericht en men vond een nieuw terrein aan de hoeve Dekimpe.
Maar wat ons nu aanbelangt zijn de gedenkpenningen die in 1938 en 1939 uitgedeeld werden, door de ‘directie ‘ van de pannenfabriek, aan de spelers. De toenmalige ploeg speelde in 3e afdeling B en werd kampioen in het seizoen 1937-38 met 4 punten voorsprong op Wervik.
De trainer was toen Arthur Millecamps en het lokaal was gevestigd in café ‘In het Nieuw Kwartier’ bij Aimé Verrue.
De gedenkpenningen:
1/ De spelers van Marke, alsook van de tegenpartij , een Engels team ,kregen op 18 april 1938 , 2e paasdag , na een voetbalmatch een eerste miniatuur pan. Marke verloor toen met 1-6. De wedstrijd tegen een Engels team op 2e paasdag was een traditie die nog overeind bleef tot in de jaren '50.
2/ Op paasdag ,9 april 1939 na een tornooi ,ingericht door ‘De Gazet- De Zondagsvriend’, kregen de spelers hun tweede penning uitgereikt.
3/ Op 13 maart 1938 kregen de spelers van Marke vanwege W.S. Lauwe, die toen in eerste provinciale afdeling speelde, een medaille. Het betrof een bekerwedstrijd tegen W.S. Lauwe, en gewonnen door Marke met 2-3. Het tornooi vond plaats op de Schonekeer in Lauwe, aan de hoeve Delaere.
4/ Foto van de kampioensploeg van F.C. Marke in 1938, genomen op het terrein van Rekkem. Marke won er met 0-4.
Boven: v.l.n.r.:
Aimé Maurice Gerard Jerome Marcel Jerome Alidor André
Verrue Holvoet Dekimpe De Mulder De Mulder Dutoit Holvoet Lemaitre
Onder : v.l.n.r.:
Albert Michel Daniel Camiel Marcel Laverge Vandebuerie Goegebeur Faillie Faillie
DE PANNENFABRIEK of 'S.A. DES TUILERIES DE MARCKE-LEZ-COURTRAI. Het eerste decennium.
DE PANNENFABRIEK OF ‘S.A. DES TUILERIES DE MARCKE-LEZ-COURTRAI’. HET EERSTE DECENNIUM .EEN NIJVERHEID UIT ONZE GROND GEBOREN.
Een belangrijke industriële vestiging is verdwenen. De fabricage van pannen in onze gemeente is verleden tijd. Enig overblijfsel van de bedrijfsgebouwen is niet meer te vinden .De plaatsen echter waar klei uitgedolven werd, tussen Rekkemsestraat en Leie ,zijn nog met wat scherpzinnigheid duidelijk waar te nemen. Marke was rijk aan klei-ontginningsgebieden, ook naar het zuiden toe, waar de ‘Tuileries du Pottelberg’ actief was ( was al een ‘Société en Nom Collectif’ in 1881 en werd ‘S.A. des Tuileries Mécaniques du Pottelberg’ in 1883, gesticht door Petrus Renaux en Charles Watelet) .
De ‘Tuileries de Marcke-lez-Courtrai’ lag tegen de Leievlakte, waar een zone met vruchtbare kleilagen uitgespreid lag. Het laatste stukje nostalgie, de oudste ovenzaal, gelegen tegen de spoorweg, verdween in de week van 19 tot 25 oktober 2009.
De kleigronden van het Kortrijkse danken hun oorsprong aan het tertiaire tijdperk en maken deel uit van de boven-Ypresiaanse kleibank van Vlaanderen, wij zeggen de belangrijkste van België. Deze kleilaag gekenmerkt door haar zuiverheid en regelmaat heeft een gemiddelde bruikbare dikte van vijf meter.
De mens kende al vele eeuwen de plasticiteit van leem en klei. Uit het gemeenterapport van 1830 :” …woningen gebouwd in steen en ‘plak van aarde’ en gedekt met pannen, doch de meeste met stro”. Rond 1823 deden enkele Markse landbouwers, voor het bouwen van een schuur of ander bijgebouw, een aanvraag tot het oprichten van een veldoven in open lucht voor één seizoen. De aarde werd ter plaatse uitgedolven . Naar het einde van de 19e eeuw toe werden verscheidene aanvragen vastgesteld, zoals die van de We. François-Xavier Samain (hoeve Marc Holvoet) in 1894. De weverij De Witte-Visage vroeg in 1897 een vergunning aan voor één seizoen ,op de noordzijde van de Marktstraat.
Sinds 1873 was de steenbakkerij van Augustin Claerhout in de zuidelijke driehoek Keizer- en Beginnestraat (Sectie B 254) actief .Constant Iserbyt (1) deed in 1897 een aanvraag voor een openluchtsteenbakkerij voor onbepaalde tijd op percelen gelegen langs de Leie, rechtover de geplande pannenfabriek, maar baatte die al uit vóór de goedkeuring . Zijn zoon Hector, medestichter van de pannenfabriek baatte vanaf 1898 op de percelen 117b en 118b van Sectie A een openluchtsteenbakkerij uit (zie foto), die nog voor de eerste wereldoorlog verdween. Het ging hier echter om dezelfde aanvraag als die van zijn vader. In 1908 deed de pannenfabriek , die toen op zoek was naar een nieuw kleiveld, haar beklag :” Als Iserbyt zo voort doet voor stenen te bakken, zal er niet veel meer te vinden zijn en dan zullen we elders moeten kijken voor een kleiveld…”
Uit archieven van het OCMW weten wij ook dat er kleiontginningen plaats grepen in die omgeving en op de Leieboorden vlakbij. Het stuk land ‘’t Careelstick’ behoorde toe aan de hoeve ‘Te Cockue’ , gelegen tussen de oude en de nieuwe spoorwegberm ,en betekende : het stuk land waar ‘careelbakkers’ bakstenen maakten (F. Decock).
Arthur Maertens:" Vóór 14-18 bestond er een steenoven tussen de pannenfabriek en de Leie. Mijn broer Gustaaf werkte er. Zijn chef was Petrus Goegebeur. Hij had er eens een ongeval: met zijn 'kortewagen' (bakwagen) gleed hij weg van een plank en zijn been was gebroken. Men bakte er stenen om huizen te bouwen. Er stonden ook barakken, want de meeste werklieden moesten er werken van 's morgens tot 's avonds laat en sliepen er. Ze gingen één maal per week naar huis. Het was Iserbyt van Harelbeke , die later beheerder werd in de pannenfabriek, die er baas was."
Hector Iserbyt, zou in 1923 een steenbakkerij in open lucht voor meerdere seizoenen oprichten langs de Rekkemsestraat, achter café “De Zon”, waar nu gebouwen van de firma Vandewiele gevestigd zijn ( rechtover de woning van dokter C. Vanlede). De pannenfabriek had dat perceel , de’Pottier’ genaamd, (verwijzend naar het Frans ‘potier , pottenbakker) , in juni 1909 aan de erfgenamen van Baron Paul Bethune gekocht .Na de nivellering in 1933-34 werd het terrein gereed gemaakt voor F.C. Marke, de plaatselijke voetbalclub, waarvan de spelers toen ook de ‘pannenbakkers’ werden genaamd.
Op het einde van de 19e eeuw groeide de kleibewerking weliswaar uit tot een industrie.
Rond 1897 moest Theophiel Vanhoutteghem, getrouwd met Tersille Verspaille zijn hoeve verlaten, om plaats te maken voor de geplande pannenfabriek S.A. Tuileries de Marcke-lez-Courtrai.
Sinds 1895 bekommerde Pierre Rasson– Nys ,groothandelaar in stoffen in Moeskroen ,en toekomstig medestichter van de pannenfabriek, zich met de uitbating van het ‘kleibekken’, dat in onze gemeente ongebruikt lag. Jaren lang gaf hij , vooraleer men tot ontginning overging, geldmiddelen ten beste om grondsonderingen uit te voeren met het zicht op de bouw van een pannenbakkerij. Uit die boringen resulteerden de uitgestrektheid, de dikte en diepte van de verschillende grondlagen, alsook de kenmerken en de kwaliteiten van de kleisoorten.
Architect Jules Carette (2) uit Kortrijk , die de bouwwerken zou leiden, stuurde op 28 maart 1899 naar de burgemeester van Marke een aanvraag om een ‘mechanische’ pannenbakkerij op te richten in Marke op de percelen 121f , 119d, 120d en 109e van sectie A (zie het plan) . De dag erop volgde de aanvraag bestemd voor de gouverneur van de provincie.
Na het onderzoek van commodo en incommodo gaf het gemeentebestuur van Marke gunstig advies in zitting van 20 april 1899.
De nodige vergunningen werden op 19 mei 1899 door de Bestendige Deputatie van West-Vlaanderen toegekend.
Na maandenlange onderhandelingen werd door de vereffening in der minne van de ‘Tuilerie de Warneton’, Emile De Bruyne (3) en de twee beheerders Louis Gesquière (4) en Paul Octave Laloy vrijgegeven . Emile De Bruyne had ervoor al stielkennis opgedaan rond het maken van mechanische dakpannen bij de ‘Tuileries du Pottelberg’ , vanwaar hij zelfs ‘vormen’ (moules) had meegebracht . Van Ernest Dumolin was hier nog geen sprake .
De gronden en concessies noodzakelijk voor de pannenindustrie waren al door Baron Paul Bethune uit Aalst, de grootste grondeigenaar, beloofd, en de plannen voor het oprichten van het station van Marke rechtover de geplande fabriek, waren al in de maak. Een betere ligging kon niet . Baron Paul Bethune en zijn familie gaven blijk van welwillend vertrouwen in de nieuwe zaak en stichtten met Louis Gesquière en Paul Octave Laloy de ‘ S.A. des Tuileries de Marcke-lez-Courtrai’. De Bethune’s wensten ,voor de totale waarde van hun inbreng aan terreinen en kleiontginningen , in aandelen vergoed te worden.
DE STICHTINGSAKTE :
_________________
Op 27 februari 1899 verschenen vóór notaris Aimé Baert in Meulebeke:
Enerzijds :
1/ Baron Paul Valery Jules Bethune (Kortrijk 1830-Aalst 1901) advocaat (1853),senator (1870-1901), provincieraadslid Oost-Vlaanderen (1860-1870)en eerste vicevoorzitter van de Senaat(1892-1901), woonachtig op het kasteel van Overham(me) in Aalst.
2/ Baron Felix Bethune (Aalst 1857-1901), advocaat en provincieraadslid Oost-Vlaanderen (1889-1900) woonachtig op het kasteel van Overham(me) in Aalst.
3/ Baron Leon Bethune( Aalst 1864- 1907), advocaat , schepen (1895-1907) en lid van de Kamer van Volksvertegenwoordigers (1898-1907) in Aalst.
4/ Baron Charles Bethune (Aalst 1868-1938), eigenaar te Brussel.
5/ Baron Louis Jean Bethune( Aalst 1872-1939), advocaat, raadslid (1907-1932),schepen (1926-1927) en volksvertegenwoordiger (1912-1919 en 1921-1932) , provincieraadslid Oost-Vlaanderen woonachtig op het kasteel van Overham(me) in Aalst.
6/ Barones Marie-Thérèse Bethune (Aalst 1875-Ukkel 1960), eigenares, echtgenote van Pierre Paul de la Croix. Vrijwilligster bij de Geallieerde Inlichtingendienst 1914-1918 en politieke gevangene 1914-1918.
7/ Pierre Paul de la Croix (Kortrijk 1853- Auray [Morbihan ]1940), hiervoor, eigenaar Brussel.
8/ Baron Gaston Bethune (Aalst 1877- Newport 1966) , onderluitenant in de militaire school, woonachtig in Ixelles. Werd later luitenant-kolonel van de artillerie.
De zes laatsten met de naam Bethune waren kinderen van Baron Paul Valery en Adelaïde Eliaert.
3/ Louis Gesquière ( Waasten 1858-Roumazières[Fr.] 1943), eigenaar Waasten.
4/ Pierre Rasson-Nys (Estaimpuis 1844-Moeskroen 1925), industrieel Moeskroen.
5/ Emile De Bruyne (Nieuwkerke 1862-Kortrijk 1913) , directeur van de pannenfabriek, woonachtig in Waasten.
De maatschappij had haar zetel in Marke.
Het maatschappelijk kapitaal was vastgesteld op 500.000Fr., verdeeld over 500 aandelen van elk 1000Fr.
Er werden 56 kapitaalsaandelen en 80 gewone aandelen toegekend als tegenwaarde voor de inbreng.
De overige aandelen werden onderschreven als volgt:
Paul Octave Laloy en de groep waarvoor hij volmacht had: 200,-
Hector Iserbyt 75,-
Louis Gesquière 75,-
Pierre Rasson 60,-
Emile De Bruyne 34,-
-------
444,-
Wat was nu de inbreng:
___________________
A/ Paul Valery Jules Bethune (5) : het terrein in volle eigendom gelegen in Marke :
Sectie A 120d en deel van 121f en 119d: voor een oppervlakte van 1ha80a
De maatschappij moest ook de landbouwers vergoeden voor de oogstschade en de verbruikte mest.
B/Baronnen Paul , Felix, Leon, Charles, Louis en Gaston Bethune, Barones Mw. Marie-Thérèse Bethune en Paul de la Croix stelden als inbreng ,de vergunning , voor een periode van 30 jaar, maar hernieuwbaar voor een zelfde periode, ingeval van prorogatie van de maatschappij, om klei te trekken uit de percelen grond, meersen en bos in Marke: sectie A 83c, 83d, 111b,62c,84c,84b, en deel van 109c, alsook uit 61, 60a,56b, 41a , in totaal voor ongeveer 6ha.
De maatschappij was ook verplicht een vergoeding te betalen aan de
eigenaars voor de geleden schade , door kleiontginning , aan de oogst, voor de mest , voor het kreupelhout dat zou vernietigd worden.
Op 27 februari 1899, dag van de stichting was de beheerraad als volgt:
Paul Octave Laloy : voorzitter
Baron Felix Bethune beheerder
Hector Iserbyt afgevaardigd beheerder
Pierre Rasson -Nys beheerder
Louis Gesquière beheerder
Emile De Bruyne secretaris van de beheerraad en directeur-gerant
Al vanaf 1899 was de kleiwinning begonnen en wat toen al uit de ‘kleibank’ verscheen bekrachtigde de rijkdom van het kleiveld die men zich al bij de vroegere sonderingen voorgesteld had.
Wat opvalt is dat de katholieke Franse familie Laloy en haar aanverwanten een belangrijke economische en financiële rol speelden in de baksteen- industrie. Haar grondige ervaring zou voornamelijk ten goede komen van de nieuwkomer. De naam Laloy was al lang verbonden met de baksteenindustrie. Daarom even een duik nemen in die familie.
De familie Laloy was omzeggens een hoofdrolspeler in onze Markse pannenfabriek :
De eersten, die we ontmoetten, met de naam Laloy ten zuiden van Rijsel (Camphin,Carembault,Phalempin…..) waren molenaars. Op het einde van de 17e eeuw vestigde zich een tak in Frélinghien en in Deûlémont. In dat laatste dorp werd geïnvesteerd in een steenbakkerij.
Op het einde van de 18e eeuw waren de Laloy’s zowel steenbakkers in Deûlémont, als in Waasten, dus langs weerszijden de Leie.
In Waasten was Roger Laloy (1811-1887) steenbakker, getrouwd met Sophie Volbrecht .
De almanakken van Waasten van 1862 en 1882 maken melding van de steenbakkerijen Roger Laloy -Volbrecht .
Zijn broer Auguste Laloy (Deûlémont 1819- Tourcoing 1865), getrouwd met Rose Cordonnier (Haubourdin 1830- Deûlémont 1914), stichtte een mechanische wolkamfabriek in Tourcoing. Hun vader Roger Louis Joseph Laloy (Deûlémont 1785-Deûlémont 1843) getrouwd met Adelaïde Dillies (Waasten 1791- Deûlémont 1876), was steenbakker in Waasten.
De eerstgenoemde Roger (+1887) had geen kinderen en Paul Octave Laloy (Tourcoing 1857-Frélinghien 1907) , zoon van Auguste was als zijn opvolger voorbestemd. Paul Octave trouwde met Marie Marguerite Charvet (Rijsel 1858 –Menen 1928).
Marie Marguerite Charvet, was een dochter van Victor Paul (Rijsel 1818-Armentières 1897) , en Adèle Colombier (Rijsel 1824 – Armentières 1896) eigenaar van een vlasspinnerij.
Paul Octave leerde klaarblijkelijk zijn vak aan zijn oom Roger, want na diens dood in 1887, stichtte hij in Deûlémont aan de sluizen, op een domein van 19ha, aangekocht aan de familie d’Hespel, de steenbakkerij Saint-Thomas. Het ging hier niet om een Vlaamse veldsteenbakkerij in open lucht, maar om een steenbakkerij met Hoffmann-ovens (ringovens) , waar façade- en vloerstenen geproduceerd werden.
Roger Albert Laloy (Tourcoing 1851- Parijs 1909) getrouwd met Clémence Moreau (°Douai 1855) , broer van Paul Octave en tevens oudste zoon van Auguste ,was suikerfabrikant.
Eind 19e ,begin 20e eeuw, richtte Paul Octave ook samen met Alfred Delecourt de kalksteenbakkerij van Rosendael, terzelfdertijd dat hij zijn steenbakkerij van Deûlémont verkocht aan Alphonse Delecourt , broer van Alfred . Op hetzelfde moment stichtte hij ook met ‘Belgen’ de ‘Tuileries de Marcke-lez-Courtrai’ (1899).
De kalksteenbakkerij van Rosendael stopte alle activiteit in 1937.
Alphonse Delecourt bezat verscheidene steenbakkerijen in de regio Rijsel, onder andere die van de ‘Briques de La Madeleine’. In 1904 was hij ook een van de aandeelhouders van de pannenfabriek van Marke.
Louis Gesquière, beheerder in Marke had een dochter Marie-Louise, die trouwde met Jean Delecourt, zoon van Alphonse.
Guy Laloy ( Boulogne-sur-Mer 1923- Moeskroen 2016),de zoon van Paul Louis Laloy (Frélinghien 1890- Boulogne sur Mer 1981) en Geneviève Piat ( Roubaix 1894-1970), was getrouwd met Henriette Dansette ( Rijsel 1923 – Kortrijk 2005) en zou de laatste met de naam Laloy zijn, die verbonden was aan de Markse pannenfabriek .Paul Louis en zijn jongste broer Louis (Frélinghien 1894-Villevêque 1949) waren de enige zonen uit het gezin van Paul Octave – Charvet , die een positie van betekenis zouden betrekken in de pannenfabriek. Guy Laloy zou zijn mandaat van beheerder-directeur verlengen , na de fusie in 1968, bij de N.V. Ostyn-Marke en bij Terca. Régis en Didier , zoons van Guy Laloy maakten ook deel uit van de directie.
De beheerraad toen:
Jozef Ostyn: voorzitter
Guy Laloy : beheerder-directeur
Godfried Ostyn: beheerder
John Tack: beheerder ingenieur.
Guy Laloy bewoonde vanaf 1947 de directeurswoning. Hij was van 1977 tot 1993 Ereconsul van Frankrijk in Kortrijk.
[Genealogische gegevens werden mij verstrekt door de heer B. Baudoux, een zoon van André Baudoux en Cécile Boutry, dochter van Joseph Boutry (1885-1945) en Marie-Rose Laloy (1886-1966). Marie-Rose Laloy was een dochter van Paul Octave (1857-1907) en Marie Marguerite Charvet.
De heer Baudoux wist ook te vertellen dat een verbitterde Guy Laloy, die toen in een rusthuis in Moeskroen (‘Orchidées’) vertoefde, niet veel wenste te zeggen over de pannenfabriek van Marke.
Een andere dochter van Paul Octave ,Marguerite Laloy (1898-1968) was getrouwd met Edouard Boutry (1885-1945), een kozijn van Joseph. Joseph en Edouard hadden een katoenspinnerij in Rijsel.]
Ik neem eens de aandeelhouders anno 1909 onder de loep:
Claude Charvet – Hector Iserbyt –Pierre Rasson –Louis Gesquière – Paul de la Croix – Albert Baert (Pittem 1850-Kortrijk 1926) – Jules Vandermeersch(Wervik) – Benoit Van Trappen (Gent 1861- 1949) – Clémence Moreau (Houplines) – Roger Laloy (Student Frélinghien) – Marie Marguerite Charvet – Paul Emile Theetten(Armentières 1852-1936) – Max Verley (Armentières),nakomeling Charvet – Marie de la Croix (Brussel) – Baron Gaston Bethune – Charles Dhaene ( Comines Fr.) – Emile De Bruyne (Sterreberg) – René Schoot (familielid van Pierre Rasson) – Jean Delecourt (La Madeleine-lez-Lille).
Op de westzijde achter het ‘aardemagazijn’ of de kleizaal (‘aardekot’ of ‘magasin de terre’ ook ‘salle de pourissage’), die 15.000m3 grondstoffen kon bevatten , bevond zich een rijkvolle concessie. Het was het eerste kleiveld .
De meeste kleivelden eigendom of geëxploiteerd door de Markse pannenfabriek waren vanaf de beginjaren gelegen in het noorden en het noordwesten van Marke en op het grondgebied van Lauwe , op de zuidelijke flank van de Dronckaertstraat, vanaf de grens van Marke tot de Aalbeeksesteenweg (voornamelijk aankopen in 1908, 1909, 1910,1913). In 1915 werd zelfs door de pannenfabriek ,op eigen kosten, een viaduct gebouwd onder de Preshoekstraat (Lauwe), om doorgang te laten aan de locomotief met de kleiladingen. Een overblijfsel is nog te zien achter de huizen in de Dronckaertstraat.
Bij de verdeling op 20 juli 1901 van de erfenis van Paul Bethune, werden door de erfgenamen 24 percelen onverdeeld gelaten. Hiervan werden vóór 1910 12 percelen verkocht aan de pannenfabriek ( akten van 10 juli 1901 – 7 december 1903 en 13 mei 1905) . Ze omvatten alle percelen grenzend aan de zuidkant van de spoorweg, vanaf de pannenfabriek tot de Pontestraat. Men wilde met die immense kleivelden de productie verdubbelen en zelfs verdriedubbelen. Te dien einde werd in 1903 een uitgifte van 200 nieuwe kapitaalsaandelen ( à 1500 het stuk) uitgeschreven.
Voor het uitgraven van gronden als huurder werd een overeenkomst getekend met de eigenaar: “…voor het aanvangen der uitgraving zal de teeltgrond op een dikte van 35cm. weggenomen worden en afzonderlijk bewaard op een niet voorziene exploitatie zone . De diepte van de uitgraving wordt niet bepaald, maar zal zodanig geschieden dat de nivellering der uitgegraven gronden een goede afloop der wateren verzekert. Het recht tot uitgraven wordt verleend mits de betaling van… Fr.”
Voor wat de Markse pannenfabriek betreft waren de meeste percelen, die gehuurd werden, achteraf eigendom.
In 1900 telde de pannenfabriek 80 tewerkgestelde personen, in 1920 een 280.
Arthur Maertens (1897-1982) : “DE KOEKEBERG: deze berg begon aan het ‘aardekot’ van de Markse Pannenfabriek al langs de spoorweg tot aan het wachthuisje (‘gardehuisje’) om naar de Co te gaan. Op sommige plaatsen was de heuvel wel 10m hoog .Het was uitgraven met een spade en het was praktisch al kleiaarde. De pannenfabriek van Marke had de grond vanaf de pannenfabriek tot aan de pannenfabriek van Lauwe ( ‘Tuileries du Lauwberg’ ) gekocht. Dat was hun werkterrein. De beste klei ging naar de pannenfabriek voor het vervaardigen van pannen, de slechte of minder goede klei werd gebruikt om stenen te bakken. Dus gans die heuvel werd geëffend. De pannenfabriek heeft dan een ‘railroute’ gelegd tot aan haar kleiputten. Alle klei werd dan met de spade op de wagons gegooid.
Er werd klei gehaald eerst rond de pannenfabriek. De eerste bazen waren Laloy, de la Croix en Iserbyt. Er werd een ‘route’ (spoorlijn) gelegd tot de pannenfabriek van Lauwe ongeveer, dan heeft men daar begonnen met klei te trekken, zoals aan de ‘Lauwbus’ (Lauwberg) in die tijd.”
In de 17e en 18e sprak men nog van de 'Cockuutsbergh' ten westen van de Keiweg. In de 19e eeuw na de aanleg van spoorweg in 1842, werd het tracé verlegd en dan werd een gedeelte van het oude tracé 'Koekeberg' genoemd.
Tijdens de bouwwerken gaf Paul Octave Laloy gedurende 1 jaar gratis zijn persoonlijke hoofd-boekhouder Jean Baillez ter beschikking. Een kost gespaard!
De werktuigen en de stoommachines functioneerden optimaal dank zij de ingenieuze kennis van Polydoor Benoot (6), die hiervoor op de eerste algemene beheerraad van 28 februari 1900, beloond werd met een premie van 5000Fr.
De eerste bouwwerken werden voltooid in maart –april- mei 1900. De aannemers van dienst waren Emile Vandeghen , uit Moeskroen en Maertens. De bakstenen werden uiteraard geleverd door Alponse Delecourt & Zoon, uit Deûlémont.
Dat de ‘Tuileries de Marcke-lez-Courtrai’ met het modernste machinepark uitgerust was blijkt uit het boek “Monographies industrielles - Industries Céramiques” van uitgeverij J. Lebègue & Cie uit 1907, waarin 4 kenmerkende foto’s van de pannenfabriek, als toonbeeld gepubliceerd werden. De installatie en het materieel waren uniek en men verheugde zich over de topografische ligging . In een oogwenk bereikte men de eerste plaats in de pannenindustrie in België.
In 1901 werd door de Belgische Spoorwegen , op vraag van de pannenfabriek, een viaduct onder de spoorweg gebouwd. De viaduct gaf uit in de ‘oude kant’(oudste droogloods tegen de spoorweg) , waaruit een smalspoor verbinding maakte met een loskaai voor schepen aan de Leie. Het perceel met het smalspoor was vroeger bos en lag links naast de openluchtsteenbakkerij van Iserbyt. Lang waren er restanten van het ‘Leiebusselke’(Leiebos) zichtbaar. Het vervoer met 'berlientjes' (wagonnetjes) vanuit de 'oude kant' naar de Leie liep niet van een leien dakje en algauw werd overgeschakeld naar de voerman. Het waren voornamelijk Petrus Casteleyn (verongelukt in 1911) en Victor Blomme , die de taak op zich namen. Met paard en kar – geen gemakkelijke onderneming – voerde de lading bergafwaarts langs de Leieweg tot aan café ‘Cis’ (soms ‘Cies’ geschreven). Dan moest men, om het gevaarte af te remmen ,letterlijk stokken in de wielen steken. De pannenbestellingen voor Noord-Frankrijk gebeurden meestal per schip.
Die gang van zaken was ook niet zonder hinderpalen, want tijdens het rootseizoen was veel bedrijvigheid aan de Leieroterij Verspaille (aan café ‘Cis’) en konden schepen amper ankeren langs de Leieboord. Vanaf april wemelde het gedurende de hele zomer van vlashekkens (‘rootbakken’) in de Leie . Tijdens de winter werd het vlas gezwingeld. Tot 1932 lagen hier ‘hekkens’ in de Leie. Van dan af werden nu en dan weer pannen geladen op het schip. Maar het gros van de ladingen gebeurde met de spoorweg, want sinds januari 1900 was het goederenstation in de nabijheid van de fabriek toegankelijk. Bewijs hiervan zijn de honderden bestellingen van pannen op gele briefkaarten in mijn bezit.
In 1900 al werd een eerste spoorverbinding gelegd naar het goederenstation (7).
In 1901-02 besliste men bij te bouwen, want men kon de aanvragen van pannen niet meer aan. De werken vingen aan in augustus 1901 en waren in mei 1902 klaar.
In 1902 was men al in het bezit van 16ha bouwgrond en kleivelden.
Richard Holvoet (Zwevegem 1922- Kortrijk 2001) : “Café “De Conciergerie” werd gezet in 1900, terzelfdertijd als de Markse pannenfabriek. De eerste bewoners waren Camille Beeusaert- Elisa Ozé. Het was ook café vanaf 1900. Ze waren tevens de eerste uitbaters. Men noemde Camille Beeusaert de ‘Mol’, doordat hij vroeger op logement was bij Elodie Mols op de Pottelberg in café ‘In de Schorsemolen’ (gelegen op de hoek van de Engelse Wandeling en de Pottelberg). Elodie Mols verhuurde er kamers. Marie Beeusaert, de dochter van Camille noemde men ook ‘Marie van Moljes’.
Toen Camille in de “Conciergerie” woonde was hij meestergast op de koer (‘koerbaas’) in de Markse pannenfabriek. Camille was conciërge van 1900 tot in 1908; dan werd hij meestergast in de pannenfabriek Sterreberg in Aalbeke en werd er ook conciërge tot in 1915. Camille was meegegaan met directeur De Bruyne Emile, toen die de pannenfabriek van de Sterreberg stichtte samen met Ernest Dumolin. Het gezin Beeusaert-Ozé kwam van 1915 tot 1919 café ‘Burgerswelzijn’ uitbaten in de Rekkemsestraat in Marke. Het was door toedoen van dochter Marie dat het uithangbord ‘’t Zwijntje’ veranderde in ‘Burgerswelzijn’.”
Georges Declercq (Bissegem 1905- Heule 1986) was getrouwd met een zuster van mijn vader en werkte als 14-jarige in de pannenfabriek: “ …er waren een zeker aantal van Bissegem werkzaam in de pannenfabriek van Marke. Ze kwamen in 1919 te voet langs de trakelweg en werden overgezet aan café ‘Cis met een houten overzetvlot, bediend door ‘Romanie van de Cis’ (Romanie Naert) ( tijdens de oorlog 14-18 lag er een brug, gelegd door de Duitsers, die ze lieten springen in 1918). Café ‘Cis’ was toen uitgebaat door Remi Decock en Romanie .Een abonnement voor 1 week kostte toen 1Fr., zaterdag inbegrepen. Langs de kant van Bissegem was een bel, men trok aan de bel en Romanie wist dat er reizigers waren.”
De directeur van de pannenfabriek was toen Jozef Neirynck, maar de opperbaas was Yserbyt van Harelbeke.”. Joseph Neirynck (Lendelede 1882 – Marke 1943) werd aangenomen op 29 januari 1910 , betrok het huis naast Arthur Maenhout in de Michel Van de Wielestraat en daarna de directeurswoning voor Guy Laloy.
Jules Decock uit de Keiweg (Marke 1910-1997): “Ik ben geboren in café “Den Ondank” in de Aardweg . Mijn vader was Remi en mijn moeder Romanie Naert, ‘Romanie van de Cis’ genaamd. In 1911 gingen ze café ‘De Cis’ uitbaten tot in 1926. In 14-18 lag daar een houten brug, gebouwd door de Duitsers, die ze in 1918 lieten springen. Mijn moeder deed er de overzet na de oorlog ,eerst met een houten overzetvlot, daarna kreeg zij een ijzeren schip van een schipper, om over te zetten. De overzet deed ze elk om beurt met Leonie Kesteloot ( de dochter van Petrus Kesteloot, de eerste eigenaar- uitbater van café ‘Cis’). Ze zetten vooral arbeiders over die naar Frankrijk en ook naar de pannenfabriek moesten gaan werken. Ze zou de overzet doen vanaf 1918 tot 1926.”
In 1980 had ik een interview met Arthur Maertens, die vanaf 1910 tot 1928 in de pannenfabriek werkte, vooral interessant voor de gebruikte termen in die tijd . Het aantal arbeiders en de zware handenarbeid van sommigen waren kenmerkend :
“De wagonnetjes (berlientjes) kwamen toe met de klei, met het smalspoor (Decauville) tot aan de ‘rampe’ (hellend vlak). Op de ‘rampe’ aangekomen liet men de wagonnetjes kantelen en de klei viel in het aardekot (‘salle de pourrissage’ voor het rottingsproces). De klei bleef daar enkele weken liggen om te kunnen teren, en omdat het water zou zakken, kapte men de hoop open en men gooide er zavel (zand) en poer op [de poer die men in het aardekot op de klei gooide werd bekomen als volgt: van de slechte klei maakte men stenen. De stenen werden dan geplet en tot poeder gemalen door de ‘pletmolen’. Het was een molen die ronddraaide met ijzeren bollen eraan, die de stenen pletten. Men gebruikte ook slecht gebakken pannen, die men ook plette. Daar gaf men hier zelfs de voorkeur aan]. Daarna werd het door een man of drie opgeschept op bakwagens en werd het weggevoerd naar de ‘toile’ (de transportriem) voor bestemming de ‘beer’ ( de mengmachine of ‘malaxeur’). In de ‘beer’ werd de klei in schellen gesneden door twee schijven bijna tegen mekaar gedrukt. Na de ‘beer’ werd de klei weer naar de ‘toile’ gebracht. Van daar ging de klei naar de ‘balançoirs’, waar de klei uitkwam in bollen. Van daar viel het weer op de ‘toile’. Daarna ging het naar de ‘cylinder’(strengpers). In de kop van de ‘cylinder’ zat een speciaal tuig dat de klei deed uitkomen in ‘galetten’( dit is in de vorm van een pan). Achter de ‘cylinder’ stond een man met een kar. Hij legde de ‘galetten’ in pakken van 24 , die naar de ‘presse’(stempelpers) gingen. Er stonden zo een twaalftal ‘pressen’ (persen). De pannen kwamen vers van de ‘presse’ (pers) toe aan de ‘toile’. De ‘toileloper’ schoot de pannen naar de ‘middenloper’, deze schoot ze naar de ‘aangever’ en deze op zijn beurt naar de ‘steker’, die ze in de rekken stak. De ‘galetten’ werden eerst ingewreven met olie door de ‘smouters’ en dan werden ze in de ‘moule’ (vorm) gestoken. De ‘smouters’ hadden een pot olie waarmee zij de kanten van de pannen inwreven. En pas achterna werden ze geprest in de vorm van een pan. Er zat een man op een stoel en die legde de pannen die uit de ‘presse’ kwamen één voor één op een plank. De ‘scheerder’ scheerde de pannen en legde ze terug op de plank voor de ‘drogerij’. Het scheren bestond uit de kanten af te scheren en gladdig te maken. In de drogerij (natuurdrogerij) zorgde de droger ervoor dat de venstertjes open stonden , zodanig dat de pannen konden drogen. Na het drogen werden ze na ongeveer 1 maand uit de drogerij gehaald en werden ze naar de ‘kruine’ gebracht.
In de ‘kruine’ , die juist boven de ovens was werden de pannen die reeds tamelijk hard waren, gehangen aan latten voorzien van een nagel, om het drogen nog te vervolledigen (een echte droogoven) en na twee à vier dagen werden ze dan op de ‘toile’ gelegd en vandaar werden ze door de ‘bakkers’ in de oven, ringoven type Hofmann, geschoten om te bakken. Op de ‘kruine’ boven de ovens is het zeer warm en daar kwamen de pannen aan hun verharding toe. Nadat ze uit de ovens werden gehaald liet men ze een beetje afkoelen en daarna werden ze ‘getrilleerd’ en in de rekken gelegd ( de slechte werden er uit gehaald. De pannen die nog niet goed gebakken waren werden terug in de ovens gelegd).
Aan de ‘presse’ stonden: 4 pannenmakers – 3 ‘scheerders’- 2 ‘smouters’ – 1 ‘moulekuiser’- 1 ‘plankenraper’ (planken op de onderste ‘toile’) en 1 ‘kuiser’. Er stonden zo 24 pannen op een hoop, boven mekaar. Voor al die opgegeven werken is in 1980 maar één man meer nodig.
De pannenfabriek van Marke had een ‘pannenmolen’( stempelpers met horizontaal draaiende tafel) van 13 ‘moules’(mallen) en die van de Pottelberg had er 21. Er werkten toen vele mannen van de Marionetten, van Bissegem, van Kortrijk en natuurlijk van Marke.
Daarna belandden de pannen op de ‘koer’ en werden geladen op camions of wagons. Er werden ook pannen geladen aan de Leie op schepen. ”
De eerste oven startte alle activiteit op 1 juni 1900 . De eerste pannen werden op 20 juni 1900 uit de oven gehaald : specialiteit ,de 'Franse pan' (sluitpan 'Système Le Forest’) 21 op de m² , vorsten, haakpan, platte pan ...De dakpannen van Marke leken op eerste zicht aan die van de Pottelberg, doch waren een beetje groter. Er waren 21 dakpannen van Marke nodig om 1 vierkante meter te dekken, terwijl er met de Pottelberg-pan 22 nodig waren.
De oven was nog niet heel heet als de firma Dubois d’Enghien Frères de pannenfabriek vervolgde voor de namaak van de oven. De firma beweerde hiervan het brevet te bezitten en eiste een som van 300.000Fr. Baron Felix Bethune, Paul Octave Laloy en Emile De Bruyne belastten zich met de voorbereiding van de verdediging. Victor Begerem , advocaat bij het hof van beroep van Gent ( van 1875 tot 1934) nam het op voor de pannenfabriek. Er werd slechts in 1908 over het pleit beslecht, het brevet van de schuldeiser werd nietig verklaard en er moest integendeel 2000Fr. schadeloosstelling aan onze pannenfabriek worden betaald.
De kolen voor de ovens werden voornamelijk per spoor besteld bij de ‘Compagnie des mines de Bruay’ (Fr.) en in mindere mate bij de ‘Charbonnage d’ Hornu-Wasmes’. De kolen voor de machines kwamen van de ‘Compagnie de Dourges’ (Fr.).
Door de verhoging van de productie moest uitgekeken worden naar een derde nieuwe ‘breekmolen’ om holle stenen , gemaakt uit minderwaardige klei , te pletten. Polydore Benoot was de leverancier voor 2700Fr.
Vanaf 1905 werd ook zavel getrokken op de Markebeke, dat heeft sporen nagelaten. Maar 1908 was dan ook het laatste jaar, want de ‘carrière’ was uitgeput.
Na het overlijden van stichter Paul Octave Laloy op 27 februari 1907, werd zijn schoonbroer Claude Charvet (Armentières 1854-1942) voorzitter. Claude en zijn broer Maurice richtten in 1897 een vlas- en wolspinnerij op ,ook ‘Cotonnière d’Armentières’ genaamd.
In juli 1907 verlieten grondwerkers ‘Marke’ om voor een hoger salaris te gaan werken op ‘Pottelberg’. Marke zag zich verplicht de lonen te verhogen (Constant Nevejan aan Claude Charvet ,9 juli 1907) …en niet wachten tot ze het vroegen! Constant Nevejan (Torhout 1870-Marke 1908) werd aangenomen als bediende-boekhouder in maart 1900. Hij kwam van het Sas van Gent en ging wonen in de Markekerkstraat 21, rechtover de broederschool.
Ernest Dumolin (1882-1974) (8) werd op 6 november 1900, door Emile De Bruyne aanvaard als bediende (‘ commis aux écritures’) in de pannenfabriek van Marke en moest vooral de vertegenwoordigers opvolgen en de verzendingen in de gaten houden. Vanaf 1906 werd hij op eigen aanvraag vertegenwoordiger. Emile De Bruyne werd na veel heisa ontslagen en afgezet op 18 april 1907, nadat hij de pannenfabriek had gedagvaard. Het proces werd steeds op de lange baan geschoven en duurde tot in oktober 1912. Dumolin nam in juni 1907 zelf ontslag en dagvaardde ook in 1908 de pannenfabriek, die sterk vermoedde dat het om een complot ging ….voor beiden een kwestie van commissielonen. Er zou een diep en gedetailleerd onderzoek volgen ( meer hierover in een ander artikel).
In een brief van 3 augustus 1907 van C. Nevejan aan Cl. Charvet werd melding gemaakt :” Une tuilerie dont les promoteurs sont De Bruyne et Dumolin va s’ériger à Aalbeke, à proximité de la gare.”
Kwaadwillig gedoe vanwege de concurrentie, die niets anders deed dan de Markse producten afbreken: “..agissements malveillants de la concurrence, qui ne fait que dénigrer nos produits. Je commence à me douter si Dumolin ne joue pas un rôle dans toute cette affaire.”( C. Nevejan aan Paul de la Croix , 28 augustus 1907).
In juni 1907 bleek uit een brief van C. Nevejan gericht aan CL. Charvet dat men, gezien de verhoogde productie, moeilijk de provisie poeder (‘poer’) van slecht gebakken pannen kon aanvullen. Men was verplicht nu droog zand te gebruiken, niettegenstaande poeder van afval van pannen beter ware geweest.
C. Nevejan had vernomen dat een dochter van De Bruyne gesolliciteerd had als telefoniste in Kortrijk. Als dat zo was zou ze alle gesprekken met de klanten kunnen aanhoren en overbrengen aan haar vader. Alles moest in het werk gesteld worden om dat tegen te gaan ( C. Nevejan aan Paul de la Croix , 17 augustus 1907) .
Emile De Bruyne stichtte op 26 september 1907, samen met Ernest Dumolin, de ‘S.A. Tuileries du Sterreberg’, het resultaat van een listig maneuver.
Op 1 september 1907 werd Constant Nevejan , oorspronkelijk boekhouder, zoon van een arts en familie aan Albert Baert , tot directeur-gerant benoemd in vervanging van De Bruyne.
Hij zou amper één jaar aanblijven, want hij overleed in Marke op 1 november 1908. Zijn opvolger Toby Dandois (Farciennes 1867 –Marke 1933) kwam uit Brussel en zou hem opvolgen en de directeurswoning betrekken.
In een brief van 16 april 1908 drong C. Nevejan opnieuw aan, vooral om concurrentiële redens, om een verhoging van de lonen, vooral voor het personeel ,dat recht had van klagen, want men vreesde voor staking : “Eén centiem meer voor de grondwerkers (0,25Fr.per uur), bakkers 3Fr. per dag, de andere werklieden van de ‘warmtekamer’ in proportie van hun gedrag en rapheid. Kan niet voor ieder gelijk, volgens verdienste. De werklieden van het aardemagazijn, de persen en de drogerijen hebben niet te klagen. Ze hebben voordelen op de anderen.”
‘Sterreberg’ zou starten op Marke-kermis, maar moest het uitstellen want een deel van een oven was ineengestort! ( C. Nevejan aan Cl. Charvet , 31 augustus 1908) .
‘Sterreberg’ startte op 17 september 1908 : “Vijf werklieden verlaten Marke voor ‘Sterreberg’ die vandaag start. Het zou te verwonderen zijn dat er geen anderen volgen. Wij zorgen onmiddellijk voor vervanging.”
De beheerders van Marke hadden Polydore Benoot gesmeekt om geen werken uit te voeren voor ‘Sterreberg’. De gewiekste Benoot was akkoord doch wenste de winst (12.000Fr.) te krijgen , die hij zou verdienen, indien hij het toch uitvoerde ( C. Nevejan aan Cl. Charvet, 13 november 1907). Men had het voorgevoel, hem kennende, dat hij hierbij zijn vormmodellen zou verhuren en zo zonder moeite (‘sans coup périr’) op twee punten geld zou verdienen. Benoot sloeg de smeekbede in de wind!
In november 1907 liep het gerucht dat Declerck ( schoonzoon van Petrus Renaux, stichter van ‘Pottelberg’) zijn gieterij aan de Staat had verkocht en een nieuwe pannenfabriek wilde bouwen. Het betrof hier de nieuwe fabriek van Pottelberg opgericht in 1910.
Petrus Renaux had in juli 1908 een vraag gericht aan burgemeester Baron Emmanuel de Bethune (+ 1909) in verband met het leggen van Decauville-sporen (smalspoor) in Marke. In oktober 1910 vroeg hij aan burgemeester Baron François de Bethune of een deel van het aardemagazijn op het grondgebied Marke mocht gebouwd worden (brieven 4 juli 1908 en 6 oktober 1910). Zo gebeurde het ook.
Van in het begin kregen de aandeelhouders-handelaars elk een ‘operatiegebied’ of sector voor de pannenverkoop. Dat was niet de ideale gang van zaken ,want gelet op het commissiesysteem , was het verkoops-monopolie algauw in handen van enkelen. Daarom besloot de beheerraad 4 vertegenwoordigers te zoeken voor gans het land. In 1908 werd een vertegenwoordiger gezocht voor de regio Brussel, waar nog niet veel te verdienen viel, want daar kende men blijkbaar slechts de concurrerende Hollandse pan. Door de nieuwe concurrentie was men van plan de prijzen te verlagen en zo de Hollandse pan verdringen ( C. Nevejan aan Cl. Charvet , 28 september 1908 ) . De strijd was hard en Marke had niet genoeg aan 4 vertegenwoordigers, want ‘Sterreberg’ had er in 1909 al 5 , met “ Dumolin die overal zat” en ‘Pottelberg’ had er al 7 en wilde er nog bij (brief van vertegenwoordiger René Schoot aan Cl. Charvet ,12 oktober 1909). Eind 1908 waren ook geruchten dat een nieuwe pannenfabriek het licht zou zien in Lauwe , de terreinen waren al aangekocht . Het ging hier om de firma ‘Van Enis et Allaert’, gesticht op 12 januari 1909, de latere ‘Tuileries du Lauwberg’ ( gesticht in 1924).
Opmerkelijk was dat in 1911 zelfs Paul Kervyn de Meerendré (1882-1935) een edelman uit Brussel als vertegenwoordiger in Marke op proef werd aangesteld.
Op 15 mei 1908 werden sonderingen gedaan in Marke en Lauwe op grond van burggraaf de Nieulant et de Pottelsberghe (9) ( H. Iserbyt aan de burggraaf, 1 mei 1908)) . In Marke waren de hoeve ‘Ter Tollenaers’ en , in de Preshoekstraat in Lauwe,de hoeve ‘Wyseur’ zijn eigendom. In Marke ging het om de percelen rechtover de hoeve Dendoncker , langs de zuidkant van de Rekkemsestraat tot de grens met Lauwe . Het bedoelde perceel in Lauwe ,lag langs de Dronckaertstraat (verlengsel van de Rekkemsetraat) . Ook werd de goedkeuring gevraagd voor het leggen van een smalspoor van 1000m. lang , waarvan 300m. in Lauwe ( C. Nevejan aan gemeentebestuur Lauwe, 5 augustus 1908) . Op 8 oktober 1908 wenste C. Nevejan die laatste autorisatie nietig te verklaren, want het smalspoor zou gelegd worden op Lauws grondgebied, niet langs de openbare weg , maar door de velden . De burggraaf wenste een duidelijk plan van de percelen waar de pannenfabriek zand (zavel) zou willen ontginnen en ook van het tracé van het geplande smalspoor.
De pachters Henri Vanderheeren in Marke en Wyseur in Lauwe moesten immers schriftelijk hun akkoord laten geworden aan de eigenaar. ( notaris Arthur Guillemyn aan H. Iserbyt 29 oktober 1908 ). Het definitief akkoord kwam er pas in januari 1910.
In mei 1908 werd ook beslist een locomotief met stoom, nieuwe ‘berlientjes’ en stalen smalsporen te kopen bij de Fa. Koppel (Duitsland) of de Fa.Decauville, vertegenwoordigd door Bazin uit Rijsel. De beheerraad koos voor Decauville, omdat ze een betere ‘service’ had. Het smalspoor was bestemd voor de Rekkemsestraat langs de pachtgronden van de landbouwers Henri Vanderheeren in Marke en Wyseur in Lauwe. De grondwerkers startten de voorbereidingen voor het leggen van het smalspoor in oktober 1908.
De aankoop aan Bazin , die hier zelfs ter plekke kwam, vond plaats in februari 1909, prijs 24.500Fr.
Op 23 juni 1909 begon men klei te delven op de ‘Lauwberg’ en werd voor het eerst de locomotief ingezet.
Het vervoer van de klei naar het aardemagazijn met de ‘berlientjes’ gebeurde aanvankelijk door paarden en zelfs door mannenkracht. De eerste ontginningsvelden lagen gelukkig naast de fabriek zelf.
In mei 1910 werd een aanvraag ingediend bij ons gemeentebestuur om een smalspoor te mogen leggen in de ‘Keiweg’ vanaf de ‘Koekeberg’, tot de Rekkemsestraat met autorisatie de straat te mogen dwarsen. Het smalspoor moest verbinding maken met het tracé in de Rekkemsestraat. Maar vooreerst werd ook gevraagd om de ‘Keiweg’ , die in een boog lag , recht te trekken.
‘Pottelberg’ trachtte ook Malfeson, een van de beste vertegenwoordigers van Marke aan de haak te slaan. De strijd was hard!
In november 1908 werd Arthur Maenhout, toen onderofficier bij het 1e Artillerie Regiment te Gent, benoemd tot hulp op proef bij Aloïs Vandewiele, de chef-fabricatie.
Het jaar 1908 was een jaar van zoektochten naar nieuwe kleivelden in Lauwe. Enkele oude eigenaars wilden niet verkopen of verhuren ( C. Nevejan aan Cl. Charvet 19 juni).
De ‘Tuileries de Marcke-lez-Courtrai’ had ook een stand, met een assortiment pannen, op de wereldtentoonstelling in Brussel (van 23 april tot 1 november 1910). Ernest Acker (1852-1912) was toen de hoofdarchitect en ontwierp het Belgisch Paviljoen.
In vele gevallen gaf de concurrentie 35% korting. Door die verlaging van de verkoopprijs waren de winsten natuurlijk lager . Maar gelukkig had Marke immense réserves en haar producten waren van uitstekende kwaliteit (brief op 22 maart 1910 van T. Dandois aan administrateur Jules Vandermeersch i.v.m. de uitbreiding van de Beroepsschool in Roeselare onder econoom De Wispelaere). Marke was bereid om 40% korting toe te staan.
Op 26 augustus 1911 werd een aanvraag ingediend om een tweede spoorverbinding te leggen naar het goederenstation , vertrekkende langs de zuidkant van de tweede vleugel.
Aannemer Charles-Louis Lannoo (Heule 1854-Marke 1929) & Zonen uit Marke kreeg in 1911 de opdracht om een derde vleugel bij te bouwen. De autorisatie door de bestendige deputatie van West-Vlaanderen kwam er op 18 november .In april 1912 waren de werken beëindigd . De bakstenen voor de bouw van die vleugel kwamen eveneens van de steenbakkerij Alphonse Delecourt & Zoon uit Deûlémont.
In 1911 werd gevraagd toe te treden tot een nieuwe creatie , namelijk een syndicaat van de pannenfabrieken van het Kortrijkse. Doch door haar vooraanstaande situatie tegenover de concurrenten wilde de Markse pannenfabriek zich afzijdig houden :” we zullen alléén kunnen vechten….”.
De beheerraad in 1911:
Joseph Nève , advocaat bij het Hof van Beroep Gent , voorzitter.
Hector Iserbyt ,afgevaardigd beheerder.
Pierre Rasson-Nys
Louis Gesquière
Paul de la Croix
Benoit Van Trappen Gent (1861- Gent 1949).
Bij de prorogatie van de maatschappij in 1930 bezat de pannenfabriek al 18 ha 13a 45ca in Marke en 13 ha 63 a 1ca in Lauwe. Toen werkten er al 300 arbeiders.
In 1968 fusioneerde de pannenfabriek van Marke met de Steenbakkerij Ostyn-D’Haene , baksteenfabrikant uit Rumbeke, om samen de N.V. Ostyn-Marke te vormen. De pannen waren verleden tijd en de fabriek werd N.V. Ostyn. Nu stond hier op het einde van de jaren’70 een ultramoderne steenbakkerij. Ostyn verkocht de steenbakkerij aan de Terca-groep. In 1981 werd ‘Steenbakkerij Marke N.V.’ gesticht. In 1983 ontstond Koramic-Terca uit het samenwerkingsakkoord tussen steenbakkersgroep Van Biervliet (Terca) en groep Koramic (het vroeger Kortrijks Dakpannenkantoor). In 1986 werd de controle verworven over de Steenbakkerij Marke N.V. Op het einde van 1997 viel de steenbakkerij stil.
1)Ferdinand Constant Iserbyt (gezegd Constant) werd geboren in Harelbeke in 1828 en overleed er in 1887. Aanvankelijk was Constant landbouwer, maar nadien richtte hij rond 1870 op Overleie in Harelbeke een steenbakkerij op.
Hector (Harelbeke 1860-1945), een zoon van Constant, was gekend zowel in Harelbeke als in Marke als ‘de Krikkeboer’, omdat hij een houten been zou hebben gehad. Na de dood van vader Constant zijn het de zonen Jules en Hector die de steenbakkerij in Harelbeke hebben voortgezet. Hun zuster Clotilde was getrouwd met Albert Jean Vandamme (Kortrijk 1859-1936) die in Kortrijk een mouterij had.
In 1934 kwam een einde aan het steenbakken en verdween de steenbakkerij Iserbyt in Harelbeke, nadat ze al veel aan activiteit had ingeboet. De kleilagen en kleiputten raakten uitgeput.
(2)Jules Carette (Kortrijk 1866- 1927) kreeg zijn architectenopleiding aan de Gentse Sint-Lucasschool in de jaren 1880. Zijn professionele vorming als architect ontving hij van Jean-Baptist Bethune (‘Jantje Gotiek’), een broer van Paul Valéry Bethune (Aalst), wat zijn band met de familie Bethune ontegensprekelijk versterkte. Hij had ook nauw contact met Emmanuel de Bethune, burgemeester van Marke van 1900 tot 1909.
Hij was de bedenker en de schepper van een echte wereldprimeur nl. van de typische droogloodsen.
(3)Emile De Bruyne (Westnieuwkerke 1862- Kortrijk 1913) was gemeenteonderwijzer in Kemmel en trouwde er in 1885 met Marie Sylvie , dochter van smid Charles Vandermeersch uit Kemmel. Zij hadden 2 dochters, Beatrice en Alma. Emile werd afgezet tijdens de liberale schoolstrijd in 1884. Hij bleef niet lang bij de pakken zitten , want al gauw kon hij aan de slag in de ‘S.A. des Tuileries du Pottelberg’ (gesticht in 1883), waar hij stielkennis opdeed omtrent het maken van mechanische dakpannen. Het dient opgemerkt dat in die periode vele bedrijven afgezette onderwijzers aantrokken, omwille van hun geleerdheid. Van daar trok De Bruyne naar de pannenfabriek van Louis Gesquière in Waasten. Hij was de eerste bewoner van de directeurswoning op het Kokuitplein.
Zijn broer Jules De Bruyne was ook gemeenteonderwijzer in Westnieuwkerke. Hun ouders Constant en Sophie Stragier, waren herbergiers in Westnieuwkerke.
(4)Louis Gesquière (Waasten 1858- Roumazières(Charente) 1943) was schepen van Waasten van 1896 tot 1910. Hij was oud-distillateur en suikerfabrikant. Oud - voorzitter van de geteisterden van de oorlog 14-18 en voorzitter van de beheerraden van de ‘Tuileries du Nord ‘en van de ‘Pas-de-Calais ‘te Watten (gesticht in 1912), van ‘Tuileries du Pottelberg’ in Kortrijk. Hij was beheerder van de ‘Grandes Tuileries de Roumazières ‘ in La Madeleine-Les-Lille , en aandeelhouder van de ‘Tuileries de Beauvais’, van ‘de Littoral’ in Kortrijk en van de steenbakkerijen in Boom. Hij werd begraven in Waasten. In de almanak van 1896 maakt men melding van de pannenbakkerij van Gesquière en Cie in Waasten.
Louis Gesquière was getrouwd met Hélène Lepoutre van Neer-Waasten (Bas Warneton). Hun dochter Marie-Louise trouwde met Jean Delecourt.
De almanakken van Neer-Waasten (Bas Warneton) van de jaren 1862,1882,1896 en 1910 maken melding van de steenbakkerijen Lepoutre.
(5)Baron Paul Bethune (Kortrijk 1830-Aalst 1901) verkreeg de eigendommen door successie van zijn ouders Baron Felix (Kortrijk 1789- Kortrijk 1880) en Julie Adèle de Renty (Rijsel 1792 – Overhamme 1856) bij de verdelingsakten van 7 juni 1881.
Verkregen van zijn echtgenote Adelaïde Eliaert (Aalst 1835-Aalst 1896) door akten van 13 december 1879 en 8 juli 1889. En verkregen door zijn kinderen voor een deel door successie bij het overlijden van hun moeder Adelaïde Eliaert.
Baron Paul Bethune was advocaat aan de balie van Brussel. Hij vestigde zich te Aalst in 1856 , waar hij op 24 april Adelaïde Eliaert trouwde. Gaston, zijn jongste zoon zou 20 jaar na Felix ter wereld komen.
Cornelius Eliaert de vader van Adelaïde was eigenaar van het kasteel van Overham(me).
Na het overlijden van Baron Paul Bethune:
a/ Marie-Thérèse Bethune kreeg de hoeve (11ha97a6ca) Delcour (David) in de Pontestraat met gronden in Marke en Lauwe.
-Pontestraat: gronden en weiden in Marke en Lauwe verhuurd aan verscheidenen (2ha42a50ca).
-Marke en Lauwe ,hoeve verhuurd aan Dubuisson(Lambrecht)(16ha70a15ca)
Pontestraat.
-Een huis en gronden, weiden en bossen in eigen beheer (2ha73a75ca).
b/ Gaston Bethune kreeg hoeve en gronden verhuurd aan Charles Louis Dendoncker en de Wed. Van Elstraete ( 8ha 28a 2ca) in de Rekkemsestraat. De hoeve Dendoncker werd afgebroken in 1992.
- Een huis verhuurd aan de Wed. Van Elstraete en een deel grond verpacht aan Cyrille Gheysen ,Pontestraat.
- 4 delen bos in totaal 1ha 04a 17ca en een deel grond 86a 60 ca.
Daarbij kregen ze ook nog goederen in andere steden en gemeenten.
De andere erfgenamen ontvingen goederen in andere steden en gemeenten.
(6)Polydore Benoot (Marke1856- Marke 1922)was de zoon van de afgezette Markse gemeenteonderwijzer Felix Benoot (Loppem1824- Marke 1887), tijdens de liberale schoolstrijd.
Zijn dochter Rachel trouwde in 1921 met Michel Van de Wiele (Kortrijk 1892-1964).
(7)Tot ongeveer 1949-50 werd een boerenpaard ingezet om de wagons met pannen naar het goederenstation te brengen. De stallen waren gelegen langs de Michel Van de Wielestraat, tegenover de derde vleugel. In 1950 werd een speciaal rijtuig met benzinemotor ontworpen , op rubberen wielen, die door een inkeping pasten op de sporen. Hiermede werden de wagons met pannen voort geduwd naar het goederenstation. Het toestel werd gebruikt tot 1961-62, daarna werden de pannen vervoerd met vrachtwagens ( vooral vervoer Gerard Nuyttens ) of kwamen de kopers zelf.
(8)Ernest Dumolin werd geboren in Sint-Denijs in 1882 en overleed te Kortrijk in 1972. Hij was de oudste zoon van Désiré en Octavie Ingels. Désiré was onderwijzer te Sint-Denijs en werd afgezet tijdens de liberale schoolstrijd . Hij werd als bediende aanvaard in ‘Tissage La Flandre’ te Zwevegem. Zoon Ernest werkte ook een tijdje in ‘La Flandre’ .
Ernest Dumolin trouwde in 1915 met Ivonne (1892-1942) een dochter van Jules Vercoutere. Zijn broer Prosper (1891-1970) trouwde met haar zuster Beatrice (1893 – 1980).
Jules Vercoutere (1863-1925) was in de periode 1895-1914 de belangrijkste architect in Izegem. In 1901 werd hij aangesteld als eerste directeur van de Stedelijke Nijverheidsschool in Izegem.
(9) André Hubaux (Boezinge 1909- Marke 1986) : “ In 1897 volgde Aimé Vanderheeren ( Meulebeke 1872- Marke 1954) op de hoeve zijn vader Henri (Izegem 1841-Marke 1915) op .Mijn moeder was een zuster van Aimé. Zo nam ik in 1934 het roer over van mijn nonkel Aimé . De hoeve (toen 45ha80ca groot) was eigendom van baron Paul d’Udekem d’Acoz tot diens dood in 1952 via zijn vrouw burggravin Madeleine de Nieulant et de Pottelsberghe. Dochter van Anne-Marie d'Udekem d'Acoz, Geneviève erfde het goed in Marke en zoon van Paul d'Udekem d'Acoz, Pierre dat van Wyseur in de Preshoekstraat in Lauwe. Ik boerde er tot 1957, dan nam mijn schoonzoon Noël Beyls , die getrouwd was met mijn dochter Rosa, de zaak over. In de jaren ’60 (1965) werden de gronden verkaveld (BPA Nieuwenhove) door Matexi. De landweg die in rechte lijn liep van de Rekkemsestraat naar de hoeve, noemde men ‘De Zanddreef’”.
Een klein stamboompje ter verduidelijking:
De hoeve en het landbouwareaal waren rond 1840 eigendom van de familie della Faille. Ook de hoeve Wyseur in de Preshoekstraat en die van Debo in de Dronckaertstraat (op de westzijde naast de Preshoekstraat) in Lauwe waren eigendom van diezelfde familie.
Auguste de Clerque, burggraaf van Wissocq trouwde met Marie-Françoise della Faille (einde 18e eeuw).
Zoon, burggraaf (sinds 1816) François de Clerque de Wissocq trouwde met Eugénie della Faille d’Assenede. Hun zoon Charles (1816-1867), huwde barones Céline de Loën d’Enschede (1816-1856) en werd eigenaar van de hoeve en de ‘erfelijkheden’. In 1869 werd alles eigendom van diens dochter Herminie (1843-1922), die trouwde met burggraaf François de Nieulant et de Pottelsberghe (1840-1912). Burggravin Madeleine de Nieulant et de Pottelsberghe (1868-1938), hun dochter ,trouwde in 1890 met baron Paul d’Udekem d’Acoz ( Gent 1865-1952).
De gronden werden verkaveld door N.V. Matexi en de kinderen Vande Vyvere (Meulebeke): goedgekeurd 16 december 1965.
De hoevegebouwen werden beschermd bij Ministerieel Besluit van 30 april 2004 onder de naam ‘Hof ter drie Gemeenten’.
ARCHIEF PANNENFABRIEK:
Rapporten beheerraad van 1900 -1919.
Uitgaande en inkomende briefwisseling van 1899 – 1910.
Akten van aankoop en verkoop 1899-1910.
Annexen van het Staatsblad.
Gemeentearchief Marke.
Luchtfoto naar de Leie toe: beginjaren '70 van de 20e eeuw.
Onlangs werd het boek "100 jaar vliegen Wevelgem-Kortrijk 1917-2017" gepubliceerd. Auteur Guido Bouckaert.
In een artikel getiteld 'Flugplatz Markebeke' staat het plan van het vliegveld Markebeke, dat van mijn BLOG overgenomen werd (Flugplatz Markebeke). Ook de tekst werd letterlijk overgenomen. Alles zonder bronmelding. Gemis aan respect.
DWANGARBEID ALS ZIVIL ARBEITER (ZAB) _______________________ Het is opvallend dat er in deze jaren van herdenking tot nog toe weinig over onze gedeporteerden uit de Grote Oorlog is geschreven. Soldaten krijgen nu veel lof maar de als dwangarbeiders weggevoerde werkweigeraars mogen zeker niet in de spreekwoordelijke herdenkingskou blijven staan. Dat ook zij hun verdiensten hadden, was in 1918 voor koning Albert I al duidelijk. In zijn troonrede zei de koning-ridder over hen: “Ze zijn de zedelijke overwinnaars van de Grote Oorlog ”( woorden die menigmaal , tijdens toespraken aan het monument, door de woordvoerder van de gedeporteerden, werden herhaald). Dat ze geweigerd hadden voor de vijand te werken, werd officieel als een vaderlandslievende daad erkend bij koninklijk besluit van 19 augustus 1921, maar zij die de dwangarbeid overleefd hadden, kregen zeer moeilijk reële maatschappelijke erkenning. Nochtans verdienden ze die. Door Belgische arbeiders te dwingen om te werken in de frontlinie lapte het Duitse bestuur de bepalingen vastgesteld door de Conventie van Den Haag van 18 oktober 1907 aan zijn laars. De Conventie liet wel toe dat burgers verplicht tewerkgesteld werden in de onmiddellijke nabijheid van hun woonplaats. De inbezitneming door de Duitsers van de lijsten van de werklozen en steuntrekkers (Werkscheue) op het einde van het oorlogsjaar 1916, leidde al gauw tot het drama van de opeisingen en deportaties. Er was omzeggens geen grotere schok onder de burgerbevolking. De Markse opgeëiste jongens en mannen (87 in totaal) werden ingedeeld in zogenaamde ZAB (Zivil Arbeiter Bataillone) en ingezet in de streek van Verdun, op weinig benijdenswaardige plaatsen vlak achter het front langs de Hindenburglinie. In zeer slechte omstandigheden dienden ze zwaar labeur te verrichten. Ze werden in de Zivil Arbeiter Bataillone 31 en 32 ingedeeld en op 2 december 1916 naar Bouligny (ten noordoosten van Verdun) gestuurd. Richard Glorieux (molenaar) en Georges Casteleyn (voerman) werden door de Duitse overheid aangesteld om met paard en kar de plunjes van de werklozen naar Moeskroen te voeren. Hauptmann Hirt van de Etappenkommandantur Moeskroen gelastte zich met onze weggevoerden. In totaal waren er 34 Zivil Arbeiter Bataillone. ZAB 31 stond onder de bewaking van de 5de Kompanie van het 12. Landsturm-Infanterie-Ersatz-Bataillon van het IV. Armeekorps (later tot Landsturm-Infanterie-Ersatz-Bataillon Saargemünd omgevormd) en ZAB 32 onder bewaking van de 6de Kompanie van het 3. Landsturm-Infanterie-Ersatz-Bataillon Kassel-Niederzwehren (Wereldoorlog I Marke, M. en R. Faillie - Jan Vancoillie). De meesten van hen kwamen psychisch kapot en graatmager terug naar Marke, met ziekten en lichamelijke verwondingen die ze vaak voor de rest van hun leven met zich meedroegen. De Markenaars , slachtoffers van de deportatie: Leopold Decock (Marke 13-4- 1890 + Piennes 20-9-1917) (DECOOK LEOPOLD) Gustaaf Lefevere (Marke 8-1-1879 +Lamourière 16-12-1917)(LEFEVRE GUSTAVE) Joseph Degroote (Doornik 15-6-1890 + Bouligny 15-3-1917)(DEGROTE JOSEL) Henri (Hendrik)Desmet (Marke 21-8-1882 + Bouligny 20-4-1917)(DESMET HENRICH) Ze werden in 1924 ontgraven en herbegraven op het Frans Militair Kerkhof van Pierrepont Meurthe-et-Moselle (Fr.). De graven van René Dermaux (Marke 22-4-1882 + Bouligny 24-3-1917), René D’Hespeel ( Marke 31-8-1885 + Bouligny 18-3-1917), Leo Spriet (Moorslede 13-6-1884 + Bouligny 24-3-1917) en Achiel Vervaeke (Marke 10-10-1882 + Bouligny 24-3-1917) werden nog niet teruggevonden. Achiel Allewaert (Marke 27-12-1877), wiens naam op het monument van Markeplaats gegraveerd staat, stierf in Marke op 10-4-1920 en werd hier begraven op het kerkhof , toen nog gelegen rond de kerk (zie foto). Merkwaardig detail: zijn naam staat niet vermeld op het gedenkteken aan de kerk. Polydor Cottens ( Marke 19-4-1874), die niet opgeëist werd in Marke ,overleed op 28-3-1917 in Bouligny. Hij was de zoon van Ivo en Ursula Allaert en trouwde te Aalbeke in 1912 met Ludovica Vandaele. Nergens is een spoor te vinden van zijn graf. De vrijwillige arbeidskrachten in de werkkampen in Duitsland hadden het minder hard te verduren. In 1917 beschuldigde een Vlaams blad dezen zelfs ervan oorlogsprofiteurs te zijn, maar het dient gezegd dat de voedselschaarste velen van hen ertoe dwong hun - haast letterlijke - boterham te gaan verdienen in Duitsland. De Nationale Federatie ZAB Afdeling Marke werd in 1923 gesticht. Maurice Steelandt (+1949) en Achiel Vanlaecke (+1951) waren respectievelijk de eerste voorzitter en secretaris. Het lokaal van de ZAB was toen het café “Au Tissage” in de Marktstraat. De ZAB Afdeling Marke was wel aanwezig bij de inhuldiging van het monument op Markeplaats. Maurice Steelandt, voorzitter van de ZAB-afdeling Marke , hield op zondag 2 december 1923 (dag op dag zeven jaar na de wegvoering in 1916) aan het toen pas opgerichte oorlogsmonument een wrange en wrokkige toespraak, waarvan hier een transcript van het originele document volgt (de schrijfstijl werd niet aangepast). “Waarom? Wij ons lieten opeischen : liever dan gewillig voor den vijand te werken. Medeburgers Makkers Herinnert gij u nog dien tweeden decemberdag van het jaar 1916, den dag der wegvoering. Als we dien killigen morgen opstonden, had moeder de natuur de aarde overdekt met een wit tapijt, ’t was alsof zij er zelf getuige wilde komen van zijn, van het onrecht en het vreeselijke, dat dien dag ging gebeuren met de jonge mannen, die hier door dien bezettende vijand vastgeknept waren. Maar wij ook voelden al eenigen tijd, dat er een zware atmosfeer boven onze hoofden hing, en dat den overweldiger wel eens den eenen of den anderen dag zijn slag zou slaan in dat jonge volk die hier nog overgebleven was en onze gedachte was daarover nog meer gesterkt geworden, omdat hij gedurende de zomermaanden van datzelfde jaar om vrijwillige arbeiders had gevraagd en dat hij ze tegen hoog verlokkende loonen had willen aanwerven, dewelke hij in zijne verordeningen met plakbrieven aan de muren hing! Om alzo het Belgische volk hier te kunnen gebruiken aan de voorbereiding van zijne legers en ook nog wel om in zijne achterste linies te helpen! Om dan zoodoende zijn soldaten in nog meerdere getalle tegen onze legers te kunnen aanstuwen, om de verbondene te doen sneuvelen en verpletteren. En dat alles was een van die groote krijgsplannen van hunnen Ludendorf en Hindenburg [noot: In augustus 1916 vervingen Ludendorff en von Hindenburg von Falkenhayn in de Oberste Heeresleitung. Ludendorff was een hevig voorstander van de verplichte tewerkstelling van de burgerbevolking. Vanaf 3 oktober 1916 werd in Etappen- en Operationsgebiet een Verordnung uitgevaardigd die dwangarbeid beval.], de bevelhebbers die zich niets ontzagen en geene offers spaarden, als zij onze troepen maar konden doen wijken en vernietigen. Maar ze hadden op die hardnekkige koppigheidt van ons volk hier niet gerekend; ze wisten wel dat we geene wapens hadden om ons tegen hen hier te verdedigen. Maar wat ze niet wisten was dat wij uit verdediging hen alle vrijwilligen arbeidt zouden geweigerd hebben. En ’t is toen als die Duitsche Oversten dat begonnen in te zien dat ze woest zijn recht gesprongen en uitgeroepen hebben: ach! Wij zullen ze als slagvee doen wegvoeren en als boeven behandelen. En alzoo is het dan verder met ons vergaan ook nietwaar kameraden. Maar waarom lieten we ons als slagvee wegvoeren? En waarom lieten we ons ginder afladen achter dat zo bloedende Verdun, gelijk het toendertijd was. En waarom lieten we ons daar als boeven behandelen totdat den eenen na den anderen van ontbering en uitputting stierven, ja waarom hebben wij dat droevig lot verkozen boven dat hooge loon en het vrijwillig werk alhier. Maar neen dat kon niet zijn dat wij zoo maar die eersten zouden geweest zijn die hier vrijwillig het werk opnamen die tegen onze legers gericht was. En ten tweede wij wisten en hoorden het maar al te goedt hoe onze soldaten gindsch in het modder en slijk nog gansche dagen overgoten wierden door ’s vijands moordend vuur van zijne kanonnen geweren en mitraljeuzen. En ’t was ook nog juist datgeene dat er een der onzen die ginder een der eersten gestorven is nog uitriept den avond voor dat hij stierf, ach hij die daar onze jonge aller Vriend was en pas nog maar 20 lenten telde. Wij waren er met een paar Vrienden nogeens bijgerocht dien avond in dat krothospitaalken waarin hij was ondergebracht en die in de omheining van ons Lager gelegen was. En van als we hem daar zagen liggen bemerkten we aanstonds dat de dood reeds om zijn wezen speelde. Maar toen hij ons naar hem zag naderen stak hij zijne beide handen naar ons toe. En met een kleine glimlach zegde jok ons: wat ben ik blijde u nog eens te zien. En dan zegde hij nog verder: ’t is toch wreed nietwaar beste Makkers nog zo jong en hier al te moeten sterven en bijna niet wetende waarom. En toen richtte hij zich nog ’t halven op greep onzen arm vast en zegde nog dit laatste: maar ’t is nog beter alzoo dan die eeuwige schande te moeten lijden dat wij vrijwillig voor onze beulen gingen werken, want dat werk die toch maar alleenlijk tegen onze soldaten gericht was en waartoe onze broeders en Vrienden ook behoren; neen dat mocht niet. En dan liet hij zich weer nedervallen om niet meer op te staan, want ’s anderendaags kwam men ons al zeggen uw jonge Makker is al dood. En alzoo is het met zij, onze duurbare Vrienden ginds zoo vergaan, ja zij wier namen hier op dien gedenksteen gebeiteld staan naast die van onze Broeders Oudstrijders, ja zij allen die ginds gestorven zijn zijn met zulke prevelingen op de lippen heengegaan, doch al goed wetende dat onze misdaad maar enkel deze was dat wij ons liever lieten opeischen en wegvoeren dan vrijwillig voor dien vijand te werken.” Vanaf 1925 hield Désiré Verplaetse (+1931), bestuurslid, de traditionele toespraken. Al in november 1918 werd door de procureur des konings van Kortrijk een vragenlijst gestuurd in verband met “de schending van de mensenrechten door het Duits leger”. Ons gemeentebestuur stuurde die in maart 1919 terug , vergezeld van bewijsstukken en getuigenissen en met melding van de duur, in dagen, van de ontvoering. Op 28 maart 1919 werd door het gemeentebestuur een lijst opgemaakt “met de inlichtingen betrekkelijk de personen die door het Duitsch bestuur tegen hunnen wil ontvoerd en tot arbeid verplicht werden.” Ook de aard van de ziekte of gebrekkigheid werd erop vermeld. In augustus 1919 werd door ieder opgeëiste een” aanvraag tot vaststelling van schade aan personen” getekend. Hiervoor voorzag men drie verschillende documenten : 1/ voor de gedeporteerden ,die lichamelijke schade, wonden, gebrekkigheden of ziekten opliepen. 2/ voor zij die noch ziekte, noch verwondingen, noch gebrekkigheden opliepen. 3/ voor zij die door gewelddaden van de vijand overleden. Op 13 juli 1919 had in Kortrijk een grote betoging plaats . Het “Volksrecht” citeert (de schrijfstijl werd behouden): “…Verschillige duizenden opgeëischten uit tal van omliggende gemeenten hebben in de straten van Kortrijk voor hunne rechtmatige eischen betoogd. De stoet werd door verscheidene muziekkorpsen opgeluisterd, waaronder de socialistische harmonie ‘Het Volksrecht’ van Kortrijk. De talrijke toeschouwers konden hun ontroering niet verbergen toen ze de slachtoffers van het Duitsch barbarisme met de gele armband zagen voorbij marcheren. Banderollen werden in de stoet gedragen, die hunne eischen weergaven. Er was onder andere te lezen ‘hulde aan de honderden slachtoffers begraven op de kerkhoven van Frankrijk’….gansche dagen slavenwerk aan 30 pfenningen met weinig eten en vele mishandelingen, Duitschland moet betalen. ‘Wij willen geen aalmoes, maar volledige vergoeding van Duitschland’. De invalieden waren vervoerd in auto.” Toespraken en pleidooien werden gehouden, waarin de rechten van de gedeporteerden werden erkend. Ze hadden immers geweigerd hun land en volk te verraden. Op de regering rustte de plicht tussen te komen! De sprekers waren : Louis Lemaitre, secretaris van de Federatie van Weggevoerden van het arrondissement Kortrijk – Arthur Catteeuw (katholiek) eerste volksvertegenwoordiger kristen werkersverbond – Joseph Vandevelde (socialist) volksvertegenwoordiger Moeskroen - Deconinck (liberaal) – Ernest Reynaert (katholiek ) – August Debunne (socialist) en Robert Gillon (liberaal).
Kort na de oorlog vroeg “ de bond van de opgeëiste werklieden” aan het gemeentebestuur een voorschot op de vergoeding die door de wet van 10 juni 1920 toegekend werd aan de burgerlijke slachtoffers. In de gemeenteraadszitting van 11 januari 1920 was al beslist dat een voorschot van 150Fr. uit de gemeentekas zou betaald worden aan zij die erom vroegen. Maar ze moesten die terugbetalen aan het gemeentebestuur zodra (“ten bekwamen tijde”) ze het ontvingen van de staat (zie formulier). Op 10 mei 1920 schonk het gemeentebestuur aan ieder gedeporteerde en aan de weduwen van overledenen : 3m50 kleergoed , 1 paar schoenen, 1 deken, 1 paar sokken en 1 paar handschoenen of 1 kiel. Voor de ontvangst van dat aalmoes moesten ze ook hun handtekening zetten . In april 1922 werd door de rechtbank voor oorlogsschade te Kortrijk het vonnis geveld , waarbij beslist werd dat ieder Marks slachtoffer 50 Fr. maal het aantal maanden deportatie zou krijgen. Duitsland had immers aanvaard 6Fr. per dag gedwongen arbeid te betalen aan de gedeporteerde.
Na de oorlog heerste onder de opgeëisten nog lange tijd een grimmige sfeer, die maar geleidelijk zou uitdoven. De eerste jaren negeerden de gedeporteerden de 11 Novemberhulde en brachten , afgezonderd, een eigen bloemenhulde aan het monument op 'hun' verjaardag : de eerste zondag van december. In 1928 kwam toch verandering:”…..”misschien zal het u verwonderen dat de Opgeëischte werklieden van Marcke,nu, samen met hunne Makkers de Oudstrijders en Burgerlijke Slachtoffers het 11e novemberfeest herdenken…”(zie brief) zo luidde de inleiding van de toespraak aan het monument. De bloemenhulde van de eerste zondag van december werd behouden en ging gepaard met een mis voor de overleden opgeëisten. Daarna volgde een algemene vergadering in het lokaal “Au Tissage” in de Marktstraat. De gedeporteerden voerden ook een lange strijd tegen de opeenvolgende nationale regeringen om te bekomen waar ze recht op hadden. “De gedeporteerde moet genieten van de wetgeving die een bijzonder recht toekent aan de slachtoffers van de plicht. Het kan niet dat de gedeporteerden verschillend behandeld worden!”, zo luidde hun protest (dat bekend stond als 'de kwestie van de 144 miljoen'). Onze gedeporteerden waren de mening toegedaan dat zij slachtoffers waren van een ware plundering door de regering. Zij waren slachtoffers van de plicht! Ze hielden voet bij stuk en in 1928 werd door elke opgeëiste een aanvraag ingediend voor dat recht . En dat die strijd nodig was, is duidelijk: pas veel later, toen een groot deel van hen al overleden was, werd wettelijk orde op zaken gezet. Ter illustratie een uittreksel uit een toespraak in 1938 : "...wanneer wij gelijke rechten hebben op dit monument, waarom dan krijgen wij dezelfde rechten niet in zoovele andere zaken waarvan de Oorlogsslachtoffers genieten....Het is toch onze schuld niet dat men ons weggevoerd heeft, hadden wij aan de zijde onzer medebroeders op de slagvelden mogen strijden dan waren wij niet in die slechte kampen terecht gekomen. Ondanks dat alles kunnen onze parlementairen nog geene vergoeding of gelijkstelling schikken met de oudstrijders of dat ze ten minste de uitkering van de 144 millioen doen verwezenlijken die onze regering van Duitschland bekomen heeft....". Richard Vandendriessche, (opgeëiste + 1985) vertelde mij dat hij sinds 1969-1970 alle drie maanden 500Fr. kreeg “mijn wedde die ik indertijd in Frankrijk heb verdiend. De staat werd een bedrag van 144 miljoen toegekend om aan alle opgeëisten de uitkering toe te laten”. Michel Desmet (+ 1999)( zoon van Kamiel, opgeëiste + 1971): “mijn vader kreeg voor de eerste keer smartgeld op 31 december 1969. Hij kreeg 500Fr. per trimester. Pas in 1966 kwam er een wetsbepaling in voege i.v.m. het indienen van een aanvraag om te kunnen genieten van de “rente voor gedeporteerden”. Jules Verplaetse ,(opgeëiste + 1985), ontving driemaandelijks het krantje “De Opgeëiste Z.A.B.”.Het kon vergeleken worden met “Het Strijdersblad”. Toen de afdeling Marke stilaan, bij gebrek aan leden, wegdeemsterde woonde Jules de vergaderingen bij van de afdeling Kortrijk in café “Au Casino” in de Doorniksewijk te Kortrijk.
De Nationale Federatie der Weggevoerden Afdeling Marke telde bij het begin 70 leden. De rest (16) was elders lid. De leden kregen het krantje "De Opgeëiste Z.A.B.". Na de oorlog ontvingen de gedeporteerden - sommigen wel, anderen niet - bij koninklijk besluit een "erekruis der gedeporteerden"(zie afbeelding) . Het art.2 van het K.B. van 27 november 1922 “weigerde het kruis der weggevoerden te geven aan de mensen, die op het ogenblik van hun deportatie, om reden van hun leeftijd, de zedelijke verplichting hadden het vaderland te dienen”. Het was immers beledigend de jonge gedeporteerden aan te zien als hebbende gefaald in hun plicht. Die beperking heeft tot veel tegensputteren geleid. In 1926 werden de opgeëisten opgeroepen voor het ontvangen van hun ereteken (zie folder). Foto graf van Achiel Allewaert: Vlnr.: Marguerite-André-Augusta Desmet-Jozef-Maria-Albert en Georges.
Foto : Richard Vandendriessche prijkt boven zijn opeisingsnummer. Bronnen: ZAB-afdeling Marke. Persoonlijk archief. Wereldoorlog I Marke, 1984: M. en R. Faillie (blz. 201 tot 215). Marke, voor, tijdens en na de “Groote Oorlog”, 2013: M. Faillie en F. Decock
Een Spoorweg door Marke. Wanneer de trein bleef 'stille' staan.VERVOLG.
(1)De familie Ghelein was eigenares van de hoeve van 13ha 07a 80ca ,gelegen op de westelijke hoek van de Aardweg en de Rekkemsestraat. De hoeve was toen in gebruik door Constantia Maes, weduwe van Ignatius Steenhuyse. Samenstelling van de familie Ghelein: 1/Anna Francisca Bouve, weduwe van Joannes Jacobus Ghelein, notaris in Poperinge. 2/Désiré Joseph, notaris in Poperinge. 3/ Joannes Josephus, grondeigenaar te Poperinge, echtgenote Julie Bouleanger. 3/Emelie , echtgenote van luitenant kolonel Pieter Servaes, militair intendent ,onderdirecteur bij het ministerie van oorlog , Brussel. 4/Auguste, ontvanger van de Burgerlijke Godshuizen te Poperinge. 5/Adèle, kloosterzuster in Poperinge. 6/Melanie, echtgenote van Amand Comyn, vader, brouwer in Poperinge. 7/ Aimé, priester in Poperinge. 8/Clémence, echtgenote van Amand Comyn, zoon, brouwer te Brugge. De Gheleins zagen zich genoodzaakt de hoeve in 13 loten te verkopen op 11 februari 1843. De omwalde hoeve zelf (1e lot), bestaande uit woonhuis, schuur, koeien- en paardenstallen, wagenhuis en ovenbeur, hofplaats en land had een oppervlakte van 1ha 86a 80ca. Die werd gekocht door Petrus Holvoet, landbouwer op Kortrijk-Buiten gehucht Sint-Anne. Vanaf 1921 tot 1927 waren Evarist Holvoet- Alida Vanhoucke, ouders van Maurits, de laatste bewoners en eigenaars .De omwalling werd gedempt met vuilnis (vuilnisbelt) tussen 1921 en 1923. Holvoet verkocht het ‘hoveke’ ( er kwam ook een ruiling van grond bij te pas) aan Gustaaf Lannoo die er in 1927 een villa bouwde. De villa staat op de vroegere schuur en koestal. Het andere gedeelte werd ingenomen door de ceramiekfabriek.
(2)Petrus Josephus Algoed (Marke 1812 + Marke 1879) was getrouwd met Florentine Nys (Aalbeke 1801 + Marke 1848). Hun zoon Edouard werd vermoord op 15 maart 1863 op de hoek van de Kerkdreef (Markekerkstraat) en de Rekkemsestraat ( hoek ‘ De Loco’) ( zie artikel ‘De Moord op Edouard Algoed 1863’).
(3)Vanaf 1901 werd door de het gemeentebestuur een overeenkomst gesloten met de pannenfabriek van Marke (gesticht in 1899) voor levering van pannenafval. In 1886 werd de Marktstraat gekasseid door Raymond Lommens uit Zwevegem. Voerman Adolf Vanhee-Delbeke uit Kortrijk haalde 32 wagens kasseistenen af, ieder van 10 ton , aan het station te Kortrijk. In juni 1910 werd door de minister van Landbouw Schollaert het kosteloos vervoer toegestaan van 200 ton ballast voor verharding van onze wegen. De ballast ( steenslag uit de porfiergroeven van Lessen) werd geladen in het station van Lessen en gelost aan het station van Marke.
(4)Baron Paul Bethune ( 1830-1901) was de zoon van Felix (1789-1880). Hij was senator in Aalst van 1870 tot 1901. Hij was eigenaar zowel van een strook ten noorden ( nu Hermelijnstraat) als van ten zuiden ( goederenstation) van de ‘ijzerweg’. Hij bezat grond ten westen en ten oosten van de Pontestraat. De hoeven van Isidore Delcour ( later David) en de kinderen Dubuisson (later Lambrecht) langs weerszijden de Pontestraat aan de oevers van de Leie waren zijn eigendom.
(5) Leopold Van Belleghem overleed op 10 juni 1898 en was burgemeester sinds 1878. Na het overlijden van Leopold Van Belleghem werd Baron François de Bethune waarnemend burgemeester tot de benoeming van Baron Emmanuel de Bethune op 21 december 1899. Baron Emmanuel was burgemeester tot zijn overlijden op 19 juli 1909. Hij was ook burgemeester van Oostrozebeke van 1895 tot 1899.
(6) In 1839 hadden de verschillende tarieven betrekking op het gewicht van de lading, het aantal kubieke meters en of ze al dan niet in een speciaal konvooi dienden te worden verzonden. Het stukgoed werd later onderverdeeld in: expreszendingen, ijlgoed en postcolli.
(7) ‘De leiding van het treinverkeer hangt in hoofdzaak af van een bijzonder bediende ,‘dispatcher’ genaamd, die op ieder ogenblik over al de elementen moet beschikken voor het handhaven van de geregelde gang van de treinomloop of om deze te herstellen. Het is dus noodzakelijk dat de ‘dispatcher’ van uit de posten, waarmede hij bij middel van het ‘dispatchingtoestel’ in verbinding staat, regelmatig en zonder uitstel ingelicht worde over de rit of stand der treinen, voorvallen, ongevallen enz., in een woord over al de feiten die de regelmatigheid van de treinomloop kunnen beïnvloeden. Op elke oproep van de ‘dispatcher’ moet onmiddellijk geantwoord worden ‘Blok 10 Marke is aangeduid voor de aankondiging van alle goederentreinen in beide richtingen, met voorziene stilstand te Marke. Deze mededelingen dulden geen uitstel, ze moeten dadelijk en ambtshalve geschieden….’ ( Uit “Consigne over het gebruik dispatchingtoestel” van Blokpost 10, 3 juli 1951, getekend Van Loocke). Al op 26 oktober 1945 vroeg ons gemeentebestuur aan de NMBS om de vereiste plannen voor te leggen van de werken die zouden uitgevoerd worden voor de uitbreiding van het vormingsstation op ons grondgebied. Bij die uitbreiding was sprake van de brug aan de Aardweg te dempen en ook een nieuwe straat aan te leggen tussen de hoek Kortrijkstraat (Markebekestraat) en de Bissegemstraat (Overzetweg) naar de Aardweg, met verdere verbinding langs deze weg naar de Statiestraat (Michel Van De Wielestraat), over de overweg aan het station. Een petitie van 1951 werd door de omwonenden weggewuifd. Uiteindelijk werden 73 eigenaars onteigend van een deel van hun gronden.
(8)Charles Louis was eerst ‘garde bij de ijzerweg’ aan de Pontestraat. Sidonie Vanhoenacker, de dochter van Charles-Louis en Nathalie Daels, was getrouwd met metsersbaas Cyrille Vanacker. Zij baatten vanaf 1887 café “Het Hof van Brabant”uit. Jules Vanhoenacker (1857-1893), zoon van Charles Louis, was cafébaas ‘In de IJzerenpoort’. Diens vrouw Sylvie Deboosere baatte het café verder uit na zijn dood.
(9) Victor Vansteenberghe was familie aan de d’Hespeels. Op 4 april 1916 werd Victor Vansteenberghe gevangen genomen door de Duitse geheime politie, die zetelde in de Palfijnstraat nr.22 te Kortrijk. Hij was verdacht van spionage. Na 5 maand en 12 dagen gevangenis in Gent werd hij als ‘gefärlicher Kerl’ naar het kamp van Sinnelager bij Paderborn gestuurd en moest er in onmenselijke omstandigheden werken. Daar werd hij op 22 november 1918 vrijgelaten en is op 6 december 1918 heelhuids thuisgekomen (zie ‘Wereldoorlog 1 Marke’ van M. en R. Faillie, blz.199 en 200). Alfons Rosseel (°1908):”Jules Rosseel, mijn oom, woonde aan het ‘Haantje’ en was machinist. Zijn vrouw was overwegwachtster. Jules stond in contact met Victor Vansteenberghe, die baanwachter was te Marke. Jules reed met wagons naar het front en die kreeg bij zijn doortocht vele inlichtingen, brieven en missieven van Victor. Jules bracht die op de een of andere manier tot bij de geallieerden.”
(10) De kinderen Verspaille : 1/Philomène – 2/Auguste – 3/Gaston – 4/ Emma – 5/Felix allen landbouwers en eigenaars in erfpacht van de hoeve ,eigendom van de Burgerlijke Godshuizen van Kortrijk. Tersille was getrouwd met Theophiel Vanhoutteghem.
(11) De Statiestraat werd opengesteld in 1902. En veranderde respectievelijk in 1968 en 1981 in Stationsstraat en Michel Van De Wielestraat. Ik verwijs naar het artikel “Het Stationsplein en Het Nieuwkwartier” in de dorpskrant van februari 1995 : door het ontstaan van de Statiestraat (Michel Van De Wielestraat), de pannenfabriek en het station , zagen tal van cafés het levenslicht: in de Koedreef : “De Zalm” - “A la Gare” – “In de Wachtzaal”- “Den Ouden Tijd”; in de Statiestraat : “De Pannenfabriek” – “La Providence” – “De Weegbrug” – “Rubens” – “Sint-Pieter” – “In ’t Nieuw Kwartier”(hoek Rekkemsestraat en Statiestraat) ; aan het Stationsplein : “Conciergerie” (naast ingang pannenfabriek) – “Café Français” (op de hoek van Koedreef en Stationsplein).
(12)Het wit zand werd gebruikt om de oven binnenin te bekleden, anderzijds was er steeds vers vormzand nodig voor de gietvormen. Oorspronkelijk was dat mooi wit zand, dat met oud zand vermengd werd. ____________________
Wat uitleg in verband met het onteigeningsplan: het zuiden staat bovenaan en het noorden onderaan. Dus de Leie ,die in het noorden van de gemeente loopt, staat op de plannen in het zuiden .Om praktische redenen heb ik het plan gesplitst in twee delen. a/Onteigeningsplan, fragment vanaf Markebeke tot hoeve Ghelein ,op de de hoek van de Aardweg. b/Onteigeningsplan, fragment oorspronkelijk tracé ,vanaf hoeve Ghelein tot Lauwe. In 1843 werd een gedeelte verlegd ,in boogvorm vanaf de hoeve Ghelein tot de overweg 107, aan de Pontestraat (zie onteigeningsplan).
1/ foto station 1981 (R. Faillie). 2/ Foto afbraak station maart-april 1985. 3/ Stationschef Augustin Vanderbauwede. 4/ Stationschef Remi Van Coillie op het perron anno 1946 (N. Van Coillie).
5/Laden van pannen op de loskoer van de pannenfabriek rond 1926.
6/ Beeld omstreeks 1951 vanaf Leieweg (toen nog een smalle weg): links het spoorweghuis of de ‘maisonette’; erachter het station en midden en rechts schoorstenen van de pannenfabriek…alles is nu verdwenen.
Met dank voor de bereidwillige hulp van mijn broer Roger en van Nestor Van Coillie.
Een Spoorweg door Marke. Wanneer de trein bleef 'stille' staan.
Een Spoorweg door Marke. Wanneer de trein bleef ‘stille’ staan.
_________________________________________________
Ik refereer hier graag naar mijn artikels : ‘Plan met de Koekeberg en Tracé van de Spoorweg’ en ‘De Kortrijkse Burgerwacht houdt Schietoefeningen aan de Koekeberg in Marke’.
Op 26 mei 1837 werd de aanleg van de spoorverbinding van Gent over Kortrijk naar de Franse grens, met een aftakking naar Doornik, bij wet goedgekeurd.
Op zondag 12 augustus 1838 werd de spoorlijn Gent-Brugge officieel in gebruik genomen en op 28 augustus werd het baanvak Brugge-Oostende ingereden. Op 22 september 1839 reed de eerste trein van Gent naar Kortrijk, meteen de geboorte van de spoorlijn 75. Zo werden drie van de belangrijkste West-Vlaamse steden op het spoor aangesloten.
De spoorlijn 75 liep van Gent –Sint-Pieters over Kortrijk en Moeskroen tot aan de Belgisch-Franse grens. De daaropvolgende jaren werd onze provincie verder ontsloten door private ondernemingen die wel onder staatscontrole stonden. De belangrijkste was de “SA des Chemins de Fer de la Flandre Occidentale”, opgericht op 30 mei 1845.
De spoorlijn Brugge-Kortrijk (lijn 66) was volledig klaar op 14 juli 1847 (‘ De Droogenbroodroute’ van Frans Waeyaert en Jean-Marie Lermyte, 1997, 223 blz.).
Vóór de komst van het spoor gebeurde het goederenvervoer bijna uitsluitend per binnenschip en ook met paard en kar. De aanleg van de ‘ijzeren weg’ zou enorm bijdragen aan de ontplooiing van de handel. In het laatste kwart van de 19e eeuw waren al een heleboel gemeenten met de trein bereikbaar.
Men had al voorzien dat de spoorlijn tussen Gent en Kortrijk het Leiebekken zou volgen.
Begin 1840 begon men met de voorbereidingen voor de doortrekking van Kortrijk naar Moeskroen. In Marke moest een spoorgedeelte dwars over de oude weg Kortrijk-Rijsel ( nu Markebeke- en Rekkemsestraat), zodat die moest verlegd worden en er een brug werd gebouwd ter hoogte van de kruising Markt- en Markebekestraat, ‘De IJzeren Poort’ genaamd.
Niettegenstaande , dat door het aanleggen van nieuwe spoorlijnen ,aan talrijke werklozen werk werd verschaft, was de bevolking echter niet opgezet met de aanleg van de spoorweg door de gemeente. De wrevel om de ‘verspillingen’ van deze openbare werken was groot. Men kon dat ook opmaken uit het feit dat, nog in de laatste maand voor de openstelling ,herhaaldelijk grote stenen van het spoor moesten worden verwijderd. Bedoeling was blijkbaar de zandkonvooien saboteren die van Waregem kwamen om de spoorweg nabij Moeskroen te voltooien. De natuur was van dezelfde gezindheid ,want in november 1841 hadden hevige regens voor overstromingen en instortingen gezorgd. De Leiemeersen en de velden stonden onder water. Door een rupsenplaag moest opnieuw gezaaid worden ( ‘La Chronique, Journal d’Annonces de Courtrai ,23 november 1841) . De huisnijverheid was aan het wegdeemsteren en dat baarde een armzalige tijd. En daarbij waren de werkomstandigheden bar slecht. Dat gaf aanleiding tot onlusten en stakingen onder de spoorarbeiders (Rudy Verleysen in ‘De Geschiedenis van het Socialistisch Syndicaat van de Spoorwegen in Kortrijk van 1800 tot 1940 ‘, 82 blz. 2005).
Een getuige van de dagelijkse realiteit was een gemeenteverslag van juni 1843:”Paupérisme depuis quelques années par suite des souffrances de l’industrie linière, s’ accroît de plus en plus parmi notre population.Secours à la classe ouvrière.”
Grote onteigeningen , die ook niet onbelangrijke schade berokkenden aan eigenaars en aan een paar landbouwers-pachters, kondigden zich aan. De meeste gronden behoorden toe aan grootgrondbezitters. De onteigeningskosten , te betalen door de Belgische Staat, lagen echter aan de hoge kant.
Op 14 februari 1840 werd in een brief uit Brugge aan Marke gevraagd ,om zo vlug mogelijk het onteigeningsplan op te maken, met aanduiding van de eigenaars van de percelen, voor ‘de aanleg van de spoorlijn van Gent tot aan de grens met Frankrijk en naar Doornik, via Kortrijk’. Terzelfder tijd werd een commissie opgericht die de klachten van de te onteigenen personen zorgvuldig moest onderzoeken. Voor onze gemeente werd burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem (1785 – 1867 , burgemeester sinds 1830) aangesteld. Burgemeester Baron Felix Bethune (1789- 1880 – burgemeester van 1836 tot 1854) van Kortrijk werd op 3 maart 1836 geïnformeerd over zijn benoeming in de onderzoekscommissie van West-Vlaanderen nopens de kandidaten voor de concessie van de aanleg van de spoorweg .
De directie van de werken van de sectie Kortrijk-Moeskroen stuurde bedienden naar Marke om afbakeningen aan te brengen rondom de te onteigenen goederen. Zo was overeengekomen door de commissie tijdens de vergadering in het Kortrijkse stadhuis op 5 maart 1840. Men hoopte ook dat niemand er zich zou tegen verzetten (brief van 12 maart getekend ingenieur Desart). De onteigeningsplannen waren gereed in juni 1840.
Het betreft hier de onteigeningen van het oorspronkelijk tracé. Dat betekent dat het gedeelte ,dat in 1843 buiten gebruik werd gesteld , inbegrepen is.
De te onteigenen goederen: Oppervlakte Naam van de eigenaar
SA 41 3ha 93a 00 ca 56a 00 ca Clement De Geest ,zaak-
waarnemer Roeselare
SA 56 1ha 75a 30 ca 1a Wed.Deveughel
rentenierster Harelbeke
SA 59 89 a 90 ca 70 a 35 ca Carolus Bareel Brussel
SA 62 67 a 30 45 a 30 ca Clement De Geest
SA 83 1 ha 09a 70 ca 49 a 55 ca Erfg.Jan Frans Vanneste
landbouwer Marke
SA 84 73 a 50 ca 34 a 30 ca idem
SA 85 1 ha 08 a 00ca 3 a 90 ca Burgerlijke Godshuizen
Kortrijk
SA 105 15 a 70 ca 15 a 70 ca Erfg. Jan Frans Vanneste
SA 106 7 a 91 ca 7 a70 ca idem
SA 108 10a 30 ca 10 a 20 ca idem
SA 109 1 ha 20 a 40 ca 9 a 65 ca Marie Anna Bekaert
Echtg. Petrus Jac. Van
Belleghem (+1901)
landbouwer
SA 119 88 a 80 ca 17 a 60 ca idem
De partijen SA 109 en 119 werden door de successie van Jan Franciscus Vanneste eigendom van Marie Anna Bekaert. (hoeve en land)
Sa 120 1 ha 11 a 60 ca 19 a 95 ca Erfg.Jan Frans Vanneste
SA 121 2 ha 32 a 80 ca 54 a 35 ca idem
SA 124 1 ha 70 a 20 ca 13 a 40 ca Burg.Godshuizen
Kortrijk
SA 128 82 a 00 ca 9a 95 ca Erfg.Matthias Roisse
( Roisse Jean)
SA 135 1 ha 95 a 40 ca 19 a 40 ca Ghelein notaris
Poperinge (1)
SA 136 1 ha 88 a 30 ca 33 a 70 ca idem
SA 301 1 ha 39 a 10 ca 51 a 75 ca Burg.Gods.Kortrijk
SA 302 2 ha 83 a 30 ca 30 a 15 ca Ghelein Poperinge
SA 358 1 ha 72 a 60 ca 1 a 50 ca P.F.Van Belleghem
SA 359 2 ha 02 a 79 ca 1 ha 32 a 95 ca Burg.Godsh.Kortrijk
SA 360 24 a 70 ca 3 a 60 ca idem
SA 363 1 ha 09 a 50 ca 53 a 55 ca idem
SA 364 1 ha 32 a 50 ca 33 a 45 ca Erfg.M.Roisse ( Jean)
SA 378 1 ha 13 a 20 18 a 10 ca Creupelandt Van
Raepenbusch Kortrijk
SA 379 1 ha 75 a 40 ca 80 a 15 ca Constant Van Ackere
Kortrijk
SA 380 32 a 00ca 29 a 15 ca idem
SA 381 33 a 40 ca 16 a 70 ca idem
SA 383 38 a 10 ca 37 a 50 ca François Planckaert
grondeigen.Kortrijk
SA 388 17 a 90 7 a 60 Burg.Godsh.Kortrijk
Onder de goederen van de Burgerlijke Godshuizen waren landen begrepen, die gebruikt werden door landbouwer Jean Roisse (college van burgemeester en schepenen van 19 en 20 september 1843, brief aan Felix de Mûelenaere, gouverneur van West-Vlaanderen):
Kadaster SA 301 (1ha14a) – 359 (1ha 43)- 360 (4a30)- 363 (gans het stuk 1ha9a50ca)- 388 (7a) .
Werden onteigend door het leggen van de nieuwe spoorlijn ( boogvormig tracé ten noorden ,zoals het nu is):
De Geest Clement, Roeselare
Marie Anna Bekaert , echtgenote van Petrus Van Belleghem, Marke
Jan Frans Vanneste Marke
Erfg. Matthias Roisse ( Jean Roisse) Marke
Notaris Ghelein Poperinge
Petrus Holvoet, landbouwer Sint-Anne
Weduwe Bondeu , rentenierster Kortrijk
Verscheidene partijen bos verdwenen meteen.
Het nieuwe tracé is het gevolg, dat er geen rekening werd gehouden met de hoeve gelegen tussen het oude en het nieuwe tracé. De enige uitweg naar het centrum van de gemeente zou de Pontestraat zijn geweest, indien het oude tracé behouden was geweest. Nu werd de doorgang naar de Keiweg hoogstwaarschijnlijk vrij gemaakt .De Aardweg was nog een onbeduidende voetweg.
De hoeve ,die gelegen was tussen de oude spoorwegberm (oorspronkelijk tracé) en het nieuwe tracé was toen bewoond door Pierre Algoed (2). De hoeve was eigendom van Marie Anna Bekaert en consoorten. De hoeve werd onteigend van 1 ha 31 a 52 ca (kadaster SA 81- 109- 110- 115- 119- 121 ). De laatste bewoner was Theophiel Vanhoutteghem, getrouwd met Tersille, een van de kinderen Verspaille (zie voetnoot 8). Ze moesten de hoeve verlaten rond 1897 voor de bouw van de pannenfabriek. Die strook afgeschafte spoorlijn grenzend aan de hoeve en lopende tot de Pontestraat werd de ‘Koekuutsberg’ of ‘Koekeberg’ genaamd.
Op 4 juni 1841 kwam minister van Openbare Werken Desmaisières (1841-1843) in gezelschap van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken de Briey (1841-1843) het station van Kortrijk en de werken, die onder leiding van ingenieur Desart stonden, tot de Franse grens bezoeken (brief Desmaisières, van 3 juni aan burgemeester Felix Bethune). Ze zetten de wandeling in samen met Tychman inspecteur-generaal en Masui directeur-generaal van de spoorwegen. Het hele gezelschap overnachtte in hotel ‘L’ Aigle d’Or’ in Kortrijk (Sint-Jorisstraat).
Op 23 oktober 1842 was de spoorlijn Kortrijk-Moeskroen (als deel van de lijn Kortrijk-Doornik) klaar. Kortrijk- Franse grens (Tourcoing ) was voltooid op 6 november 1842. Het station van Moeskroen werd ingehuldigd op 14 augustus 1842.
Op 14 november 1842 werd de spoorlijn Kortrijk-Moeskroen zonder feestelijkheden ingereden. Het was een regendag en veel vreugde was er hier niet. In de volgende jaren zagen onze dorpsgenoten dagelijks 5 treinen uit Kortrijk voorbijrijden, maar opstappen konden ze niet. In november 1863 waren er al 7 . In 1866 waren er toch al 8. De aanvragen om de treinen te laten stoppen in Marke volgden zich tevergeefs op.
De Markenaren namen hun toevlucht tot het station van Lauwe, dat er al stond sinds 1867.
Op maandag 29 april 1867 speelde zich een drama af: rond 9u.30 ’s avonds werd de 19 jarige jonge man Constant Pierre Duquesne, bareelwachter, gegrepen door de reizigerstrein uit Rijsel. Hij verloor hierbij zijn rechterbeen en overleed nog dezelfde dag. Het slachtoffer was geboren in Marke op 1 december 1848.
Van stopplaats ( ‘point d’arrêt ‘ ) naar halte: nog een lange weg te gaan:
Het station van Lauwe moest vergroot en minister van Spoorwegen Jules Vandenpeereboom (1884-1899) besliste in 1891 de gebouwen elders te bouwen tot groot ongenoegen van de inwoners van Marke en de omliggende gemeenten. Het station was toen gelegen ten zuiden van de spoorwegbaan.”…le déplacement de ces installations répond à un interêt général et que l’examen des raisons que vous invoquez, n’a pas fait reconnaître l’utilité de revenir sur la décision déjà prise. En ce qui concerne plus spécialement la traversée du railway, il a été constaté que la plus grande partie de expéditions arrivant à la gare de Lauwe sont destinées aux agglomérations situées du côté opposé au bâtiment des recettes actuel. Ces expéditions ne devront donc plus traverser le chemin de fer lorsque le nouvel aménagement sera réalisé.”( brief van 8 augustus 1891 aan burgemeester Leopold Van Belleghem).
Vanaf 1892 tot 1900 werd door het gemeentebestuur van Marke en Smagghe, de sectie-overste van de spoorwegen in Kortrijk, voortdurend heen en weer geschreven in verband met het leveren van ballast ( ‘cendrées’), meestal werden 20 wagons gevraagd. De prijs bedroeg 40Fr. de 100m3 . De gelden moesten gestort worden 8 dagen vóór het leveren ,in handen van de stationschefs van Kortrijk of Lauwe. Soms werd een wagen van 100m3 aangevoerd door voerman Adolf Vanhee-Delbeke uit Kortrijk. Marke, een landbouwgemeente was genoodzaakt zijn buurtwegen te verharden, vooral tijdens de winterperiode. Soms kon de vraag niet tijdig ingewilligd worden, want nog 20 andere gemeenten van de sector stonden op de wachtlijst. Ballast kon immers maar voorhanden zijn, wanneer herstellingswerken aan de gang waren (3).
Minister Vandenpeereboom liet weten aan de burgemeester van Kortrijk August Reynaert (1833-1915, burgemeester van 1884 tot 1915) dat hij besloten had een stopplaats ‘op proef’ voor reizigers in te voeren in Marke (brief van 21 januari 1896).
Op 27 januari waarschuwde hij ook burgemeester Leopold Van Belleghem (vertaling):” ..er komt een stopplaats aan overweg 104 (Koedreef) tussen het station van Kortrijk en Lauwe. De dienst zal ingang krijgen zodra de nodige werken af zijn.” De opening van de dienst voor reizigers aan de stopplaats ‘op proef’ was vastgelegd voor 16 juni 1896 , maar de inhuldiging greep al plaats op 15 juni (brieven van 1 en 3 juni van de minister aan August Reynaert en aan Leopold Van Belleghem ).
Schepen Cyriel De Brabandere had op 26 november 1895 een schrijven naar Baron Paul Bethune gericht : “…er is kwestie van een halte vragen te Marcke, het werkvolk uit Marcke, die in Frankrijk werkt, heeft sedert eene goede maand, eene petitie gemaakt om aan Mijnheer Vandenpeereboom te vragen om dagelijks twee treins te laten staan te Marcke, den eenen ’s morgens omtrent den 4 uren en half, om er mede naar hun werk te gaan en den anderen ’s avonds omtrent den 9 uren en half om er mede terug te komen naar hun huis. Ik heb gisteren bij Mr. Onzen burgmeester geweest, die mij gezegd heeft , dat hij de zaak ondersteund heeft, en dat het nog niet toegestaan is, maar geheel in ’t eerste zal toegestaan zijn, en daarbij nog heeft hij mij gezeid dat het gemeentebestuur zal vragen omdat al de ordinaire treins zouden mogen staan. De chef van de sectie heeft al ter plaats geweest met de géomètre vergezeld van onzen heerburgmeester en hebben toegestaan van een kasseiweg (gravé) te leggen al langst den ijzerweg, regt naar de Kerkdreef, en die dan zou de naaste weg zijn naar de halte, die zal liggen aan den travers, bij het parceelke grond die gij gekocht hebt, die aan den staat toebehoorde (4).Het is nog niet goed gekend al waar de steenweg zal komen, langst den ijzeren weg, ’t is te zeggen langst den linkeren (liefst) of langst den rechteren kant…” (Archief de Bethune) .
Vanaf oktober 1896 stopten nu 2 treinen richting Kortrijk en 3 richting Moeskroen.
De treinen nrs.937 en 941 met bestemming Kortrijk en de nrs.2713, 938 en 944 (betreft het ritnummer vermeld in de reisgids) met bestemming Moeskroen bedienden de stopplaats Marke. De treinen nrs. 2712,939, 2724, 936 en 942 konden wegens de drukke bezetting niet stoppen. Dus kon niet voldaan worden aan de vraag van onze burgemeester van 27 juni en 25 augustus. Daarentegen werd opdracht gegeven om vanaf 3 januari 1897 de treinen nrs. 930, 931 en 943 respectievelijk te laten stoppen om 6u.20, 6u.08 en om 21u.39 . De trein nr.940 vertrekkend uit Kortrijk om 14u.38 werd geschrapt (brief van Vandenpeereboom aan burgemeester Van Belleghem van 10 oktober 1896).
Op 23 november werd nogmaals een poging ondernomen om de minister op andere gedachten te brengen, doch die plooide niet en bleef bij zijn standpunt (brief van 29 december 1896).
Aan de stopplaats had de minister besloten om een ‘oude wagonbak’ te installeren, als schuilplaats voor de wachtende passagiers. Doch aangezien het nodige materiaal nog niet voorhanden was, gebeurde dat pas later. De ‘wagonbak’ werd geïnstalleerd rechts op de zuidkant van de spoorweg naast overweg 104.
Het ministerie van de ‘ijzerweg’ besliste ,om het traject van het centrum naar de ‘stopplaats’in te korten, vanaf de Koedreef tot de Aardweg , een weg aan te leggen , evenwijdig met de spoorweg zelf .Die weg van 305m lang zou starten een 20 tal meter in de Koedreef ( brief van 8 januari 1897). Zo werd feitelijk ook voldaan aan het rekwest van 26 november 1895 van schepen Cyriel De Brabandere ! Maar niets wijst er op dat het plan uitgevoerd werd. Wel werd 5 jaar later ( 1902 ) een weg aangelegd vanaf het ‘stationsplein’ (Kokuitplein) tot de Rekkemsestraat (zie voetnoot 9).
Voor de talrijke arbeiders, die in de textielfabrieken van Noord-Frankrijk werkten was het al een enorme verbetering . Ons gemeentebestuur bleef maar hardnekkig aandringen voor meer opstapmogelijkheden voor de reizigers. En nu nog het goederenstation! Er was echt nood aan beter transport , want het vervoer per binnenschip en met paard en kar voldeed niet meer.
Integrale weergave van een brief d.d. 15 maart 1897, gericht door burgemeester Leopold Van Belleghem aan Minister Vandenpeereboom (de oorspronkelijke schrijfstijl werd behouden):
“Hoe grote moeite het ons ook kost, ofschoon wij ons enigszins konden blootstellen aan beschuldigd te worden van hardnekkigheid, vinden wij ons niet te min gedwongen, in aanzien der grote belangen, die in het spel zijn gekomen, te beantwoorden aan den algemenen roep onzer bevolking, U opnieuw te smeken om de stilstand te bekomen in de gemeente van de treinen die vertrekken uit Moeskroen om 7u.47 en 9u.04 en terug keren uit Kortrijk om 10u.41 en 5u.09. Dezen stilstand kan ten hoogsten ene verhoging van twee minuten veroorzaken.
Deze aanvraag schijnt ons op dezen ogenblik zeer geschikt voor te komen, door er met den 1en mei aanstaande ene algemene herziening der treinuren gaat gedaan worden.
Onze werkende en reizende bevolking heeft volle bevrediging bekomen; haar billijke wensen zijn voldaan; maar u zult ons veroorloven te doen aanmerken dat er bijna niets is gedaan in het belang der talrijke betrekkingen van landbouw en koophandel en nijverheid. De middenklas der gemeente , die verre de talrijkste is, is bijna uitgesloten uit alle voordelen, die het gemak van verkeer medebrengt en onze menigvuldige landbouwers en kooplieden kunnen slechts veel te vroeg of te laat toekomen voor de markten in het omliggende. Wij zijn deze kleine gunstige verandering in de verbreking verschuldigd aan onze welwillendheid, sedert het begin van het jaar , Mijnheer. Deze verandering heeft voor uitslag gehad de opbrengst van het stilstandpunt dezer gemeente te doen verhogen van een derde. Deze schatting schijnt ons zo veel te meer gegrond, daar men vandaag in bewerkstelling stelt ene grote mekanieke weverij, bewogen door een stoomtuig en die dagelijks meer en meer leven en beweging in de gemeente zal medebrengen. Onze gemeenteraad kan geen redenen vinden, die ene weigering zouden kunnen nuttig achten. Onze naburige gemeente Aalbeke heeft deze treinen. Als wij de twee gemeenten vergelijken komt de voorrang zonder twijfel aan onze gemeente.
Wij mogen stellig bevestigen ons oordeel kennende op ene onwederlegbare berekening , dat er jaarlijks meer dan vier miljoen kilogrammen vlas aan het roten in de waters der Leie in deze gemeente overgeleverd worden, dewijl de gemeente Aalbeke gans beroofd is van deze nijverheid.
In deze toestand van zaken zou het juist en het billijk zijn ons van dezelfde gunsten te beroven? Zou men niet met recht kunnen zeggen dat men met willekeur van gaat en dat men in ene of zelfde zaak twee gewichten toepast. Onze halte blijft nog altijd ontbloot van schuilplaats tegen wind en regen. Wij zijn verre van staande te houden dat al het ruw vlas per ijzeren weg zou toekomen indien er ene statie bestond, maar dat is niet te min zonder twijfel dat een groot deel van deze vervoerwijze zou gebruikt worden, daar de koopwaren bijna ter plaats zouden geleverd worden. Als men de opsomming gaat doen van de koopwaren die toekomen in Kortrijk of Lauwe op naam van kooplieden van Marcke zal zeker zich grotelijks bedrogen vinden. Vooreerst de kooplieden doen hun goed toekomen op naam van de voermannen, die dan verbonden zijn bij bestemming te brengen, ten tweeden waren worden geleverd per schepen, dewijl men als men ze aan de hand zou hebben men zou ze doen toekomen per ijzeren weg en ten derde vele kooplieden doen nu hun vlas brengen met wagens, die ze per ijzeren weg zouden doen leveren, indien zij de lossing ter plaats kunnen bekomen.
In afwachting van een gunstige beslissing op onze zo billijke en gegronde aanvraag , heb ik de eer U te verzoeken te willen aanveerden de verzekering onzer bijzondere hoogachting. Het schepencollege. “
“De gemeenteraad heeft beslist dat plaats grijpt om de aanvraag te doen om ene statie voor het laden en lossen der koopwaren te bekomen op het perceel land Sectie A 124 van het kadaster dezer gemeente nabij het bestaande stilstandpunt. Sedert lange jaren is dat perceel land tot deze bestemming voorbehouden geweest. Gelieve ons te veroorloven. Hierna enige inlichtingen en aanduidingen : onze gemeente heeft ene bevolking van 2146 zielen en ene uitgestrektheid van 803ha 82a 95ca. De landen zijn beploegd door 53 landbouwers gebruikende middelmatiglijk 89 paarden en 5 ossen.Er bestaan alhier 4 grote kooplieden in kolen en 4 bakkers ; een bloemmulderij bewogen met stoomtuig. Er is nog een groot klooster met pensionaat en oudmannenhuis. Er zijn 4 steenbakkerijen in volle werking, ene grote mekanieke weverij bewogen door een stoomtuig.
Men acht dat deze statie voornamelijk nuttig en nodig is om de belangen van de vlasnijverheid bevrediging te geven. Er zijn alhier in voege 7 vlasroterijen, die 391 hekkens gebruiken. Ieder hekken wordt gevuld met vlas inhoudende middelmatiglijk 1400 kilogrammen en ieder hekken wordt doorgaans 15 maal gevuld in het seizoen van het roten……”. Belangrijke roterijen waren op het einde van de 20e eeuw die van Isidoor Delcour en de gebroeders Dubuisson op het einde van de Pontestraat, die van de weduwe Jan Verspaille( aan café ‘Cis’) op het einde van de Leieweg en die van Leopold Van Belleghem( aan café “Den Ondank’) op het einde van de Aardweg ( voor Marke was 1932 het laatste jaar van het Leieroten).
Een zeker aantal inwoners van Marke vroeg om de treinen nrs.4644, 2909, 2896 en 2906 vertrekkend respectievelijk uit Moeskroen om 7u.47 en 15u.40 en uit Kortrijk 10u.41 en 17u.09, te laten stoppen. Hierop kwam een negatief antwoord:”…het is onmogelijk wegens de drukke bezetting om een buitengewone stilstand te verzekeren.” (brief 5 juni 1897 van Vandenpeereboom aan Julien Liebaert ,volksvertegenwoordiger).
Een brief van 16 juli 1897 kondigde officieel aan dat de stopplaats van Marke een ‘open halte’ voor goederendienst zou worden (Vandenpeereboom aan Van Belleghem). Het was enkel nog een kwestie van tijd.
Diezelfde maand nog liet onze burgemeester Leopold Van Belleghem weten aan de stationschef van Lauwe dat er te Marke een ‘goederenhalle’ zou komen. Hij bedankte hem tevens voor zijn milde steun. Of Lauwe dat leuk vond, weten we niet .
Vandenpeereboom bracht op 15 september 1897 Baron Paul Bethune (Aalst) :”Mon Cher Cousin..” en burgemeester Leopold Van Belleghem op de hoogte van de transformatie van de stopplaats van Marke in een ‘open halte’ voor zware goederen . Op 20 mei had onze burgemeester hieromtrent al een verzoekschrift gestuurd naar de minister. Vandenpeereboom liet weten dat hij bevel gegeven had om een studie te maken van de werken. Baron Paul Bethune loofde onze burgemeester, omdat zijn hard werken bekroond werd (brief van 20 september 1897).
Op vraag van werklieden werd besloten ,om de trein nr.4658 vertrekkende uit Moeskroen om 20u.44, vanaf 1 november 1897 te laten stilstaan in Marke (brief Vandenpeereboom van 2 november).
Een ander probleem werd aangesneden. De kassei onder het ‘kunstwerk’ ‘IJzeren Poort’ moest 0,32m zakken, zodat de hoogte van de viaduct 5m bedroeg "….en de kalsijde zal op zulke lengte verlaagd worden, alsdat het storen van de waterpas niet zichtbaar zal zijn…”
Op 30 juni 1898 werd hier over vergaderd in café ‘In de IJzeren Poort’, door waarnemend burgemeester Baron François de Bethune (5), sectie-overste Smagghe en sectie-onderoverste Bodard (brieven van Smagghe 9 april, 7 juni en 21 juni 1898). De werken startten op 17 oktober 1898, alles op kosten van de ‘Ijzerweg’ .
Op 3 november 1898 werd het project tot de realisatie van de transformatie van de stopplaats in een halte in gang gestoken, te beginnen met de onteigeningen, voornamelijk op naam van Baron Paul Bethune uit Aalst.
Op 27 november 1899 liet waarnemend minister van Spoorwegen,Posterijen en Telegrafen Julien Liebaert (1899-1907) weten aan burgemeester de Bethune :”…de stopplaats van Marke wordt vanaf 3 januari 1900 verheven tot halte met dienst voor reizigers en reisgoed en zal tevens open zijn voor zendingen van wagenladingen ( tegen tarieven 1,2,3 en 4) stukgoed, paarden en vee, voertuigen en meubelwagens”(6). De kogel was door de kerk! Meteen werd werk gemaakt voor het bouwen van het stationsgebouw. Aannemer Cyriel Vanackere nam de bouwwerken op zich.
In de Gazette van Kortrijk in 1900 vinden we in de dienstregeling tussen Moeskroen en Kortrijk vanaf 2 januari tot 30 april 1900 dat de trein halt houdt te Marke om 5u59 - 9u24 - 12u02 - 15u18 -18u05 - 21u04 - 21u36.
In de Gulden Spore van 22 augustus 1904 :" Goed nieuws : de trein die uit Kortrijk vertrekt om 14u38 zal stilhouden te Marke. De Markenaars die 's namiddags met de trein van 13u naar Kortrijk willen gaan, zullen in stad gemakkelijk enige boodschappen kunnen doen en kwart vóór 3 thuis zijn.Daarbij zal de post zijn distributie van 's namiddags nog wat kunnen vervroegen door de briefwisseling voor Marke , die tot nu toe eerst naar Moeskroen moest medegenomen worden, om dan met de trein van 15u18 op onze gemeente aan te komen, nu rechtstreeks zal kunnen afgegeven worden."
Sectie-overste Smagghe was in het bezit gekomen van de plannen van de te bouwen pannenfabriek. De gebouwen zouden grenzen aan het stationsplein van de op te richten halte (statie) (brief aan het gemeentebestuur van 2 juni 1899)
Emiel De Bruyne (Nieuwkerke 1862-Kortrijk 1913), directeur van de gloednieuwe pannenfabriek van Marke , richtte op 2 januari 1900 een schrijven naar ons gemeentebestuur met de vraag om een spoorlijn te mogen leggen dwars door het stationsplein met bestemming goederenstation. Het toekomstig stationsplein was nog niet opgenomen in het wegennet en het antwoord was negatief. Doch Smagghe smeekte ons gemeentebestuur om zo vlug mogelijk die autorisatie te geven (brief van Smagghe 2 januari 1900). Inmiddels werd op 5 januari een positief gevolg aan gegeven.
De eerste ‘statieoverste’ of stationschef was August Vanderbauwede (+Marke 1941), een Waal geboren in Moeskroen in 1864. Hij kwam van Pipaix. Remi Van Coillie (+ Izegem 1969), geboortig van Pittem in 1904 ,was zijn opvolger. Hij begon als berichtenbesteller en klerk in Tielt. Hij kwam hier aan als stationschef 4e klas in 1938 en was voordien haltoverste (‘chef de halte)in Aalbeke.
Uit de ‘Gazette van Thielt’ van 05/12/21:
Marcke: ‘Zaterdag namiddag sprong een der paarden van den landbouwer Vannieuwenhuyze [ Hospitaalstraat], grazende in eene weide tegen de spoorbaan, over de afsluiting en liep de sporen op. Op dit oogenblik kwam de reizigerstrein Moeskroen-Kortrijk, van 3 ure afgestoomd. Het dier werd gevat en aan stukken gereden.’
Het station van Marke was aanhorig aan het station van Lauwe (3e klas’) en rond 1947 aan dat van Kortrijk.
Norbert Samoy (Marke 1929 + Kortrijk 2002) volgde chef Van Coillie op in 1965 tot 1970, als laatste echte stationschef. Want dat jaar werd het station ( in 4e klas) afgeschaft omdat het reizigers- en goederenvervoer wettelijk onvoldoende was om verder te dienen. Albert Breye (1916-1989), lader C werd gemuteerd naar Lauwe. Tussen Van Coillie en Samoy, was André Bekaert( 1931-2014) nog dienstdoende chef. Het station was nog open voor het lossen en laden van goederen. Het station werd betiteld als een ‘onbewaakte stopplaats’ (een gewone spoorhalte). Er werden vanaf 1970 geen treinbiljetten meer uitgereikt.
Norbert Samoy was achteraf stationschef in Ertvelde tot in 1975, en van dan af in Zwevegem.
Marc Pattin, een treinbestuurder elektrische tractie, was de laatste die het stationsgebouw bewoonde. Het stationsgebouw werd met de grond gelijk gemaakt in maart-april 1985.
De overwegen 107 en 104 :
______________________
Aan de Pontestraat was overweg 107 gevestigd. Het spoorweghuis (ook ‘maisonette’ of ‘gardehuis’ genaamd, huis van de bareelwachter ,nu verdwenen) , was in de ambtsperiode van chef Van Coillie bewoond door Anna Dendievel met haar echtgenoot André Spriet ,die spoorlegger was (van 1952 tot 1971-72).
Verteld door Antoinette David (°1926, dochter uit een kroostrijk gezin van de hoeve David in de Pontestraat) : ‘In de jaren ’30 als ik terug kwam van school was de ‘travers’ (bareel) altijd toe vanaf 17 u. Toen moest ik vragen aan Martha Poleyn , die in het garde-huisje woonde, in die tijd, om de ‘travers’ open te draaien .Ze sloot hem om 17u. omdat ze moeilijk de treinen zag afkomen in de bocht langs de pannenfabriek.” Het gaat hier om Martha Deblomme, echtgenote van Michel Poleyn (Petegem-Oudenaarde). Hun zoon Victor trouwde met Henriette Maertens, dochter van René Maertens uit de Markebekestraat.
Rond 1880 was Petrus Huyzentruyt van Winkel-Sint-Elooi er bareelwachter.Hij woonde in de Marktstraat.
Dewitte Joseph (Rekkem 1848) staat ook vermeld als ‘garde route’ aan de Pontestraat (bevolking 1881), evenals Petrus Ignatius Holvoet (Marke 1858-Lauwe 1905)
Tot voor kort de eerste wereldoorlog was Hugo Derycke (vader van Rachel en Jeanne) werkzaam aan de overweg aan de Pontestraat. Hugo , soldaat bij het 12e Linieregiment ,overleed tijdens de 1e wereldoorlog te Dinard (Fr.) op 30 maart 1918. Zijn naam staat gegraveerd op het oorlogsmonument.
Tijdens de eerste wereldoorlog was Louis Honoré ( Leers Nord 1869) er bareelwachter. Hij kwam hier in 1909 toe uit Blandain en vertrok in 1920 naar Estaimpuis.
Het spoorweghuis ( rond 1970 verdwenen) aan spoorweg 104 (Leieweg) , was ten tijde van stationschef Remi Van Coillie bewoond door seingever Hector Pinnoo-Wyckhuyze (1891-1966) .Zijn zoon Gilbert, getrouwd met Yolena Missiaen , was schoenmaker en deed later dienst in Marke als 1e lader en werd vervolgens zaalwachter in Kortrijk. Georges Courtens (1918-1971), 1e lader volgde hem op. Hij was werkzaam onder de chefs Van Coillie en Samoy. Hij mocht toen ook biljetten verkopen aan de loketten. Na Hector deden nog verscheidene spoorbazen en spoorleggers dienst. Het was ook gedaan met de seingevers, want in 1951, bij de uitbreiding van het vormingsstation, verscheen op de spoorweg ter hoogte van de het viaduct aan de Aardweg, ‘Blokpost 10 ‘(7) , die met mechanische en elektrische bedieningen werkte. Meteen werd de kleine blokpost, die de wissels en seinen, alsook de rolbareel bediende , gelegen rechtover de ‘maisonette’ op de hoek van de Hermelijnstraat buiten dienst gesteld. Spoorlegger Rogier Verschuere-Vandamme ( was later smeerder van wissels) kwam in het ‘gardehuisje’ wonen in 1950-51 tot in 1956 . Vanaf 1964 tot 1970 was Louis Van Cauwenberghe-Bosman de laatste bewoner vóór de afbraak. Hij had zelfs graag het huis gekocht. De rolbareel werd vroeger met de hand bediend door de bareelwachter, die in de volksmond “barieredraaier” werd genoemd. Dat werk werd meestal gedaan door de vrouw. Aan overweg 104 bedienden de bareel : Dié François, Elisé Bostoen (Lauwe)…De automatische halve slagbomen vervingen rond 1958 de rolbareel. In tegenstelling wat men zou denken, moest de bewoner van het ‘gardehuisje’ huur betalen aan de ‘ijzerweg’ .
Een van de eerste bareelwachters aan overweg 104 was Petrus Debondt (Malderen 1816 –Marke 1885). Charles-Louis Vanhoenacker(e) (Marke 1823- Marke 1907) volgde hem op. Zijn vrouw Nathalie Daels (Lauwe 1820-Marke 1900) was de eerste uitbaatster van café “Het Hof van Brabant” (gebouwd in 1873) in de Rekkemsestraat (8). In die periode was ook Theodore Van Rysselberghe ,komende in 1862 van Anzegem, bareelwachter. We noteren ook nog Veronica Demans (Lauwe 1846) , echtgenote van Gustaaf Hermans als bareelwachtster (bevolking 1881).
Tijdens de eerste wereldoorlog was Victor Vansteenberghe er bareelwachter (Leieweg 1) tot de dag van zijn arrestatie (9). Hij kwam hier toe, in september 1900, van Deerlijk. Hij was geboortig uit Sint-Lievens Esse.
________________________________
Op 6 maart 1900 werd een project op tafel gelegd om een weg te maken naar het stationsplein. Hiervoor moest Baron Paul Bethune, senator in Aalst aangesproken worden , want die moest zijn zegen geven , aangezien men niet rond zijn gronden kon. Ook de kinderen Verspaille (10) ( hoeve op de hoek van de Koedreef en de Rekkemsestraat) moesten onteigend van 13 a 4 ca van het stuk Sectie A 124 . Dat project werd van tafel geveegd op 9 januari 1901 en vervangen door het plan, opgemaakt door het Ministerie van Spoorwegen, voor het leggen van een geplaveide weg (Michel Van De Wielestraat) van het stationsplein( de halte) naar de weg Kortrijk-Rijsel (Rekkemsestraat) ( brief van Smagghe 23 februari 1901 aan het gemeentebestuur)(11).Alles zou op kosten van de ‘ijzerweg’ zijn.
Op 26 maart 1900 werd aan de halte een telegraafdienst opengesteld.
In de loop van september 1900 , toen alles in kannen en kruiken was, stuurde burgemeester Baron Emmanuel de Bethune een aanvraag naar minister van Spoorwegen Julien Liebaert om de benaming van de halte “Marcke-lez-Courtrai” te wijzigen in “Marcke-sur-Lys”. De minister antwoordde :”En supposant que la dénomination de Marcke-sur-Lys soit topographiquement plus exacte, celle de Marcke-lez-Courtrai présente l’avantage de mieux indiquer la situation de la halte et d’éviter les confusions ainsi que les dévoyés…” Er kon , spijtig genoeg, niet afgeweken worden .Hij wees er ook op dat de briefwisseling bestemd voor de administratie voor de gemeente Marke gewoonlijk ook het onderschrift “Marcke-lez-Courtrai” ofwel “Marcke près de Courtrai” droeg. Indien de Bethune, in het algemeen, de naam “Marcke-sur-Lys” wenste te gebruiken moest hij zich wenden tot het departement Binnenlandse Zaken (Archief de Bethune).
Nog enkele bijzonderheden:
De NMBS werd opgericht op 23 juli 1926. De Belgische Staat bleef eigenaar van het net.
Het lijnvak Kortrijk-Moeskroen werd geëlektrificeerd op 24 mei 1981.
Op januari 2005 werd de NMBS vervangen door een holdingstructuur met drie vennootschappen: infrastructuurbeheerder Infrabel, spoorwegmaatschappij NMBS en de overkoepelende NMBS-Holding. Samen vormden ze de NMBS-Groep. Deze drieledige structuur bleef bestaan tot 31 december 2013 want die had nooit goed gewerkt. Op 9 januari 2013 greep de hervorming van de structuur van de NMBS-Groep plaats. Op 1 januari 2014 werd een tweeledig model in het leven geroepen: NMBS en Infrabel ( ‘175 Jaar Spoorweg in Harelbeke’ Dirk Viaene, 2014, 314blz.)
Wie waren de belangrijkste klanten die laadden en losten op de ‘loskoer’ (goederenstation) in Marke, tijdens de periode dat Remi Van Coillie stationschef was (1938-1965) :
De loskoer was gelegen achter het café ‘A la Gare’ (Koedreef) en strekte zich uit tot achter de bedrijfsterreinen van André Toye en de Ceramiek der Leie.
Het te bewerken vlas kwam toe uit Wallonië en Frankrijk in wagons van 5 ton, afgedekt met dekzeilen. Een fenomeen dat al in zwang was vanaf 1900. Vanaf het begin behoorden ook de pannenfabriek van Marke en de weverij De Witte-Visage tot de belangrijkste cliënteel.
Vlashandelaars:
Gebroeders André en Marcel Desmedt
Gerard en Paul Holvoet
Alfons Josson
Gebroeders Georges en Frans Wyseur
Gebroeders Omer en Gerard Flamen
André Toye, bouwmaterialen. Hij en zijn personeel laadden gewoonlijk zelf de wagons . Er kwam zand en cement toe (30 of 40 ton).André Toye laadde dan met een grote brede schop in een bakwagen alle zand op zijn vrachtwagen. Hij had dan praktisch een ½ dag werk. Het bedrijfspand grensde aan de spoorweg.
Gerard Dobbels, meststoffen en veevoeders.
Kolenhandelaar Jozef Van Hauwaert. Laadde zelf de vracht op camion.
De firma Van De Wiele loste zand. Laadde ook weefgetouwen voor het Oostblok. Er kwam ook schroot toe voor de ijzergieterij. Hiervoor werden voornamelijk platte wagons gebruikt.
Transport Gerard Nuyttens vervoerde ook veel voor Van De Wiele. Naast de gieterij in de Koedreef was een spooraansluiting, voor de aanbreng van wit zand uit Duitsland voor de vormen (‘moules’) (12).
De pannenfabriek van Marke laadde zelf de pannen op haar ‘loskoer’. Er kwamen ook veel kolen ( cokes ) toe voor de ovens.
Er liepen 2 sporen van de loskaai (goederenstation) naar de pannenfabriek.Er liep een spoor dwars door het Stationsplein (Koekuitsplein).Het andere spoor , gelegd in 1911,liep wat meer zuidwaarts, langs het huis van Achille Vanackere, naar de loskaai. Er werden pannen verstuurd naar aannemers , ook naar het buitenland.
Voor ‘Céramiques de la Lys’ ( N.V. Ceramiek der Leie gesticht in 1927, wijzigde in 1967 in N.V. Atelier Lannoo) was een spooraansluiting voor de aanbreng van klei, gewoonlijk wagons van 30 ton, voornamelijk uit Duitsland. Er werden ook tegels verstuurd. Het bedrijf paalde aan de spoorweg.
De firma De Witte-Visage bracht bijna dagelijks haar ‘pakjes’ en afgewerkte stoffen (weefsels)met de traditionele steekkar. Alles werd dan zorgvuldig geladen in de ‘pakwagen’ van de reizigerstrein, met bestemming binnen- en buitenland. Later kwamen de camions van het wegcentrum Kortrijk de colli’s ophalen. De NMBS nam expediteur N.V. Edmond Depaire over, die dan zelf de pakken gingen ophalen aan de fabriek zelf.
Petrus Casteleyn (Moorsele 1847 – Marke 1911), vlaskoopman was vóór 1911 de officiële voerman van de firma De Witte-Visage. Hij bezat 6 à 8 paarden. Hij baatte café “De Haan” uit in de Marktstraat. Zijn schoonbroer Victor Blomme, ook voerman, was met hem geassocieerd. Ze vervoerden vooral kolen van het station in Marke naar de fabriek. Zoon Georges Casteleyn zette de zaak verder.
Een andere zoon Hector was beenhouwer-cafébaas ‘In de Wapens van Marcke’ op Markeplaats.
Twee lossporen liepen dood op de ‘loskoer’. Er was ook een weegbrug en een ‘laadmal’ om het ladingsprofiel te respecteren en niet te overschrijden. De ‘laadmal’ was een boogvormige metalen constructie voor het bepalen van het maximum toelaatbare hoogte en breedte van de wagons met hun lading.
Eens werden varkens geladen. Dat gebeurde uiteraard éénmaal , want de omwonenden klaagden over de stank.
Hier volgt aan de hand van foto's wat meer verduidelijking , wat betreft de oorspronkelijke locatie van de gedenksteen.
De oorspronkelijke steen werd geplaatst in 1899 in de voorgevel van het derde en tevens laatste huis , links op de Markebeke . De volgende huizen werden veel later gebouwd.
Het eerste huis was café "De Marckebeke".In het tweede huis woonde tijdens de 2e wereldoorlog Jozef Rigole -Marie Castelein.
1/ Na het bombardement van 26 maart 1944 bleef een deel van café "De Markebeke" nog recht.
2/ Tijdens het bombardement van 26 maart 1944 liet Jozef Rigole het leven (°Kuurne 30-3-1869).
Zijn woning , naast café "De Markebeke' lag volledig in puin .Links is een deel van café "De Markebeke" zichtbaar.
3/ Op de derde foto is de oorspronkelijke steen zichtbaar. De huizen rechts ernaast werden later gebouwd.
Boven links: Julia Rigole en Agnes Rigole
Onder van l.n.r. : x x Georgette Duvilliers Marie Castelein Martha Castelein
De steen moet , om historisch correct te zijn, geplaatst worden in de voorgevel van de nu nog bestaande schuur van Polydore Lepere, later van Jerome Vandenweghe. Polydore was vlashandelaar en baatte ook naast zijn schuur café "Hendrik Conscience" uit.
In 1948 verscheen van de hand van Antoon Lowyck “Boerenkrijg in West-Vlaanderen”. De oplage was zeer beperkt. Het opzet van dat werkje was de plaatselijke gebeurtenissen van de Boerenkrijg in West-Vlaanderen aan een breder lezerspubliek kenbaar te maken.
Op de voorkaft van het boek staat een afbeelding van de beschadigde gedenkplaat in Marke. Die gedenkplaat van de ‘Gesneuvelde Boerenkrijgers’ werd geteisterd tijdens de beschietingen van 1940-45 .De foto werd in oktober 1948 genomen door Baron Jean de Bethune(Marke 1900-Marke 1981). Het ontwerp van de omslag was van A.&E. Schoonbaert en gedrukt op de persen van Schoonbaert te Sint-Andries.
Antoon Lowyck (°Brugge 1914-+Brugge 2005) werd priester gewijd in 1939 in Brugge. Hij was leraar aan het Sint-Amandscollege te Kortrijk van 1939 tot 1943 en aan het Sint-Rembertscollege in Torhout van 1943 tot 1945. Was in 1945 aalmoezenier bij de krijgsmacht, waar hij eervol ontslag kreeg in 1980. In 1958 was hij medestichter van het ‘West-Vlaams Verbond van Kringen van Heemkunde’ in Roeselare.
In het boekje dat 50 bladzijden telt wordt nauwkeurig een kort verloop van de Boerenkrijg weergegeven….”Op 8 Brumaire of Brigandsmaandag (29 oktober) grijpen uitvallen der Fransen plaats rond Kortrijk.’s Avonds echter moeten alle Franse colonnen zich terugtrekken binnen Kortrijk. Moordpartij te Marke en Kortrijk”. Gevechten te Walle en te Bellegem. Hoofdkwartier Staden.”
Vervolgens volgt een korte lijst van de gemeenten waar de Boerenkrijg uitbrak met het verloop van de feiten.
Op bladzijde 49 schrijft Lowyck in een bijvoegsel de tekst over, die te vinden is in ‘Rond Kortrijk’ van pastoor Slosse:
“De Markenaars die samen met andere landslieden in het vallen van den avond op de Rijselpoorte gingen schieten, waren Jan (Van) Steenhuyse, P. Tack en Soete. De Fransen als duivels die ontbonden zijn vielen uit stad, vervolgden, kapten en schoten al dood wat zij vonden, hoorden of zagen. Zo brachten zij 9 mensen om hals van Izegem, 12 van Ingelmunster enz. Te Marke vielen er ook 3 slachtoffers van hun woede. Ziet hier wat een 60 jarig vriend mij daarover schreef:’ Wel honderd keren heb ik van mijn grootmoeder horen vertellen, die altijd op de Markebeke gewoond heeft, hoe de Fransen rond den elven van de nacht, te peerde naar Marke kwamen afgedaald. Ik , zeide zij, blaasde mijn licht uit, om geen aandacht te verwekken, maar de knechten van de stokerij, een boogscheute verder, kwamen met een lanteren zien wat er gaande was, en sloten onmiddellijk de poorten. Maar de soldaten praamden ze open met hun peerden en gingen aan het moorden. ’s Anderendaags te zessen, heb ik in het huis der stokerij, later bewoond door kleermaker Zacharias Lepere het doorkorven lijk zien liggen van Jan Carlier, getrouwd met de dochter van Pieter De Castel, eigenaar van de stokerij, t’enden de gebouwen, bij de beke lag Augustin Vroman, die nog ademde en welhaast de geest gaf, en voor de staldeur lag J.B.Vroman, een jongeling van 26 jaar. De koeiwachter had het leven behouden met hem in het hondenkot te verschuilen. Die zelfde morgen lagen de soldaten lam dronke waar hier waar daar op het gebuurte, terwijl onze drie schutters van Marke, bevende van benauwdheid, nog verborgen zaten onder de brugge van de Markebeke. Later op de dag was’t processie van Kortrijk naar Marke om de vermoorden te zien.’Den Hert’ intussen, t’ halven de Rijselse wijk, kon het volk niet slikken, omdat er daar ook een vermoorde werkman lag.’nen Sissen Vandenbulcke.
Een gedenkteken van deze moorderij zit in de voorgevel, het eerste nevens de brugge, bewoond door Constantin Nuttin- Vande Ghinste. Hij zit er op zijn plaats niet en diende versteken te worden.
Men leest op die steen:
Voor God en Vaderland
Schonken hier hun leven
Op 28 oktober 1798
Augustijn Vromant
Oud 46 jaren
Jan Vromant, oud 26 jaren
Jan Carlier, oud 21 jaren
Vlamingen bidt voor
hunne ziel en volgt
hunnen heldenmoed na.
Baron Emmanuel de Bethune maakte de tekening voor de steen en R. Cagneaux voerde het werk uit.
Op zondag 3 september 1899 – weliswaar 101 jaar later- had in Marke een herdenking plaats. Een stoet trok van de Markebeke naar het dorp. De steen werd ingewijd door pastoor Leo Debrabandere ( 1842-1902 ,pastoor van 1895 tot 1902) . Op 4 september had een academische zitting plaats op het gemeentehuis met burgemeester Baron François de Bethune (1). De gedenksteen werd geplaatst aan de stokerij (op de verkeerde plaats), 1m58 hoog en 1m18 breed.”(2)
Ter die gelegenheid werd een zeer beperkt aantal gedenkpenningen uitgegeven.(zie foto’s)
Op de postkaart van de Markebeke (rond 1920) is de gedenksteen duidelijk te zien in de voorgevel van het huis rechts van de telefoonpaal (zie foto)
In 1969 kocht de gemeente een perceel grond aan de Belgische Staat ( 1a 30ca 92dm2 ).In 1973 kreeg arduinkapper Hugo Kesteloot de opdracht de steen te herstellen en te plaatsen in een gemetste muur op het pleintje. De gedenkplaat werd plechtig onthuld op 11 juli 1973.
Einde november 1978 werd het monument terug afgebroken en heropgebouwd.
Het werd onthuld en ingewijd door pastoor Joris Vandenberghe (1919-1998)(3) in bijzijn van schepenen Palmer Vandermeersch (1922-1994) en Maurits Bekaert (1935-1984), ere-secretaris Albert Vandaele(1925-2016) en Baron Emmanuel de Bethune( 1930-2011, toen schepen van Kortrijk)(zie foto).
(1)Burgemeester Baron Emmanuel de Bethune overleed op 19 juli 1909.
(2)De gedenksteen staat nu rechtover de Kasteeldreef op de Markebeke ,kadaster Sectie A 375 m3, maar nog niet op de juiste plaats. De gedenksteen zou moeten geplaatst worden in de voorgevel van de nu nog bestaande en zichtbare schuur van Polydoor Lepere.
(3)Joris Vandenberghe was pastoor te Marke vanaf 1972 tot 1988.
In alle dorpen en steden werden in 1930 de eeuwfeesten van de Belgische Onafhankelijkheid gevierd. In Marke had het college van burgemeester en schepenen, in zitting van 3 augustus, vastgesteld dat die feestelijkheden zouden plaats hebben op zondag 7 september ter gelegenheid van de jaarlijkse kermis. Hieromtrent werd aan alle verenigingsverantwoordelijken een omzendbrief gestuurd met de vraag hun deelneming te bekrachtigen.
In Kortrijk startten de feesten op 3 augustus met de openstelling van bijzondere tentoonstellingen. De nationale tentoonstelling van “Landbouwvruchten en Werktuigen” en van “Alle Neerhofdieren en Kweekmateriaal” in de grote hallen van de handelsbeurs in de Doornikstraat (zie voorkaft van een programmaboekje) liep van 27 tot 29 september. Een grote stoet met praalwagens en talrijke groepen trok op 15 augustus door de stad.
Op zaterdagavond 6 september werd op de kerktoren van Marke de Belgische vlag gehesen en de feestelijkheden werden door klokgeluid aangekondigd.
Op zondag 7 september werd kwart na 9 uur door de plaatselijke verenigingen vergaderd op Markeplaats vóór het oorlogsmonument om dan stoetsgewijs naar de kerk te trekken. De vlaggen werden in het koor opgesteld. Tijdens de hoogmis om 9.30 u. werd een bijzonder “memento” gewijd aan de bewerkers van België’s onafhankelijkheid en aan de oorlogsslachtoffers. Na de hoogmis “Te Deum”.
Op het programma stond een duivenprijsvlucht uit Clermont : de prijs van het Eeuwfeest.
Om 11 uur volgde een concert door de plaatselijke fanfare ‘Sint-Jan’.
In de namiddag om 15.30 u. vertrok de stoet waaraan de plaatselijke verenigingen, vreemde muziekmaatschappijen en de schoolkinderen deelnamen. Door de laatsten werden liederen gezongen. Na de optocht werd een bloemenhulde gehouden aan het oorlogsmonument , waar ook burgemeester Cyriel De Brabandere een toespraak hield.
Volgorde van de stoet:
1/Ruiters met de Belgische vlag.
2/Soldaten in oude en nieuwe klederdracht.
3/De fanfare ‘Sint-Jan’.
4/De ruitervereniging te paard.
5/De boerengilde met rijtuigen.
6/ De harmonie ‘Sint-Cecilia’ van Aalbeke.
7/De lustige kaartspelers van café ‘De Marckebeke’.
8/ De ‘Sportclub ‘van Marke. (zie foto)
9/ De ‘Wielrijdersgilde (Véloclub) Sinte Cathérine’.
10/ De boldersgilde ‘De Vereenigde Vrienden’.
11/ De handbooggilde ‘Sint-Sebastiaan’.
12/ De koninklijke schuttersgilde ‘Sint-Barbara’.
13/ De muziekmaatschappij ‘Sint-Leonardszonen’ van Bellegem.
14/ De duivenmaatschappij ‘De Kleine Liefhebbers’ met wagen.
15/ De onderlinge bijstand ‘Troost in Nood’.
16/ De ‘Bond der Kroostrijke Gezinnen’.
17/ De geitenkweekbond ‘ Sint-Drogo’.
18/ De muziekmaatschappij ‘De Leiegalm’ van Bissegem.
19/ De middenstandsbond.
20/ De vlasbazenbond – groep te paard – verbeelding Belgische steden.
21/ De muziekmaatschappij van Rollegem.
22/ Schoolkinderen: jongens – wagen van de landbouw.
23/ Schoolkinderen: meisjes – wagen ‘Verheerlijking van België’.
24/ De muziekmaatschappij ‘Sint-Cecilia’ van Lauwe.
25/ Bond van de opgeëiste werklieden (ZAB).
26/ De nationale strijdersbond 14-18 (N.S.B).
27/ Familieleden van oorlogsslachtoffers.
28/ Het genootschap van ‘Sint-Vincentius’.
29/ ‘De Parochiale Werken van Marke’.
30/ De kerkraad en de geestelijkheid.
31/ ‘De Commissie van Openbare Onderstand’ (COO).
32/ De gemeenteraad.
33/ De wagen van de negen provincies.
Ter gelegenheid van het eeuwfeest werd aan elke meewerkende vereniging of groep een bronzen herinneringsmedaille geschonken (zie afbeelding).
Het ‘Kristen Werkersverbond’, de turngilde ‘Voor Outer en Heerd’ en de ‘Vlaamsche Kring’ hielden zich afzijdig. Een lid van die laatste vereniging overhandigde mij een strooibiljet waarop hij ‘Eeuwfeesten’ in ‘geeuwfeesten’ had gewijzigd. Verder vertelde hij dat die feestviering een doorn in de ogen van de Vlamingen betekende: “Als Vlamingen kunnen we niet meevieren, want sinds de onafhankelijkheid in 1830 is het Vlaams van tafel geveegd en moeten wij vechten voor herstel en erkenning van onze rechten.”
Misschien zal er opgemerkt worden dat de plaatselijke voetbalclub ‘F.C. Marke’ ontbrak op deze viering, om de loutere reden dat na ontbinding in 1928 de club herstartte in 1935. ‘F.C. Marke’ was officieel lid van de Belgische Voetbalbond vanaf 1924.
Om 17u. richtte de ruitervereniging een ringsteking in.
Vanaf 18.30 u. hielden de muziekmaatschappijen van Bellegem, Bissegem,Rollegem en Lauwe achtereenvolgens een concert.
’s Avonds werden de gemeenteplaats en het oorlogsmonument prachtig verlicht.
Op maandag 8 september werden de echtelingen Remi Haezebrouck- Philomène Scherpereel ter gelegenheid van hun gouden jubileum plechtig ontvangen op het stadhuis. In de namiddag werd een prijsschieting “Kampioenschap van het Eeuwfeest” ingericht door de koninklijke schuttersgilde Sint-Barbara .Hierover staat bijna niets vermeld in het archiefboek van deze gilde. Om 16 u. volksfeesten en wielrijderskoersen aan de Prinsenhoek.
Op dinsdag 9 september in de namiddag hield op haar beurt de schuttersgilde ‘Sint-Sebastiaan’ een handboogschieting.
Woensdag 10 september om 15u. had een koninklijke prijsschieting plaats voor de leden van de ‘Sint-Sebastiaan’ en een uur later werd op Markeplaats een geitenkeuring gehouden ,ingericht door de ‘Sint-Drogogilde’. Om 19u. gaf de ‘Sint-Jansfanfare’ een prachtig concert.
Zondag 14 september werd afgesloten met een concert door de harmonie
“Hoger Op”, gevolgd door een concert door de velofanfare ‘Eendracht’ van Deerlijk en wielrijdersfeesten.
Foto: “Sportclub” op de hoek van de Markekerktraat en de Rekkemsestraat.
De twee huisjes op de achtergrond werden afgebroken in 1936 om plaats
te maken voor café ‘Het Sportpaleis’( nu ‘De Loco’)
Wie de woorden “liggende wip” of “liggende pers” hoort uitspreken denkt onmiddellijk aan boogschieten. Inderdaad naast het boogschieten op staande wip ontstond ook het boogschieten op liggende wip. Bij dat laatste konden de boogschutters bij gelijk welke weersomstandigheid hun sport binnenshuis beoefenen. Vooral tijdens de winter kon buiten, omwille van de kou of het onguur weer, niet “geschoten” worden. Er werden sporen gevonden van een boogschuttersvereniging op liggende wip in Marke met de naam “De Ware Vrienden” in het begin van de 20e eeuw ( zie afbeeldingen). Die vereniging moet met het uitbreken van de eerste wereldoorlog van de kaart zijn geveegd.(1)
Om na de oorlog op liggende wip te kunnen schieten moest men zich naar Lauwe of Moeskroen begeven. Men moest wachten tot 1931 ,toen 9 liefhebbers van het boogschieten , onder de leiding van Arthur Vandenberghe (1898-1983)(2) uit Marke ,de koppen bijeen staken om een schuttersvereniging op liggende wip op te richten.
Die werd “De Verenigde Vrienden” genoemd.
De negen mannen waren ook lid van de vereniging op de staande wip Sint-Sebastiaan in Marke:
Cyriel Ameye (+1949)
Theophiel Cagnie (+1949)
Julien Wyseur (+1967)
Emiel Robecyn
Georges Delcroix (+1986)
Jan Debuysere
Achiel Vandecasteele (+1943)
Gerard Brasseur (+1990)
Arthur Vandenberghe (+1983)
Ze legden de nodige centen uit om een liggende wip aan te kopen. Hierbij werd opdracht gegeven aan Despriet, een smid uit Bissegem ,en waarvoor 756,5OFr. werd betaald. De wip (een aantal ijzeren dwarsstangen met pinnen waarop de oppervogel, de zijvogels en de kallen werden gestoken) werd dan met de hoofdvogel en de zijvogels op 17m. afstand geplaatst. De koningsschieting was het hoogtepunt van het schuttersjaar.
“De Verenigde Vrienden” namen hun intrek in de Marktstraat in café “Het Hof van Commerce”, toen bewoond door Edmond Verhaege- Zulma Petit. In 1938 daagde een nieuwe lokaalhouder op: Georges Delcroix-Elisa Vanrobaeys. Hij doopte het lokaal om in “Het Schuttershof”, omdat ,volgens hem, “het beter paste” ,aangezien het hier ging om het oord van de karabijnschutters St. Barbara en van de boogschutters op de liggende wip. Na 1940 werden nog schietingen gehouden tot in 1943, want bij de bombardementen van 13 mei vernielde een bom het lokaal, dat niet meer werd herbouwd. De bogen werden ontspannen en geborgen.
In 1945, kort na de bevrijding werden pijlen en bogen weer bovengehaald en namen de schutters op de liggende wip, hun intrek bij Gerard Mulie –Antoinette Levecque, in café “In de Goude Leerze”, in de Kloosterstraat (3). De boogschutters konden hun wip plaatsen in de “bolletrog”, want dat “bolderssport” was aan het slabakken . Van dan af werd besloten een nieuwe naam te geven , “De Leerzeschutters” in vervanging van “De Verenigde Vrienden”. Het aantal leden groeide stelselmatig aan zodat het lokaal te klein werd en dat er moest uitgekeken worden naar een nieuwe locatie. Gerard Mulie en Antoinette verlieten het café in 1955 om plaats te maken voor Raphaël Goegebeur – Marie-Madeleine Dewildeman.
Van 1932 tot 1961 werden, noch kasboek, noch dagboek (verslagboek) bijgehouden, ofwel was alles zoek geraakt.
Alleen enkele losse kasnota’s (inkomsten en uitgaven) getuigen van het voortbestaan van de vereniging van 1932 tot 1940. In 1943 werden 3 missen opgedragen voor de zielsrust van 3 leden : Aloïs Vandenweghe (+1942) – twee oorlogsslachtoffers Achiel Vandecasteele (1943) en Arsène Delcour (+ 1943). Vanaf 1961 werd opnieuw een kas- en verslagboek bijgehouden.
Gelukkig konden aan de hand van de koningshalsband gemakkelijk de koningen weergevonden worden vanaf 1953 tot 196O, zijnde de start van het nieuw verslagboek (4). Volgens het boek, uitgegeven in 1981 ter gelegenheid van het 50 jarig bestaan, zou het bestuur in 1955 er zo uitgezien hebben:
Erevoorzitter: Baron Jean de Bethune (+1981)
Voorzitter: Omer Vandermeersch (+ 1960)
Schrijver : Roger Mulie(+1970)
Bestuursleden: Gerard Bourgois (+1976)– Gerard Brasseur(+1990) – Georges Dermaux (+1992).
De koningen:
1953 : Albert Vancauwenberghe
1954 : Gerard Mulie
1955 : Gerard Mulie
1956 : Raphaël Goegebeur
1957 : Raphaël Goegebeur
1958 : Christophe Van Maris
1959 : Daniël Goegebeur
1960 : Gerard Bourgois
Op 22 april 1961 werd gezorgd voor een nieuw bestuur:
Erevoorzitter : Baron Jean de Bethune
Ere-Ondervoorzitter : Gerard Bourgois
Voorzitter : Dr. Roger Maes (+1996)
Ondervoorzitter : Albert Vancauwenberghe (+1992)
Secretaris : Michel Desmet (+1999)
Schatbewaarder : Raphaël Goegebeur (+1989)
Perscommissarissen: Robert (+2001)en Roger Dejaegher
Inmiddels werd het lidgeld verhoogd van 20Fr. naar 50Fr.
Het jaar 1962 werd gekenmerkt door de feestviering en een grote schieting ter gelegenheid van het diamanten schuttersjubileum van Gerard Bourgois, die overladen werd met bloemen en planten.
In 1963 werd Arthur Vandenberghe 65jaar en daar paste een huldeschieting bij. Deze traditie zou behouden blijven zo lang Arthur verjaarde.
Op 26 oktober werd een afstandsakte ondertekend waarbij de wip, die nog altijd toebehoorde aan Arthur Vandenberghe , eigendom werd van de “Leerzeschutters”.
Het vervolg van de lijst met de gekroonde schutters:
1961 : Michel Desmet
1962 : Aloïs Verhue
1963 : Aloïs Verhue
1964 : Aloïs Verhue: koning : werd de 1e keizer
Aangezien er een keizer was werd weer overgegaan tot een
koningsschieting met Roger Maes als koning.
Bij de huldeschieting van Aloïs Verhue als keizer telde men
127 schutters.
1965 : Karel Vandenberghe
1966 : Palmer Vandermeersch
1967 : Roger Decaluwé
1968 : Roger Decaluwé
1969 Roger Decaluwé : koning en keizer.
Johnny Verbrugge werd koning bij de nieuwe koningsschieting.
1970 : Willy Nolf
1971 : Willy Nolf
1972 : Willy Nolf: koning en keizer.
René Vandenbogaerde werd de nieuwe koning.
1973 : Achiel Coolsaet
1974 : Germain Vandekerckhove
1975 : Johnny Goegebeur
1976 : Georges Loncke
1977 : Germain Vandekerckhove
1978 : Robert Cagnie
1979 : Georges Loncke
1980 : Georges Loncke
1981: Georges Loncke koning en keizer
Gaston Geeraert werd de nieuwe koning.
1982 : Hans Vandenberghe
1983 : Roland Vercouter
1984 : Werner Vandenbulcke
1986: Laurent Degroote
1987: Werner Vandenbulcke
1988: Werner Vandenbulcke
Telkens werd aan de koning als aandenken een foto geschonken, die dan in de feestzaal van het lokaal prijkte.
In 1965 : een grote opluchting, want wat de leden al lang verlangden werd werkelijkheid, een nieuw ,beter en ruimer lokaal was in aantocht. Raphaël Goegebeur had de schrijnwerkerij van Jules Vandenberghe in de Markekerkstraat aangekocht en na veranderingswerken omgetoverd tot café “Het Schuttershof”.Meteen ging op 30 januari 1965 de openingsschieting door. Er kwamen 132 schutters van alle kanten. Het startsein werd gegeven door burgemeester Aimé Bekaert, die zich gelastte met de welkomstgroet en zelfs de 1e pijl loste.
Op 30 oktober 1966 werd voor het eerst een nieuw gildevaandel ingehuldigd. Mevr. Palmer Vandermeersch (Christiane Vanlanckeren) aanvaardde het meterschap en Baron Emmanuel de Bethune het peterschap. Vaandrig was Karel Vandenberghe. Alle gildeleden, 28 in totaal, verzamelden in het lokaal. Enkele vreemde schuttersdelegaties waren aanwezig. Ook de fanfare Sint-Jan was van de partij . Pastoor André Goderis (5)wijdde de vlag. Dr. Maes hield een toespraak (6). Alle leden werden van toen af uitgerust met een soldatenmuts, zoals uit de vooroorlogse soldatentijd. De waardigheden van het lid werden met sterren en strepen aangeduid op de muts. De keizer kreeg een grote keizerskroon als graad. Zodra een koning gekend was werd het kenteken op zijn gildemuts aangebracht. Bij de wedstrijden in het omliggende hadden onze Markse boogschutters met hun soldatenmuts , waar het “flosje” hun in de ogen hing, veel bekijks maar dat belette hen niet om de hoofdvogel te schieten.
Op 14 augustus 1967 werd het briljanten schuttersjubileum gevierd van Gerard Bourgois. Deze jubileumschieting op twee liggende wippen kende veel bijval , want bijna 15O schutters waren opgekomen.
In november 1967 nam Michel Desmet ontslag als secretaris, maar fungeerde verder als gewoon lid.
Hoe verliep nu een koningsschieting (7). We volgen die van 11 november 1967:
“ Om 16 uur, met een uur vertraging op het voorziene uurrooster werd met 28 leden gestart om de koningstitel 1967 te betwisten. Van meetaf werd een felle strijd gevoerd, want van in de eerste ronde reeds werd de sire vogel van zijn troon gehaald door vriend Germain Vandekerckhove, natuurlijk gevolgd door luid applaus. Zijn boezemvriend Roger Decaluwé volgde in de tweede ronde dit voorbeeld na en drie manschappen nadien werd dit voorbeeld opnieuw nagevolgd door ons nieuw lid Roland Demuynck, zodat we reeds met drie kandidaten koningen stonden. Luid applaus vergezelde natuurlijk deze mooie scheuten.
Er diende dan gewacht tot de vijfde ronde alvorens de koningsvogel voor de tweede maal werd neergehaald door Roger Decaluwé. Het werd langs de ene zijde stil en langs de andere kant werd er geweend door ons jongste lid Johnny Goegebeur, omdat hij niets kon lossen zoals hij wilde. Ontroerend was het op dit ogenblik met de kleine Johnny.
De zevende ronde kwam en vriend Urbain Santens kwam in actie en velde met een machtig schot de sire vogel neer. Dit kreeg navolging ,want allen kwamen volledig onder doom. Opnieuw kwam de beurt van Urbain Santens, die terug de koningsvogel voor de tweede maal neervelde, onder hevig gejuich. De spanning steeg en toen vriend Roger Decaluwé zijn negende schot loste was het muisstil maar plots een bonk en voor de derde maal stuikte hij de koningsvogel naar beneden. Kwam dan de eindbeurt en laatste kans om gelijk te stellen voor Santens en waarempel de flinke “Bain” gaf de koningsvogel een flinke klop dat hij opnieuw van zijn troon stuikte. Alle ogen werden dan gevestigd op de eindbeurt van Roger Decaluwé, maar ondertussen kwam de lokaalbaas nog eens de grote vogel neer te vellen. De beurt, Decaluwé stelde ongehoord, de pijl vertrok maar hij trof de nodige roos niet.
Er diende tussen Decaluwé, vol zenuwen, en Santens, kalm en bezadigd gekampt te worden. Ieder toeschouwend lid beleefde een poosje schuttersfestijn. Over vijf ronden werd er gekampt(8). Machtige scheuten werden door beide rivalen gelost, maar er diende gewacht te worden tot de vijfde ronde alvorens de sire vogel door de beide kampers naar beneden gehaald werd.
Er werd verder gekampt. Iedere ronde uit. Prachtige schoten werden gelost, tot eindelijk in de zestiende ronde der kamping onder overdonderend gejuich en met de beste wensen der gildeleden Roger Decaluwé de koningsvogel opnieuw van zijn troon deed daveren en zich de koningstitel 1967 toeëigende.”
Op 3 februari 1968 werd een nieuw bestuur gekozen:
Erevoorzitter: Dr. Roger Maes
Deken: Gerard Bourgois
Ondervoorzitter : Arthur Vandenberghe
Voorzitter : Albert Vancauwenberghe
Secretaris : Michel Desmet
Schatbewaarder : Raphaël Goegebeur
Perscommissarissen: Robert Dejaegher en Roger Decaluwé
Vaandrig : Karel Vandenberghe
Keizer : Aloïs Verhue
Koning : Roger Decaluwé
Om dat ambt te aanvaarden moest volgende eed afgelegd:
“Ik zweer bij het gildevaandel de maatschappij “De Leerzeschutters” getrouwheid en deze in alle oprechtheid en zonder winstbejag te zullen dienen.”
Op 16 juli 1969 moest het bestuur opnieuw naar de stembus:
Voorzitter: Albert Vancauwenberghe
Ondervorzitter : Arthur Vandenberghe
Secretaris : Michel Desmet
Schatbewaarder : Raphaël Goegebeur
Hulpsecretaris : Daniël Goegebeur
1e Perscommissaris : Roger Decaluwé
2e Perscommissaris : Willy Nolf
Op 31 augustus 1969 was er de viering van het 35 jarig bestaan van de maatschappij. Waarschijnlijk slecht ingelicht, stond er in een verslag te lezen dat de liggende wip gesticht werd in 1934. Voor de eerste maal in annalen van de Markse handbooggilde werd er aangedurfd met 3 liggende wippen te werken: 1 in het lokaal en de 2 andere in de magazijnen van medebestuurslid Willy Nolf, die bereidwillig het nodige materiaal tot de oprichting van de schutplaatsen voor de 2 wippen ter beschikking stelde. Men kon vaststellen dat 72 schutters uit 17 verschillende maatschappijen kwamen kampen voor het grote geldgewin.
In 1970 nam Michel Desmet zijn ontslag.
In 1973 werd een ledenlijst opgemaakt : 35 leden ,alfabetisch gerangschikt:
Blomme Willy Laperre Gilbert
Curt Blomme Madeleine Labeeuw
Gerard Bourgois Roger Maes
Gerard Brasseur Willy Nolf
Albert Cagnie Filip Pycarelle
Robert Cagnie Emmanuël Theys
Achiel Coolsaet Albert Vancauwenberghe
Roland Degroote Daniël Vanbelle
Robert Dejaegher Germain Vandekerkckhove
Roland Demuynck René Vandenbogaerde
Hubert Devolder Arthur Vandenberghe
Roland Dubois Karel Vandenberghe
Daniël Goegebeur Paul Vandenberghe
Raphaël Goegebeur Johnny Verbrugge
Johnny Goegebeur Germain Vereecke
Aloïs Verhue
In 1974 gaf voorzitter Albert Vancauwenberghe zijn ontslag, maar bleef in de gilde als gewoon lid. Arthur Vandenberghe nam zijn plaats in als voorzitter. Aloïs Verhue overleed in 1974.
Op 18 augustus 1978 gaf Raphaël Goegebeur ontslag als schatbewaarder. Germain Vandekerckhove werd zijn vervanger. Gedurende het jaar 1978 tekende men ook nog wat onaangenaamheden : nl. jongeren die zich lieten horen, de maatschappij was niet meer zoals ze vroeger was, de jeugd wenste een afvaardiging in het bestuur, enz….Maar in de vergadering van 17 september werd alles eens kordaat aangepakt en …de “Leerzeschutters” boerden voort.
Beschrijving van de koningsschieting van 8 november 1980 :
“Om 15 uur waren 24 schutters opgekomen om aan de koningsschieting deel te nemen. De voorgaande koning Georges Loncke had 3 scheuten (schuttersjargon) vooraf. Bij zijn derde schot velde hij de hoofdvogel.Daarna werd de eerste ronde aangevat en daar viel de hoofdvogel voor de 2e maal dit door Gaston Geeraert. In de 2e ronde viel hij geen enkele maal. In de 3e ronde werd hij geschoten door Laurent Degroote. In de 4e ronde geen enkele maal. In de 5e ronde viel hij voor de 2e maal door de voorgaande koning Georges Loncke. In de 6e ronde viel hij door Germain Vandekerckhove. In de 7e ronde voor de 2e maal door Germain Vandekerckhove en voor de 2e maal door Gaston Geeraert. In de 8e ronde viel hij voor de 3e maal door Georges Loncke. In de 9e ronde voor de 2e maal door Laurent Degroote. De 10e ronde was beslissend: voor de 3e maal door Germain Vandekerckhove, maar voor de 4e maal door Georges Loncke.
Georges Loncke is dus koning en dat voor de 2e maal.” Het jaar nadien werd Georges Loncke keizer( voor de 3e maal koning).
In 1980 werd een schieting gehouden ter gelegenheid van de komst van de nieuwe lokaalhouders Johnny en Marleen Goegebeur (Johnny was de zoon van Raphaël) : 2 toppen van 500
2 zijden van 250
40 vogels van 100
En dit zowel voor wip 2 als voor wip 1.
Georges Loncke werd in 1981 koning en keizer. Hij zou de laatste keizer zijn in het bestaan van de “Leerzeschutters.”
Werner Vandenbulcke schoot zich in 1984 tot laatste koning en vestigde zich als lokaalhouder. De “Leerzeschutters” hielden het voor gezien en de boog bleef achter.
Werner Vandenbulcke wilde het over een andere boeg gooien: nl. het doelschieten. Maar het doelschieten kwam zo goed als niet van de grond.
(1)Het zou wel eens kunnen dat Arthur Vandenberghe weet had van een vereniging genaamd “De ….. Vrienden”. In 1902 werd in café “Au Faison Doré” (geboortehuis van Arthur) op de liggende wip geschoten, met als hoofdprijs een “vet konijn”. Hetzelfde jaar werd een schieting gehouden in café “De Vlasboot”en in 1908 in café “In de Wagenmakerij”. Gustaaf Dermaux (vader van Georges Dermaux) was toen koning. Constant Vandorpe, Richard Verscheure en Gaston Moreels werden als leden vermeld (zie afbeeldingen).
(2)Jules Vandenberghe, de vader van Arthur, was geboren in café “De Kroon”in de Rekkemsestraat. Bij zijn huwelijk ging Jules café “Au Faisan Doré” ,op de hoek van de Hemelrijkstraat en de Rekkemsestraat, uitbaten. Arthur is er geboren in 1898 en zijn broer Paul in 1901. Jules , aannemer van timmerwerken zette in de Markekerkstraat het gebouw dat nu café “Het Schuttershof” is.
(3)In allerijl wendde Arthur Vandenberghe zich tot Gerard Mulie “In de Goude Leerze”, doch de “bolletrogspelers” waren niet akkoord, onder andere ,Jerome Ostyn, Achiel Ostyn en René Vandaele. De “bolletrog” was immers een ideale locatie. Men trok ook met die vraag naar café “Au Jardin Botanique” bij Remi Duhem, maar daar was geen plaats.
Gerard Mulie en Antoinette Levecque trouwden in 1929. Ze volgden Henri Mulie (+1934), vader van Gerard op. Het café was eigendom van brouwer August Tack van Kortrijk. Gerard was in 1930-31 stichter van de duivenmaatschappij “De Leieduif”, met als eerste bestuursleden Alfons Decock, Albert Van West, Omer en Theophiel Herreman en Cyriel Pauwels.
(4)Op 22 november 1971 werd in de bestuursvergadering eenparig beslist 100 pijlen en een ketting aan te kopen met de medailles , waar de namen van de koningen en de keizers op gegraveerd werden. Dat alles werd besteld aan Erwin Braekeveldt.
(5)André Goderis, geboren te Harelbeke in 1904, was pastoor in Marke van 1959 tot 1972. Hij overleed te Kortrijk in 1979.
(6)Tijdens de toespraak van voorzitter Dr. Roger Maes vernamen we “….het nadien elders ondergebrachte lokaal , café De Leerze, Kloosterstraat, hetgeen hij een krot noemde maar waar de gilde, alhoewel ze het er heel moeilijk had wegens kleine gelagzaal en onmogelijke schietplaats, waar zelfs balken zijn moeten uitgezaagd worden om de schutters hun boog te kunnen aanspannen tot schieten en bij hevige regen de schietplaats overstroomde, haar begin van bloei heeft gekend”. De spreker bracht ook hulde aan de huidige lokaalhouders Raphaël Goegebeur en zijn vrouw.
Georges Dermaux, de voorzitter van de zustermaatschappij Sint-Sebastiaan richtte een woord van dank aan alle “Leerzeschutters” om hun prestaties die ze leverden bij de schietingen op de staande wip. Telkens waren ze talrijk aanwezig.
(7) Bij een koningsschieting mocht ieder lid of schutter beurtelings volgens lottrekking 10 “scheuten” ( 1 “scheut” per lid) leveren. De schutter die het meest in zijn 10 “scheuten” de hoofdvogel afschoot was koning. Telkens de hoofdvogel werd afgeschoten plaatste men er een nieuwe op.
Indien nog geen koning gekroond werd na de tien beurten dan werd verder geschoten, tot een winnaar gekend was.
Hij die het jaar ervoor koning was mocht dat jaar 3 “voorscheuten” hebben. Mocht hij tijdens die 3 “voorscheuten” 1 maal de hoofdvogel afschieten dan was hij koning.
Iemand die 3 maal koning na elkaar was werd gekroond tot keizer. Maar datzelfde jaar werd ook een nieuwe koningsschieting gehouden.
(8) De laatste jaren werd na een gelijke stand in de 10 ronden, een extrabeurt van 3 scheuten onder de kampers gespeeld. Indien in die 3 ronden de stand nog gelijk was, dan schoot ieder van hen elk op beurt.De eerste die de hoofdvogel neerhaalde was koning.
FOTO van 1966 : met soldatenmuts: v.l.n.r. Karel Vandenberghe,Paul Vandenberghe en Arthur
Vandenberghe. Uiterst rechts André Vandenberghe, onderwijzer in Marke.
FOTO koningshalsband.
FOTO nieuwe vlag in 1966: v.l.n.r. Albert Vancauwenberghe,Arthur Vandenberghe,Karel Vandenberghe,meter Mw. Palmer Vandermeersch (Christiane Vanlanckeren),Dr.Roger Maes,peter Baron Emmanuel de Bethune en Michel Desmet.
Op de begraafplaats van Marke ligt welgeteld één Britse militair begraven: private (= soldaat) James H. Birtwell van het 17th Battalion van de Lancashire Fusiliers van de 104th Brigade. Hij overleed in tragische omstandigheden in Marke op 20 oktober 1918, amper drie weken voor het einde van de vijandelijkheden.In de registers van de Lancashire Fusiliers stond als enige vermelding bij zijn overlijden :”Overleden op 20 oktober 1918.”Een verdere doodsoorzaak was er niet genoteerd.
Soldaat James Birtwell werd op 24 mei 1896 geboren in Clitheroe, Lancashire en was de vierde zoon van het echtpaar Thomas Birtwell. Vader Birtwell was toezichter in een houthandel die leverde aan de vliegtuigfabriek in Southport. James werkte in Preston, maar zijn wens om bij het leger te gaan was zo sterk dat hij al in maart 1915 het kaki uniform van het Britse leger droeg.
Als 18-jarige, in januari 1915, meldde James Birtwell zich als vrijwilliger aan en werd hij ingelijfd bij het 17th Battalion Lancashire Fusiliers, ook gekend als het "1st South East Lancashire Battalion". Dit was aanvankelijk een echte Bantam-eenheid. Aan de hand van dit gegeven kan met zekerheid worden gesteld dat James klein van gestalte was, maar daarom niet zwak. Zijn bataljon is tijdens de Eerste Wereldoorlog voortdurend tussen de Somme en Vlaanderen actief geweest.
Bij het geallieerde eindoffensief in september en oktober 1918 moest het 2de Britse Leger Kortrijk veroveren. Het 17th Battalion Lancashire Fusiliers van de 104th Brigade, die deel uitmaakte van de 35th Division, speelde een belangrijke rol in de gevechten rond de Leie, in de "Slag om Kortrijk". De 106th Brigade had in de nacht van 18 op 19 oktober tevergeefs geprobeerd om de Leie over te steken in Marke. Op plotseling bevel stak de 104th Brigade diezelfde nacht om 2 uur in de morgen de Leie over. Het 17th Battalion deed dat ten westen van Marke, over een "voetbrug van één plank", en nam zijn positie in aan de oostelijke grens van het dorp. De Duitsers hadden zich volledig teruggetrokken. Het kasteel de Bethune, dat zwaar onder het artillerievuur van de Britten had geleden toen ze nog aan de overkant van de Leie lagen, werd door de Britten ingenomen.
Goed een dag na zijn oversteek over de Leie verloor James H. Birtwell op 20 oktober 1918 het leven. Lance Corporal Alfred Chas Taylor, gewezen geestelijke, administratief medewerker op het kasteel, kreeg de pijnlijke taak het droevige nieuws aan Birtwells ouders mee te delen. Zijn getuigenis , verschenen in een artikel van de “Clitherhoe Advertiser” van 15 november 1918 ,leert ons iets over de tragische omstandigheden waarin James kwam te sterven.
"Ik was een tijdje bij hem en amper een paar minuten vroeger hadden we nog gepraat. Het droevig voorval gebeurde in het compagniebureau, waar de ongelukkige James kwam informeren naar het nakende afzwaaien.Het is niet volledig duidelijk hoe het gebeurde, maar de meest aannemelijke verklaring schijnt te zijn dat een niet ontploft stuk munitie ongelukkigerwijze samen met de kolen in een vuurhaard terecht is gekomen en ontplofte. Loden kogels vlogen in het rond en troffen hem in het hoofd, met de onmiddellijke dood tot gevolg.Het mag een kleine troost zijn te weten dat hij niet geleden heeft.Jim was graag gezien door de jongens van zijn bataljon en zij betreuren allen zijn dood . We hebben hem begraven in een stemmig klein burgerlijk kerkhof ( was dan nog rond de kerk zelf), en een kruis duidt zijn graf aan.”
James werd gedood bij het ontsteken van een kachel in een bijgebouw van het kasteel de Bethune, door de ontploffing van tussen de kolen vermengde munitie, daar achtergelaten door de Duitsers...
James H. Birtwell was drager van de Distinguished Conduct Medal (DCM), een hoge Britse onderscheiding voor militairen in het Britse leger die zich in gevechten door hun moed hebben onderscheiden. Hij werd in 1916 vereremerkt met deze medaille nadat hij gedurende 3 dagen als koerier had gefungeerd tussen het Britse en Franse leger, over een afstand van 700m. Onder hevig granaatvuur en zonder dekking was hij erin geslaagd verschillende orders en berichten over te brengen. Door zijn grootmoedige inzet had hij het contact tussen de geallieerden kunnen verzekeren.
Private Birtwell werd in 1918 begraven op het kerkhof rond de kerk van Marke. In 1955 werd zijn graf overgebracht naar de nieuw aangelegde begraafplaats, waar hij nog altijd in vrede rust.
DE GESCHIEDENIS VAN DE SCHUTTERSGILDE SINT-BARBARA TOT HET EINDE VAN DE 19e EEUW (2)
VERVOLG VAN DEEL 1
____________________
( 12) De smidse stond in de Markekerkstraat tussen de kerk en café “De Anker” ,bewoond door Emile Levecque. Joannes Baptist Robbe was hier smid sinds 1764. Hij werd in 1807 opgevolgd door zijn schoonzoon Romanus Delembre (1783-1855), die getrouwd was met zijn dochter Sophie Robbe. Karel ( 1819-1879), zoon van Romanus , werd smidsbaas en bleef ongehuwd. Joannes Dewilde (+1905) trouwde in 1861 met Adèle Delembre (+1902) zuster van Karel. Diens schoonzuster Sophie Delembre was medestichteres van het klooster. De zonen Karel en Valère Dewilde mochten het smidsambt van Karel Delembre overnemen. Het hele gebouw werd , spijts een smeekschrift van de gebroeders Dewilde aan de familie de Bethune,in 1906-07 afgebroken. Beide smeden trokken naar Lauwe.
( 13) De “Boondriesmolen” lag op de Pauvre Leute, naast het hoevetje ten noorden van de Watervalstraat. Een kleine watervijver is het resultaat van het verdwijnen van de grondvesten. Het was een staakmolen. Hij heeft ook nog gediend als schietoord voor de boogschuttersgilde Sint-Sebastiaan. Hij verdween in 1889.
(14)De kerk van Bissegem lag toen zeer dicht bij de Leie.
(15)Aloïs (Maurice) Levecque (Marke 1893 – Lauwe 1986) :”mijn vader Emile was op het einde van de 19e en begin 20e eeuw bedienaar van de 2 kanonnen.Wij woonden toen in café “De Anker” in Markekerkstraat, naast de smidse van Dewilde. De kanonnen konden afzonderlijk gebruikt worden. Vooraan en achteraan waren 2 wielen. Ze werden gebruikt bij speciale evenementen. Hij stak langs voor papier en “poer” en een hete staaf werd langs achter tegen het “poer” gedrukt. Begin 20e eeuw stonden die kanonnen nog op grond van Brasseur op de hoek van de Van Belleghemdreef. De kanonnen werden bij het begin van de eerste wereldoorlog in de wal van de oude pastorie gegooid, opdat de Duitsers ze niet zouden opeisen.”
(16)Het perceel waarop het café stond , behoorde in grotere oppervlakte toe aan Emile Florin (Kortrijk). In 1873 kochten Edouard en Henri Vanhoenackere, vlaskooplieden, een perceel en bouwden twee huizen met een “suikerijast”,en Eduard werd biertapper rond 1883 . Zijn café kreeg als logo “Het Hof van Commerce” . In 1889 verliet Edouard Marke en verkocht het huis aan brouwer Théophile Vander Ghinste-Salembier uit Rollegem (Brouwerij Bockor). In 1889 verscheen als uitbater Ivo Petit- Marie Ghyssel . Na zijn overlijden in 1905 tapte zijn weduwe voort tot haar overlijden in 1922.
(17)Op zondag 28 oktober 1798 was er schuttersfeest in Marke. In onze gemeente waren geen Franse soldaten gelegerd, wel in de Magdalenastraat in Kortrijk. ’s Nachts trokken drie Markse schutters van de gilde Sint-Barbara (Joannes Steenhuyse, Petrus Tack van het Goet te Tollenaers en een Soete), waarschijnlijk overmoedig geworden door het drankgebruik, naar Kortrijk, waar ze in de Magdalenastraat enkele schoten losten. Ze werden achtervolgd door de Franse ruiters. De drie Markse helden verstopten zich onder de Markebekebrug (grens met Kortrijk) en de Fransen trokken richting Marke. Bij die razzia werden drie brouwersgasten gedood: Joannes Carlier (21j), Augustin Vromant (38j) en Jan-Baptist Vromant (27). Carlier was getrouwd met de dochter van Pieter Ducastel, eigenaar van de stokerij. Gelukkig voor de rest van Marke geraakten de Fransen niet verder, want in de stokerij vonden ze hun bekomste. De stokerij, waarvan sprake, was gelegen waar later café “Hendrik Conscience” (Zacharias Lepere), het levenslicht zag. De herdenkingssteen van 1899 zat niet op de juiste plaats!
Raadpleging van de gildeboeken en persoonlijk archief. 1/ Foto vlag van 1803 : 1 mei 1979 ter gelegenheid van de inhuldiging van de geautomatiseerde schietstand ( Roger Faillie). 2/ Foto van de koninklijke halsband (Roger Faillie). Vragen en reacties zijn altijd welkom.
In dat artikel zult u merken hoe de hele dorpsbevolking meeleefde en meevierde bij de koningsschietingen en feesten. De karabijnschuttersgilde was immers één van de oudste verenigingen , zo niet de oudste van onze gemeente. Ook de boogschuttersgilde Sint Sebastiaan mag op die eer bogen. Maar die geschiedenis volgt later.
De schuttersgilde Sint-Barbara legde de wapens neer in september 2010. De meeste leden sloten zich achteraf aan bij Sint Barbara Gullegem. Anderen maakten zich lid in Zwevegem (medegedeeld door gewezen voorzitter Lucien Segers ). De gilde had laatst haar schietstand in de Marktstraat achter haar lokaal café “De Reisduif”. (1) Er bestaat veel onduidelijkheid over het ontstaan van de schuttersgilden. Vele schuttersgilden zagen het levenslicht in een verschillend tijdperk. Voor wat de Markse vereniging betreft, tasten wij ook in het duister. Het archief van vóór het jaar 1800 is verdwenen. Ofwel heeft de archivaris van de gilde zijn verantwoordelijkheid genegeerd, ofwel werden de documenten vernietigd tijdens de verschillende perioden van oorlogsgeweld . Men zegt “de geschiedenis is het geheugen van de mensheid, maar dat geheugen is soms ook ‘cette faculté, qui oublie’". Ons dorp ,voorheen onder Oostenrijkse voogdij, viel in 1794 in Franse handen. In de vorige eeuwen waren het vooral ook Franse soldaten die zich schuldig maakten aan plunderingen en verwoestingen, aan roof en brand.(2) ( zie ook blz.34-35 van “Heemkundig Kijkboek Marke “Het onheil der Franse Revolutie. 1982 ,M. en R. Faillie). Uit een document nagelaten door de “Slossekring”( verdwenen heemkundige kring, onder leiding van dokter Arthur Vanneste en onderpastoor Leo Verstraete) blijkt dat onze gilde al bestond in 1669, toen werd deelgenomen aan een schietwedstrijd tussen Kortrijk, Marke en enkele andere parochies van binnen en buiten de Kasselrij. Dat document zou in het Rijksarchief Kortrijk berusten, maar persoonlijk, heb ik het niet opgezocht. In het archief van Sint-Barbara berust een brief ,gedateerd van 17 april 167(3)6, waarin een zekere Ieperse magistraat Blondel de versterking vraagt van 25 “pionniers” gewapend met vuurwapens. Hij zou zelf zorgen voor de munitie. In dezelfde brief wordt gewag gemaakt dat de “Bosschieters” altijd trouw hun dienst bewezen hebben aan zijn Majesteit(3) en hij hoopte op een gunstig antwoord, zo niet zou hij zich verplicht zien, langs militaire weg, maatregelen te treffen. De authenticiteit kon niet bevestigd worden en het is ook moeilijk uit maken of de brief werkelijk voor de Sint-Barbaragilde bestemd was.(4)Verder kon nog worden achterhaald dat in 1752 onze “Bosseniers”in Kortrijk verschenen om er op een groot schuttersfeest met de gilden van Roeselare,Izegem,Gullegem,Lendelede,Hulste ,Harelbeke en Lauwe mee te dingen naar de eerste prijs ( "De Geschiedenis der Stad Kortrijk" door Frans de Potter, Gent 1874 in 4 delen).
Onder impuls van Zacharias Van Belleghem ,(5) werd de gilde Sint-Barbara heropgericht. Hij startte ook het archiefboek met een woordje historie : “Gilden-Boeck van d’Oeffenaeren van het Bosch-schietspel binnen de Prochie van Marcke nevens Cortryck. Begonnen met den 4 Xbre 1800. St.Barbaradag. Ik Zacharias Van Belleghem filius Pieter, Meyer ende inwoonder van de prochie van Marcke, op d’ofstede (Het Hof te Marke of hoeve Dekimpe) competerende aen den gewezen heere (6)dezer prochie, wenschende en begeerende van in haeren voorigen staet, haer stelt te zien de Gilde van de H. Barbara geseyt Bosch-Schieters de welke geexcerceerd en in wesen was binnen deze voornoemde prochie , voor den hoorloge in de jaren 1790 tot ende met 1798 tusschen de Vereenigte Mogentheden, die bestonden in den Keyzer van Duydsland, den Koning van Engeland,Holland, den Keyzer van Russenland, emmers bijnae alle de Mogentheden van geheel Europa, tegen de Fransche Natie, de welke in Revolutie waeren tegen hunnen wettigen Koning Louis 16, ende zijn Koninginne, zij en wilden hem niet meer voor hunnen Koning, zij deden hem en zijne vrouwe in egtenisse steken, zijne Prinsen en Lijfwagten wiert door die natie vermoort.Ende de Koninglijke familien en edeldom retireerden hun uyt Vrankrijk. Zij beschuldigden hunnen koning dat hij oorzacke was van hoongersnood en dat hij de borgerije van Parijs hadde willen doen vernietigen, zij maekten zijn proces en de rechters riepen dat hij een verraeder was, dat hij moeste sterven. En op den 21sten january 1793 verkeerdelijk 1792).heeft den voornoemden koning Louis 16 wel geequipeert in eene voiture vertransporteert geworden naer(Zacharias schrijft hier verkeerdelijk 1792) het bloedig tonneel binnen Parijs alwaer hij onthoof wierd op een schafout ofte nieuw instrument het welke men heden noemt guiliotinne, dit vonnis geschied onder een groot gedruys van musicke instrumenten. Eenigste maenden naer dien heeft de koninginne het zelve lot moeten onderstaen. Zij wierd van de gevangenisse sittende op eenen mes waegen naer de geseyde guiliotinne gevoert en aldaer onthoof…….Op den 26 april 1794 zijn de Fransche legers tussen de stad Meenen en de gonne van Doornijck in Vlaenderen gekomen ende naer enige veldslaegen omtrent Cortrijck en omliggende prochien zijn de geallieneerde legers hun moeten retireren. U kont wel denken beminde lesers in wat staet de inwoonders hier waeren, bijnae alle de menschen van deze en nabeurige prochien naemen de vlugt, mede nemende een kleen deelken van hunne meubelen ende bestiaelen ende het resterende grootste deel bleef voor proye voor de fransche soldaeten, verschijde houde menschen die thuys gebleven waeren wierden gedood en het vrouwvolk onteert, alles wiert verwoest en geplundert, meenigvuldige hofsteden en huysen verbrand en afgebrocken, alle de vrugten op het land gefourageert, zoodaenig dat de resterende menschen die thuys gebleven waeren een deel van slegten mondkost en alteratien gestorven zijn, zoo dar er van gelijken vernietig is geweest de registers, trommel, vaendel en andere eerteekenen , ten reserve van den koninglijken alsband van 1780 van de gemelde gilde vande H. Barbara ( gesmeed in zilver en versierd met het Gulden Vlies en het Boergondisch Kruis, schuin gekruiste knoestige stokken). Ende naer dien de inwoonders dezer prochie hunder vlugt van omtrent de twee maenden wederom quaemen, hun ontbloot vindende bij nae van alle hunne goederen en met het sterven van omtrent 95 menschen ten zelven jaere 1794, die bestond in het 9e deel inwoonders dezer prochie, had’er niemand meer goest ofte yver om de gemelde gilde te frequenteren. Ik eyndig dit gedenkschrif op den 4en Xbre 1800 wesende den dag van de H. Barbara verscheyde overblevende confraters (gildebroeders) ende andere inwoonders vergaedert zijnde in het Bossenhof bewoont ende competerende aen Augustinus Callens , coeymeester ende vleeshauwer op de plaetze van Marcke met naemen als volgt (”café Sint-Barbara “)."
Een groot deel van de stichters was al lid van de vroegere gilde en overleed ook al vóór 1820 . Zij waren met 35 bij de heroprichting op 4 december 1800: ______________________________________________________________ -Petrus Franciscus Van Belleghem, gewezen baljuw (+1813 , 101 jaar oud). Hij was getrouwd met Maria Francisca Dujardin (+ 1763, 40 jaar oud). Ze waren de ouders van Zacharias. -Jacobus Soete, rentenier te Kortrijk (+1805). -Martinus Verhamme, laatste en huidig keizer van de gilde (+1825, 87 jaar). -Joannes Baptist Veraex, wagenmaker (+1813, 78jaar, sinds 1760 in Marke)(7) getrouwd met Isabelle Vercaemere. -Joannes Jacobus Soete, brouwer en olieslager op de “Pottelaerenberg” bij Kortrijk (+1849) (8). -Guillaume Dhaleweyn (D’Halewin), gewezen officier en nu “garde champêtre” genaamd(+1804).Hij was de eerste veldwachter in de moderne gemeente. Hij werd op 23 thermidor jaar 11 (18 maart 1803) wegens zijn hoge leeftijd vervangen door Nicolas Baptiste. -Joannes Christiaens (+1805, 78 jaar). -Martinus Deschamps (+1805, 75 jaar, sinds 1786 in Marke). -Joseph Dhaleweyn (D’Halewin), landsman op de hofstede naast de pastorie in de Marktstraat (+1803, 73 jaar)( hoeve Priesterage). -Petrus Steenhuyse (+1805, 83 jaar, pachter op de hofstede bij de “Blauwe Croone” (hoeve "Goed te Kiekens" op de westhoek van Rekkemsestraat en de Aardweg) . -Rogier Vanneste,landbouwer op Kortrijk-buiten (+1806). -Joannes (+1805, 33 jaar)en Petrus Tack (+1825, 53 jaar), landbouwers op het Goed ter Tollenaers . -Joannes Van Belleghem (+ 1844, 81 jaar Hof ter Elle , nu OC in de Hellestraat), zoon van Carolus (+ 1790). Oscar Van Belleghem was zijn kleinkind. -Jacobus Josson (+1853, 79 jaar). -Joannes Steenhuyse, zoon van Petrus, te Marke.( hofstede bij de “Blauwe Croone”). -Martinus Veraex (+1806, 31 jaar), wagenmaker in Marke, zoon van Joannes Baptist . -Stephanus Libeer, timmerman (+1803, 47 jaar). -Augustinus Lievens, meubelmaker te Kortrijk. -Judocus (Joos) Soete( +1803, 49 jaar) , vaandeldrager van de gilde, en zijn vrouw Roalie Steenhuyse (+ 1850 ,96 jaar). Hij was een zoon van koster Joannes Baptist en Maria Anna Bekaert en broer van Joannes (Jan ,+1804, 56 jaar, zie wat verder), bakker en koster in Marke -Joseph Kins en zijn vrouw Marie-Anne Dhaleweyn (D’Halewin), landbouwers ( Joseph + Izegem 1814). Sinds 1789 in Marke. -Petrus Van Neste, molenaar op de “Cleenen Molen”(+1829, 71 jaar)(9). -Joannes Soete (+1804, 56 jaar) bakker en koster, zoon van Joannes-Baptist (+1760), koster op Markeplaats. Natalia (1816-1881) getrouwd met onderwijzer Felix Benoot, was een kleindochter van Joannes (Jan). Zij was de dochter van Petrus Ignatius Soete ( + Uitkerke 1856, nog koster van Marke in 1812)en Rosalia De Veughel (Deveughel) ( +1854, 73 jaar).(10) -Augustinus Callens, beenhouwer-herbergier op Markeplaats, ( “Bossenhof” café “Sint-Barbara “ ,+1814, 51 jaar). -Jacques Van Caelemberghe, brouwer op de Markebeke, sinds 1798 (+1822). -Louis Bekaert, houthandelaar te Marke (+ 1826 te Menen-buiten). -Jean-Baptiste Van Neste, gewezen officier van Groeninge (+1818, 68 jaar). -Petrus Van Neste, broer van de voorgaande Jean-Baptiste. Petrus Van Neste overleed in de gevangenis te Kortrijk op 10 maart 1812. -Joannes Masselis, zoon van Engelbert, wagenmaker en timmerman bij de “Cleene Leute” in Marke: “op 10 december 1804 ten 12 ½ uren in de nagt is Joannes Masselis( 72 jaar) dood geschoten, staende voor sijn bedde besig sijnde met sijne sieke vrouwe te besorgen, hij heeft de scheute ontfangen aldoor de glaese vensters van een fusicke ofte pistole die gelaeden was met vier ballen, volgens gedaene schauwinge”. -Augustinus Maroo ( sinds 1786 in Marke), schoenmaker in Marke. -Joannes Lamon (+1808), schoenmaker en gildeknecht. -Zacharias Van Belleghem, meier van 1801 tot 1820 ( naar het Frans “maire”) van Marke en zijn vrouw Marie-Josephe Vanden Bogaerde.
Ter info : het is voor pastoor Joannes Franciscus Coucke (Kortrijk 2 december 1740 - Marke 12 augustus 1829) dat het eerste "doodsprentje" voor Marke gedrukt werd. De begrafenis had plaats op 13 augustus.
Iedereen garandeerde dat de gilde weer zou floreren zoals vóór de oorlog . Na zijn woordje geschiedenis noteerde Zacharias , vooraleer de “doodschulden” in te schrijven, de voorwaarden en de reglementen waaraan iedere “confrater” moest voldoen en onderworpen zijn.De belangrijkste richtlijn naast sport en vermaak was discipline. Alle twee jaar , veertien dagen vóór Sinksen, werd de koningsvogel geschoten met “den karabin” op “eene perse ofte molen”. Dat gebeurde op de “Cleenen Molen” ( Vannestes molen of molen Glorieux). Het lid dat de koningsvogel afschoot werd koning of chef genaamd. En elk lid was verplicht aanwezig te zijn in het “Bossenhof” voor de viering en moest 7 stuivers betalen aan de winnaar, die getooid werd met de koninklijke halsband. De koning werd echter verplicht binnen de maand , op zijn kosten, op een “perse” of molen, vijf prijsvogels te plaatsen. Diezelfde dag werd een feest gehouden in het “Bossenhof” (café Sint-Barbara op Markeplaats, verdwenen in 1923 om plaats te maken voor het monument van de gesneuvelden). De koning moest onmiddellijk of ten minste binnen de acht dagen, nadat hij koning werd, voor twee jaren ,vijf “bequaeme members” aanstellen, die eerste deken of ontvanger en hoofdmannen genoemd werden. Zij moesten zorgen voor de giften, de uitvoering van de “doodschulden” en ook scheidsrechter spelen bij geschillen. Een koning die voor de tweede maal de koningsvogel afschoot werd “dobbelen koning” genaamd. Als de actuele dobbelen koning weer de koningsvogel afschoot werd hij keizer gekroond, maar had geen recht op de halsband. Om hem te vereren werden alle “ confraters” verzocht om binnen de 14 dagen , op hun kosten, te zorgen voor een gedenkteken van “drij silvere gaeyen“ ter waarde van vijftien franken . Zijn erfgenamen waren verplicht, na zijn dood, de waarde van het gedenkteken terug te betalen aan de gilde. De koning en alle andere gildebroeders moesten op kerkwijdingen, kermissen of andere plechtigheden van deze parochie aanwezig zijn in het ” Bossenhof” vóór de hoogmis. Gezamenlijk met trommel en vaandel trokken alle schutters met de gekroonde koning in stoet naar de hoogmis. Hetzelfde gold voor de processies. Op 4 december van elk jaar , zijnde St. Barbara, moest de koning met alle gildebroeders aanwezig zijn om 9 uur in het “Bossenhof”, om met trommel en vaandel naar de plechtige mis te trekken. Hierna werd een noenmaal geserveerd in het “Bossenhof” en werd van elk lid 3 ½ stuivers “Vlaams geld” als jaargeld ontvangen. Ieder confrater was gehouden de reglementen van het gildeboek te ondertekenen, alsook de formule van “doodschuld” te laten inschrijven, die niet minder dan drie guldens , maar wel meer mocht bedragen. De gildebroeders lieten, ten laste van de gilde, binnen de 14 dagen na het overlijden van een lid, een mis celebreren : een uitvaart genaamd “drije lesse”(het onderscheid tussen de verschillende diensten berust op de hoeveelheid was (kaarsen) en licht of het gebruik van een zilveren of koperen kruis..een "negenlesse " bestond ook. Leiegouw jg.13 1971 blz.27). Het geld , dat de ontvanger bijhield, moest dienen voor: nieuwe trommel, nieuw vaandel, “gaeyperse”, “doelstokken”, eretekens, intredes van pastoors of andere buitengewone evenementen. Het was verboden vóór het “klinken van de belle” de “veurlonte te leggen aen den doelstok”, noch met “tabakveur” in het schiethuis te komen, of daar tabak te roken. Het was verboden God te blasfemeren , op boete van 2 ½ stuivers Vlaams. Iemand die de dwaasheid beging om te schieten in het doelhuis of aan te leggen om te schieten, vooraleer de bel of de waarschuwingsklok luidde moest een boete betalen van zes guldens, waarvan de helft voor de gilde en de andere helft voor de armen van de parochie. Ieder ongehuwd lid moest 21 jaar oud zijn. Onder de 21 moest een toestemmingsakte door de vader, de moeder of de voogd ondertekend worden. De leden die onder elkaar twistten of vochten en niet wilden luisteren naar de oversten van de gilde , werden aanstonds uit het gildeboek geschrapt en de uitsluiting werd onmiddellijk door het slaan van de trommel openbaar gemaakt. De voorwaarden en reglementen werden door iedere confrater ondertekend voor goedkeuring op 13e frimaire 9e jaar van de Franse republiek ( 4 december 1800). -De eerste doodschuld die in het gildeboek vermeld staat is die van Petrus Franciscus Van Belleghem. Hij overleed op 15 mei 1813, aan de ouderdom van 101 jaar. Zijn erfgenamen waren 9 guldens verschuldigd en alle gildebroeders waren ,op de dag van de uitvaart ,uitgenodigd op de rouwmaaltijd. -Martinus Verhamme, ongehuwd, keizer in de voorgaande gilde verplichtte zijn erfgenamen om de som van 12 gulden te betalen aan de gilde voor het verbruik van drank de dag van zijn uitvaart. Hij werd bestempeld als “zonder middelen” om aan zijn doodschuld te kunnen voldoen. -Joannes Soete, geneverstoker,brouwer, olieslager op de “grooten steenen molen op den Pottelaerenberg bij Cortrijck” gaf als opdracht binnen de eerste veertien dagen na zijn overlijden een ton “groot” bier, een hesp en brood te laten betalen door zijn weduwe of erfgenamen. -Bij Martinus Deschamps en Petrus Steenhuyse bleef het bij een halve ton “groot” bier. -Joannes Van Belleghem gaf ten voordele van de gilde een ton bier, een hesp en brood voor een rouwmaaltijd. -Petrus Van Neste, molenaar op de “Cleenen Molen” liet 10 guldens na voor vertier op de dag van zijn uitvaart. -Judocus Soete en zijn vrouw Rosalie Steenhuyse stelden voor doodschuld elk een halve ton bier, te betalen door de langstlevende en na de laatste door de erfgenamen (Zacharias Duquesne ,+1823, 45jaar ,trouwde met weduwe Rosalie Steenhuyse , +1850, 96 jaar. Ze baatten samen het “Communael Huys” uit van 1808 tot 1820) -Stephanus Libeer, timmerman te Marke , liet zijn weduwe of erfgenamen een halve ton bier en een uitvaart in de kerk van Marke “geseyt drije lesse tot laevenis zijner ziele” betalen. Maar er werd niet voldaan aan de doodschuld, omdat er meer schulden dan goed waren. -Jacques Van Caelemberghe, brouwersbaas op de Markebeke, beloofde een ton bier, een hesp en brood bij een rouwmaaltijd. -Joseph Kins en zijn vrouw Marie Anna Dhaelewijn (D’Halewin) stelden voor doodschuld een ton bier, een hesp van “vijfthien ponden gewigte” en brood en voor elk een uitvaart in de kerk van Marke, genaamd “drije lesse”. Joseph verminderde zijn doodschuld met 1 croone keyzer, omdat hij dat bedrag als aandeel betaald had op 22 mei 1803 voor het nieuw vaandel. -Jacobus Josson uitte de belofte om “2 keizerse croonen” , een hesp en brood met rouwmaaltijd te laten betalen de dag van zijn begrafenis. -Zacharias Van Belleghem en zijn vrouw Marie Joseph Van den Bogaerde eisten van hun erfgenamen de betaling van een rouwmaaltijd in het “Bossenhof” of elders. Bij de begrafenis van ieder van hen was de gilde verzocht een “drije lesse” te laten celebreren, en op die dag werd ook een ton bier geserveerd. -Augustinus Callens van het “Bossenhof” gaf voor doodschuld 7 guldens en een “stoop” jenever. -Joannes Soete, bakker, hield het bij een halve ton bier. -Augustinus Maroo, schoenmaker wilde, dat door zijn erfgenamen 6 guldens vlaams, betaald werd om binnen de 14 dagen een “drije lesse” te laten celebreren. -Joannes Masselis : aan de doodschuld, een halve ton bier en een genaamde “drije lesse” werd voldaan. -Joannes Lamon , schoenmaker, was benoemd tot gildeknecht. Hij wilde dat de gilde hem voorzag van een behoorlijk uniform. Daarenboven wilde hij ook functioneren als trommelslager. Volgens de wet van de Franse Republiek was men gehouden de Franse tijdrekening te respecteren op alle akten en contracten(de Napoleontische kalender). De eerste koningsschieting had plaats op zondag 20 floréal 9e jaar (10 mei 1801). Er werd geschoten volgens de traditionele lottrekking en iedereen betaalde 7 stuivers ten voordele van de koning. Vanuit het “Bossenhof” trokken de gildebroeders gezamenlijk met alle eretekens en hun “schietgeweer” naar de “Cleenen Molen” te Marke. De schieting duurde ongeveer 1 uur en de hoofdvogel werd neergehaald door Jacques Van Caelemberghe, brouwersbaas. Hij werd getooid met de koninklijke halsband, en onder het geschreeuw “vive den koning” werd hij, onder het luiden van de klokken, vereerd met de erewijn. De gekroonde koning benoemde op 11 mei Jean Baptiste Veraex tot deken en ontvanger en Zacharias Van Belleghem, Petrus Tack, Joseph Kins en Joannes Soete werden respectievelijk 1e ,2e,3e en 4e hoofdman. Op 1 september 1801 werd een verklaring door de beoefenaars van het “boschschietspel” getekend ,waarbij iedereen de belofte aanging zich te laten inschrijven “ zoo haest de omstandigheden zullen toelaeten een societeyt, gemeensaemheyd ofte gilde te formeren”. Op 31 mei 1801 tekenden Jean-Baptiste Josson(11) en Zacharias Duquesne (van het "Communael Huys") (+ 1823), kerkbaljuw, hun doodschuld. Joannes Baptiste Dobbelaere, jeneverstoker sinds 1792 in “De Fonteyn”aan de Markebekebrug, vervoegde de gilde op 31 mei 1801 en zijn doodschuld bedroeg“ 5 ponden groote courant”. In 1819 trok hij met zijn gezin naar Kortrijk. De geneverstokerij met 2 aaneenhoudende huizen grensde ten oosten aan de Markebeek, ten noorden en ten westen aan de heer François Van Ruymbeke, ten zuiden aan de Heerstraat , in totaal 200 roeden oude Kortrijkse maat. Nieuwe leden op 4 december 1801: _____________________________ -Petrus Joseph Libberecht, te Marke (+ 1809) : doodschuld van “drije ponden grooten”, een ton bier met een hesp en brood, een avot bloem en daarboven nog een stoop jenever, voor zij die hem “ter aerde draegen”. Doch bij zijn overlijden werd overeengekomen met de weduwe om de doodschuld te reduceren tot een halve ton en een stoop jenever, omdat zij het met haar kinderen, niet te breed had. -Petrus De Kimpe (+1844), trakteerde met een halve ton bier en tien ponden hesp en wenste de celebratie van een “drije lesse” Nieuwe leden op 4 december 1802: _____________________________ -Matthias Roisse (+1822) en zijn vrouw Joanna Thérèse Crupelant , (+1828) landbouwers te Marke op de hofstede competerende aan het hospitaal (later bekend onder de hoeve Vannieuwenhuyse): 60 stopen bier en 15 ponden hesp met brood om na hun uitvaart in het “Bossenhof” een rouwmaaltijd te houden. In 1794, bij de inval van de Fransen, ontstond brand op de hoeve.De schuur werd gevrijwaard , maar brandde af op 20 juni 1898, dus 100 jaar later. -Jean Pierre Demarote, ( + 1819) geboortig van Dottenijs en “domestiek” in Marke: 4 stopen goed bier, naast een gewone hesp en een uitvaart “drije lesse”in de kerk van Marke. In de vergadering van 5 december 1802 werd beslist een nieuw vaandel aan te schaffen. Gezien de kas leeg was werd gevraagd dat ieder ,naar zijn beurs, een gift deed. 24 Leden legden hun steentje bij : Zacharias en Petrus Franciscus Van Belleghem, Joannes Soete (geneverstoker) en Joannes Tack waren de koplopers. Het nieuw vaandel , daterend van 1803, verving het oude vaandel ,dat vernietigd werd tijdens de Franse Revolutie. Zacharias Van Belleghem werd gemachtigd het vaandel te laten maken in Rijsel. Het werd op 24 april 1803 aan de rechterkant van het altaar geplaatst en plechtig gewijd door pastoor François Almeye (Ingelmunster 1751 – Marke 1812) . Almeye was onderpastoor in Marke van 1779 tot 1781 en pastoor van 1800 tot 1812. Tijdens dezelfde plechtigheid werd Zacharias Duquesne vaandeldrager benoemd. Op 15 mei 1803 werd gestreden voor de koninklijke halsband. Naar oud gebruik werd de hoofdvogel door koning Jacques Van Caelemberghe opgesteld en mocht hij ook de eerste scheut lossen. De hoofdvogel werd afgeschoten door Zacharias Van Belleghem, die in de voorgaande gilde tweemaal koning werd. Inmiddels werden de klokken geluid en kwamen zeer veel mensen de plaats opgelopen om de koning te vereren (“men hoorde seffens de klocken luyen, men zag veelvuldige menschen naer de plaetze loopen en quaemen tegen met den wijn van eere…”). Dat was het geval bij iedere koningsschieting. Joannes Baptiste Veraex werd voor een termijn van twee jaar deken en ontvanger gekozen en Petrus Tack,Joseph Kins,Joannes Van Belleghem en Jacobus Josson waren respectievelijk 1e,2e,3e en 4e hoofdman. Op 4 december 1803 werd Regina Lemahieu (+ 1815, 70 jaar), huisvrouw van Joannes Robbe, smid in de Markekerkstraat ( 12 ) ,lid en stelde als doodschuld een halve ton bier en twee ponden kaas, en een “drije lesse”. Op dezelfde datum werd Eugenia Van Damme( +1842, 66 jaar), huisvrouw van Jacobus Josson lid en ze beloofde “ twee keizerlijke croonen “ en een hesp. Barbara De Fraeye (+ 1806), huisvrouw van Joannes Van Belleghem kwam uit met een ton bier en een behoorlijke maaltijd. Nieuwe leden in 1804: -Op 4 december 1804 werd Francisca De Lo (+1839, 71 jaar), huisvrouw van Augustinus Maroo ingeschreven en schonk een “croone en alf fransch”. -Marie Anna Catheaû (+ 1824, 85 jaar), huisvrouw van gildeknecht en trommelslager Joannes Lamon , was arm en vroeg de celebratie van een “drije lesse”. -Coleta De Groote, huisvrouw van Augustinus Callens, schonk als doodschuld ten gunste van de gilde een halve ton bier en 13 ponden hesp. -Mathias Stanislaus Verhelst (+1837, 83 jaar) en zijn vrouw Isabelle Rosa Verschoore (+ 1847, 74 jaar), landslieden in Marke gaven elk 7 gulden courant, die de gilde moest gebruiken naar goeddunken voor de rouwmaaltijd en een uitvaart “drije lesse”. -Petrus Vandewiele,zoon van Anthone, vlaskoopman in Marke , gaf als doodschuld 7 guldens dienende om een “uytvaart”te laten celebreren binnen de veertien dagen na het overlijden. -Jacobus Van der Zyppe, zoon van Joannes, te Marke engageerde zich voor 7 guldens voor een “drije lesse”. -Pierre François Delbar (+1859, 93 jaar) en zijn vrouw Amelia Doutreluingne (+ 1847, 76 jaar), wonende te Marke op de hofstede “gecompeteert hebbende aen d’abdije van groeninge van zuyden de Cleenen Molen”stellen ten gunste van de gilde elk een ton bier de dag van hun begrafenis.( hoeve te Rodenburch, nu O.L.Vrouw Ten Spiegele) -Jacobus De Fraeye en zijn echtgenote Clara Derveaux, uitbaters van “Het Communael Huys” of “Wethuys” (later café “Gemeentehuis”) stelden elk een halve ton bier en een behoorlijke hesp voor doodschuld. Er was brood in overvloed. Jacobus overleed op 28 juli 1807 en Clara op 18 februari 1808. Zij was weduwe in eerste huwelijk van Judocus Duhem.(Judocus was er herbergier vanaf 1791 en overleed in 1799, zijn vrouw Cathérine Delembre stierf in 1798. Judocus hertrouwde in 1798 met Clara Derveaux, die op haar beurt in 1800 hertrouwde met Jacobus De Fraeye). In 1808 werd het “Communael Huys” verkocht aan Joannes Soete,stoker,brouwer en olieslager op de “Pottelaerenberg” bij Kortrijk. -Joseph Maeyaert, werkman in Marke, overleed op 1 december 1813 (66 jaar). Hij presenteerde als doodschuld een halve ton goed bier voor zij die present waren op de begrafenis. Binnen de acht dagen moest ook een “drije lesse” gecelebreerd worden. Vergadering van 22 mei 1804: De koning Zacharias Van Belleghem en de hoofdmannen Jean-Baptist Veraex, Petrus Tack, Joseph Kins, Joannes Van Belleghem en Jacobus Josson beslisten een nieuwe “keteltrommel” te laten maken of te kopen “tot sieraad dezer gilde” met geld van de gilde. Maar aangezien de gilde slechts over drie à vier “Franse croonen” beschikte, betaalde Zacharias het tekort. Joannes Lamon, “trommelslaeger van de gilde” werd samen met Martin d’Hespeel, die fungeerde als tolk, naar Rijsel gestuurd. Er werd een “keteltrommel” gekocht voor de som van 21 gulden 15 stuivers en 6 deniers ( 40 francs tournoys) aan Fr. Prille , handelaar op de Grote Markt te Rijsel. Nieuwe leden op 23 mei 1805: _________________________ -Anne Catherine Tack, jonge dochter van Joannes en Marie Catherine Ghellinck, wonende te Marke, overleed in de pastorie op 25 juni 1809. Zij stelde voor doodschuld een ton” groot” bier en een achterhesp van een varken. Zij steunde erop dat haar dood lichaam zou vergezeld zijn van trommel en vlag en dat er binnen de acht dagen na haar overlijden een “drije lesse” zou gecelebreerd worden. -Joannes D’ Hespeel ,jonge man, koopman in vlas in Marke stelde ten voordele van de gilde een halve ton “groot “bier en brood met hesp .Binnen de acht dagen na zijn overlijden moest de gilde op haar kosten een “drije lesse” laten celebreren.
Op 26 mei 1805 werden alle gildebroeders opgetrommeld door de gildeknecht om zich om 13 uur te begeven naar het “gildenhof” Sint-Barbara om na de vespers de koningsvogel af te schieten. Er werd geloot om te schieten volgens beurt en iedereen betaalde zijn 7 stuivers. Om 4 uur vertrokken 26 leden met karabijn op de schouders en in het gelid naar de “Cleenen Molen”, waar de koningsvogel opgesteld werd door koning Zacharias. Volgens oud gebruik werden de twee eerste scheuten gelost door Zacharias, de eerste in “qualiteyt” van meier en de tweede als actuele koning. Na drie uren werd de vogel in twee stukken geschoten en gans gepluimd, maar hij was nog niet volledig van de “sprange” geruimd. Men vreesde dat de koningsvogel niet zou worden afgeschoten, want het was bijna avond en men beschikte praktisch over geen “poûr”en geen “loot” meer. Ten slotte werd de koningsvogel afgeschoten door Petrus Tack. Zacharias tooide de winnaar onmiddellijk met de koninklijke halsband en onder het geroep van “Vive den Koning” en het luiden van de klokken werd de erewijn gedronken. Nieuwe leden op 4 november 1805: _____________________________ -Joannes Bekaert en zijn vrouw Marie Joseph Van Neste (+1821) werden gildebroeders. -Pieter Ignaas Sonneville , koopman in vlas, woonde in Marke sinds 1772. Hij overleed op 15 maart 1821. -Joannes Algoet, landsman in Marke, overleed in februari 1811. -Martinus Vandewiele , “vlasmarchand”en zijn vrouw Marie-Anne Masselis, wonen in Marke. Marie-Anne overleed op 29 maart 1830. -Ignaas Pykerelle en zijn vrouw Rosalie Deltour, landslieden , wonende langs de Leie in Marke. -Joannes De Borgraeve, kleermaker in Marke. Op 16 februari 1806 werd Joseph Algoet, landman in Marke lid. Hij overleed op 26januari 1815 ( 83 jaar).
Nieuwe leden op 4 augustus 1822: _____________________________ -Ferdinand Denijs, burgemeester sinds 24 mei 1820 werd op 4 augustus 1822 lid. Hij overleed op zijn landgoed op de Markebeke op 19 juni 1839.Het goed bestond uit een lusthof, met woonhuizen voor hovenier, stallingen en remise... 1 ha 21a 4 ca .Zijn enige erfgename Adelaïde Denijs verkocht het goed in 1840 aan Joseph De Backer-Corneille advocaat te Kortrijk. -Petrus Franciscus Van Belleghem, landman op de hofstede (Het Goed te Marke) van de gewezen heer van Marke ( Julien Bidé de la Grandville), werd ook lid op 4 augustus 1822. Hij overleed op 13 mei 1867 (82 jaar). -Petrus Van Neste (°1797), zoon van de “Cleenen Molen”sloot zich aan. -Joannes Van Neste, zoon van Petrus en broer van de voorgaande, wonende met zijn ouders op de “Cleenen Molen” engageerde zich ook als trouwe gildebroeder. -Petrus Ignace Soete, gewezen koster in de kerk van Marke en momenteel bakker op Markeplaats ( zuidelijke hoek Markeplaats en de Van Belleghemdreef) werd lid. Hij overleed in 1856 te Uitkerke. De doodschuld werd voldaan op 4 maart 1858 (4 gulden courants). -Joseph Opsommer, jonge man, landman, zoon van Charles, wonende op de hofstede beneden de Boondriesmolen ( 13) (hoeve 'te Sorys'). -Leonard Duhem ( +1875, 76 jaar), zoon van Petrus Joseph, wonende met zijn ouders op de hofstede langs de kassei van Kortrijk naar Aalbeke, nabij “d’oude smisse” aan de “Prinse”, voegde zich bij de gildebroeders (het Goed ter Bruwinghe rechtover “De Prinse”) -Joannes Roisse (+1844, 44 jaar) , zoon van Matthias en van Joanne-Therese Crupelant, wonende in Marke op de hofstede van het hospitaal van O.L.Vr te Kortrijk. -Joannes Soete, zoon van Judocus en Isabelle Steenhuyse ,wonende in het “Communael Huys”op Markeplaats maakt zich ook lid. -Marcellinus Duhem, zoon van Petrus Joseph, wonende met zijn vader op de hofstede langs de kassei van Kortrijk naar Aalbeke, bij “d’oude smisse”.Hij overleed in 1867. -Jean-Baptiste Delbar (+1853,85 jaar),landbouwer op de hofstede, niet ver van de St.Annestraat in Marke ( Goed te Rodenburch ,nu O.L.Vrouw Ten Spiegele).
Het valt op dat er tussen 26 mei 1805 tot en met 4 augustus 1822 geen koningsvogel geschoten werd. De oorlogen van de geallieerde mogendheden tegen de Franse keizer Napoleon , waren de oorzaak ervan en nog vele “andere omstandigheden te lang om te schrijven” volgens de kroniek. Op 4 augustus 1822 waren alle gildebroeders verzameld, zoals gebruikelijk bij een koningsschieting, in het “gildenhof”, zijnde het “Communael Huys” (gemeentehuis) (logisch want Joannes Jacobus Soete, brouwer en lid van de gilde had het gekocht in 1808) . De uitbater was Zacharias Duquesne . Zacharias huwde met de weduwe van Judocus Soete (+1803), gewezen vaandeldrager, Isabelle Steenhuyse (+1850) (pro memorie). Na de vespers werd geloot eerst door de tien nieuwe leden. De gebruikelijke zeven stuivers werden ook betaald. Op de “Cleenen Molen” werd door de actuele koning Tack de koningsvogel opgesteld. Burgemeester Denijs mocht als burgemeester de eerste scheut lossen. De vogel werd verscheidene keren geraakt en had noch “vleerken noch steert” meer. Hij werd ten slotte afgeschoten door Petrus Van Neste, zoon van de “Cleenen Molen”. Op 5 augustus 1822 benoemde de nieuwe koning ,Petrus Van Belleghem, Petrus Ignace Soete en Joannes Roisse tot hoofdmannen. Jean Baptiste Josson werd ontvanger en Zacharias Van Belleghem secretaris.
Nieuwe leden op 29 juli 1824: ________________________ Constantinus Duquesne (+ 1867), uit Marke werd lid. Hij was veldwachter van 1809 tot zijn opruststelling op 15 oktober 1853. Hij werd opgevolgd door Ivo Moreels . -Ivo Van Wambeke afkomstig uit St. Baafs-Vijve en getrouwd met Amelia Roisse en wonende op de hofstede langs de Leie “niet verre afgelegen van Bisseghem kerke”in Marke ( Slosse meldt het als Goet te Godtscamere [ Bekaert] op de Markebeke – Het Zwarte Pannenhof).(14) -Herman Reynaert die hier enkele jaren in het huis genaamd “de Fonteyne”aan “Markebrugge”( Markebeke) woonde. Sinds 1825 was hij verhuisd naar Kortrijk in de Brugstraat, waar hij zich als brouwer gevestigd had. -Louis Van Neste, zoon van Rogier , landsman op de hofstede “aen den Doenaertbosch” ( Doenaerthoeve ,hoeve Van Tomme). Louis eindigde in het “zottekot”. -Amatus Van Belleghem (+ 1895), zoon van Joannes, wonende op de hofstede “boven d’hellebrugge” in Marke ( Het Hof ter Elle ,nu ontmoetingscentrum). Op 29 juli werd de koningsvogel opnieuw geschoten. Weer werd in stoet met trommel , vaandel en ditmaal voor de eerste maal met twee kanonnen(15) naar de “Cleenen Molen” getrokken. Jean Baptiste Delbar was de winnaar. Martinus Van de Wiele kwam als hoofdman die van 1822 vervoegen. -Petrus Wallaert, meubelmaker in Kortrijk. -Joannes De Blauwe, smid te Kortrijk. Hij verdronk in de nacht van 3 maart 1829, op vastenavond, in de vesten van de stad Kortrijk, niet ver van de Rijselpoort. Hij kwam van een schieting in Marke.
Op 29 juli 1826 , Sint-Pietersdag, werd weer vergaderd in het gildenhof voor het schieten van de koningsvogel. Weer werd er vertrokken in “corteyse” naar de “Cleenen Molen”. Joannes Roisse (+1844), zoon van Matthias schoot de hoofdvogel. De kanonnen, opgesteld op de molenwal, lieten zich onmiddellijk horen. Petrus Van Neste verving hem als hoofdman.
Nieuwe leden op 4 december 1827: _____________________________ -Joseph Soete , zoon van Joannes Jacobus en van Barbara Van den Bogaerde, liet zich inschrijven. Hij was getrouwd met Virginie Valcke uit Lauwe. Hij was momenteel samen met zijn vader brouwer op de “Pottelaerenberg” op Kortrijk-Buiten ( Pottelberg). Hij overleed op 24 december 1832. -Ferdinand De Coene woonachtig in Kortrijk. -Petrus Holvoet (+1858), herbergier sinds 1827, van het “Communael Huys”, zijnde het lokaal van Sint-Barbara, maakte zich lid. Petrus was getrouwd met Rosalie Vandekerkhove (+1859). Hun dochter Ursula (+1871) trouwde in 1860 met August Stichelbout (Avelgem 1827- Bissegem 1907), die nog in 1871 zelf hertrouwde met Ursula Adèle Duhem, dochter van Leonard Duhem, landbouwer op het Goed ter Bruwinghe aan de “Prinse”. In 1891 verhuisde Stichelbout naar Bissegem om café “De Neerbeek” uit te baten. -Petrus Soete, zoon van Petrus bakker op Markeplaats. Op 13 juli 1828 werd de koningsvogel geschoten. Petrus Soete, bakker, kroonde zich tot koning. Onder het losbranden van de kanonnen en het luiden van de klokken , werd volgens de traditie, de erewijn gedronken. Op 29 juni 1830 werd Petrus Franciscus Van Belleghem, “grooten landbouwer en eigenaer” in Marke koning. Hij werd gevierd onder de noten van het lied “viva semper”. Op 5 december 1853 werd Frederik Dekimpe nieuw lid. Voor doodschuld was hij een ton goed bier, een hesp van 15 ponden, het nodige brood en een koekebrood , schuldig aan de gilde. In de vergadering van 8 januari 1854 stelden de nieuwe leden, Felix Baert (+1913) (schoenmaker –herbergier café “Het Roodhuis”), Louis D’Hespeel (+1890), Louis Algoed (+1873), Franciscus Vandecasteele (+1870), Edouardus Vandewiele (+1864)en Felix Benoot (+1887) hun doodschuld voor: een hesp, een halve ton bier. Na elk overlijden moest door de gilde een uitvaart, genaamd “drije lesse”, gevierd worden in de kerk. De akte werd getekend door de leden: Désiré Langsweert,Petrus Vandeweghe (+1876),Henri Vanhoenackere (+1916),Felix Maertens (+1899),Henri Vandenberghe,Aloïs Debaes, Auguste Dumortier, Henri Dekimpe (uitgetreden in 1879), Petrus Woutermaertens ( Waltermaertens ,in 1867 schoenmaker – herbergier “In de Gouden Leerze”), Charles Breye ( + 1919, cafébaas van “De Kardinaal”), Valentinus Lepere ( + 1905, broeder Bernardus van de Broeders Van Dale ,geprofest in 1863,zoon van Zacharias) en Auguste Stichelbout. Vergadering van 10 mei 1860 in het “Gemeentehuis”met 13 leden: er werden enkele veranderingen gebracht in het reglement. De belangrijkste was de afschaffing van de DOODSCHULD . En in plaats van een uitvaart genaamd “drije lesse” kwam een “solemnele mis”. Elk lid diende op Sint-Barbaradag een halve frank te betalen. Ieder nieuw lid moest 2 Fr.50 betalen. In zitting van 6 december 1874 werd nog beslist dat ieder lid jaarlijks nog 1 Fr. zou betalen aan de gildeknecht op Sint-Barbaradag.
De lijst van de nieuwe leden vanaf 1860: _________________________________ In 1860 : Louis Vandewiele (+ 1880) – Isidore Delcour –Adolf Dupont – Petrus Schoore (+1893) – Désiré Lauwers.(+1928 , smid-cafébaas “De Smis”)–Charles Vermeersch (+1901, uitbater café “Au Lion d’or” en“Au Café Belge”)
In 1865: Polydore Lepere ( + 1914 ,café “Hendrik Conscience”)- Henri Leglez ( uitgetreden 1882)- Vital Vandewiele (+1896)
In 1867: Louis Dubuisson ( hoeve Goed te Herlebout, uitgetreden 1879 ) – Ivo Cottens, smid (uitgetreden 1895 en + 1909)
In 1868: Petrus Lepere (+1900) – Ferdinand Sobry – Oscar Van Belleghem (+1918)– August Vandenberghe (+1893) – Leopold Van Belleghem (burgemeester + juni 1898)– Charles Fillieux (+1899)
In 1869: Aloïs Brasseur ( veldwachter, +1907)– Leopold Duquesne
In 1870: Charles Christiaens (uitgetreden 1878)
In 1871: Julien Lepere (+1914) – Jules Dequinnemar(+1892)
In 1872: Eduard (+1896) en Constant (+1905)Schoore – Victor Maelfait ( trommelaar)
In 1873: Charles Ghyselinck ( uitbater café "Sint-Barbara",uitgetreden 1888) – Pierre Lahousse (uitgetreden 1882)
In 1874: Petrus Vryghem- Vanopstal – Camille Deman- Petrus Gheysens (+1894)- Angilles Van Elstraete – Eduard Wackens – Désiré Vandaele ( +1894)– Henri Santelez (+te Lauwe)
In 1875: Théophiel D’Hespeel (uitgetreden 1901, + 1929) – Augustin Claerhout ( steenbakker in de Beginnestraat, uitgetreden 1886)–Ferdinand Vanneste ( verdronk in de Leie tussen de vlashekkens in 1884. August Stichelbout haalde het lijk boven) – Jean Vanpoelvoorde (zwingelaar)
In 1877 : Emile Vandeweghe (+1934) (*) – Jules Moreels (+1924, bakker en koster)– Jean Baptiste Debucqoie – Henri David (uitgetreden 1881)– Gustaaf David (uitgetreden 1878)– Charles Mylle (+ 1887) – Jules Saint-Guilain ( was kleermakersgast bij Polydore Lepere ,uitgetreden 1880, + 1912)
In 1878: Jean Raepsaet smid ( cafébaas vóór Désiré Lauwers van “De Smis” in de Rekkemsestraat, vader van Camiel en Valère, uitgetreden in 1880) – Henri Lefebvre(+1922).
In 1879: Gustave Destoop ( baatte café “Sint Joseph” uit in de Rekkemsestraat ,uitgetreden 1886 en vertrokken naar Lauwe)
In 1880: Franciscus Verrue (uitgetreden 1884 en + 1923, was herbergier in café “Oostenrijk”, in de Rekkemsestraat) – Charles Dubuisson (Goed te Herlebout in de Pontestraat) – Adolphe Verschaete ( café “De Kroon”,uitgetreden 1883) – Adolphe Decoene (uitgetreden 1881) – Leopold Deprez (+1918)
In 1881 : Leon Defoort ( +1890)– Joseph Everaert (uitgetreden 1884 en + 1901) – Cyrille Libeer (uitgegaan 1884 en + 1935)
In 1882 : August Meulebrouck – Cyrille Brasseur – Edouard Vanhoenackere (uitgetreden 1889)- Charles D’Heygers
In 1883: Charles Brasseur (+1942) – Aimé Demuynck (+1925) Aimé was onderwijzer in Marke na de schoolstrijd in 1879, maar gaf zijn ontslag in 1885 en vertrok naar Bovekerke als koster-onderwijzer.Hij was koster op Sint-Rochus (Kortrijk) van 1906 tot 1919. Een zoon, Octaaf, geboren in Marke was onderwijzer in Nieuwpoort. Zijn twee andere zonen geboren in Bovekerke waren respectievelijk drukker in Kortrijk en onderwijzer op Walle (Kortrijk).
In 1884: Bruno Cagnie (+1901, cafébaas "In de Belle Vue")– Charles Vandorpe (+1919, cafébaas "Gemeentehuis") – Camille Cagnie (vertrokken naar Lauwe in 1896 en er + 1944)
In 1885: Frederic Courtens(+1920) ( hoeve Den Plas, in de Preshoekstraat)
In 1886: Arthur Balcaen (+1945) – Jules Vanhoenacker (+1893, cafébaas "In de IJzeren Poort") – Valère Dewilde (naar Lauwe in 1907)
In 1887: Jules Vlieghe(+1958) – Charles Sergeant (+1905) – August Vanhoenackere (Marktstraat, hoeve Craeypoelhof) – De Brabandere Cyriel (+1943, brouwer)
In 1888 Remi Verspaille(+1917) –Charles Louis Lannoo (+1929)
In 1889: Ivo Petit (+ 1905 ,opgevolgd door zijn weduwe ,café “Het Hof van Commerce”) – Pierre Odenthal (café“In d’Arke van Noë”)– Charles Levecque (uitbater café “Het Paradijs “ in de Marktstraat, uitgetreden 1896 en + 1924)
In 1891 : Emile Cottens – Ivo Deloof ( voddenkoopman en herbergier café “De Sterre” in de Kloosterstraat +1904). Zijn dochter Leonie trouwde met Charles Levecque ,uitbater van café “Het Paradijs”.
In 1893: Jules Vannieuwenhuyse (+ 1904)– Leopold Vandenberghe (+1904)
In 1894: Baron Emmanuel de Bethune (+1909) – dokter Octaaf Van Laere (+1946 , in 1893 werd hij benoemd tot adjunct-geneesheer van het gesticht Sint-Anna in Kortrijk. Hij was ook een verwoede boogschutter) – Arthur Tack (+1917)
In 1895 : Maurice Glorieux (broer van Richard) – Leopold Kesteloot(+1949) – Pacco ( uitgetreden in 1896, eerst bakker in 1888 bij Jules Moreels, daarna bij bakker Constant Vanlanckeren, naast café “Het hof van Commerce”in de Marktstraat, waar later Achille Theys en Gerard Nuyttens zich achtereenvolgens kwamen vestigen) – Camiel Coussens (uitgetreden 1896) – Gustaaf Vandaele (+1915)– Baron François de Bethune (+1938)
In 1896 : Camiel Callens (+1944)
In 1897: Achiel Ghekiere (+1959) – Henri Hellebuyck –Emile Vlieghe (+1957)– Petrus Dedeyne (+1930) (*)– Richard Glorieux (+1950)– Achille Theys (+1945)
In 1899: Ivo Chanterie ( +1912)– August Verspaille
(*)Bij vonnis van 17 december 1896 werd de naam Vandeweghe > VANDENWEGHE. (*)Petrus Dedeyne was gedurende 52 jaar hovenier op het kasteel de Bethune . Zijn dochter Zoë trouwde met Achille Gillis, de chauffeur van de Bethunes.
Op 15 mei 1867 schoot Henri Dekimpe, landbouwer te Kortrijk, op de Markebeke, zich tot koning (hoeve ten zuiden van de Kasteeldreef op grondgebied Kortrijk, verdwenen bij de inrichting van het vormingsstation, was eigendom van de familie de Bethune). Amatus van Belleghem, Louis D’Hespeel, Louis Vandewiele en Adolf Dupont werden voor twee jaar tot hoofdmannen benoemd en Felix Baert kreeg de bediening van ontvanger. De gilde was zonder koning sedert 29 juni 1830 . Bijzondere omstandigheden waren er de reden voor ( zie blz.44 à 47 van “Heemkundig Kijkboek Marke M. en R. Faillie), met als voornaamste de Omwenteling van 1830. Ten slotte was de gilde niet meer bestaande. In 1860 kwam ze weer in beweging. In algemene vergadering werd dan ook besloten dat Petrus Franciscus Van Belleghem koning mocht blijven, omwille van zijn gevorderde leeftijd tot het einde van zijn leven, een erkentenis omdat hij gedurende 30 jaren alle eretekens van de gilde ongeschonden bewaard had. Tot nog toe werd altijd geschoten op de “Cleenen Molen”, een staakmolen ,die in 1841 plaats maakte voor een stenen molen. Voortaan had de koningsschieting plaats op een pers, gelegen achter het café “In de Belle Vue” op Markeplaats ( gronden eigendom van de familie Van Belleghem).Op 20 augustus 1849 werd een overeenkomst gesloten met de schuttersgilde Sint-Sebastiaan voor het gebruik van de pers. Vergadering van 4 december 1868: ____________________________ Er werd besloten na de mis, de vlag die in slechte staat verkeerde te laten herstellen. Gezien er geen geld voorzien was in kas werd beroep gedaan op vrijwillige bijdragen. 40 leden stortten in totaal 87Fr40. De vlag werd door toedoen van Zacharias Lepere hersteld bij Rijsman, een handelaar in kerkgewaden in Kortrijk. Hij betaalde hiervoor 123Fr. Zacharias bracht de vlag naar pastoor Franciscus Depoortere (Anzegem 1803 – Marke 1886), die ze wijdde ,zonder plechtigheid op 21 april 1869, omdat de dag erna de inhuldiging was van burgemeester Marcellin Van Belleghem.
Op de koningsschieting van 14 mei 1871 schoot Ivo Cottens, smid in de Aalbekestraat, zich tot koning.
Op 23 juli 1871 namen volgende leden deel aan een schieting in Kuurne: koning Ivo Cottens, Louis D’Hespeel, Benedictus D’Hespeel, Felix Baert, Felix Wackens, Polydore Lepere, Ferdinand Sobry en Leopold Duquesne. Het vaandel werd gedragen door gildeknecht Charles Fillieux. Na de stoet werd een zilveren eremetaal uitgereikt. Tijdens de vergadering van 4 december 1871 werd besloten de karabijnen, die aan de gilde zelf toebehoorden in een register te noteren en de gebruikers ervan aan te duiden , om verdere moeilijkheden te vermijden. Koningsschieting van 2 mei 1869 : Adolf Dupont, zoon van Franciscus, landbouwer en koopman in vlas te Marke, mocht zich koning noemen. Op 19 mei werden de gebruikelijke 5 bestuurders gekozen: Felix Baert, ontvanger. Hoofdmannen: Petrus Josson, Louis D’Hespeel, Louis Vandewiele en Henri Dekimpe.
Op 18 mei 1873 werd Isidore Delcour, landbouwer in de Pontestraat (Leiemeers -hoeve David), nieuwe koning. Op 9 mei 1875 werd Louis D’Hespeel, zoon van Petrus, koopman in vlas, getooid met de koninklijke halsband. Akte van 6 mei 1877: de hoofdvogel werd afgeschoten door Polydore Lepere, kleermaker in Marke, zoon van Zacharias en Rosalia D’Hespeel. Hij werd triomfantelijk naar het “gildehof” geleid onder het ratelen van de trommels, het gebulder van de kanonnen en het vreugdegeroep van “lang leve onze koning”. In de vergadering van 4 december 1878 werden twee nieuwe artikels aan het reglement toegevoegd: “jaarlijks en wel op Sint Barbara, zal de schatbewaarder zijne rekening maken, welke bij akte in het gildeboek zal beschreven staan, en ondertekend worden, door koning, schatbewaarder en griffier.” De eerste rekening van 1877-1878 zag er als volgt uit: Uitgaven : -voor missen op Sint –Barbaradag en voor Zacharias Lepere ( +1877): 12Fr. -aan August Vandenberghe, timmerman en aan Petrus Vandeweghe, metselaar : 20Fr.70 -aan de smid, de kerkbaljuw en de gildeknecht: 6Fr.15 In totaal 38,85Fr. Inkomsten: -in kas 61Fr.90 -inschrijving nieuwe leden : 5Fr. -jaargeld van de leden :38Fr. In totaal 104Fr.90. Het tweede artikel luidde “aangezien , de intekening bij akte, in 1860 afgeschaft is (dus de doodschuld) ,moet alle 5 jaar een ledenlijst in het gildeboek ingeschreven worden”.De eerste naamlijst dateert van 4 december 1878. Koningsschieting van 23 juli 1879: Augustin Claerhout, steenbakker in de Beginnestraat in Marke, zoon van Eugène en Theresia Vanackere, schoot zich koning. In december 1880 werd 5Fr.25 betaald aan smid Désiré Lauwers ( na Jean Raepsaet uitbater van café “De Smis”) voor het aanbrengen van twee nieuwe koepels aan de wielen van de kanonnen en voor het kuisen van geweren. Op 22 mei 1881 werd Louis D’Hespeel, vlasfabrikant in Marke, zoon van Benedictus en Francisca Parrent, met de koninklijke halsband vereerd. In 1882 werd 11Fr betaald voor het herstellen van een karabijn! Op 29 april 1883 liet men de “perse” voor wat ze was en trok men naar de “Koekeberg” voor de tweejaarlijkse koningsschieting. Maar omdat de Kortrijkse Burgerwacht daar nog haar schietoefeningen hield, werd uitgekeken naar een nieuwe locatie. Petrus Schoore, vlasfabrikant werd toen koning ( hij was in Marke sinds 1866 en zorgde in 1867 voor de eerste stoomvlaszwingelarij in Marke). Hij was de zoon van Joseph en Catherine Kerkhove. Het “oud doelkot” werd verkocht voor 15 Fr. Tussen Edouard Vanhoenackere ( broer van secretaris Henri Vanhoenackere) , koopman en herbergier en de schuttersgilde Sint Barbara werd overeengekomen dat eerstgenoemde de toelating gaf om een schietdoel te laten bouwen in zijn tuin. In zitting van de gemeenteraad van 23 september 1883 werd hieromtrent toelating verleend tot het oprichten van een schietdoel achter café “Het hof van Commerce” in de Marktstraat. Het café werd vanaf 1889 uitgebaat door Ivo Petit – Marie Ghyssel (16). Edmond Verhaege trouwde met dochter Zulma Petit en was er vanaf 1922 uitbater tot in 1938. Van dan af werd Georges Delcroix- Elisa Van Robaeys (dochter van café “De Keizer”) uitbater. Hij veranderde het logo in “Het Schuttershof”, want dat paste volgens hem beter omdat ook “de liggende wip” er gevestigd was. Het café werd plat gebombardeerd tijdens de oorlog 40-45. Roger Bostoen kocht het goed en zette er zijn goudsmederij (het latere NV Bowy). In 1884 werden de trommels en de stokken hersteld (7Fr. 65). Slechts in dat jaar werd een nieuw doel gemaakt door Augustin Claerhout (153Fr.), Désiré Lauwers (28Fr.85), Gustaaf Destoop (30Fr.) en Emile Vandeweghe (108Fr.22) Vergadering van 10 mei 1885: de koningsvogel werd afgeschoten door Theophiel D’Hespeel, koopman te Marke, zoon van Severinus en van Amelie Duquesne. Op 15 mei 1887 werd Jules Moreels, bakker in Marke, zoon van Désiré en Félicita Ghevaert, koning. Koningsschieting van 26 mei 1889: veldwachter Aloïs Brasseur schoot zich tot koning. Hij was de zoon van Petrus en Virginie Bostijn en was veldwachter van 1877 tot zijn sterfdag in 1907. In 1888 werden opnieuw herstellingen gedaan aan de karabijnen, aan de vlag en aan het “doelkot”. In 1889 werden 2 nieuwe karabijnen en “ballen” aangekocht voor de prijs van 107Fr.50. Omdat te kunnen bekostigen hebben 9 leden elk 5Fr. voorgeschoten. Zij werden in 1898 terugbetaald. Charles Vandorpe,vlaskoopman in Marke (sinds 1899 uitbater café “Het Gemeentehuis”), zoon van Louis en Eugenia Maelfait, werd koning op 4 mei 1891.Zijn dochter Maria trouwde in 1919 met Alfons Josson. Polydore Lepere was de koning op de koningsschieting van 29 mei 1893. Op 19 mei 1895 werd de koningsvogel afgeschoten door Maurice Glorieux, landbouwer , zoon van Constant en Adelaïde Van Belleghem (hoeve Neerhof ter Leie). Op 23 mei 1897 werd de koningsvogel weeral neergeveld , na twee scheuten, door de bestaande koning Maurice Glorieux, zodat men hem “dobbelen koning” mocht noemen. Gildebroeder Cyrille De Brabandere kon , wegens een droevige familieomstandigheid ( overlijden van zijn vader Joannes op 28 april 1897) niet deelnemen aan de schieting en kreeg van Maurice de koninklijke halsband toegereikt. De hoofdmannen waren toen: Baron Emmanuel de Bethune, Polydore Lepere, Charles Vandorpe en Maurice Glorieux. Henri Vanhoenackere was griffier en Jules Moreels schatbewaarder. In 1897 werd de gilde door de gemeenteoverheid uitgenodigd om twee bijzondere feesten bij te wonen: 1/ Op 10 juli de eerste intrede in de gemeente van Mgr. Waffelaert , bisschop van Brugge, die hier het vormsel kwam toedienen. 2/Op 8 september plechtige inkomst van Baron François de Bethune – Hayoit de Termicourt, ter gelegenheid van zijn huwelijk op 14 juli 1897. Op zondag 14 november 1897 had een plechtige schieting plaats , met prijzen geschonken door Baron François de Bethune, uit erkentenis voor het opluisteren van zijn blijde intrede. In het jaar 1898 vielen weer twee bijzondere feesten te beurt: 1/ Op 15 oktober hielp de gilde de stoet opluisteren van de blijde intrede van Baron Emmanuel de Bethune ter gelegenheid van zijn huwelijk met Jonkvrouw De Ghellinck D’Elseghem. 2/Op 9 oktober het grote feest en de stoet te Kortrijk, ter herdenking van de Boerenkrijg, waar ook een eremetaal uitgereikt werd als gedachtenis. Op de koningsschieting van 7 mei 1899 schoot Cyriel De Brabandere bij zijn eerste erescheuten , de hoofdvogel af zodat hij “dobbelen koning” mocht genoemd worden. Op kermiszondag 3 september 1899 heeft de gilde nogmaals van de eer kunnen genieten om de herdenking van de Boerenkrijg te mogen vieren. Een herdenkingssteen werd geplaatst aan de voorgevel van de verkeerde stokerij !(17)
(1)Het contract met de karabijnschutters werd in september 2010 opgezegd. Het huis en het café werden verkocht in juli 2011, na een leegstand van 3 jaar. De karabijnschutters mochten , door toedoen van eigenaar José Slosse, de schietstand na de sluiting in 2008 ,nog 2 jaar gebruiken. José Slosse is de zoon van Roger en Maria Vlieghe. Roger Slosse en Maria Vlieghe gingen café-bakkerij “De Reisduif” (nieuwgebouwd) in de Marktstraat uitbaten in september 1939. Ze verlieten het café in november 1963 en gaven de fakkel door aan Etienne Van Iseghem en Wilfrieda Scholten. Na het vertrek van Etienne en Wilfrieda in 1996 werd het complex verhuurd aan de brouwerij Bavik.( interviews Roger en José Slosse) De karabijnschutters kwamen erin in 1947.
(2)Wij denken aan de Franse bezettingen in de 17e eeuw. Kortrijk was toen een draaischijf van de Franse militaire bewegingen. De 18e eeuw zou niet beter worden. Het platteland had ook te lijden onder de kampementen. [De Franse veroveringsoorlogen (1621-1713) -De Oostenrijkse Successieoorlog (1740 -1748) ].
(3)Dat zou kunnen bewijzen dat de Sint-Barbaragilde al geruime tijd vóór dat tijdstip bestond, als de brief werkelijk voor haar was bestemd.
(4)De hoofding van de brief vermeldt : “Messieurs”- onderaan de brief staat slechts “Ypres met datum”. Van de magistraat Blondel was trouwens ook geen spoor te vinden.
(5)Zacharias Van Belleghem , “maire” (meier) van 1801 tot 1820 , overleed in Marke op 1 december 1832. Hij was getrouwd met Maria Josepha Vanden Bogaerde, overleden in Marke op 22 december 1836.
(6)De laatste Heer Julien Louis François Joseph de la Grandville woonde te Halluin op zijn kasteel Le Molinel of te Rijsel.Hij was geboren te Rijsel op 2 april 1740 en trouwde in 1760 met Maria Theresia Ingiliard. Hij overleed in Halluin op 11 september 1802.
(7) De wagenmakerij was gelegen in de Pastoor Vandommeledreef (vroeger Pastoriedreef).Het hele gebouw stond op grond van de "Priesterage", toebehorende aan "Den Disch". Begin de 19e eeuw was er een wegeltje ,dat naar de oude pastorie leidde. In 1847 zorgde pastoor Martens voor een betere uitweg naar de pastorie. Joseph Maertens, de schoonzoon van J-B. Veraex nam de wagenmakerij over. Graag refereer ik naar mijn artikel “ Het onderwijs tot einde 19e Eeuw” , naar de brief , die pastoor Martens in 1853 richtte naar de bisschop, waarin hij zijn beklag doet in verband met het schoolgebouw dat de gemeente van plan was te bouwen op die plaats…... Op de plaats waar de oude gebouwen stonden werd in 1959 een onderpastorie gebouwd. Het gezin Jean Baptiste Veraex- Vercaemere had 6 kinderen: 1/Franciscus, geboren in Geluwe werd wagenmaker in Geluwe 2/Rose trouwde met Joseph Maertens, wagenmaker in Marke, die zijn schoonvader opvolgde. 3/ Regina trouwde met Joannes Van De Casteele, schoenmaker in Winkel St. Elooi. 4/Theresia trouwde met Judocus Decoene, landbouwer op Kortrijk- Buiten. 5/ Petrus Joannes trouwde met Florence De Corne (De Coene) en was wagenmaker in Aalbeke. Florence werd vroeg weduwe en hertrouwde met Louis Brunin uit Geluwe. Zij overleed in 1817 en Louis hertrouwde met Melanie Christiaens. De wagenmakers Brunin in Aalbeke stammen er van af. Medard Brunin was de laatste wagenmaker (Preshoek) in 1946. (“Rencontres Aalbeke”1983, 113 blz. Christine Dufour, schoondochter Louis Vandenweghe). 6/ Isabelle trouwde met Joseph Gryspeerdt een landbouwer in Winkel Sint -Elooi. (“Rencontres Aalbeke”1983, 113 blz. Christine Dufour, schoondochter van Louis Vandenweghe).
(8) Joannes Jacobus Soete ( Kortrijk 1769 – Kortrijk 1849) trouwde drie maal 1/ Barbara Theresia Vanden Bogaerde (+1816,51 jaar) 2/ Coleta Koopman (+1832, 39 jaar) en 3/ Olympia De Ryckere (+1869, 82 jaar).In 1808 kocht hij het “Communael Huys” (café-gemeentehuis op Markeplaats . Afgebroken in 1959 waar nu de parking is).Het schutterslokaal verhuisde onmiddellijk van café “Sint-Barbara” naar het “Communael Huys”. Joannes Jacobus en zijn zoon Joseph( +1832,35jaar), die hem opvolgde als brouwer, waren schutters, die nooit koning werden.De weduwe Olympia De Ryckere verkocht het goed in 1850 aan Constant De Coninck, brouwer in Harelbeke. In 1891 kocht Baron Jean-Baptiste Bethune d'Ydewalle het gebouw aan de erfgenamen van Constant De Coninck.Café "Gemeentehuis" bleef zo nog tot in 1944 in handen van de familie de Bethune. Toen schonk Jean de Bethune-de Vinck het aan de kerkfabriek, die al in het bezit was van de grond (cijnsgrond).
(9)Petrus Van Neste (Vanneste) (+ 1829 ,71 jaar) , molenaar, was getrouwd met Marie-Thérèse Foulon(+ 1856, 83 jaar). Tussen 1797 en 1799 was hij ook dismeester.Hij was gemeenteraadslid tijdens het Frans bewind.De “Cleenen Molen” of “Vannestes Molen” of “Molen Glorieux” was tot in 1839 een staakmolen (windkorenmolen).In 1841 kwam een stenen molen in de plaats. François Vandenhende verkocht in 1792 de molen met de bijgaande erven aan Petrus Van Neste. In 1899 verkocht Marie-Louise Van Belleghem (+ 1903), weduwe van Emile Vanneste (+ 1891) het complex "in der minne geschikt", nog vóór hun huwelijk aan Richard Glorieux en Elvina Tack. Emile Vanneste, een neef van Petrus Van Neste (1797 - 1877, zoon van Petrus en M-Th.Foulon), trouwde in 1874 met Marie-Louise Van Belleghem, dochter van Amatus en Joanna Van Neste. Constant Glorieux, vader van Richard trouwde op dezelfde dag met Adelaïde Van Belleghem, zuster van Marie-Louise. Amatus Van Belleghem was landbouwer op het "Zwarte Pannenhof" (Markebeke) en Constant Glorieux op de hoeve achter het kasteel de Bethune ( Neerhof ter Leie).
(10) Lodewijk Soete (1814 - 1839), een broer van Natalia, was de uitvinder van het geweer met samengeperste lucht (100 schoten na elkaar mogelijk; het 100e schot droeg nog 300 voet). Hij is op 22 augustus 1839 omgekomen in Bellegem, bij de vulling van de drukkamer. Door de ontploffing was zijn hoofd vermorzeld. De procureur des konings van Kortrijk nam het geweer in beslag...en verkocht het aan een Engelsman. Later werden pogingen aangewend om het geweer terug in bezit te krijgen, maar tevergeefs.Er bestaat een ereteken (medaille met op de voorzijde een borstbeeld en de keerzijde is blank). De graveerder Vanackere van Kortrijk heeft verkeerdelijk "mort victime d'une expérience scientifique le 22 août 1829, souvenir de son ami Huysentruyt" gezet ( Noël Vandenbussche)
(11)Jean Baptiste Josson (Kortrijk 1772 - Marke 1836) en Rufina Robbe (+1856), dochter van Joannes Baptist Robbe (smid), getrouwd in 1797, zouden zorgen voor een belangrijke afstamming schoenmakers, leertouwers, gareelmakers en “huidevetters”(leerlooiers). Ze vestigden zich in de Vagevuurstraat (de 2 oude huisjes werden in 1976 afgebroken.Hebben plaats gemaakt voor de magazijnen van het Huis D’Haenens BVBA).Ze kregen 12 kinderen. A /Jean Baptiste (1798 – 1887) gareelmaker en “huidevetter”1887.B/ Ludovicus ( 1808 – 1884)werd gareelmaker in Aalbeke C/Ferdinandus (1812-1889)schoenmaker en "huidevetter" in Deerlijk D/Marcellin (1804-1881) gareelmaker in Rekkem en D/ Aloys (1818-1895) leertouwer in Wevelgem.
In het jaar 1900 gaf de Brugse bisschop Waffelaert aan de pastoors van zijn bisdom de opdracht een boek bij te houden waarin alle memorabele feiten die zich in de parochie voordeden, moesten worden genoteerd: een "Liber Memorialis" ofwel herdenkingsboek. De kerkelijke aangelegenheden dienden daarbij uiteraard de eerste plaats in te nemen.
Voor de parochie Marke startte Louis Debrabandere (° Kanegem, 1846 / + Marke, 1919) die alhier zijn broer Leo (° Kanegem, 1842 / + Marke, 1902) als pastoor had opgevolgd, het “Liber Memorialis” met een uitgebreid hoofdstuk over de parochiekerk Sint-Brixius. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, was Louis Debrabandere hier nog altijd pastoor en dus de penhouder van het boek. Hij werd voor de bediening van zijn parochie op dat ogenblik bijgestaan door Jozef Bonne (° Brugge, 1878 / + Brugge, 1936), die in 1913 uit Knokke was overgeplaatst naar Marke en hier fungeerde als onderpastoor. Onderpastoor Bonne werd op het einde van de oorlog, in juni 1918, naar Brugge geroepen en in oktober van dat jaar vervangen door Louis Socquet (° Ieper, 1898 / + Ieper, 1950).
In januari 1919, na het overlijden van pastoor Louis Debrabandere, zette zijn opvolger pastoor Evarist Wittouck (° Sint-Eloois-Winkel, 1863 / + Izegem, 1928) het herdenkingsboek verder. Hij pende zorgvuldig de belangrijkste oorlogsfeiten neer, die hij uiteraard slechts "van horen zeggen" te weten was gekomen.
Los van het “Liber Memorialis” verzocht de aartsbisschop van Mechelen, de vermaarde kardinaal Désiré Mercier, na de oorlog al zijn pastoors om een verslag om te maken van hoe de oorlog in hun parochie was verlopen. Kardinaal Mercier was daarbij vooral begaan met het lot van de gedeporteerden. Over Marke is het bisdomarchief echter geen oorlogsrelaas terug te vinden. De reden hiervoor ligt bij de slechte gezondheidstoestand van pastoor Louis Debrabandere, die tijdens de oorlog zwaar ziek was geworden, en uiteindelijk ook was komen te overlijden. Sinds 1916 was de zieke pastoor voortdurend bijgestaan geworden door hulppriesters (ofte coadjutoren).
De tekst van Evarist Wittouck in het “Liber Memorialis” geeft niettemin een sfeerbeeld van die troebele oorlogsjaren te Marke. Pastoor Wittouck begint zijn tekst met de woorden: “Dan ’t jaar 1914. Op 4 oogst verklaarde het machtig en trouweloos Duitschland aan België den oorlog, omdat België hem niet toeliet zijne legers vrijelijk den doordocht te laten, om Vrankrijk aan te vallen.”
Hij vervolgt: “Van den dag af van de verklaring van den oorlog ontstond er onder het volk van Marcke eene geweldige opwelling van godsvrucht. ’t Was ten anderen overal alzoo in Vlaanderen en België door. Openbare gebeden, misoffers, bedevaarten wierden zonder verpoosch gedaan, ter eere van het Heilig Hart - ter eere van O.L.Vr.
Als onze eerste soldaten sneuvelden in de heldhaftige verdediging van Luik, in den slag van Haelen, later rond Antwerpen wierden wekelijks menigvuldige missen opgedragen tot lafenis hunner zielen. De kerk was vol ingetogen parochianen in de dagelijksche missen. Nooit wierd de Heilige Tafel zoo ieverig bezocht dan in de eerste dagen van de oorlog en die goede christelijke gewoonte ging voortduren binst geheel den oorlog. Allerhande schrikkelijke geruchten wierden verspreid over de wreedheden door Duitschers bedreven en dat met grond van waarheid, maar soms vermeerderd door de faam en men vreesde geweldig de naderende Duitsche legers. Toch bleef iedereen op zijnen post als dat leger hier oprukte in oktober 1914. Pastor Louis De Brabandere, onderpastor Jos Bonne, burgemeester François Bethune met zijnen gemeenteraad, allen bleven, om hun duurbaar volk te beschermen in den nood. Het eerste dat lastig om dragen was, was de inkwartiering der Duitsche troepen. Pastor, onderpastor en bijzonderste burgers hadden de bitter weinig gewenschte eer Kommandantur te mogen herbergen met geheel hun gevolg of hun huis te zien veranderen in Kommandantur, Casino of Schreibstube of andere vergaderingszaal … in een woord Duitschland speelde hier meester en baas.
Tot in ’t jaar 1917 in juli was Marcke of te wel begrepen in het Generaal Gebied, zodat men een zekere vrijheid van verkeer bezat (zoo mocht men zonder paspoort naar Brussel gaan), ofwel in het Etappegebied. Maar in juli wierd Marcke, om reden van de Slag der Somme en de offensieven der Engelsen in Vlaanderen, Operatiegebied, en bleef het tot de dag der verlossing.
De opgeëischten of civielarbeiders wierden door het Duitsch bestuur tegen alle recht en reden gedwongen hunne gemeente te verlaten en te gaan arbeiden op hun front in de Fransche Ardennen en tot bij Verdun en hebben als ware martelaren geleden. De opeisching van die arbeiders geschiedde op 2en december 1916…
Marcke heeft maar éénmaal de eisching van civielarbeiders moeten verdragen. Een tweede maal in ’t jaar 1917 wierden er zulke arbeiders opgeroepen, ditmaal door de behendige handelwijs van secretaris Emiel Boussier [° Wevelgem, 5-1-1874 / + Marke, 3-2-1947, nvdr] schoot Marcke vrij. [Na het overlijden van Henri Vanhoenackere in 1916 volgde Emiel Boussier hem als gemeentesecretaris van Marke op, nvdr]
Als op het einde van 1918 de Duitschers achter werklieden zochten konnen allen op verscheidene manieren aan hunnen dwang ontsnappen. Op Marckes grondgebied wierden er twee vliegpleinen voor Duitschers aangelegd, in het begin van het jaar 1917. Het eerste en het grootste bij de Markebeeck op het land van landbouwer Bekaert. Het andere van oosten de Marckestraat tusschen de hofstede bewoond door Vandewoestijne tot aan de Rijsselsche kalsei, van oosten den molen van Richard Glorieux. Die twee vliegpleinen, in de nabijheid der statie van Kortrijk en Marcke trok de vijandelijke vliegers aan, en zoo was Marcke in de jaren 1917 en 1918 dikwijls blootgesteld aan aanvallen van vliegmachienen.
Van het jaar 1917 voort wierd het klooster gebezigd als Lazarett voor Duitsche zieken en gewonden. Het oude manhuis moest plaats maken voor de soldaten. Eerst wierden de ouderlingen met verscheidene zusters naar Sint-Anne overgebracht, daarna naar het gehucht de Marionetten en later naar Kortrijk. Eenige zusters mochten blijven voor de dienst van thuis en om de schole der kinders voort te zetten. Later nogtans rond september 1917 moesten de zusters een deel der klassen afstaan voor de zieke en gekwetste Duitsche soldaten.
Tot in 1917 lieten de Duitschers de kerk nogal met rust, maar zij moest ook dienen voor den eeredienst der protestanten.
Den 16 augustus van ’t jaar 1917 wierden de drie klokken, die zoo hel en zangrijk luidden, volgens de getuigenis van alle Marckenaars door de Duitsche overheid niettegenstaande het verzet van pastor De Brabandere uit den toren gehaald en des anderdaags weggevoerd naar de pannenfabriek waar zij ten deele verbrijzeld wierden, en acht dagen later per wagen voor goed weggevoerd naar een onbekende plaats. Wij hebben ze nooit meer wedergezien… Al het koper wierd in tijds in veiligheid gebracht, en ontsnapte alzoo aan den roofzucht der Duitschers.
De eeredienst in de kerk bleef binst geheel de oorlog in voege.
In oktober 1918 heeft de kerk voor éénen dag tot slaapplaats gediend voor een overgroot getal Fransche vluchtelingen, die van de omstreken van Roubaix en Tourcoing langs hier gedreven wierden door de naderende Engelschen.
Rond 18 oktober 1918 werd er geen mis gelezen omdat de Engelschen het vizier op Marke gericht hadden om er de laatste Duitschers uit te drijven.
Al de burgers zaten verborgen in kelders en wat een wonder mag genoemd worden, niemand wierd door die granaten getroffen, maar de stoffelijke schade was groot.”
De oorlogsverslagen kan men op volgende link vinden:
een Granaatinslag op 16 maart 1944 in het Klooster van Don Bosco (Kortrijk)
Het inslaan van een granaat van het afweergeschut in het klooster van de zusters van Don Bosco op St. Anna , waarbij de twaalfjarige Palmer Scherpereel van Zwevegem gedood werd.
Op 16 maart 1944 , om 17u3O werd vernomen dat een granaat was ingeslagen en waarbij een knaap zou gedood zijn.Onmiddellijk werd adjt.-politiecommissaris Frans Ramaut gelast met het onderzoek.
Uit zijn onderzoek en uit het relaas gegeven door de moeder-overste blijkt: dat om 10u15 , terwijl de overige kinderen aan het spelen waren op de speelplaats , een genaamde Scherpereel , geboren op 16 september 1931 en gehuisvest te Zwevegem , Harelbekestraat, naar een slaapzaal medegenomen werd om te helpen de bedden recht zetten. Dat opeens een granaat op het dak is terecht gekomen en er is ontploft. Hierbij vloog een gedeelte van het plafond naar beneden. Palmer Scherpereel werd aan het hoofd getroffen door een stuk granaat en overleed 3/4u. later, niettegenstaande de zorgen toegediend door dokter Vandeputte uit Aalbeke.
De moeder-overste verklaarde noch sirene , noch vliegers, noch afweergeschut te hebben gehoord , door het lawaai , die de kinderen op de speelplaats maakten. In de nabijheid van het klooster stond geen afweergeschut en in de omgeving werd ook geen rondrijdend afweergeschut gezien, zodat verondersteld werd dat de granaat voorkwam van het afweergeschut op het grondgebied Zwevegem.Het was ook deze vleugel van het gesticht , die in deze richting uitgaf en die door de granaat getroffen werd.
De knaap Palmer Scherpereel behoorde tot een kolonie van behoeftige kinderen , aldaar ondergebracht door een liefdadigheidswerk, waarvan de deken van Kortrijk voorzitter was.(1)
In de loop van de namiddag was de Feldgendarmerie ter plaats geweest en had twee stukken granaat meegenomen.
Het lijkje werd naar het stedelijk hospitaal in de Budastraat overgebracht.
(1) De zusters van Don Bosco hadden er van 1928 tot 1943 een pensionaat voor meisjes. Van 1943 tot 1965 was het een kolonie voor zwakke kinderen die er beurtelings enkele maanden verbleven.
Haast iedereen zal wellicht weten dat de duif een belangrijke rol speelde tijdens de Eerste Wereldoorlog: de duif verving namelijk de klassieke communicatiemiddelen daar waar die door bombardementen onbruikbaar waren geworden. De duivensport, die vooral in Vlaanderen populair was bij de talrijke duivenliefhebbers, bleek algauw een doorn in het oog van de Duitsers. Berichten overbrengen over de ligging van troepen, boezemde de vijand schrik in. Zoveel zelfs dat het bezit van een reisduif haast werd gelijkgesteld met het bezit van wapens. Getuige hiervan bijvoorbeeld de verordening van 9 juli 1917 die voorschreef wat te doen als duiven in mandjes voorzien van valschermen, uit ballons werden gelaten om informatie te bezorgen over de vijandelijke troepenbewegingen (zie afbeelding Verordnung).
Berichten in verband met duiven kwamen wel vaker voor. Zo werd in een bericht van 20 november 1914, getekend door bevelhebber kolonel Lübbert, geëist dat alle duiven zouden worden ingeleverd in de Gouvernementstraat 61 te Kortrijk. De meeste duivenliefhebbers van Marke, ontevreden over die handelwijze, wilden hun duiven in de gemeente behouden zien. Burgemeester François Bethune vroeg op 24 november aan de militaire commandant te Kortrijk of hij de plaatselijke duiven niet mocht onderbrengen in een zelf opgerichte bewaarplaats, identiek aan die te Kortrijk. Een volledig afgesloten lokaal, ter hoogte van het station zou beschikbaar zijn. Het Duits spoorwegpersoneel zou kunnen instaan voor de bewaking. Uiteindelijk werden alle duiven eind december in manden opgestapeld in café “De Casino” in de Rekkemsestraat. Veldwachter Aloïs Brasseur ging de eigenaars verwittigen en Hilaire Casier maakte de duivenlijsten op. Van daar verhuisden 313 Markse duiven naar Moeskroen.
In november 1914 was Marke echter in het Etappengebiet van het 6. Armee beland en hingen wij af van de Etappenkommandantur Moeskroen (Etappen-Inspektion Valenciennes). Hierop volgde een spelletje van geven en nemen. Op 22 november 1914 had de commandant van Moeskroen, von Eikstedt, het bevel gegeven tot de invrijheidsstelling van de duiven en dat in tegenstelling tot het Kortrijkse bevel van twee dagen eerder.
Op 18 december 1914 kwam hij terug op zijn beslissing en eiste dat alle duiven in de eerste drie dagen moesten worden gedood. Doch een comité opgericht ter verdediging van de duivenliefhebbers kon de gemoederen van de bezetter enigszins bedaren. De Kommandantur gaf de toelating alle duiven in de “Ecole des Arts et Métiers” 1, Place de la Justice te Moeskroen op te sluiten.
Een bevel op 6 oktober 1915 van von Bissing, bestemd voor het tot het Generaal-Gouvernement behorend gebied van het Bezirk (district) Kortrijk en Doornik (waartoe Marke behoorde) luidde: "Ieder bezitter van duiven moet ze opgesloten houden". En dat terwijl onze duiven al maandenlang waren ondergebracht in Moeskroen!!!
Een nieuw bevel van von Bissing, bestemd voor hetzelfde gebied, werd gegeven op 22 juni 1916: "De duiven moeten in de slagen vastgehouden worden; er mogen geen duiven afzonderlijk gehouden worden."
In het Etappengebiet van het 4. Armee ondergebracht, werd verbod opgelegd om nog levende duiven te bezitten. En eens Marke in Operationsgebiet was komen te liggen, werden alle drinkbakken, duivenmanden, constateurs en alles wat verband hield met het kweken van duiven, aangeslagen.
Georges Demeyere (1904-1991): "Toen de Duitsers hier goed gevestigd waren, moesten alle duiven ingeleverd worden. Men moest ze binnen brengen in de “Casino” in de Rekkemsestraat. Daarna werden alle duiven ingekorfd en naar Moeskroen gebracht. Sommigen wilden ze in kelders onderbrengen, doch er waren hier te veel Duitsers en dat belette het verbergen. Anderen hadden aan de oproep geen gehoor gegeven; hun duiven moesten onmiddellijk gedood worden."
Georges Bekaert (Kortrijk) (1904-1986): "Toen de duiven moesten ingeleverd worden, werd nogal ostentatief rondgezocht door de Duitsers. Met een paar man kwamen ze bij ons thuis ook naar duiven zoeken."
Rachel Derycke (1906-1993): "We hadden hier duiven van een familielid uit Wevelgem. Hij had ze al zwemmend over de Leie meegebracht. Ze zaten in een wasmachine op de zolder. Wij zaten met Duitsers in huis en nooit hebben ze die ontdekt. Opdat die duiven geen lawaai zouden maken, zaten ze met hun bek in een manssok."
Maurice Maes*, bekommerd om zijn lieve diertjes, schreef op 3 augustus 1914 uit Boom naar zijn vrouw Emma Decrans: "… en nu een woordje over mijn duiven, maakt dat gij geen moet wegdoen, dat het lang moest duren zou ik u schrijven welke er mogen dood gedaan worden, niet te veel eten geven en niet te veel laten vliegen, gelijk ik gevraagd heb…"
Op 6 september 1914 schrijft hij uit Hellegat-Niel : "... ik heb ook gelezen in uw brief als dat mijn Cuyper weer gekeerd is met het geel in de bek; zegt tegen Jules dat hij er goed voor zorgt en dat het ware dat hij verslecht zend er Jules mee naar Decuyper te Zwevegem; deze zal hem wel genezen … en mijn duiven niet uit te laten in de voornoen; ze zullen dan zo lang niet weg zijn van het land… ’k Zal er dan een goeden kuisk in doen als ik thuis ben..."
In zijn laatste brief naar huis schreef Maurice Maes op 30 oktober 1914 uit Sint-Inglevert: "Laat niemand op mijn duivenhok; geeft ze eten dat ze voort kunnen alle dagen; ge moet het hok niet schoonmaken; in geval dat ze daar tegen schieten houdt ze kort en eet al de jongen op die bekwaam zijn."
* Maurice Maes (° Heule, 5-7-1881 / + Calais, 18-12-1914) was soldaat bij het 1ste Linieregiment, 6de Bataillon, 1ste Compagnie. Hij stierf in het “Hôpital Cordorais” te Calais en werd begraven op het burgerlijk kerkhof te Calais. Hij werd korte tijd later herbegraven op het Belgisch Militair Kerkhof te Calais.
Jules Moerman en zijn vrouw Helena Mercier woonden in 1908 in de Groenestraat(1). Ze waren pas twee jaar getrouwd.
Op zondagavond 16 februari 1908, rond 7 uur, trok Jules Moerman naar de hoeve van Aimé Vanderheeren(2), waar hij peerdeknecht was en waar hij gewoonlijk de nacht doorbracht.
Maandagavond 17 februari kwam hij rond 6 ½ u. terug naar huis om van kleren te wisselen, omdat hij kletsnat was door de regen. Hij vond de voordeur op slot en de vensterblinden waren nog niet geopend. Daar het gevelvenster van de zolder open stond, dacht hij onmiddellijk dat er iets ongewoons gebeurd was. Hij ging aanstonds zijn buur, landbouwer Terryn , verwittigen.
Terryn kwam mee en beiden gingen door het openstaand venster naar binnen.De petrollamp was uitgebrand. Bij het ontsteken van een “stekje”ontdekten ze vrouw Moerman, op de knieën gebukt, over een emmer water zitten.Op de bodem lag een tas. Ze was overleden en scheen gewurgd te zijn. Een kind van zes maanden oud zat rechtop in de wieg naar zijn moeder te kijken. Jules Moerman legde het lijk op het bed naast de kachel en at vervolgens een ‘grote’ boterham.
Om 7 ½ u. begaf Moerman zich naar de woonst van de gemeentesecretaris (3) om het overlijden bekend te maken. De secretaris vond het verhaal heel vreemd en zette hem aan dokter Vanneste te verwittigen. De dokter vond bij zijn aankomst het overlijden ook verdacht. De burgemeester, de veldwachter en de gendarmerie van Kortrijk werden verwittigd en waren om 9 ½ u. ter plaatse. Moerman werd omwille van zijn zonderlinge houding gans de nacht in het gemeentehuis onder bewaking geplaatst.
Op dinsdagmorgen 18 februari kwam het parket, vergezeld van wetsdokters Peel en Peeters, naar onze gemeente. In de woning werd geen enkel spoor van inbraak gevonden. Het parket begaf zich dan naar het gemeentehuis. Daar werd Moerman tot 14 u. over het gebruik van zijn tijd ondervraagd. Hij verklaarde dat hij maandagmorgen 17 februari om 5 u., in opdracht van zijn baas, met een lading graan naar Ledegem was gereden. En hij was om 16 ½ u. teruggekeerd.
De lijkschouwing door Peeters en Peel had plaats dinsdagnamiddag om 14 ½ u. in het lijkhuis van het klooster. De geneesheren besloten dat het hier ging om een natuurlijke dood, veroorzaakt door een slechte spijsvertering. De ligging van het lijk werd als volgt uitgelegd “ de zieke vrouw zou willen drinken hebben; half verstikt zal zij op de emmer gevallen zijn. De blauwe plekken aan de hals werden veroorzaakt door de val op de kant van de emmer.”
Rond 17 u. kwam het parket opnieuw naar het gemeentehuis. Moerman werd in vrijheid gesteld.
De commotie in het dorp was zeer groot, daar het gerucht in omloop was dat de vrouw gewurgd werd.
Helena Mercier was geboren te Aalbeke op 25 mei 1882, Jules Moerman was geboren te Anzegem op 16 januari 1860. De echtgenoten bewoonden een huisje zonder verdiep, betaande uit drie plaatsen en gelegen op 20 minuten afstand van Markeplaats, in het veld langs de weg die naar de hoeve Terryn leidt.(4)
(1)De Groenestraat liep via de huidige Watervalstraat van de Kapelhoek naar Marke. De Groenestraat verdween in 1968 met de aanleg van de E17. ( Duizend Kortrijkse Straten, E. Van Hoonacker)
(2)Aimé Vanderheeren (Meulebeke 1872-Marke1954) volgde zijn vader Henri op rond 1897. De hoeve was toen eigendom van baron Paul d’Udekom d’Acoz van Gent. André Hubaux volgde zijn oom Aimé op in 1934. De hoeve werd in de jaren ’60 van vorige eeuw verkocht aan Matexi. Tijdens de eerste en de tweede wereldoorlog werd de hoeve als “het hof der 3 gemeenten”op de Duitse stafkaarten vermeld.
(3)De gemeentesecretaris was toen Henri Vanhoenackere ( Bellegem 1847-Marke 1916. Hij volgde in 1879 Leopold Van Belleghem (+ 1898) op, die toen burgemeester benoemd werd.
(4)De hoeve Terryn lag in de Watervalstraat.Henri Terryn (Deerlijk 1872 – Marke 1959) kwam op de hoeve in 1901, na Adolf Deryckere, die ook van Deerlijk kwam. De Watervalstraat was een overblijfsel van de oude bedevaartweg naar Sint Cornelius in Aalbeke.
In de nacht van zondag op maandag 1 mei 1905 werd in Marke een moord gepleegd met diefstal als drijfveer. Op enkele meters van het klooster in de Kloosterstraat stond, omringd door een haag, een met strodak bedekte tweewoonst . De ene woning was bewoond door een ongehuwde oude dochter Constantia Waelkens, geboren te Waregem op 23 januari 1828 en in de andere woning woonde Regina D’Hespeel 65 jaar oud, weduwe van Leo Vandenbogaerde(1), met haar twee zonen. Constantia Waelkens was de meid van burgemeester Leopold Van Belleghem en had de naam veel geld te bezitten.
Enkele maanden geleden was zij ziek en vertoefde zij bij familie in Aalbeke. Een 10-tal dagen geleden was zij teruggekeerd naar haar woning.
Maandagmorgen om 6 ½ u. bemerkte Regina D’Hespeel dat de vensterluiken van haar buurvrouw gesloten bleven. Zij vroeg een voorbijganger om de vensterluiken, die slechts met een houten werveling gesloten waren, te openen. De verbazing en verbijstering waren groot toen zij ontdekte dat de vensters open waren. Denkende dat Constantia ziek was , ging zij Charles Briey ,de dienstknecht van het klooster, er bij halen. Deze kroop door het venster, ging naar de kleine slaapkamer, die langs achter lag, en vond de vrouw met de benen uit het bed liggen. Het gezicht was met beddengoed bedekt. De voeten waren koud en stijf. Geschrokken liep de dienstknecht buiten om hulp roepen. Aloïs Brasseur, de veldwachter, die in de nabijheid woonde kwam vlug ter plaatse en liet dokter Arthur Vanneste ontbieden. Men stelde moord en diefstal vast. Een klein venstertje uitgevende op een open veld was opengebroken en gezien de vrouw doof was, had de schelm zijn slachtoffer in haar bed kunnen verrassen.
Geen enkel moordwapen werd gevonden. Constantia vertoonde ook geen dodelijke wonden, alleen een kleine onbeduidende wonde aan de hand en aan het voorhoofd. In de keel werd bloed geconstateerd. De moordenaar had haar met de vuist geslagen en met beddendekens gestikt.
In de voorkamer stonden de laden half open en in de slaapkamer waren de hoedendozen geopend.
Men dacht dat de dader niets heeft kunnen buitmaken, want het geld van de vrouw was gedeponeerd in de bank bij de Broeders Van Dale in Kortrijk. Ze bezat nog 3780fr.
Twee gendarmen van de brigade van Kortrijk, die in Marke op dienst waren, deden de nodige vaststellingen en ondervroegen enkele getuigen. Op het veld, palende langs achter aan de woning, werden voetstappen van een zware manspersoon ontdekt. Zij strekten tot aan de moestuin van het klooster . Daar werd een gat in de haag aangetroffen. Dezelfde voetstappen werden teruggevonden in de weide en stopten aan een wegeltje. Men dacht dat de moordenaar getracht had langs achter binnen te dringen, om daarna langs voor te vertrekken. Om die reden zou hij de kleine vensters geopend hebben, die langs binnen gesloten waren. Maar hij kon de vensterblinden niet openen en was zo langs achter gevlucht.
In de namiddag werd door de gendarmen een kerel aangehouden, die de zondag in het klooster had getoefd en aldaar sedert enige tijd verzorgd werd. Hij verklaarde dat hij aan het Magdalenakerkhof in Kortrijk geslapen had.
Het parket, vergezeld van wetsdokter Peeters kwam rond 14u. op de plaats van het delict.
De misdaad had op de gemeente Marke, alwaar sinds meer dan 30 jaar geen moord meer werd gepleegd ,grote opschudding verwekt.(2)
Constantia Waelkens woonde op 100m. van Markeplaats in het nr. 15 in de Kloosterstraat. Ze woonde al meer dan 40 jaar in Marke.
(1)Regina D’Hespeel was geboren te Marke in 1831 en overleed er in 1906.
(2)Betreft hier de moord in 1863, waarvan veldwachter Frederik Foulon verdacht werd. ( zie artikel blog)
Het Oorlogsdagboek van Jean Verhoye (8 jan.1917 tot 30 juni 1917)
Het oorlogsdagboek (8 januari tot 1917 tot 30 juni 2016) van Jean Verhoye verscheen in verkorte versie in de dorpskrant vanaf september 2014 tot februari 2016. Het is nu op zijn geheel (65 blz.), voor die periode, verkrijgbaar door bestelling op email michel.annie@telenet.be of tel. 056/210001. De prijs is 10 euro.
De inschrijvers worden verwittigd zodra het werk klaar is.