Een Spoorweg door Marke. Wanneer de trein bleef 'stille' staan.VERVOLG.
(1)De familie Ghelein was eigenares van de hoeve van 13ha 07a 80ca ,gelegen op de westelijke hoek van de Aardweg en de Rekkemsestraat. De hoeve was toen in gebruik door Constantia Maes, weduwe van Ignatius Steenhuyse. Samenstelling van de familie Ghelein: 1/Anna Francisca Bouve, weduwe van Joannes Jacobus Ghelein, notaris in Poperinge. 2/Désiré Joseph, notaris in Poperinge. 3/ Joannes Josephus, grondeigenaar te Poperinge, echtgenote Julie Bouleanger. 3/Emelie , echtgenote van luitenant kolonel Pieter Servaes, militair intendent ,onderdirecteur bij het ministerie van oorlog , Brussel. 4/Auguste, ontvanger van de Burgerlijke Godshuizen te Poperinge. 5/Adèle, kloosterzuster in Poperinge. 6/Melanie, echtgenote van Amand Comyn, vader, brouwer in Poperinge. 7/ Aimé, priester in Poperinge. 8/Clémence, echtgenote van Amand Comyn, zoon, brouwer te Brugge. De Gheleins zagen zich genoodzaakt de hoeve in 13 loten te verkopen op 11 februari 1843. De omwalde hoeve zelf (1e lot), bestaande uit woonhuis, schuur, koeien- en paardenstallen, wagenhuis en ovenbeur, hofplaats en land had een oppervlakte van 1ha 86a 80ca. Die werd gekocht door Petrus Holvoet, landbouwer op Kortrijk-Buiten gehucht Sint-Anne. Vanaf 1921 tot 1927 waren Evarist Holvoet- Alida Vanhoucke, ouders van Maurits, de laatste bewoners en eigenaars .De omwalling werd gedempt met vuilnis (vuilnisbelt) tussen 1921 en 1923. Holvoet verkocht het ‘hoveke’ ( er kwam ook een ruiling van grond bij te pas) aan Gustaaf Lannoo die er in 1927 een villa bouwde. De villa staat op de vroegere schuur en koestal. Het andere gedeelte werd ingenomen door de ceramiekfabriek.
(2)Petrus Josephus Algoed (Marke 1812 + Marke 1879) was getrouwd met Florentine Nys (Aalbeke 1801 + Marke 1848). Hun zoon Edouard werd vermoord op 15 maart 1863 op de hoek van de Kerkdreef (Markekerkstraat) en de Rekkemsestraat ( hoek ‘ De Loco’) ( zie artikel ‘De Moord op Edouard Algoed 1863’).
(3)Vanaf 1901 werd door de het gemeentebestuur een overeenkomst gesloten met de pannenfabriek van Marke (gesticht in 1899) voor levering van pannenafval. In 1886 werd de Marktstraat gekasseid door Raymond Lommens uit Zwevegem. Voerman Adolf Vanhee-Delbeke uit Kortrijk haalde 32 wagens kasseistenen af, ieder van 10 ton , aan het station te Kortrijk. In juni 1910 werd door de minister van Landbouw Schollaert het kosteloos vervoer toegestaan van 200 ton ballast voor verharding van onze wegen. De ballast ( steenslag uit de porfiergroeven van Lessen) werd geladen in het station van Lessen en gelost aan het station van Marke.
(4)Baron Paul Bethune ( 1830-1901) was de zoon van Felix (1789-1880). Hij was senator in Aalst van 1870 tot 1901. Hij was eigenaar zowel van een strook ten noorden ( nu Hermelijnstraat) als van ten zuiden ( goederenstation) van de ‘ijzerweg’. Hij bezat grond ten westen en ten oosten van de Pontestraat. De hoeven van Isidore Delcour ( later David) en de kinderen Dubuisson (later Lambrecht) langs weerszijden de Pontestraat aan de oevers van de Leie waren zijn eigendom.
(5) Leopold Van Belleghem overleed op 10 juni 1898 en was burgemeester sinds 1878. Na het overlijden van Leopold Van Belleghem werd Baron François de Bethune waarnemend burgemeester tot de benoeming van Baron Emmanuel de Bethune op 21 december 1899. Baron Emmanuel was burgemeester tot zijn overlijden op 19 juli 1909. Hij was ook burgemeester van Oostrozebeke van 1895 tot 1899.
(6) In 1839 hadden de verschillende tarieven betrekking op het gewicht van de lading, het aantal kubieke meters en of ze al dan niet in een speciaal konvooi dienden te worden verzonden. Het stukgoed werd later onderverdeeld in: expreszendingen, ijlgoed en postcolli.
(7) ‘De leiding van het treinverkeer hangt in hoofdzaak af van een bijzonder bediende ,‘dispatcher’ genaamd, die op ieder ogenblik over al de elementen moet beschikken voor het handhaven van de geregelde gang van de treinomloop of om deze te herstellen. Het is dus noodzakelijk dat de ‘dispatcher’ van uit de posten, waarmede hij bij middel van het ‘dispatchingtoestel’ in verbinding staat, regelmatig en zonder uitstel ingelicht worde over de rit of stand der treinen, voorvallen, ongevallen enz., in een woord over al de feiten die de regelmatigheid van de treinomloop kunnen beïnvloeden. Op elke oproep van de ‘dispatcher’ moet onmiddellijk geantwoord worden ‘Blok 10 Marke is aangeduid voor de aankondiging van alle goederentreinen in beide richtingen, met voorziene stilstand te Marke. Deze mededelingen dulden geen uitstel, ze moeten dadelijk en ambtshalve geschieden….’ ( Uit “Consigne over het gebruik dispatchingtoestel” van Blokpost 10, 3 juli 1951, getekend Van Loocke). Al op 26 oktober 1945 vroeg ons gemeentebestuur aan de NMBS om de vereiste plannen voor te leggen van de werken die zouden uitgevoerd worden voor de uitbreiding van het vormingsstation op ons grondgebied. Bij die uitbreiding was sprake van de brug aan de Aardweg te dempen en ook een nieuwe straat aan te leggen tussen de hoek Kortrijkstraat (Markebekestraat) en de Bissegemstraat (Overzetweg) naar de Aardweg, met verdere verbinding langs deze weg naar de Statiestraat (Michel Van De Wielestraat), over de overweg aan het station. Een petitie van 1951 werd door de omwonenden weggewuifd. Uiteindelijk werden 73 eigenaars onteigend van een deel van hun gronden.
(8)Charles Louis was eerst ‘garde bij de ijzerweg’ aan de Pontestraat. Sidonie Vanhoenacker, de dochter van Charles-Louis en Nathalie Daels, was getrouwd met metsersbaas Cyrille Vanacker. Zij baatten vanaf 1887 café “Het Hof van Brabant”uit. Jules Vanhoenacker (1857-1893), zoon van Charles Louis, was cafébaas ‘In de IJzerenpoort’. Diens vrouw Sylvie Deboosere baatte het café verder uit na zijn dood.
(9) Victor Vansteenberghe was familie aan de d’Hespeels. Op 4 april 1916 werd Victor Vansteenberghe gevangen genomen door de Duitse geheime politie, die zetelde in de Palfijnstraat nr.22 te Kortrijk. Hij was verdacht van spionage. Na 5 maand en 12 dagen gevangenis in Gent werd hij als ‘gefärlicher Kerl’ naar het kamp van Sinnelager bij Paderborn gestuurd en moest er in onmenselijke omstandigheden werken. Daar werd hij op 22 november 1918 vrijgelaten en is op 6 december 1918 heelhuids thuisgekomen (zie ‘Wereldoorlog 1 Marke’ van M. en R. Faillie, blz.199 en 200). Alfons Rosseel (°1908):”Jules Rosseel, mijn oom, woonde aan het ‘Haantje’ en was machinist. Zijn vrouw was overwegwachtster. Jules stond in contact met Victor Vansteenberghe, die baanwachter was te Marke. Jules reed met wagons naar het front en die kreeg bij zijn doortocht vele inlichtingen, brieven en missieven van Victor. Jules bracht die op de een of andere manier tot bij de geallieerden.”
(10) De kinderen Verspaille : 1/Philomène – 2/Auguste – 3/Gaston – 4/ Emma – 5/Felix allen landbouwers en eigenaars in erfpacht van de hoeve ,eigendom van de Burgerlijke Godshuizen van Kortrijk. Tersille was getrouwd met Theophiel Vanhoutteghem.
(11) De Statiestraat werd opengesteld in 1902. En veranderde respectievelijk in 1968 en 1981 in Stationsstraat en Michel Van De Wielestraat. Ik verwijs naar het artikel “Het Stationsplein en Het Nieuwkwartier” in de dorpskrant van februari 1995 : door het ontstaan van de Statiestraat (Michel Van De Wielestraat), de pannenfabriek en het station , zagen tal van cafés het levenslicht: in de Koedreef : “De Zalm” - “A la Gare” – “In de Wachtzaal”- “Den Ouden Tijd”; in de Statiestraat : “De Pannenfabriek” – “La Providence” – “De Weegbrug” – “Rubens” – “Sint-Pieter” – “In ’t Nieuw Kwartier”(hoek Rekkemsestraat en Statiestraat) ; aan het Stationsplein : “Conciergerie” (naast ingang pannenfabriek) – “Café Français” (op de hoek van Koedreef en Stationsplein).
(12)Het wit zand werd gebruikt om de oven binnenin te bekleden, anderzijds was er steeds vers vormzand nodig voor de gietvormen. Oorspronkelijk was dat mooi wit zand, dat met oud zand vermengd werd. ____________________
Wat uitleg in verband met het onteigeningsplan: het zuiden staat bovenaan en het noorden onderaan. Dus de Leie ,die in het noorden van de gemeente loopt, staat op de plannen in het zuiden .Om praktische redenen heb ik het plan gesplitst in twee delen. a/Onteigeningsplan, fragment vanaf Markebeke tot hoeve Ghelein ,op de de hoek van de Aardweg. b/Onteigeningsplan, fragment oorspronkelijk tracé ,vanaf hoeve Ghelein tot Lauwe. In 1843 werd een gedeelte verlegd ,in boogvorm vanaf de hoeve Ghelein tot de overweg 107, aan de Pontestraat (zie onteigeningsplan).
1/ foto station 1981 (R. Faillie). 2/ Foto afbraak station maart-april 1985. 3/ Stationschef Augustin Vanderbauwede. 4/ Stationschef Remi Van Coillie op het perron anno 1946 (N. Van Coillie).
5/Laden van pannen op de loskoer van de pannenfabriek rond 1926.
6/ Beeld omstreeks 1951 vanaf Leieweg (toen nog een smalle weg): links het spoorweghuis of de ‘maisonette’; erachter het station en midden en rechts schoorstenen van de pannenfabriek…alles is nu verdwenen.
Met dank voor de bereidwillige hulp van mijn broer Roger en van Nestor Van Coillie.
Een Spoorweg door Marke. Wanneer de trein bleef 'stille' staan.
Een Spoorweg door Marke. Wanneer de trein bleef ‘stille’ staan.
_________________________________________________
Ik refereer hier graag naar mijn artikels : ‘Plan met de Koekeberg en Tracé van de Spoorweg’ en ‘De Kortrijkse Burgerwacht houdt Schietoefeningen aan de Koekeberg in Marke’.
Op 26 mei 1837 werd de aanleg van de spoorverbinding van Gent over Kortrijk naar de Franse grens, met een aftakking naar Doornik, bij wet goedgekeurd.
Op zondag 12 augustus 1838 werd de spoorlijn Gent-Brugge officieel in gebruik genomen en op 28 augustus werd het baanvak Brugge-Oostende ingereden. Op 22 september 1839 reed de eerste trein van Gent naar Kortrijk, meteen de geboorte van de spoorlijn 75. Zo werden drie van de belangrijkste West-Vlaamse steden op het spoor aangesloten.
De spoorlijn 75 liep van Gent –Sint-Pieters over Kortrijk en Moeskroen tot aan de Belgisch-Franse grens. De daaropvolgende jaren werd onze provincie verder ontsloten door private ondernemingen die wel onder staatscontrole stonden. De belangrijkste was de “SA des Chemins de Fer de la Flandre Occidentale”, opgericht op 30 mei 1845.
De spoorlijn Brugge-Kortrijk (lijn 66) was volledig klaar op 14 juli 1847 (‘ De Droogenbroodroute’ van Frans Waeyaert en Jean-Marie Lermyte, 1997, 223 blz.).
Vóór de komst van het spoor gebeurde het goederenvervoer bijna uitsluitend per binnenschip en ook met paard en kar. De aanleg van de ‘ijzeren weg’ zou enorm bijdragen aan de ontplooiing van de handel. In het laatste kwart van de 19e eeuw waren al een heleboel gemeenten met de trein bereikbaar.
Men had al voorzien dat de spoorlijn tussen Gent en Kortrijk het Leiebekken zou volgen.
Begin 1840 begon men met de voorbereidingen voor de doortrekking van Kortrijk naar Moeskroen. In Marke moest een spoorgedeelte dwars over de oude weg Kortrijk-Rijsel ( nu Markebeke- en Rekkemsestraat), zodat die moest verlegd worden en er een brug werd gebouwd ter hoogte van de kruising Markt- en Markebekestraat, ‘De IJzeren Poort’ genaamd.
Niettegenstaande , dat door het aanleggen van nieuwe spoorlijnen ,aan talrijke werklozen werk werd verschaft, was de bevolking echter niet opgezet met de aanleg van de spoorweg door de gemeente. De wrevel om de ‘verspillingen’ van deze openbare werken was groot. Men kon dat ook opmaken uit het feit dat, nog in de laatste maand voor de openstelling ,herhaaldelijk grote stenen van het spoor moesten worden verwijderd. Bedoeling was blijkbaar de zandkonvooien saboteren die van Waregem kwamen om de spoorweg nabij Moeskroen te voltooien. De natuur was van dezelfde gezindheid ,want in november 1841 hadden hevige regens voor overstromingen en instortingen gezorgd. De Leiemeersen en de velden stonden onder water. Door een rupsenplaag moest opnieuw gezaaid worden ( ‘La Chronique, Journal d’Annonces de Courtrai ,23 november 1841) . De huisnijverheid was aan het wegdeemsteren en dat baarde een armzalige tijd. En daarbij waren de werkomstandigheden bar slecht. Dat gaf aanleiding tot onlusten en stakingen onder de spoorarbeiders (Rudy Verleysen in ‘De Geschiedenis van het Socialistisch Syndicaat van de Spoorwegen in Kortrijk van 1800 tot 1940 ‘, 82 blz. 2005).
Een getuige van de dagelijkse realiteit was een gemeenteverslag van juni 1843:”Paupérisme depuis quelques années par suite des souffrances de l’industrie linière, s’ accroît de plus en plus parmi notre population.Secours à la classe ouvrière.”
Grote onteigeningen , die ook niet onbelangrijke schade berokkenden aan eigenaars en aan een paar landbouwers-pachters, kondigden zich aan. De meeste gronden behoorden toe aan grootgrondbezitters. De onteigeningskosten , te betalen door de Belgische Staat, lagen echter aan de hoge kant.
Op 14 februari 1840 werd in een brief uit Brugge aan Marke gevraagd ,om zo vlug mogelijk het onteigeningsplan op te maken, met aanduiding van de eigenaars van de percelen, voor ‘de aanleg van de spoorlijn van Gent tot aan de grens met Frankrijk en naar Doornik, via Kortrijk’. Terzelfder tijd werd een commissie opgericht die de klachten van de te onteigenen personen zorgvuldig moest onderzoeken. Voor onze gemeente werd burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem (1785 – 1867 , burgemeester sinds 1830) aangesteld. Burgemeester Baron Felix Bethune (1789- 1880 – burgemeester van 1836 tot 1854) van Kortrijk werd op 3 maart 1836 geïnformeerd over zijn benoeming in de onderzoekscommissie van West-Vlaanderen nopens de kandidaten voor de concessie van de aanleg van de spoorweg .
De directie van de werken van de sectie Kortrijk-Moeskroen stuurde bedienden naar Marke om afbakeningen aan te brengen rondom de te onteigenen goederen. Zo was overeengekomen door de commissie tijdens de vergadering in het Kortrijkse stadhuis op 5 maart 1840. Men hoopte ook dat niemand er zich zou tegen verzetten (brief van 12 maart getekend ingenieur Desart). De onteigeningsplannen waren gereed in juni 1840.
Het betreft hier de onteigeningen van het oorspronkelijk tracé. Dat betekent dat het gedeelte ,dat in 1843 buiten gebruik werd gesteld , inbegrepen is.
De te onteigenen goederen: Oppervlakte Naam van de eigenaar
SA 41 3ha 93a 00 ca 56a 00 ca Clement De Geest ,zaak-
waarnemer Roeselare
SA 56 1ha 75a 30 ca 1a Wed.Deveughel
rentenierster Harelbeke
SA 59 89 a 90 ca 70 a 35 ca Carolus Bareel Brussel
SA 62 67 a 30 45 a 30 ca Clement De Geest
SA 83 1 ha 09a 70 ca 49 a 55 ca Erfg.Jan Frans Vanneste
landbouwer Marke
SA 84 73 a 50 ca 34 a 30 ca idem
SA 85 1 ha 08 a 00ca 3 a 90 ca Burgerlijke Godshuizen
Kortrijk
SA 105 15 a 70 ca 15 a 70 ca Erfg. Jan Frans Vanneste
SA 106 7 a 91 ca 7 a70 ca idem
SA 108 10a 30 ca 10 a 20 ca idem
SA 109 1 ha 20 a 40 ca 9 a 65 ca Marie Anna Bekaert
Echtg. Petrus Jac. Van
Belleghem (+1901)
landbouwer
SA 119 88 a 80 ca 17 a 60 ca idem
De partijen SA 109 en 119 werden door de successie van Jan Franciscus Vanneste eigendom van Marie Anna Bekaert. (hoeve en land)
Sa 120 1 ha 11 a 60 ca 19 a 95 ca Erfg.Jan Frans Vanneste
SA 121 2 ha 32 a 80 ca 54 a 35 ca idem
SA 124 1 ha 70 a 20 ca 13 a 40 ca Burg.Godshuizen
Kortrijk
SA 128 82 a 00 ca 9a 95 ca Erfg.Matthias Roisse
( Roisse Jean)
SA 135 1 ha 95 a 40 ca 19 a 40 ca Ghelein notaris
Poperinge (1)
SA 136 1 ha 88 a 30 ca 33 a 70 ca idem
SA 301 1 ha 39 a 10 ca 51 a 75 ca Burg.Gods.Kortrijk
SA 302 2 ha 83 a 30 ca 30 a 15 ca Ghelein Poperinge
SA 358 1 ha 72 a 60 ca 1 a 50 ca P.F.Van Belleghem
SA 359 2 ha 02 a 79 ca 1 ha 32 a 95 ca Burg.Godsh.Kortrijk
SA 360 24 a 70 ca 3 a 60 ca idem
SA 363 1 ha 09 a 50 ca 53 a 55 ca idem
SA 364 1 ha 32 a 50 ca 33 a 45 ca Erfg.M.Roisse ( Jean)
SA 378 1 ha 13 a 20 18 a 10 ca Creupelandt Van
Raepenbusch Kortrijk
SA 379 1 ha 75 a 40 ca 80 a 15 ca Constant Van Ackere
Kortrijk
SA 380 32 a 00ca 29 a 15 ca idem
SA 381 33 a 40 ca 16 a 70 ca idem
SA 383 38 a 10 ca 37 a 50 ca François Planckaert
grondeigen.Kortrijk
SA 388 17 a 90 7 a 60 Burg.Godsh.Kortrijk
Onder de goederen van de Burgerlijke Godshuizen waren landen begrepen, die gebruikt werden door landbouwer Jean Roisse (college van burgemeester en schepenen van 19 en 20 september 1843, brief aan Felix de Mûelenaere, gouverneur van West-Vlaanderen):
Kadaster SA 301 (1ha14a) – 359 (1ha 43)- 360 (4a30)- 363 (gans het stuk 1ha9a50ca)- 388 (7a) .
Werden onteigend door het leggen van de nieuwe spoorlijn ( boogvormig tracé ten noorden ,zoals het nu is):
De Geest Clement, Roeselare
Marie Anna Bekaert , echtgenote van Petrus Van Belleghem, Marke
Jan Frans Vanneste Marke
Erfg. Matthias Roisse ( Jean Roisse) Marke
Notaris Ghelein Poperinge
Petrus Holvoet, landbouwer Sint-Anne
Weduwe Bondeu , rentenierster Kortrijk
Verscheidene partijen bos verdwenen meteen.
Het nieuwe tracé is het gevolg, dat er geen rekening werd gehouden met de hoeve gelegen tussen het oude en het nieuwe tracé. De enige uitweg naar het centrum van de gemeente zou de Pontestraat zijn geweest, indien het oude tracé behouden was geweest. Nu werd de doorgang naar de Keiweg hoogstwaarschijnlijk vrij gemaakt .De Aardweg was nog een onbeduidende voetweg.
De hoeve ,die gelegen was tussen de oude spoorwegberm (oorspronkelijk tracé) en het nieuwe tracé was toen bewoond door Pierre Algoed (2). De hoeve was eigendom van Marie Anna Bekaert en consoorten. De hoeve werd onteigend van 1 ha 31 a 52 ca (kadaster SA 81- 109- 110- 115- 119- 121 ). De laatste bewoner was Theophiel Vanhoutteghem, getrouwd met Tersille, een van de kinderen Verspaille (zie voetnoot 8). Ze moesten de hoeve verlaten rond 1897 voor de bouw van de pannenfabriek. Die strook afgeschafte spoorlijn grenzend aan de hoeve en lopende tot de Pontestraat werd de ‘Koekuutsberg’ of ‘Koekeberg’ genaamd.
Op 4 juni 1841 kwam minister van Openbare Werken Desmaisières (1841-1843) in gezelschap van de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken de Briey (1841-1843) het station van Kortrijk en de werken, die onder leiding van ingenieur Desart stonden, tot de Franse grens bezoeken (brief Desmaisières, van 3 juni aan burgemeester Felix Bethune). Ze zetten de wandeling in samen met Tychman inspecteur-generaal en Masui directeur-generaal van de spoorwegen. Het hele gezelschap overnachtte in hotel ‘L’ Aigle d’Or’ in Kortrijk (Sint-Jorisstraat).
Op 23 oktober 1842 was de spoorlijn Kortrijk-Moeskroen (als deel van de lijn Kortrijk-Doornik) klaar. Kortrijk- Franse grens (Tourcoing ) was voltooid op 6 november 1842. Het station van Moeskroen werd ingehuldigd op 14 augustus 1842.
Op 14 november 1842 werd de spoorlijn Kortrijk-Moeskroen zonder feestelijkheden ingereden. Het was een regendag en veel vreugde was er hier niet. In de volgende jaren zagen onze dorpsgenoten dagelijks 5 treinen uit Kortrijk voorbijrijden, maar opstappen konden ze niet. In november 1863 waren er al 7 . In 1866 waren er toch al 8. De aanvragen om de treinen te laten stoppen in Marke volgden zich tevergeefs op.
De Markenaren namen hun toevlucht tot het station van Lauwe, dat er al stond sinds 1867.
Op maandag 29 april 1867 speelde zich een drama af: rond 9u.30 ’s avonds werd de 19 jarige jonge man Constant Pierre Duquesne, bareelwachter, gegrepen door de reizigerstrein uit Rijsel. Hij verloor hierbij zijn rechterbeen en overleed nog dezelfde dag. Het slachtoffer was geboren in Marke op 1 december 1848.
Van stopplaats ( ‘point d’arrêt ‘ ) naar halte: nog een lange weg te gaan:
Het station van Lauwe moest vergroot en minister van Spoorwegen Jules Vandenpeereboom (1884-1899) besliste in 1891 de gebouwen elders te bouwen tot groot ongenoegen van de inwoners van Marke en de omliggende gemeenten. Het station was toen gelegen ten zuiden van de spoorwegbaan.”…le déplacement de ces installations répond à un interêt général et que l’examen des raisons que vous invoquez, n’a pas fait reconnaître l’utilité de revenir sur la décision déjà prise. En ce qui concerne plus spécialement la traversée du railway, il a été constaté que la plus grande partie de expéditions arrivant à la gare de Lauwe sont destinées aux agglomérations situées du côté opposé au bâtiment des recettes actuel. Ces expéditions ne devront donc plus traverser le chemin de fer lorsque le nouvel aménagement sera réalisé.”( brief van 8 augustus 1891 aan burgemeester Leopold Van Belleghem).
Vanaf 1892 tot 1900 werd door het gemeentebestuur van Marke en Smagghe, de sectie-overste van de spoorwegen in Kortrijk, voortdurend heen en weer geschreven in verband met het leveren van ballast ( ‘cendrées’), meestal werden 20 wagons gevraagd. De prijs bedroeg 40Fr. de 100m3 . De gelden moesten gestort worden 8 dagen vóór het leveren ,in handen van de stationschefs van Kortrijk of Lauwe. Soms werd een wagen van 100m3 aangevoerd door voerman Adolf Vanhee-Delbeke uit Kortrijk. Marke, een landbouwgemeente was genoodzaakt zijn buurtwegen te verharden, vooral tijdens de winterperiode. Soms kon de vraag niet tijdig ingewilligd worden, want nog 20 andere gemeenten van de sector stonden op de wachtlijst. Ballast kon immers maar voorhanden zijn, wanneer herstellingswerken aan de gang waren (3).
Minister Vandenpeereboom liet weten aan de burgemeester van Kortrijk August Reynaert (1833-1915, burgemeester van 1884 tot 1915) dat hij besloten had een stopplaats ‘op proef’ voor reizigers in te voeren in Marke (brief van 21 januari 1896).
Op 27 januari waarschuwde hij ook burgemeester Leopold Van Belleghem (vertaling):” ..er komt een stopplaats aan overweg 104 (Koedreef) tussen het station van Kortrijk en Lauwe. De dienst zal ingang krijgen zodra de nodige werken af zijn.” De opening van de dienst voor reizigers aan de stopplaats ‘op proef’ was vastgelegd voor 16 juni 1896 , maar de inhuldiging greep al plaats op 15 juni (brieven van 1 en 3 juni van de minister aan August Reynaert en aan Leopold Van Belleghem ).
Schepen Cyriel De Brabandere had op 26 november 1895 een schrijven naar Baron Paul Bethune gericht : “…er is kwestie van een halte vragen te Marcke, het werkvolk uit Marcke, die in Frankrijk werkt, heeft sedert eene goede maand, eene petitie gemaakt om aan Mijnheer Vandenpeereboom te vragen om dagelijks twee treins te laten staan te Marcke, den eenen ’s morgens omtrent den 4 uren en half, om er mede naar hun werk te gaan en den anderen ’s avonds omtrent den 9 uren en half om er mede terug te komen naar hun huis. Ik heb gisteren bij Mr. Onzen burgmeester geweest, die mij gezegd heeft , dat hij de zaak ondersteund heeft, en dat het nog niet toegestaan is, maar geheel in ’t eerste zal toegestaan zijn, en daarbij nog heeft hij mij gezeid dat het gemeentebestuur zal vragen omdat al de ordinaire treins zouden mogen staan. De chef van de sectie heeft al ter plaats geweest met de géomètre vergezeld van onzen heerburgmeester en hebben toegestaan van een kasseiweg (gravé) te leggen al langst den ijzerweg, regt naar de Kerkdreef, en die dan zou de naaste weg zijn naar de halte, die zal liggen aan den travers, bij het parceelke grond die gij gekocht hebt, die aan den staat toebehoorde (4).Het is nog niet goed gekend al waar de steenweg zal komen, langst den ijzeren weg, ’t is te zeggen langst den linkeren (liefst) of langst den rechteren kant…” (Archief de Bethune) .
Vanaf oktober 1896 stopten nu 2 treinen richting Kortrijk en 3 richting Moeskroen.
De treinen nrs.937 en 941 met bestemming Kortrijk en de nrs.2713, 938 en 944 (betreft het ritnummer vermeld in de reisgids) met bestemming Moeskroen bedienden de stopplaats Marke. De treinen nrs. 2712,939, 2724, 936 en 942 konden wegens de drukke bezetting niet stoppen. Dus kon niet voldaan worden aan de vraag van onze burgemeester van 27 juni en 25 augustus. Daarentegen werd opdracht gegeven om vanaf 3 januari 1897 de treinen nrs. 930, 931 en 943 respectievelijk te laten stoppen om 6u.20, 6u.08 en om 21u.39 . De trein nr.940 vertrekkend uit Kortrijk om 14u.38 werd geschrapt (brief van Vandenpeereboom aan burgemeester Van Belleghem van 10 oktober 1896).
Op 23 november werd nogmaals een poging ondernomen om de minister op andere gedachten te brengen, doch die plooide niet en bleef bij zijn standpunt (brief van 29 december 1896).
Aan de stopplaats had de minister besloten om een ‘oude wagonbak’ te installeren, als schuilplaats voor de wachtende passagiers. Doch aangezien het nodige materiaal nog niet voorhanden was, gebeurde dat pas later. De ‘wagonbak’ werd geïnstalleerd rechts op de zuidkant van de spoorweg naast overweg 104.
Het ministerie van de ‘ijzerweg’ besliste ,om het traject van het centrum naar de ‘stopplaats’in te korten, vanaf de Koedreef tot de Aardweg , een weg aan te leggen , evenwijdig met de spoorweg zelf .Die weg van 305m lang zou starten een 20 tal meter in de Koedreef ( brief van 8 januari 1897). Zo werd feitelijk ook voldaan aan het rekwest van 26 november 1895 van schepen Cyriel De Brabandere ! Maar niets wijst er op dat het plan uitgevoerd werd. Wel werd 5 jaar later ( 1902 ) een weg aangelegd vanaf het ‘stationsplein’ (Kokuitplein) tot de Rekkemsestraat (zie voetnoot 9).
Voor de talrijke arbeiders, die in de textielfabrieken van Noord-Frankrijk werkten was het al een enorme verbetering . Ons gemeentebestuur bleef maar hardnekkig aandringen voor meer opstapmogelijkheden voor de reizigers. En nu nog het goederenstation! Er was echt nood aan beter transport , want het vervoer per binnenschip en met paard en kar voldeed niet meer.
Integrale weergave van een brief d.d. 15 maart 1897, gericht door burgemeester Leopold Van Belleghem aan Minister Vandenpeereboom (de oorspronkelijke schrijfstijl werd behouden):
“Hoe grote moeite het ons ook kost, ofschoon wij ons enigszins konden blootstellen aan beschuldigd te worden van hardnekkigheid, vinden wij ons niet te min gedwongen, in aanzien der grote belangen, die in het spel zijn gekomen, te beantwoorden aan den algemenen roep onzer bevolking, U opnieuw te smeken om de stilstand te bekomen in de gemeente van de treinen die vertrekken uit Moeskroen om 7u.47 en 9u.04 en terug keren uit Kortrijk om 10u.41 en 5u.09. Dezen stilstand kan ten hoogsten ene verhoging van twee minuten veroorzaken.
Deze aanvraag schijnt ons op dezen ogenblik zeer geschikt voor te komen, door er met den 1en mei aanstaande ene algemene herziening der treinuren gaat gedaan worden.
Onze werkende en reizende bevolking heeft volle bevrediging bekomen; haar billijke wensen zijn voldaan; maar u zult ons veroorloven te doen aanmerken dat er bijna niets is gedaan in het belang der talrijke betrekkingen van landbouw en koophandel en nijverheid. De middenklas der gemeente , die verre de talrijkste is, is bijna uitgesloten uit alle voordelen, die het gemak van verkeer medebrengt en onze menigvuldige landbouwers en kooplieden kunnen slechts veel te vroeg of te laat toekomen voor de markten in het omliggende. Wij zijn deze kleine gunstige verandering in de verbreking verschuldigd aan onze welwillendheid, sedert het begin van het jaar , Mijnheer. Deze verandering heeft voor uitslag gehad de opbrengst van het stilstandpunt dezer gemeente te doen verhogen van een derde. Deze schatting schijnt ons zo veel te meer gegrond, daar men vandaag in bewerkstelling stelt ene grote mekanieke weverij, bewogen door een stoomtuig en die dagelijks meer en meer leven en beweging in de gemeente zal medebrengen. Onze gemeenteraad kan geen redenen vinden, die ene weigering zouden kunnen nuttig achten. Onze naburige gemeente Aalbeke heeft deze treinen. Als wij de twee gemeenten vergelijken komt de voorrang zonder twijfel aan onze gemeente.
Wij mogen stellig bevestigen ons oordeel kennende op ene onwederlegbare berekening , dat er jaarlijks meer dan vier miljoen kilogrammen vlas aan het roten in de waters der Leie in deze gemeente overgeleverd worden, dewijl de gemeente Aalbeke gans beroofd is van deze nijverheid.
In deze toestand van zaken zou het juist en het billijk zijn ons van dezelfde gunsten te beroven? Zou men niet met recht kunnen zeggen dat men met willekeur van gaat en dat men in ene of zelfde zaak twee gewichten toepast. Onze halte blijft nog altijd ontbloot van schuilplaats tegen wind en regen. Wij zijn verre van staande te houden dat al het ruw vlas per ijzeren weg zou toekomen indien er ene statie bestond, maar dat is niet te min zonder twijfel dat een groot deel van deze vervoerwijze zou gebruikt worden, daar de koopwaren bijna ter plaats zouden geleverd worden. Als men de opsomming gaat doen van de koopwaren die toekomen in Kortrijk of Lauwe op naam van kooplieden van Marcke zal zeker zich grotelijks bedrogen vinden. Vooreerst de kooplieden doen hun goed toekomen op naam van de voermannen, die dan verbonden zijn bij bestemming te brengen, ten tweeden waren worden geleverd per schepen, dewijl men als men ze aan de hand zou hebben men zou ze doen toekomen per ijzeren weg en ten derde vele kooplieden doen nu hun vlas brengen met wagens, die ze per ijzeren weg zouden doen leveren, indien zij de lossing ter plaats kunnen bekomen.
In afwachting van een gunstige beslissing op onze zo billijke en gegronde aanvraag , heb ik de eer U te verzoeken te willen aanveerden de verzekering onzer bijzondere hoogachting. Het schepencollege. “
“De gemeenteraad heeft beslist dat plaats grijpt om de aanvraag te doen om ene statie voor het laden en lossen der koopwaren te bekomen op het perceel land Sectie A 124 van het kadaster dezer gemeente nabij het bestaande stilstandpunt. Sedert lange jaren is dat perceel land tot deze bestemming voorbehouden geweest. Gelieve ons te veroorloven. Hierna enige inlichtingen en aanduidingen : onze gemeente heeft ene bevolking van 2146 zielen en ene uitgestrektheid van 803ha 82a 95ca. De landen zijn beploegd door 53 landbouwers gebruikende middelmatiglijk 89 paarden en 5 ossen.Er bestaan alhier 4 grote kooplieden in kolen en 4 bakkers ; een bloemmulderij bewogen met stoomtuig. Er is nog een groot klooster met pensionaat en oudmannenhuis. Er zijn 4 steenbakkerijen in volle werking, ene grote mekanieke weverij bewogen door een stoomtuig.
Men acht dat deze statie voornamelijk nuttig en nodig is om de belangen van de vlasnijverheid bevrediging te geven. Er zijn alhier in voege 7 vlasroterijen, die 391 hekkens gebruiken. Ieder hekken wordt gevuld met vlas inhoudende middelmatiglijk 1400 kilogrammen en ieder hekken wordt doorgaans 15 maal gevuld in het seizoen van het roten……”. Belangrijke roterijen waren op het einde van de 20e eeuw die van Isidoor Delcour en de gebroeders Dubuisson op het einde van de Pontestraat, die van de weduwe Jan Verspaille( aan café ‘Cis’) op het einde van de Leieweg en die van Leopold Van Belleghem( aan café “Den Ondank’) op het einde van de Aardweg ( voor Marke was 1932 het laatste jaar van het Leieroten).
Een zeker aantal inwoners van Marke vroeg om de treinen nrs.4644, 2909, 2896 en 2906 vertrekkend respectievelijk uit Moeskroen om 7u.47 en 15u.40 en uit Kortrijk 10u.41 en 17u.09, te laten stoppen. Hierop kwam een negatief antwoord:”…het is onmogelijk wegens de drukke bezetting om een buitengewone stilstand te verzekeren.” (brief 5 juni 1897 van Vandenpeereboom aan Julien Liebaert ,volksvertegenwoordiger).
Een brief van 16 juli 1897 kondigde officieel aan dat de stopplaats van Marke een ‘open halte’ voor goederendienst zou worden (Vandenpeereboom aan Van Belleghem). Het was enkel nog een kwestie van tijd.
Diezelfde maand nog liet onze burgemeester Leopold Van Belleghem weten aan de stationschef van Lauwe dat er te Marke een ‘goederenhalle’ zou komen. Hij bedankte hem tevens voor zijn milde steun. Of Lauwe dat leuk vond, weten we niet .
Vandenpeereboom bracht op 15 september 1897 Baron Paul Bethune (Aalst) :”Mon Cher Cousin..” en burgemeester Leopold Van Belleghem op de hoogte van de transformatie van de stopplaats van Marke in een ‘open halte’ voor zware goederen . Op 20 mei had onze burgemeester hieromtrent al een verzoekschrift gestuurd naar de minister. Vandenpeereboom liet weten dat hij bevel gegeven had om een studie te maken van de werken. Baron Paul Bethune loofde onze burgemeester, omdat zijn hard werken bekroond werd (brief van 20 september 1897).
Op vraag van werklieden werd besloten ,om de trein nr.4658 vertrekkende uit Moeskroen om 20u.44, vanaf 1 november 1897 te laten stilstaan in Marke (brief Vandenpeereboom van 2 november).
Een ander probleem werd aangesneden. De kassei onder het ‘kunstwerk’ ‘IJzeren Poort’ moest 0,32m zakken, zodat de hoogte van de viaduct 5m bedroeg "….en de kalsijde zal op zulke lengte verlaagd worden, alsdat het storen van de waterpas niet zichtbaar zal zijn…”
Op 30 juni 1898 werd hier over vergaderd in café ‘In de IJzeren Poort’, door waarnemend burgemeester Baron François de Bethune (5), sectie-overste Smagghe en sectie-onderoverste Bodard (brieven van Smagghe 9 april, 7 juni en 21 juni 1898). De werken startten op 17 oktober 1898, alles op kosten van de ‘Ijzerweg’ .
Op 3 november 1898 werd het project tot de realisatie van de transformatie van de stopplaats in een halte in gang gestoken, te beginnen met de onteigeningen, voornamelijk op naam van Baron Paul Bethune uit Aalst.
Op 27 november 1899 liet waarnemend minister van Spoorwegen,Posterijen en Telegrafen Julien Liebaert (1899-1907) weten aan burgemeester de Bethune :”…de stopplaats van Marke wordt vanaf 3 januari 1900 verheven tot halte met dienst voor reizigers en reisgoed en zal tevens open zijn voor zendingen van wagenladingen ( tegen tarieven 1,2,3 en 4) stukgoed, paarden en vee, voertuigen en meubelwagens”(6). De kogel was door de kerk! Meteen werd werk gemaakt voor het bouwen van het stationsgebouw. Aannemer Cyriel Vanackere nam de bouwwerken op zich.
In de Gazette van Kortrijk in 1900 vinden we in de dienstregeling tussen Moeskroen en Kortrijk vanaf 2 januari tot 30 april 1900 dat de trein halt houdt te Marke om 5u59 - 9u24 - 12u02 - 15u18 -18u05 - 21u04 - 21u36.
In de Gulden Spore van 22 augustus 1904 :" Goed nieuws : de trein die uit Kortrijk vertrekt om 14u38 zal stilhouden te Marke. De Markenaars die 's namiddags met de trein van 13u naar Kortrijk willen gaan, zullen in stad gemakkelijk enige boodschappen kunnen doen en kwart vóór 3 thuis zijn.Daarbij zal de post zijn distributie van 's namiddags nog wat kunnen vervroegen door de briefwisseling voor Marke , die tot nu toe eerst naar Moeskroen moest medegenomen worden, om dan met de trein van 15u18 op onze gemeente aan te komen, nu rechtstreeks zal kunnen afgegeven worden."
Sectie-overste Smagghe was in het bezit gekomen van de plannen van de te bouwen pannenfabriek. De gebouwen zouden grenzen aan het stationsplein van de op te richten halte (statie) (brief aan het gemeentebestuur van 2 juni 1899)
Emiel De Bruyne (Nieuwkerke 1862-Kortrijk 1913), directeur van de gloednieuwe pannenfabriek van Marke , richtte op 2 januari 1900 een schrijven naar ons gemeentebestuur met de vraag om een spoorlijn te mogen leggen dwars door het stationsplein met bestemming goederenstation. Het toekomstig stationsplein was nog niet opgenomen in het wegennet en het antwoord was negatief. Doch Smagghe smeekte ons gemeentebestuur om zo vlug mogelijk die autorisatie te geven (brief van Smagghe 2 januari 1900). Inmiddels werd op 5 januari een positief gevolg aan gegeven.
De eerste ‘statieoverste’ of stationschef was August Vanderbauwede (+Marke 1941), een Waal geboren in Moeskroen in 1864. Hij kwam van Pipaix. Remi Van Coillie (+ Izegem 1969), geboortig van Pittem in 1904 ,was zijn opvolger. Hij begon als berichtenbesteller en klerk in Tielt. Hij kwam hier aan als stationschef 4e klas in 1938 en was voordien haltoverste (‘chef de halte)in Aalbeke.
Uit de ‘Gazette van Thielt’ van 05/12/21:
Marcke: ‘Zaterdag namiddag sprong een der paarden van den landbouwer Vannieuwenhuyze [ Hospitaalstraat], grazende in eene weide tegen de spoorbaan, over de afsluiting en liep de sporen op. Op dit oogenblik kwam de reizigerstrein Moeskroen-Kortrijk, van 3 ure afgestoomd. Het dier werd gevat en aan stukken gereden.’
Het station van Marke was aanhorig aan het station van Lauwe (3e klas’) en rond 1947 aan dat van Kortrijk.
Norbert Samoy (Marke 1929 + Kortrijk 2002) volgde chef Van Coillie op in 1965 tot 1970, als laatste echte stationschef. Want dat jaar werd het station ( in 4e klas) afgeschaft omdat het reizigers- en goederenvervoer wettelijk onvoldoende was om verder te dienen. Albert Breye (1916-1989), lader C werd gemuteerd naar Lauwe. Tussen Van Coillie en Samoy, was André Bekaert( 1931-2014) nog dienstdoende chef. Het station was nog open voor het lossen en laden van goederen. Het station werd betiteld als een ‘onbewaakte stopplaats’ (een gewone spoorhalte). Er werden vanaf 1970 geen treinbiljetten meer uitgereikt.
Norbert Samoy was achteraf stationschef in Ertvelde tot in 1975, en van dan af in Zwevegem.
Marc Pattin, een treinbestuurder elektrische tractie, was de laatste die het stationsgebouw bewoonde. Het stationsgebouw werd met de grond gelijk gemaakt in maart-april 1985.
De overwegen 107 en 104 :
______________________
Aan de Pontestraat was overweg 107 gevestigd. Het spoorweghuis (ook ‘maisonette’ of ‘gardehuis’ genaamd, huis van de bareelwachter ,nu verdwenen) , was in de ambtsperiode van chef Van Coillie bewoond door Anna Dendievel met haar echtgenoot André Spriet ,die spoorlegger was (van 1952 tot 1971-72).
Verteld door Antoinette David (°1926, dochter uit een kroostrijk gezin van de hoeve David in de Pontestraat) : ‘In de jaren ’30 als ik terug kwam van school was de ‘travers’ (bareel) altijd toe vanaf 17 u. Toen moest ik vragen aan Martha Poleyn , die in het garde-huisje woonde, in die tijd, om de ‘travers’ open te draaien .Ze sloot hem om 17u. omdat ze moeilijk de treinen zag afkomen in de bocht langs de pannenfabriek.” Het gaat hier om Martha Deblomme, echtgenote van Michel Poleyn (Petegem-Oudenaarde). Hun zoon Victor trouwde met Henriette Maertens, dochter van René Maertens uit de Markebekestraat.
Rond 1880 was Petrus Huyzentruyt van Winkel-Sint-Elooi er bareelwachter.Hij woonde in de Marktstraat.
Dewitte Joseph (Rekkem 1848) staat ook vermeld als ‘garde route’ aan de Pontestraat (bevolking 1881), evenals Petrus Ignatius Holvoet (Marke 1858-Lauwe 1905)
Tot voor kort de eerste wereldoorlog was Hugo Derycke (vader van Rachel en Jeanne) werkzaam aan de overweg aan de Pontestraat. Hugo , soldaat bij het 12e Linieregiment ,overleed tijdens de 1e wereldoorlog te Dinard (Fr.) op 30 maart 1918. Zijn naam staat gegraveerd op het oorlogsmonument.
Tijdens de eerste wereldoorlog was Louis Honoré ( Leers Nord 1869) er bareelwachter. Hij kwam hier in 1909 toe uit Blandain en vertrok in 1920 naar Estaimpuis.
Het spoorweghuis ( rond 1970 verdwenen) aan spoorweg 104 (Leieweg) , was ten tijde van stationschef Remi Van Coillie bewoond door seingever Hector Pinnoo-Wyckhuyze (1891-1966) .Zijn zoon Gilbert, getrouwd met Yolena Missiaen , was schoenmaker en deed later dienst in Marke als 1e lader en werd vervolgens zaalwachter in Kortrijk. Georges Courtens (1918-1971), 1e lader volgde hem op. Hij was werkzaam onder de chefs Van Coillie en Samoy. Hij mocht toen ook biljetten verkopen aan de loketten. Na Hector deden nog verscheidene spoorbazen en spoorleggers dienst. Het was ook gedaan met de seingevers, want in 1951, bij de uitbreiding van het vormingsstation, verscheen op de spoorweg ter hoogte van de het viaduct aan de Aardweg, ‘Blokpost 10 ‘(7) , die met mechanische en elektrische bedieningen werkte. Meteen werd de kleine blokpost, die de wissels en seinen, alsook de rolbareel bediende , gelegen rechtover de ‘maisonette’ op de hoek van de Hermelijnstraat buiten dienst gesteld. Spoorlegger Rogier Verschuere-Vandamme ( was later smeerder van wissels) kwam in het ‘gardehuisje’ wonen in 1950-51 tot in 1956 . Vanaf 1964 tot 1970 was Louis Van Cauwenberghe-Bosman de laatste bewoner vóór de afbraak. Hij had zelfs graag het huis gekocht. De rolbareel werd vroeger met de hand bediend door de bareelwachter, die in de volksmond “barieredraaier” werd genoemd. Dat werk werd meestal gedaan door de vrouw. Aan overweg 104 bedienden de bareel : Dié François, Elisé Bostoen (Lauwe)…De automatische halve slagbomen vervingen rond 1958 de rolbareel. In tegenstelling wat men zou denken, moest de bewoner van het ‘gardehuisje’ huur betalen aan de ‘ijzerweg’ .
Een van de eerste bareelwachters aan overweg 104 was Petrus Debondt (Malderen 1816 –Marke 1885). Charles-Louis Vanhoenacker(e) (Marke 1823- Marke 1907) volgde hem op. Zijn vrouw Nathalie Daels (Lauwe 1820-Marke 1900) was de eerste uitbaatster van café “Het Hof van Brabant” (gebouwd in 1873) in de Rekkemsestraat (8). In die periode was ook Theodore Van Rysselberghe ,komende in 1862 van Anzegem, bareelwachter. We noteren ook nog Veronica Demans (Lauwe 1846) , echtgenote van Gustaaf Hermans als bareelwachtster (bevolking 1881).
Tijdens de eerste wereldoorlog was Victor Vansteenberghe er bareelwachter (Leieweg 1) tot de dag van zijn arrestatie (9). Hij kwam hier toe, in september 1900, van Deerlijk. Hij was geboortig uit Sint-Lievens Esse.
________________________________
Op 6 maart 1900 werd een project op tafel gelegd om een weg te maken naar het stationsplein. Hiervoor moest Baron Paul Bethune, senator in Aalst aangesproken worden , want die moest zijn zegen geven , aangezien men niet rond zijn gronden kon. Ook de kinderen Verspaille (10) ( hoeve op de hoek van de Koedreef en de Rekkemsestraat) moesten onteigend van 13 a 4 ca van het stuk Sectie A 124 . Dat project werd van tafel geveegd op 9 januari 1901 en vervangen door het plan, opgemaakt door het Ministerie van Spoorwegen, voor het leggen van een geplaveide weg (Michel Van De Wielestraat) van het stationsplein( de halte) naar de weg Kortrijk-Rijsel (Rekkemsestraat) ( brief van Smagghe 23 februari 1901 aan het gemeentebestuur)(11).Alles zou op kosten van de ‘ijzerweg’ zijn.
Op 26 maart 1900 werd aan de halte een telegraafdienst opengesteld.
In de loop van september 1900 , toen alles in kannen en kruiken was, stuurde burgemeester Baron Emmanuel de Bethune een aanvraag naar minister van Spoorwegen Julien Liebaert om de benaming van de halte “Marcke-lez-Courtrai” te wijzigen in “Marcke-sur-Lys”. De minister antwoordde :”En supposant que la dénomination de Marcke-sur-Lys soit topographiquement plus exacte, celle de Marcke-lez-Courtrai présente l’avantage de mieux indiquer la situation de la halte et d’éviter les confusions ainsi que les dévoyés…” Er kon , spijtig genoeg, niet afgeweken worden .Hij wees er ook op dat de briefwisseling bestemd voor de administratie voor de gemeente Marke gewoonlijk ook het onderschrift “Marcke-lez-Courtrai” ofwel “Marcke près de Courtrai” droeg. Indien de Bethune, in het algemeen, de naam “Marcke-sur-Lys” wenste te gebruiken moest hij zich wenden tot het departement Binnenlandse Zaken (Archief de Bethune).
Nog enkele bijzonderheden:
De NMBS werd opgericht op 23 juli 1926. De Belgische Staat bleef eigenaar van het net.
Het lijnvak Kortrijk-Moeskroen werd geëlektrificeerd op 24 mei 1981.
Op januari 2005 werd de NMBS vervangen door een holdingstructuur met drie vennootschappen: infrastructuurbeheerder Infrabel, spoorwegmaatschappij NMBS en de overkoepelende NMBS-Holding. Samen vormden ze de NMBS-Groep. Deze drieledige structuur bleef bestaan tot 31 december 2013 want die had nooit goed gewerkt. Op 9 januari 2013 greep de hervorming van de structuur van de NMBS-Groep plaats. Op 1 januari 2014 werd een tweeledig model in het leven geroepen: NMBS en Infrabel ( ‘175 Jaar Spoorweg in Harelbeke’ Dirk Viaene, 2014, 314blz.)
Wie waren de belangrijkste klanten die laadden en losten op de ‘loskoer’ (goederenstation) in Marke, tijdens de periode dat Remi Van Coillie stationschef was (1938-1965) :
De loskoer was gelegen achter het café ‘A la Gare’ (Koedreef) en strekte zich uit tot achter de bedrijfsterreinen van André Toye en de Ceramiek der Leie.
Het te bewerken vlas kwam toe uit Wallonië en Frankrijk in wagons van 5 ton, afgedekt met dekzeilen. Een fenomeen dat al in zwang was vanaf 1900. Vanaf het begin behoorden ook de pannenfabriek van Marke en de weverij De Witte-Visage tot de belangrijkste cliënteel.
Vlashandelaars:
Gebroeders André en Marcel Desmedt
Gerard en Paul Holvoet
Alfons Josson
Gebroeders Georges en Frans Wyseur
Gebroeders Omer en Gerard Flamen
André Toye, bouwmaterialen. Hij en zijn personeel laadden gewoonlijk zelf de wagons . Er kwam zand en cement toe (30 of 40 ton).André Toye laadde dan met een grote brede schop in een bakwagen alle zand op zijn vrachtwagen. Hij had dan praktisch een ½ dag werk. Het bedrijfspand grensde aan de spoorweg.
Gerard Dobbels, meststoffen en veevoeders.
Kolenhandelaar Jozef Van Hauwaert. Laadde zelf de vracht op camion.
De firma Van De Wiele loste zand. Laadde ook weefgetouwen voor het Oostblok. Er kwam ook schroot toe voor de ijzergieterij. Hiervoor werden voornamelijk platte wagons gebruikt.
Transport Gerard Nuyttens vervoerde ook veel voor Van De Wiele. Naast de gieterij in de Koedreef was een spooraansluiting, voor de aanbreng van wit zand uit Duitsland voor de vormen (‘moules’) (12).
De pannenfabriek van Marke laadde zelf de pannen op haar ‘loskoer’. Er kwamen ook veel kolen ( cokes ) toe voor de ovens.
Er liepen 2 sporen van de loskaai (goederenstation) naar de pannenfabriek.Er liep een spoor dwars door het Stationsplein (Koekuitsplein).Het andere spoor , gelegd in 1911,liep wat meer zuidwaarts, langs het huis van Achille Vanackere, naar de loskaai. Er werden pannen verstuurd naar aannemers , ook naar het buitenland.
Voor ‘Céramiques de la Lys’ ( N.V. Ceramiek der Leie gesticht in 1927, wijzigde in 1967 in N.V. Atelier Lannoo) was een spooraansluiting voor de aanbreng van klei, gewoonlijk wagons van 30 ton, voornamelijk uit Duitsland. Er werden ook tegels verstuurd. Het bedrijf paalde aan de spoorweg.
De firma De Witte-Visage bracht bijna dagelijks haar ‘pakjes’ en afgewerkte stoffen (weefsels)met de traditionele steekkar. Alles werd dan zorgvuldig geladen in de ‘pakwagen’ van de reizigerstrein, met bestemming binnen- en buitenland. Later kwamen de camions van het wegcentrum Kortrijk de colli’s ophalen. De NMBS nam expediteur N.V. Edmond Depaire over, die dan zelf de pakken gingen ophalen aan de fabriek zelf.
Petrus Casteleyn (Moorsele 1847 – Marke 1911), vlaskoopman was vóór 1911 de officiële voerman van de firma De Witte-Visage. Hij bezat 6 à 8 paarden. Hij baatte café “De Haan” uit in de Marktstraat. Zijn schoonbroer Victor Blomme, ook voerman, was met hem geassocieerd. Ze vervoerden vooral kolen van het station in Marke naar de fabriek. Zoon Georges Casteleyn zette de zaak verder.
Een andere zoon Hector was beenhouwer-cafébaas ‘In de Wapens van Marcke’ op Markeplaats.
Twee lossporen liepen dood op de ‘loskoer’. Er was ook een weegbrug en een ‘laadmal’ om het ladingsprofiel te respecteren en niet te overschrijden. De ‘laadmal’ was een boogvormige metalen constructie voor het bepalen van het maximum toelaatbare hoogte en breedte van de wagons met hun lading.
Eens werden varkens geladen. Dat gebeurde uiteraard éénmaal , want de omwonenden klaagden over de stank.
Hier volgt aan de hand van foto's wat meer verduidelijking , wat betreft de oorspronkelijke locatie van de gedenksteen.
De oorspronkelijke steen werd geplaatst in 1899 in de voorgevel van het derde en tevens laatste huis , links op de Markebeke . De volgende huizen werden veel later gebouwd.
Het eerste huis was café "De Marckebeke".In het tweede huis woonde tijdens de 2e wereldoorlog Jozef Rigole -Marie Castelein.
1/ Na het bombardement van 26 maart 1944 bleef een deel van café "De Markebeke" nog recht.
2/ Tijdens het bombardement van 26 maart 1944 liet Jozef Rigole het leven (°Kuurne 30-3-1869).
Zijn woning , naast café "De Markebeke' lag volledig in puin .Links is een deel van café "De Markebeke" zichtbaar.
3/ Op de derde foto is de oorspronkelijke steen zichtbaar. De huizen rechts ernaast werden later gebouwd.
Boven links: Julia Rigole en Agnes Rigole
Onder van l.n.r. : x x Georgette Duvilliers Marie Castelein Martha Castelein
De steen moet , om historisch correct te zijn, geplaatst worden in de voorgevel van de nu nog bestaande schuur van Polydore Lepere, later van Jerome Vandenweghe. Polydore was vlashandelaar en baatte ook naast zijn schuur café "Hendrik Conscience" uit.
In 1948 verscheen van de hand van Antoon Lowyck “Boerenkrijg in West-Vlaanderen”. De oplage was zeer beperkt. Het opzet van dat werkje was de plaatselijke gebeurtenissen van de Boerenkrijg in West-Vlaanderen aan een breder lezerspubliek kenbaar te maken.
Op de voorkaft van het boek staat een afbeelding van de beschadigde gedenkplaat in Marke. Die gedenkplaat van de ‘Gesneuvelde Boerenkrijgers’ werd geteisterd tijdens de beschietingen van 1940-45 .De foto werd in oktober 1948 genomen door Baron Jean de Bethune(Marke 1900-Marke 1981). Het ontwerp van de omslag was van A.&E. Schoonbaert en gedrukt op de persen van Schoonbaert te Sint-Andries.
Antoon Lowyck (°Brugge 1914-+Brugge 2005) werd priester gewijd in 1939 in Brugge. Hij was leraar aan het Sint-Amandscollege te Kortrijk van 1939 tot 1943 en aan het Sint-Rembertscollege in Torhout van 1943 tot 1945. Was in 1945 aalmoezenier bij de krijgsmacht, waar hij eervol ontslag kreeg in 1980. In 1958 was hij medestichter van het ‘West-Vlaams Verbond van Kringen van Heemkunde’ in Roeselare.
In het boekje dat 50 bladzijden telt wordt nauwkeurig een kort verloop van de Boerenkrijg weergegeven….”Op 8 Brumaire of Brigandsmaandag (29 oktober) grijpen uitvallen der Fransen plaats rond Kortrijk.’s Avonds echter moeten alle Franse colonnen zich terugtrekken binnen Kortrijk. Moordpartij te Marke en Kortrijk”. Gevechten te Walle en te Bellegem. Hoofdkwartier Staden.”
Vervolgens volgt een korte lijst van de gemeenten waar de Boerenkrijg uitbrak met het verloop van de feiten.
Op bladzijde 49 schrijft Lowyck in een bijvoegsel de tekst over, die te vinden is in ‘Rond Kortrijk’ van pastoor Slosse:
“De Markenaars die samen met andere landslieden in het vallen van den avond op de Rijselpoorte gingen schieten, waren Jan (Van) Steenhuyse, P. Tack en Soete. De Fransen als duivels die ontbonden zijn vielen uit stad, vervolgden, kapten en schoten al dood wat zij vonden, hoorden of zagen. Zo brachten zij 9 mensen om hals van Izegem, 12 van Ingelmunster enz. Te Marke vielen er ook 3 slachtoffers van hun woede. Ziet hier wat een 60 jarig vriend mij daarover schreef:’ Wel honderd keren heb ik van mijn grootmoeder horen vertellen, die altijd op de Markebeke gewoond heeft, hoe de Fransen rond den elven van de nacht, te peerde naar Marke kwamen afgedaald. Ik , zeide zij, blaasde mijn licht uit, om geen aandacht te verwekken, maar de knechten van de stokerij, een boogscheute verder, kwamen met een lanteren zien wat er gaande was, en sloten onmiddellijk de poorten. Maar de soldaten praamden ze open met hun peerden en gingen aan het moorden. ’s Anderendaags te zessen, heb ik in het huis der stokerij, later bewoond door kleermaker Zacharias Lepere het doorkorven lijk zien liggen van Jan Carlier, getrouwd met de dochter van Pieter De Castel, eigenaar van de stokerij, t’enden de gebouwen, bij de beke lag Augustin Vroman, die nog ademde en welhaast de geest gaf, en voor de staldeur lag J.B.Vroman, een jongeling van 26 jaar. De koeiwachter had het leven behouden met hem in het hondenkot te verschuilen. Die zelfde morgen lagen de soldaten lam dronke waar hier waar daar op het gebuurte, terwijl onze drie schutters van Marke, bevende van benauwdheid, nog verborgen zaten onder de brugge van de Markebeke. Later op de dag was’t processie van Kortrijk naar Marke om de vermoorden te zien.’Den Hert’ intussen, t’ halven de Rijselse wijk, kon het volk niet slikken, omdat er daar ook een vermoorde werkman lag.’nen Sissen Vandenbulcke.
Een gedenkteken van deze moorderij zit in de voorgevel, het eerste nevens de brugge, bewoond door Constantin Nuttin- Vande Ghinste. Hij zit er op zijn plaats niet en diende versteken te worden.
Men leest op die steen:
Voor God en Vaderland
Schonken hier hun leven
Op 28 oktober 1798
Augustijn Vromant
Oud 46 jaren
Jan Vromant, oud 26 jaren
Jan Carlier, oud 21 jaren
Vlamingen bidt voor
hunne ziel en volgt
hunnen heldenmoed na.
Baron Emmanuel de Bethune maakte de tekening voor de steen en R. Cagneaux voerde het werk uit.
Op zondag 3 september 1899 – weliswaar 101 jaar later- had in Marke een herdenking plaats. Een stoet trok van de Markebeke naar het dorp. De steen werd ingewijd door pastoor Leo Debrabandere ( 1842-1902 ,pastoor van 1895 tot 1902) . Op 4 september had een academische zitting plaats op het gemeentehuis met burgemeester Baron François de Bethune (1). De gedenksteen werd geplaatst aan de stokerij (op de verkeerde plaats), 1m58 hoog en 1m18 breed.”(2)
Ter die gelegenheid werd een zeer beperkt aantal gedenkpenningen uitgegeven.(zie foto’s)
Op de postkaart van de Markebeke (rond 1920) is de gedenksteen duidelijk te zien in de voorgevel van het huis rechts van de telefoonpaal (zie foto)
In 1969 kocht de gemeente een perceel grond aan de Belgische Staat ( 1a 30ca 92dm2 ).In 1973 kreeg arduinkapper Hugo Kesteloot de opdracht de steen te herstellen en te plaatsen in een gemetste muur op het pleintje. De gedenkplaat werd plechtig onthuld op 11 juli 1973.
Einde november 1978 werd het monument terug afgebroken en heropgebouwd.
Het werd onthuld en ingewijd door pastoor Joris Vandenberghe (1919-1998)(3) in bijzijn van schepenen Palmer Vandermeersch (1922-1994) en Maurits Bekaert (1935-1984), ere-secretaris Albert Vandaele(1925-2016) en Baron Emmanuel de Bethune( 1930-2011, toen schepen van Kortrijk)(zie foto).
(1)Burgemeester Baron Emmanuel de Bethune overleed op 19 juli 1909.
(2)De gedenksteen staat nu rechtover de Kasteeldreef op de Markebeke ,kadaster Sectie A 375 m3, maar nog niet op de juiste plaats. De gedenksteen zou moeten geplaatst worden in de voorgevel van de nu nog bestaande en zichtbare schuur van Polydoor Lepere.
(3)Joris Vandenberghe was pastoor te Marke vanaf 1972 tot 1988.
In alle dorpen en steden werden in 1930 de eeuwfeesten van de Belgische Onafhankelijkheid gevierd. In Marke had het college van burgemeester en schepenen, in zitting van 3 augustus, vastgesteld dat die feestelijkheden zouden plaats hebben op zondag 7 september ter gelegenheid van de jaarlijkse kermis. Hieromtrent werd aan alle verenigingsverantwoordelijken een omzendbrief gestuurd met de vraag hun deelneming te bekrachtigen.
In Kortrijk startten de feesten op 3 augustus met de openstelling van bijzondere tentoonstellingen. De nationale tentoonstelling van “Landbouwvruchten en Werktuigen” en van “Alle Neerhofdieren en Kweekmateriaal” in de grote hallen van de handelsbeurs in de Doornikstraat (zie voorkaft van een programmaboekje) liep van 27 tot 29 september. Een grote stoet met praalwagens en talrijke groepen trok op 15 augustus door de stad.
Op zaterdagavond 6 september werd op de kerktoren van Marke de Belgische vlag gehesen en de feestelijkheden werden door klokgeluid aangekondigd.
Op zondag 7 september werd kwart na 9 uur door de plaatselijke verenigingen vergaderd op Markeplaats vóór het oorlogsmonument om dan stoetsgewijs naar de kerk te trekken. De vlaggen werden in het koor opgesteld. Tijdens de hoogmis om 9.30 u. werd een bijzonder “memento” gewijd aan de bewerkers van België’s onafhankelijkheid en aan de oorlogsslachtoffers. Na de hoogmis “Te Deum”.
Op het programma stond een duivenprijsvlucht uit Clermont : de prijs van het Eeuwfeest.
Om 11 uur volgde een concert door de plaatselijke fanfare ‘Sint-Jan’.
In de namiddag om 15.30 u. vertrok de stoet waaraan de plaatselijke verenigingen, vreemde muziekmaatschappijen en de schoolkinderen deelnamen. Door de laatsten werden liederen gezongen. Na de optocht werd een bloemenhulde gehouden aan het oorlogsmonument , waar ook burgemeester Cyriel De Brabandere een toespraak hield.
Volgorde van de stoet:
1/Ruiters met de Belgische vlag.
2/Soldaten in oude en nieuwe klederdracht.
3/De fanfare ‘Sint-Jan’.
4/De ruitervereniging te paard.
5/De boerengilde met rijtuigen.
6/ De harmonie ‘Sint-Cecilia’ van Aalbeke.
7/De lustige kaartspelers van café ‘De Marckebeke’.
8/ De ‘Sportclub ‘van Marke. (zie foto)
9/ De ‘Wielrijdersgilde (Véloclub) Sinte Cathérine’.
10/ De boldersgilde ‘De Vereenigde Vrienden’.
11/ De handbooggilde ‘Sint-Sebastiaan’.
12/ De koninklijke schuttersgilde ‘Sint-Barbara’.
13/ De muziekmaatschappij ‘Sint-Leonardszonen’ van Bellegem.
14/ De duivenmaatschappij ‘De Kleine Liefhebbers’ met wagen.
15/ De onderlinge bijstand ‘Troost in Nood’.
16/ De ‘Bond der Kroostrijke Gezinnen’.
17/ De geitenkweekbond ‘ Sint-Drogo’.
18/ De muziekmaatschappij ‘De Leiegalm’ van Bissegem.
19/ De middenstandsbond.
20/ De vlasbazenbond – groep te paard – verbeelding Belgische steden.
21/ De muziekmaatschappij van Rollegem.
22/ Schoolkinderen: jongens – wagen van de landbouw.
23/ Schoolkinderen: meisjes – wagen ‘Verheerlijking van België’.
24/ De muziekmaatschappij ‘Sint-Cecilia’ van Lauwe.
25/ Bond van de opgeëiste werklieden (ZAB).
26/ De nationale strijdersbond 14-18 (N.S.B).
27/ Familieleden van oorlogsslachtoffers.
28/ Het genootschap van ‘Sint-Vincentius’.
29/ ‘De Parochiale Werken van Marke’.
30/ De kerkraad en de geestelijkheid.
31/ ‘De Commissie van Openbare Onderstand’ (COO).
32/ De gemeenteraad.
33/ De wagen van de negen provincies.
Ter gelegenheid van het eeuwfeest werd aan elke meewerkende vereniging of groep een bronzen herinneringsmedaille geschonken (zie afbeelding).
Het ‘Kristen Werkersverbond’, de turngilde ‘Voor Outer en Heerd’ en de ‘Vlaamsche Kring’ hielden zich afzijdig. Een lid van die laatste vereniging overhandigde mij een strooibiljet waarop hij ‘Eeuwfeesten’ in ‘geeuwfeesten’ had gewijzigd. Verder vertelde hij dat die feestviering een doorn in de ogen van de Vlamingen betekende: “Als Vlamingen kunnen we niet meevieren, want sinds de onafhankelijkheid in 1830 is het Vlaams van tafel geveegd en moeten wij vechten voor herstel en erkenning van onze rechten.”
Misschien zal er opgemerkt worden dat de plaatselijke voetbalclub ‘F.C. Marke’ ontbrak op deze viering, om de loutere reden dat na ontbinding in 1928 de club herstartte in 1935. ‘F.C. Marke’ was officieel lid van de Belgische Voetbalbond vanaf 1924.
Om 17u. richtte de ruitervereniging een ringsteking in.
Vanaf 18.30 u. hielden de muziekmaatschappijen van Bellegem, Bissegem,Rollegem en Lauwe achtereenvolgens een concert.
’s Avonds werden de gemeenteplaats en het oorlogsmonument prachtig verlicht.
Op maandag 8 september werden de echtelingen Remi Haezebrouck- Philomène Scherpereel ter gelegenheid van hun gouden jubileum plechtig ontvangen op het stadhuis. In de namiddag werd een prijsschieting “Kampioenschap van het Eeuwfeest” ingericht door de koninklijke schuttersgilde Sint-Barbara .Hierover staat bijna niets vermeld in het archiefboek van deze gilde. Om 16 u. volksfeesten en wielrijderskoersen aan de Prinsenhoek.
Op dinsdag 9 september in de namiddag hield op haar beurt de schuttersgilde ‘Sint-Sebastiaan’ een handboogschieting.
Woensdag 10 september om 15u. had een koninklijke prijsschieting plaats voor de leden van de ‘Sint-Sebastiaan’ en een uur later werd op Markeplaats een geitenkeuring gehouden ,ingericht door de ‘Sint-Drogogilde’. Om 19u. gaf de ‘Sint-Jansfanfare’ een prachtig concert.
Zondag 14 september werd afgesloten met een concert door de harmonie
“Hoger Op”, gevolgd door een concert door de velofanfare ‘Eendracht’ van Deerlijk en wielrijdersfeesten.
Foto: “Sportclub” op de hoek van de Markekerktraat en de Rekkemsestraat.
De twee huisjes op de achtergrond werden afgebroken in 1936 om plaats
te maken voor café ‘Het Sportpaleis’( nu ‘De Loco’)
Wie de woorden “liggende wip” of “liggende pers” hoort uitspreken denkt onmiddellijk aan boogschieten. Inderdaad naast het boogschieten op staande wip ontstond ook het boogschieten op liggende wip. Bij dat laatste konden de boogschutters bij gelijk welke weersomstandigheid hun sport binnenshuis beoefenen. Vooral tijdens de winter kon buiten, omwille van de kou of het onguur weer, niet “geschoten” worden. Er werden sporen gevonden van een boogschuttersvereniging op liggende wip in Marke met de naam “De Ware Vrienden” in het begin van de 20e eeuw ( zie afbeeldingen). Die vereniging moet met het uitbreken van de eerste wereldoorlog van de kaart zijn geveegd.(1)
Om na de oorlog op liggende wip te kunnen schieten moest men zich naar Lauwe of Moeskroen begeven. Men moest wachten tot 1931 ,toen 9 liefhebbers van het boogschieten , onder de leiding van Arthur Vandenberghe (1898-1983)(2) uit Marke ,de koppen bijeen staken om een schuttersvereniging op liggende wip op te richten.
Die werd “De Verenigde Vrienden” genoemd.
De negen mannen waren ook lid van de vereniging op de staande wip Sint-Sebastiaan in Marke:
Cyriel Ameye (+1949)
Theophiel Cagnie (+1949)
Julien Wyseur (+1967)
Emiel Robecyn
Georges Delcroix (+1986)
Jan Debuysere
Achiel Vandecasteele (+1943)
Gerard Brasseur (+1990)
Arthur Vandenberghe (+1983)
Ze legden de nodige centen uit om een liggende wip aan te kopen. Hierbij werd opdracht gegeven aan Despriet, een smid uit Bissegem ,en waarvoor 756,5OFr. werd betaald. De wip (een aantal ijzeren dwarsstangen met pinnen waarop de oppervogel, de zijvogels en de kallen werden gestoken) werd dan met de hoofdvogel en de zijvogels op 17m. afstand geplaatst. De koningsschieting was het hoogtepunt van het schuttersjaar.
“De Verenigde Vrienden” namen hun intrek in de Marktstraat in café “Het Hof van Commerce”, toen bewoond door Edmond Verhaege- Zulma Petit. In 1938 daagde een nieuwe lokaalhouder op: Georges Delcroix-Elisa Vanrobaeys. Hij doopte het lokaal om in “Het Schuttershof”, omdat ,volgens hem, “het beter paste” ,aangezien het hier ging om het oord van de karabijnschutters St. Barbara en van de boogschutters op de liggende wip. Na 1940 werden nog schietingen gehouden tot in 1943, want bij de bombardementen van 13 mei vernielde een bom het lokaal, dat niet meer werd herbouwd. De bogen werden ontspannen en geborgen.
In 1945, kort na de bevrijding werden pijlen en bogen weer bovengehaald en namen de schutters op de liggende wip, hun intrek bij Gerard Mulie –Antoinette Levecque, in café “In de Goude Leerze”, in de Kloosterstraat (3). De boogschutters konden hun wip plaatsen in de “bolletrog”, want dat “bolderssport” was aan het slabakken . Van dan af werd besloten een nieuwe naam te geven , “De Leerzeschutters” in vervanging van “De Verenigde Vrienden”. Het aantal leden groeide stelselmatig aan zodat het lokaal te klein werd en dat er moest uitgekeken worden naar een nieuwe locatie. Gerard Mulie en Antoinette verlieten het café in 1955 om plaats te maken voor Raphaël Goegebeur – Marie-Madeleine Dewildeman.
Van 1932 tot 1961 werden, noch kasboek, noch dagboek (verslagboek) bijgehouden, ofwel was alles zoek geraakt.
Alleen enkele losse kasnota’s (inkomsten en uitgaven) getuigen van het voortbestaan van de vereniging van 1932 tot 1940. In 1943 werden 3 missen opgedragen voor de zielsrust van 3 leden : Aloïs Vandenweghe (+1942) – twee oorlogsslachtoffers Achiel Vandecasteele (1943) en Arsène Delcour (+ 1943). Vanaf 1961 werd opnieuw een kas- en verslagboek bijgehouden.
Gelukkig konden aan de hand van de koningshalsband gemakkelijk de koningen weergevonden worden vanaf 1953 tot 196O, zijnde de start van het nieuw verslagboek (4). Volgens het boek, uitgegeven in 1981 ter gelegenheid van het 50 jarig bestaan, zou het bestuur in 1955 er zo uitgezien hebben:
Erevoorzitter: Baron Jean de Bethune (+1981)
Voorzitter: Omer Vandermeersch (+ 1960)
Schrijver : Roger Mulie(+1970)
Bestuursleden: Gerard Bourgois (+1976)– Gerard Brasseur(+1990) – Georges Dermaux (+1992).
De koningen:
1953 : Albert Vancauwenberghe
1954 : Gerard Mulie
1955 : Gerard Mulie
1956 : Raphaël Goegebeur
1957 : Raphaël Goegebeur
1958 : Christophe Van Maris
1959 : Daniël Goegebeur
1960 : Gerard Bourgois
Op 22 april 1961 werd gezorgd voor een nieuw bestuur:
Erevoorzitter : Baron Jean de Bethune
Ere-Ondervoorzitter : Gerard Bourgois
Voorzitter : Dr. Roger Maes (+1996)
Ondervoorzitter : Albert Vancauwenberghe (+1992)
Secretaris : Michel Desmet (+1999)
Schatbewaarder : Raphaël Goegebeur (+1989)
Perscommissarissen: Robert (+2001)en Roger Dejaegher
Inmiddels werd het lidgeld verhoogd van 20Fr. naar 50Fr.
Het jaar 1962 werd gekenmerkt door de feestviering en een grote schieting ter gelegenheid van het diamanten schuttersjubileum van Gerard Bourgois, die overladen werd met bloemen en planten.
In 1963 werd Arthur Vandenberghe 65jaar en daar paste een huldeschieting bij. Deze traditie zou behouden blijven zo lang Arthur verjaarde.
Op 26 oktober werd een afstandsakte ondertekend waarbij de wip, die nog altijd toebehoorde aan Arthur Vandenberghe , eigendom werd van de “Leerzeschutters”.
Het vervolg van de lijst met de gekroonde schutters:
1961 : Michel Desmet
1962 : Aloïs Verhue
1963 : Aloïs Verhue
1964 : Aloïs Verhue: koning : werd de 1e keizer
Aangezien er een keizer was werd weer overgegaan tot een
koningsschieting met Roger Maes als koning.
Bij de huldeschieting van Aloïs Verhue als keizer telde men
127 schutters.
1965 : Karel Vandenberghe
1966 : Palmer Vandermeersch
1967 : Roger Decaluwé
1968 : Roger Decaluwé
1969 Roger Decaluwé : koning en keizer.
Johnny Verbrugge werd koning bij de nieuwe koningsschieting.
1970 : Willy Nolf
1971 : Willy Nolf
1972 : Willy Nolf: koning en keizer.
René Vandenbogaerde werd de nieuwe koning.
1973 : Achiel Coolsaet
1974 : Germain Vandekerckhove
1975 : Johnny Goegebeur
1976 : Georges Loncke
1977 : Germain Vandekerckhove
1978 : Robert Cagnie
1979 : Georges Loncke
1980 : Georges Loncke
1981: Georges Loncke koning en keizer
Gaston Geeraert werd de nieuwe koning.
1982 : Hans Vandenberghe
1983 : Roland Vercouter
1984 : Werner Vandenbulcke
1986: Laurent Degroote
1987: Werner Vandenbulcke
1988: Werner Vandenbulcke
Telkens werd aan de koning als aandenken een foto geschonken, die dan in de feestzaal van het lokaal prijkte.
In 1965 : een grote opluchting, want wat de leden al lang verlangden werd werkelijkheid, een nieuw ,beter en ruimer lokaal was in aantocht. Raphaël Goegebeur had de schrijnwerkerij van Jules Vandenberghe in de Markekerkstraat aangekocht en na veranderingswerken omgetoverd tot café “Het Schuttershof”.Meteen ging op 30 januari 1965 de openingsschieting door. Er kwamen 132 schutters van alle kanten. Het startsein werd gegeven door burgemeester Aimé Bekaert, die zich gelastte met de welkomstgroet en zelfs de 1e pijl loste.
Op 30 oktober 1966 werd voor het eerst een nieuw gildevaandel ingehuldigd. Mevr. Palmer Vandermeersch (Christiane Vanlanckeren) aanvaardde het meterschap en Baron Emmanuel de Bethune het peterschap. Vaandrig was Karel Vandenberghe. Alle gildeleden, 28 in totaal, verzamelden in het lokaal. Enkele vreemde schuttersdelegaties waren aanwezig. Ook de fanfare Sint-Jan was van de partij . Pastoor André Goderis (5)wijdde de vlag. Dr. Maes hield een toespraak (6). Alle leden werden van toen af uitgerust met een soldatenmuts, zoals uit de vooroorlogse soldatentijd. De waardigheden van het lid werden met sterren en strepen aangeduid op de muts. De keizer kreeg een grote keizerskroon als graad. Zodra een koning gekend was werd het kenteken op zijn gildemuts aangebracht. Bij de wedstrijden in het omliggende hadden onze Markse boogschutters met hun soldatenmuts , waar het “flosje” hun in de ogen hing, veel bekijks maar dat belette hen niet om de hoofdvogel te schieten.
Op 14 augustus 1967 werd het briljanten schuttersjubileum gevierd van Gerard Bourgois. Deze jubileumschieting op twee liggende wippen kende veel bijval , want bijna 15O schutters waren opgekomen.
In november 1967 nam Michel Desmet ontslag als secretaris, maar fungeerde verder als gewoon lid.
Hoe verliep nu een koningsschieting (7). We volgen die van 11 november 1967:
“ Om 16 uur, met een uur vertraging op het voorziene uurrooster werd met 28 leden gestart om de koningstitel 1967 te betwisten. Van meetaf werd een felle strijd gevoerd, want van in de eerste ronde reeds werd de sire vogel van zijn troon gehaald door vriend Germain Vandekerckhove, natuurlijk gevolgd door luid applaus. Zijn boezemvriend Roger Decaluwé volgde in de tweede ronde dit voorbeeld na en drie manschappen nadien werd dit voorbeeld opnieuw nagevolgd door ons nieuw lid Roland Demuynck, zodat we reeds met drie kandidaten koningen stonden. Luid applaus vergezelde natuurlijk deze mooie scheuten.
Er diende dan gewacht tot de vijfde ronde alvorens de koningsvogel voor de tweede maal werd neergehaald door Roger Decaluwé. Het werd langs de ene zijde stil en langs de andere kant werd er geweend door ons jongste lid Johnny Goegebeur, omdat hij niets kon lossen zoals hij wilde. Ontroerend was het op dit ogenblik met de kleine Johnny.
De zevende ronde kwam en vriend Urbain Santens kwam in actie en velde met een machtig schot de sire vogel neer. Dit kreeg navolging ,want allen kwamen volledig onder doom. Opnieuw kwam de beurt van Urbain Santens, die terug de koningsvogel voor de tweede maal neervelde, onder hevig gejuich. De spanning steeg en toen vriend Roger Decaluwé zijn negende schot loste was het muisstil maar plots een bonk en voor de derde maal stuikte hij de koningsvogel naar beneden. Kwam dan de eindbeurt en laatste kans om gelijk te stellen voor Santens en waarempel de flinke “Bain” gaf de koningsvogel een flinke klop dat hij opnieuw van zijn troon stuikte. Alle ogen werden dan gevestigd op de eindbeurt van Roger Decaluwé, maar ondertussen kwam de lokaalbaas nog eens de grote vogel neer te vellen. De beurt, Decaluwé stelde ongehoord, de pijl vertrok maar hij trof de nodige roos niet.
Er diende tussen Decaluwé, vol zenuwen, en Santens, kalm en bezadigd gekampt te worden. Ieder toeschouwend lid beleefde een poosje schuttersfestijn. Over vijf ronden werd er gekampt(8). Machtige scheuten werden door beide rivalen gelost, maar er diende gewacht te worden tot de vijfde ronde alvorens de sire vogel door de beide kampers naar beneden gehaald werd.
Er werd verder gekampt. Iedere ronde uit. Prachtige schoten werden gelost, tot eindelijk in de zestiende ronde der kamping onder overdonderend gejuich en met de beste wensen der gildeleden Roger Decaluwé de koningsvogel opnieuw van zijn troon deed daveren en zich de koningstitel 1967 toeëigende.”
Op 3 februari 1968 werd een nieuw bestuur gekozen:
Erevoorzitter: Dr. Roger Maes
Deken: Gerard Bourgois
Ondervoorzitter : Arthur Vandenberghe
Voorzitter : Albert Vancauwenberghe
Secretaris : Michel Desmet
Schatbewaarder : Raphaël Goegebeur
Perscommissarissen: Robert Dejaegher en Roger Decaluwé
Vaandrig : Karel Vandenberghe
Keizer : Aloïs Verhue
Koning : Roger Decaluwé
Om dat ambt te aanvaarden moest volgende eed afgelegd:
“Ik zweer bij het gildevaandel de maatschappij “De Leerzeschutters” getrouwheid en deze in alle oprechtheid en zonder winstbejag te zullen dienen.”
Op 16 juli 1969 moest het bestuur opnieuw naar de stembus:
Voorzitter: Albert Vancauwenberghe
Ondervorzitter : Arthur Vandenberghe
Secretaris : Michel Desmet
Schatbewaarder : Raphaël Goegebeur
Hulpsecretaris : Daniël Goegebeur
1e Perscommissaris : Roger Decaluwé
2e Perscommissaris : Willy Nolf
Op 31 augustus 1969 was er de viering van het 35 jarig bestaan van de maatschappij. Waarschijnlijk slecht ingelicht, stond er in een verslag te lezen dat de liggende wip gesticht werd in 1934. Voor de eerste maal in annalen van de Markse handbooggilde werd er aangedurfd met 3 liggende wippen te werken: 1 in het lokaal en de 2 andere in de magazijnen van medebestuurslid Willy Nolf, die bereidwillig het nodige materiaal tot de oprichting van de schutplaatsen voor de 2 wippen ter beschikking stelde. Men kon vaststellen dat 72 schutters uit 17 verschillende maatschappijen kwamen kampen voor het grote geldgewin.
In 1970 nam Michel Desmet zijn ontslag.
In 1973 werd een ledenlijst opgemaakt : 35 leden ,alfabetisch gerangschikt:
Blomme Willy Laperre Gilbert
Curt Blomme Madeleine Labeeuw
Gerard Bourgois Roger Maes
Gerard Brasseur Willy Nolf
Albert Cagnie Filip Pycarelle
Robert Cagnie Emmanuël Theys
Achiel Coolsaet Albert Vancauwenberghe
Roland Degroote Daniël Vanbelle
Robert Dejaegher Germain Vandekerkckhove
Roland Demuynck René Vandenbogaerde
Hubert Devolder Arthur Vandenberghe
Roland Dubois Karel Vandenberghe
Daniël Goegebeur Paul Vandenberghe
Raphaël Goegebeur Johnny Verbrugge
Johnny Goegebeur Germain Vereecke
Aloïs Verhue
In 1974 gaf voorzitter Albert Vancauwenberghe zijn ontslag, maar bleef in de gilde als gewoon lid. Arthur Vandenberghe nam zijn plaats in als voorzitter. Aloïs Verhue overleed in 1974.
Op 18 augustus 1978 gaf Raphaël Goegebeur ontslag als schatbewaarder. Germain Vandekerckhove werd zijn vervanger. Gedurende het jaar 1978 tekende men ook nog wat onaangenaamheden : nl. jongeren die zich lieten horen, de maatschappij was niet meer zoals ze vroeger was, de jeugd wenste een afvaardiging in het bestuur, enz….Maar in de vergadering van 17 september werd alles eens kordaat aangepakt en …de “Leerzeschutters” boerden voort.
Beschrijving van de koningsschieting van 8 november 1980 :
“Om 15 uur waren 24 schutters opgekomen om aan de koningsschieting deel te nemen. De voorgaande koning Georges Loncke had 3 scheuten (schuttersjargon) vooraf. Bij zijn derde schot velde hij de hoofdvogel.Daarna werd de eerste ronde aangevat en daar viel de hoofdvogel voor de 2e maal dit door Gaston Geeraert. In de 2e ronde viel hij geen enkele maal. In de 3e ronde werd hij geschoten door Laurent Degroote. In de 4e ronde geen enkele maal. In de 5e ronde viel hij voor de 2e maal door de voorgaande koning Georges Loncke. In de 6e ronde viel hij door Germain Vandekerckhove. In de 7e ronde voor de 2e maal door Germain Vandekerckhove en voor de 2e maal door Gaston Geeraert. In de 8e ronde viel hij voor de 3e maal door Georges Loncke. In de 9e ronde voor de 2e maal door Laurent Degroote. De 10e ronde was beslissend: voor de 3e maal door Germain Vandekerckhove, maar voor de 4e maal door Georges Loncke.
Georges Loncke is dus koning en dat voor de 2e maal.” Het jaar nadien werd Georges Loncke keizer( voor de 3e maal koning).
In 1980 werd een schieting gehouden ter gelegenheid van de komst van de nieuwe lokaalhouders Johnny en Marleen Goegebeur (Johnny was de zoon van Raphaël) : 2 toppen van 500
2 zijden van 250
40 vogels van 100
En dit zowel voor wip 2 als voor wip 1.
Georges Loncke werd in 1981 koning en keizer. Hij zou de laatste keizer zijn in het bestaan van de “Leerzeschutters.”
Werner Vandenbulcke schoot zich in 1984 tot laatste koning en vestigde zich als lokaalhouder. De “Leerzeschutters” hielden het voor gezien en de boog bleef achter.
Werner Vandenbulcke wilde het over een andere boeg gooien: nl. het doelschieten. Maar het doelschieten kwam zo goed als niet van de grond.
(1)Het zou wel eens kunnen dat Arthur Vandenberghe weet had van een vereniging genaamd “De ….. Vrienden”. In 1902 werd in café “Au Faison Doré” (geboortehuis van Arthur) op de liggende wip geschoten, met als hoofdprijs een “vet konijn”. Hetzelfde jaar werd een schieting gehouden in café “De Vlasboot”en in 1908 in café “In de Wagenmakerij”. Gustaaf Dermaux (vader van Georges Dermaux) was toen koning. Constant Vandorpe, Richard Verscheure en Gaston Moreels werden als leden vermeld (zie afbeeldingen).
(2)Jules Vandenberghe, de vader van Arthur, was geboren in café “De Kroon”in de Rekkemsestraat. Bij zijn huwelijk ging Jules café “Au Faisan Doré” ,op de hoek van de Hemelrijkstraat en de Rekkemsestraat, uitbaten. Arthur is er geboren in 1898 en zijn broer Paul in 1901. Jules , aannemer van timmerwerken zette in de Markekerkstraat het gebouw dat nu café “Het Schuttershof” is.
(3)In allerijl wendde Arthur Vandenberghe zich tot Gerard Mulie “In de Goude Leerze”, doch de “bolletrogspelers” waren niet akkoord, onder andere ,Jerome Ostyn, Achiel Ostyn en René Vandaele. De “bolletrog” was immers een ideale locatie. Men trok ook met die vraag naar café “Au Jardin Botanique” bij Remi Duhem, maar daar was geen plaats.
Gerard Mulie en Antoinette Levecque trouwden in 1929. Ze volgden Henri Mulie (+1934), vader van Gerard op. Het café was eigendom van brouwer August Tack van Kortrijk. Gerard was in 1930-31 stichter van de duivenmaatschappij “De Leieduif”, met als eerste bestuursleden Alfons Decock, Albert Van West, Omer en Theophiel Herreman en Cyriel Pauwels.
(4)Op 22 november 1971 werd in de bestuursvergadering eenparig beslist 100 pijlen en een ketting aan te kopen met de medailles , waar de namen van de koningen en de keizers op gegraveerd werden. Dat alles werd besteld aan Erwin Braekeveldt.
(5)André Goderis, geboren te Harelbeke in 1904, was pastoor in Marke van 1959 tot 1972. Hij overleed te Kortrijk in 1979.
(6)Tijdens de toespraak van voorzitter Dr. Roger Maes vernamen we “….het nadien elders ondergebrachte lokaal , café De Leerze, Kloosterstraat, hetgeen hij een krot noemde maar waar de gilde, alhoewel ze het er heel moeilijk had wegens kleine gelagzaal en onmogelijke schietplaats, waar zelfs balken zijn moeten uitgezaagd worden om de schutters hun boog te kunnen aanspannen tot schieten en bij hevige regen de schietplaats overstroomde, haar begin van bloei heeft gekend”. De spreker bracht ook hulde aan de huidige lokaalhouders Raphaël Goegebeur en zijn vrouw.
Georges Dermaux, de voorzitter van de zustermaatschappij Sint-Sebastiaan richtte een woord van dank aan alle “Leerzeschutters” om hun prestaties die ze leverden bij de schietingen op de staande wip. Telkens waren ze talrijk aanwezig.
(7) Bij een koningsschieting mocht ieder lid of schutter beurtelings volgens lottrekking 10 “scheuten” ( 1 “scheut” per lid) leveren. De schutter die het meest in zijn 10 “scheuten” de hoofdvogel afschoot was koning. Telkens de hoofdvogel werd afgeschoten plaatste men er een nieuwe op.
Indien nog geen koning gekroond werd na de tien beurten dan werd verder geschoten, tot een winnaar gekend was.
Hij die het jaar ervoor koning was mocht dat jaar 3 “voorscheuten” hebben. Mocht hij tijdens die 3 “voorscheuten” 1 maal de hoofdvogel afschieten dan was hij koning.
Iemand die 3 maal koning na elkaar was werd gekroond tot keizer. Maar datzelfde jaar werd ook een nieuwe koningsschieting gehouden.
(8) De laatste jaren werd na een gelijke stand in de 10 ronden, een extrabeurt van 3 scheuten onder de kampers gespeeld. Indien in die 3 ronden de stand nog gelijk was, dan schoot ieder van hen elk op beurt.De eerste die de hoofdvogel neerhaalde was koning.
FOTO van 1966 : met soldatenmuts: v.l.n.r. Karel Vandenberghe,Paul Vandenberghe en Arthur
Vandenberghe. Uiterst rechts André Vandenberghe, onderwijzer in Marke.
FOTO koningshalsband.
FOTO nieuwe vlag in 1966: v.l.n.r. Albert Vancauwenberghe,Arthur Vandenberghe,Karel Vandenberghe,meter Mw. Palmer Vandermeersch (Christiane Vanlanckeren),Dr.Roger Maes,peter Baron Emmanuel de Bethune en Michel Desmet.
Op de begraafplaats van Marke ligt welgeteld één Britse militair begraven: private (= soldaat) James H. Birtwell van het 17th Battalion van de Lancashire Fusiliers van de 104th Brigade. Hij overleed in tragische omstandigheden in Marke op 20 oktober 1918, amper drie weken voor het einde van de vijandelijkheden.In de registers van de Lancashire Fusiliers stond als enige vermelding bij zijn overlijden :”Overleden op 20 oktober 1918.”Een verdere doodsoorzaak was er niet genoteerd.
Soldaat James Birtwell werd op 24 mei 1896 geboren in Clitheroe, Lancashire en was de vierde zoon van het echtpaar Thomas Birtwell. Vader Birtwell was toezichter in een houthandel die leverde aan de vliegtuigfabriek in Southport. James werkte in Preston, maar zijn wens om bij het leger te gaan was zo sterk dat hij al in maart 1915 het kaki uniform van het Britse leger droeg.
Als 18-jarige, in januari 1915, meldde James Birtwell zich als vrijwilliger aan en werd hij ingelijfd bij het 17th Battalion Lancashire Fusiliers, ook gekend als het "1st South East Lancashire Battalion". Dit was aanvankelijk een echte Bantam-eenheid. Aan de hand van dit gegeven kan met zekerheid worden gesteld dat James klein van gestalte was, maar daarom niet zwak. Zijn bataljon is tijdens de Eerste Wereldoorlog voortdurend tussen de Somme en Vlaanderen actief geweest.
Bij het geallieerde eindoffensief in september en oktober 1918 moest het 2de Britse Leger Kortrijk veroveren. Het 17th Battalion Lancashire Fusiliers van de 104th Brigade, die deel uitmaakte van de 35th Division, speelde een belangrijke rol in de gevechten rond de Leie, in de "Slag om Kortrijk". De 106th Brigade had in de nacht van 18 op 19 oktober tevergeefs geprobeerd om de Leie over te steken in Marke. Op plotseling bevel stak de 104th Brigade diezelfde nacht om 2 uur in de morgen de Leie over. Het 17th Battalion deed dat ten westen van Marke, over een "voetbrug van één plank", en nam zijn positie in aan de oostelijke grens van het dorp. De Duitsers hadden zich volledig teruggetrokken. Het kasteel de Bethune, dat zwaar onder het artillerievuur van de Britten had geleden toen ze nog aan de overkant van de Leie lagen, werd door de Britten ingenomen.
Goed een dag na zijn oversteek over de Leie verloor James H. Birtwell op 20 oktober 1918 het leven. Lance Corporal Alfred Chas Taylor, gewezen geestelijke, administratief medewerker op het kasteel, kreeg de pijnlijke taak het droevige nieuws aan Birtwells ouders mee te delen. Zijn getuigenis , verschenen in een artikel van de “Clitherhoe Advertiser” van 15 november 1918 ,leert ons iets over de tragische omstandigheden waarin James kwam te sterven.
"Ik was een tijdje bij hem en amper een paar minuten vroeger hadden we nog gepraat. Het droevig voorval gebeurde in het compagniebureau, waar de ongelukkige James kwam informeren naar het nakende afzwaaien.Het is niet volledig duidelijk hoe het gebeurde, maar de meest aannemelijke verklaring schijnt te zijn dat een niet ontploft stuk munitie ongelukkigerwijze samen met de kolen in een vuurhaard terecht is gekomen en ontplofte. Loden kogels vlogen in het rond en troffen hem in het hoofd, met de onmiddellijke dood tot gevolg.Het mag een kleine troost zijn te weten dat hij niet geleden heeft.Jim was graag gezien door de jongens van zijn bataljon en zij betreuren allen zijn dood . We hebben hem begraven in een stemmig klein burgerlijk kerkhof ( was dan nog rond de kerk zelf), en een kruis duidt zijn graf aan.”
James werd gedood bij het ontsteken van een kachel in een bijgebouw van het kasteel de Bethune, door de ontploffing van tussen de kolen vermengde munitie, daar achtergelaten door de Duitsers...
James H. Birtwell was drager van de Distinguished Conduct Medal (DCM), een hoge Britse onderscheiding voor militairen in het Britse leger die zich in gevechten door hun moed hebben onderscheiden. Hij werd in 1916 vereremerkt met deze medaille nadat hij gedurende 3 dagen als koerier had gefungeerd tussen het Britse en Franse leger, over een afstand van 700m. Onder hevig granaatvuur en zonder dekking was hij erin geslaagd verschillende orders en berichten over te brengen. Door zijn grootmoedige inzet had hij het contact tussen de geallieerden kunnen verzekeren.
Private Birtwell werd in 1918 begraven op het kerkhof rond de kerk van Marke. In 1955 werd zijn graf overgebracht naar de nieuw aangelegde begraafplaats, waar hij nog altijd in vrede rust.
DE GESCHIEDENIS VAN DE SCHUTTERSGILDE SINT-BARBARA TOT HET EINDE VAN DE 19e EEUW (2)
VERVOLG VAN DEEL 1
____________________
( 12) De smidse stond in de Markekerkstraat tussen de kerk en café “De Anker” ,bewoond door Emile Levecque. Joannes Baptist Robbe was hier smid sinds 1764. Hij werd in 1807 opgevolgd door zijn schoonzoon Romanus Delembre (1783-1855), die getrouwd was met zijn dochter Sophie Robbe. Karel ( 1819-1879), zoon van Romanus , werd smidsbaas en bleef ongehuwd. Joannes Dewilde (+1905) trouwde in 1861 met Adèle Delembre (+1902) zuster van Karel. Diens schoonzuster Sophie Delembre was medestichteres van het klooster. De zonen Karel en Valère Dewilde mochten het smidsambt van Karel Delembre overnemen. Het hele gebouw werd , spijts een smeekschrift van de gebroeders Dewilde aan de familie de Bethune,in 1906-07 afgebroken. Beide smeden trokken naar Lauwe.
( 13) De “Boondriesmolen” lag op de Pauvre Leute, naast het hoevetje ten noorden van de Watervalstraat. Een kleine watervijver is het resultaat van het verdwijnen van de grondvesten. Het was een staakmolen. Hij heeft ook nog gediend als schietoord voor de boogschuttersgilde Sint-Sebastiaan. Hij verdween in 1889.
(14)De kerk van Bissegem lag toen zeer dicht bij de Leie.
(15)Aloïs (Maurice) Levecque (Marke 1893 – Lauwe 1986) :”mijn vader Emile was op het einde van de 19e en begin 20e eeuw bedienaar van de 2 kanonnen.Wij woonden toen in café “De Anker” in Markekerkstraat, naast de smidse van Dewilde. De kanonnen konden afzonderlijk gebruikt worden. Vooraan en achteraan waren 2 wielen. Ze werden gebruikt bij speciale evenementen. Hij stak langs voor papier en “poer” en een hete staaf werd langs achter tegen het “poer” gedrukt. Begin 20e eeuw stonden die kanonnen nog op grond van Brasseur op de hoek van de Van Belleghemdreef. De kanonnen werden bij het begin van de eerste wereldoorlog in de wal van de oude pastorie gegooid, opdat de Duitsers ze niet zouden opeisen.”
(16)Het perceel waarop het café stond , behoorde in grotere oppervlakte toe aan Emile Florin (Kortrijk). In 1873 kochten Edouard en Henri Vanhoenackere, vlaskooplieden, een perceel en bouwden twee huizen met een “suikerijast”,en Eduard werd biertapper rond 1883 . Zijn café kreeg als logo “Het Hof van Commerce” . In 1889 verliet Edouard Marke en verkocht het huis aan brouwer Théophile Vander Ghinste-Salembier uit Rollegem (Brouwerij Bockor). In 1889 verscheen als uitbater Ivo Petit- Marie Ghyssel . Na zijn overlijden in 1905 tapte zijn weduwe voort tot haar overlijden in 1922.
(17)Op zondag 28 oktober 1798 was er schuttersfeest in Marke. In onze gemeente waren geen Franse soldaten gelegerd, wel in de Magdalenastraat in Kortrijk. ’s Nachts trokken drie Markse schutters van de gilde Sint-Barbara (Joannes Steenhuyse, Petrus Tack van het Goet te Tollenaers en een Soete), waarschijnlijk overmoedig geworden door het drankgebruik, naar Kortrijk, waar ze in de Magdalenastraat enkele schoten losten. Ze werden achtervolgd door de Franse ruiters. De drie Markse helden verstopten zich onder de Markebekebrug (grens met Kortrijk) en de Fransen trokken richting Marke. Bij die razzia werden drie brouwersgasten gedood: Joannes Carlier (21j), Augustin Vromant (38j) en Jan-Baptist Vromant (27). Carlier was getrouwd met de dochter van Pieter Ducastel, eigenaar van de stokerij. Gelukkig voor de rest van Marke geraakten de Fransen niet verder, want in de stokerij vonden ze hun bekomste. De stokerij, waarvan sprake, was gelegen waar later café “Hendrik Conscience” (Zacharias Lepere), het levenslicht zag. De herdenkingssteen van 1899 zat niet op de juiste plaats!
Raadpleging van de gildeboeken en persoonlijk archief. 1/ Foto vlag van 1803 : 1 mei 1979 ter gelegenheid van de inhuldiging van de geautomatiseerde schietstand ( Roger Faillie). 2/ Foto van de koninklijke halsband (Roger Faillie). Vragen en reacties zijn altijd welkom.
In dat artikel zult u merken hoe de hele dorpsbevolking meeleefde en meevierde bij de koningsschietingen en feesten. De karabijnschuttersgilde was immers één van de oudste verenigingen , zo niet de oudste van onze gemeente. Ook de boogschuttersgilde Sint Sebastiaan mag op die eer bogen. Maar die geschiedenis volgt later.
De schuttersgilde Sint-Barbara legde de wapens neer in september 2010. De meeste leden sloten zich achteraf aan bij Sint Barbara Gullegem. Anderen maakten zich lid in Zwevegem (medegedeeld door gewezen voorzitter Lucien Segers ). De gilde had laatst haar schietstand in de Marktstraat achter haar lokaal café “De Reisduif”. (1) Er bestaat veel onduidelijkheid over het ontstaan van de schuttersgilden. Vele schuttersgilden zagen het levenslicht in een verschillend tijdperk. Voor wat de Markse vereniging betreft, tasten wij ook in het duister. Het archief van vóór het jaar 1800 is verdwenen. Ofwel heeft de archivaris van de gilde zijn verantwoordelijkheid genegeerd, ofwel werden de documenten vernietigd tijdens de verschillende perioden van oorlogsgeweld . Men zegt “de geschiedenis is het geheugen van de mensheid, maar dat geheugen is soms ook ‘cette faculté, qui oublie’". Ons dorp ,voorheen onder Oostenrijkse voogdij, viel in 1794 in Franse handen. In de vorige eeuwen waren het vooral ook Franse soldaten die zich schuldig maakten aan plunderingen en verwoestingen, aan roof en brand.(2) ( zie ook blz.34-35 van “Heemkundig Kijkboek Marke “Het onheil der Franse Revolutie. 1982 ,M. en R. Faillie). Uit een document nagelaten door de “Slossekring”( verdwenen heemkundige kring, onder leiding van dokter Arthur Vanneste en onderpastoor Leo Verstraete) blijkt dat onze gilde al bestond in 1669, toen werd deelgenomen aan een schietwedstrijd tussen Kortrijk, Marke en enkele andere parochies van binnen en buiten de Kasselrij. Dat document zou in het Rijksarchief Kortrijk berusten, maar persoonlijk, heb ik het niet opgezocht. In het archief van Sint-Barbara berust een brief ,gedateerd van 17 april 167(3)6, waarin een zekere Ieperse magistraat Blondel de versterking vraagt van 25 “pionniers” gewapend met vuurwapens. Hij zou zelf zorgen voor de munitie. In dezelfde brief wordt gewag gemaakt dat de “Bosschieters” altijd trouw hun dienst bewezen hebben aan zijn Majesteit(3) en hij hoopte op een gunstig antwoord, zo niet zou hij zich verplicht zien, langs militaire weg, maatregelen te treffen. De authenticiteit kon niet bevestigd worden en het is ook moeilijk uit maken of de brief werkelijk voor de Sint-Barbaragilde bestemd was.(4)Verder kon nog worden achterhaald dat in 1752 onze “Bosseniers”in Kortrijk verschenen om er op een groot schuttersfeest met de gilden van Roeselare,Izegem,Gullegem,Lendelede,Hulste ,Harelbeke en Lauwe mee te dingen naar de eerste prijs ( "De Geschiedenis der Stad Kortrijk" door Frans de Potter, Gent 1874 in 4 delen).
Onder impuls van Zacharias Van Belleghem ,(5) werd de gilde Sint-Barbara heropgericht. Hij startte ook het archiefboek met een woordje historie : “Gilden-Boeck van d’Oeffenaeren van het Bosch-schietspel binnen de Prochie van Marcke nevens Cortryck. Begonnen met den 4 Xbre 1800. St.Barbaradag. Ik Zacharias Van Belleghem filius Pieter, Meyer ende inwoonder van de prochie van Marcke, op d’ofstede (Het Hof te Marke of hoeve Dekimpe) competerende aen den gewezen heere (6)dezer prochie, wenschende en begeerende van in haeren voorigen staet, haer stelt te zien de Gilde van de H. Barbara geseyt Bosch-Schieters de welke geexcerceerd en in wesen was binnen deze voornoemde prochie , voor den hoorloge in de jaren 1790 tot ende met 1798 tusschen de Vereenigte Mogentheden, die bestonden in den Keyzer van Duydsland, den Koning van Engeland,Holland, den Keyzer van Russenland, emmers bijnae alle de Mogentheden van geheel Europa, tegen de Fransche Natie, de welke in Revolutie waeren tegen hunnen wettigen Koning Louis 16, ende zijn Koninginne, zij en wilden hem niet meer voor hunnen Koning, zij deden hem en zijne vrouwe in egtenisse steken, zijne Prinsen en Lijfwagten wiert door die natie vermoort.Ende de Koninglijke familien en edeldom retireerden hun uyt Vrankrijk. Zij beschuldigden hunnen koning dat hij oorzacke was van hoongersnood en dat hij de borgerije van Parijs hadde willen doen vernietigen, zij maekten zijn proces en de rechters riepen dat hij een verraeder was, dat hij moeste sterven. En op den 21sten january 1793 verkeerdelijk 1792).heeft den voornoemden koning Louis 16 wel geequipeert in eene voiture vertransporteert geworden naer(Zacharias schrijft hier verkeerdelijk 1792) het bloedig tonneel binnen Parijs alwaer hij onthoof wierd op een schafout ofte nieuw instrument het welke men heden noemt guiliotinne, dit vonnis geschied onder een groot gedruys van musicke instrumenten. Eenigste maenden naer dien heeft de koninginne het zelve lot moeten onderstaen. Zij wierd van de gevangenisse sittende op eenen mes waegen naer de geseyde guiliotinne gevoert en aldaer onthoof…….Op den 26 april 1794 zijn de Fransche legers tussen de stad Meenen en de gonne van Doornijck in Vlaenderen gekomen ende naer enige veldslaegen omtrent Cortrijck en omliggende prochien zijn de geallieneerde legers hun moeten retireren. U kont wel denken beminde lesers in wat staet de inwoonders hier waeren, bijnae alle de menschen van deze en nabeurige prochien naemen de vlugt, mede nemende een kleen deelken van hunne meubelen ende bestiaelen ende het resterende grootste deel bleef voor proye voor de fransche soldaeten, verschijde houde menschen die thuys gebleven waeren wierden gedood en het vrouwvolk onteert, alles wiert verwoest en geplundert, meenigvuldige hofsteden en huysen verbrand en afgebrocken, alle de vrugten op het land gefourageert, zoodaenig dat de resterende menschen die thuys gebleven waeren een deel van slegten mondkost en alteratien gestorven zijn, zoo dar er van gelijken vernietig is geweest de registers, trommel, vaendel en andere eerteekenen , ten reserve van den koninglijken alsband van 1780 van de gemelde gilde vande H. Barbara ( gesmeed in zilver en versierd met het Gulden Vlies en het Boergondisch Kruis, schuin gekruiste knoestige stokken). Ende naer dien de inwoonders dezer prochie hunder vlugt van omtrent de twee maenden wederom quaemen, hun ontbloot vindende bij nae van alle hunne goederen en met het sterven van omtrent 95 menschen ten zelven jaere 1794, die bestond in het 9e deel inwoonders dezer prochie, had’er niemand meer goest ofte yver om de gemelde gilde te frequenteren. Ik eyndig dit gedenkschrif op den 4en Xbre 1800 wesende den dag van de H. Barbara verscheyde overblevende confraters (gildebroeders) ende andere inwoonders vergaedert zijnde in het Bossenhof bewoont ende competerende aen Augustinus Callens , coeymeester ende vleeshauwer op de plaetze van Marcke met naemen als volgt (”café Sint-Barbara “)."
Een groot deel van de stichters was al lid van de vroegere gilde en overleed ook al vóór 1820 . Zij waren met 35 bij de heroprichting op 4 december 1800: ______________________________________________________________ -Petrus Franciscus Van Belleghem, gewezen baljuw (+1813 , 101 jaar oud). Hij was getrouwd met Maria Francisca Dujardin (+ 1763, 40 jaar oud). Ze waren de ouders van Zacharias. -Jacobus Soete, rentenier te Kortrijk (+1805). -Martinus Verhamme, laatste en huidig keizer van de gilde (+1825, 87 jaar). -Joannes Baptist Veraex, wagenmaker (+1813, 78jaar, sinds 1760 in Marke)(7) getrouwd met Isabelle Vercaemere. -Joannes Jacobus Soete, brouwer en olieslager op de “Pottelaerenberg” bij Kortrijk (+1849) (8). -Guillaume Dhaleweyn (D’Halewin), gewezen officier en nu “garde champêtre” genaamd(+1804).Hij was de eerste veldwachter in de moderne gemeente. Hij werd op 23 thermidor jaar 11 (18 maart 1803) wegens zijn hoge leeftijd vervangen door Nicolas Baptiste. -Joannes Christiaens (+1805, 78 jaar). -Martinus Deschamps (+1805, 75 jaar, sinds 1786 in Marke). -Joseph Dhaleweyn (D’Halewin), landsman op de hofstede naast de pastorie in de Marktstraat (+1803, 73 jaar)( hoeve Priesterage). -Petrus Steenhuyse (+1805, 83 jaar, pachter op de hofstede bij de “Blauwe Croone” (hoeve "Goed te Kiekens" op de westhoek van Rekkemsestraat en de Aardweg) . -Rogier Vanneste,landbouwer op Kortrijk-buiten (+1806). -Joannes (+1805, 33 jaar)en Petrus Tack (+1825, 53 jaar), landbouwers op het Goed ter Tollenaers . -Joannes Van Belleghem (+ 1844, 81 jaar Hof ter Elle , nu OC in de Hellestraat), zoon van Carolus (+ 1790). Oscar Van Belleghem was zijn kleinkind. -Jacobus Josson (+1853, 79 jaar). -Joannes Steenhuyse, zoon van Petrus, te Marke.( hofstede bij de “Blauwe Croone”). -Martinus Veraex (+1806, 31 jaar), wagenmaker in Marke, zoon van Joannes Baptist . -Stephanus Libeer, timmerman (+1803, 47 jaar). -Augustinus Lievens, meubelmaker te Kortrijk. -Judocus (Joos) Soete( +1803, 49 jaar) , vaandeldrager van de gilde, en zijn vrouw Roalie Steenhuyse (+ 1850 ,96 jaar). Hij was een zoon van koster Joannes Baptist en Maria Anna Bekaert en broer van Joannes (Jan ,+1804, 56 jaar, zie wat verder), bakker en koster in Marke -Joseph Kins en zijn vrouw Marie-Anne Dhaleweyn (D’Halewin), landbouwers ( Joseph + Izegem 1814). Sinds 1789 in Marke. -Petrus Van Neste, molenaar op de “Cleenen Molen”(+1829, 71 jaar)(9). -Joannes Soete (+1804, 56 jaar) bakker en koster, zoon van Joannes-Baptist (+1760), koster op Markeplaats. Natalia (1816-1881) getrouwd met onderwijzer Felix Benoot, was een kleindochter van Joannes (Jan). Zij was de dochter van Petrus Ignatius Soete ( + Uitkerke 1856, nog koster van Marke in 1812)en Rosalia De Veughel (Deveughel) ( +1854, 73 jaar).(10) -Augustinus Callens, beenhouwer-herbergier op Markeplaats, ( “Bossenhof” café “Sint-Barbara “ ,+1814, 51 jaar). -Jacques Van Caelemberghe, brouwer op de Markebeke, sinds 1798 (+1822). -Louis Bekaert, houthandelaar te Marke (+ 1826 te Menen-buiten). -Jean-Baptiste Van Neste, gewezen officier van Groeninge (+1818, 68 jaar). -Petrus Van Neste, broer van de voorgaande Jean-Baptiste. Petrus Van Neste overleed in de gevangenis te Kortrijk op 10 maart 1812. -Joannes Masselis, zoon van Engelbert, wagenmaker en timmerman bij de “Cleene Leute” in Marke: “op 10 december 1804 ten 12 ½ uren in de nagt is Joannes Masselis( 72 jaar) dood geschoten, staende voor sijn bedde besig sijnde met sijne sieke vrouwe te besorgen, hij heeft de scheute ontfangen aldoor de glaese vensters van een fusicke ofte pistole die gelaeden was met vier ballen, volgens gedaene schauwinge”. -Augustinus Maroo ( sinds 1786 in Marke), schoenmaker in Marke. -Joannes Lamon (+1808), schoenmaker en gildeknecht. -Zacharias Van Belleghem, meier van 1801 tot 1820 ( naar het Frans “maire”) van Marke en zijn vrouw Marie-Josephe Vanden Bogaerde.
Ter info : het is voor pastoor Joannes Franciscus Coucke (Kortrijk 2 december 1740 - Marke 12 augustus 1829) dat het eerste "doodsprentje" voor Marke gedrukt werd. De begrafenis had plaats op 13 augustus.
Iedereen garandeerde dat de gilde weer zou floreren zoals vóór de oorlog . Na zijn woordje geschiedenis noteerde Zacharias , vooraleer de “doodschulden” in te schrijven, de voorwaarden en de reglementen waaraan iedere “confrater” moest voldoen en onderworpen zijn.De belangrijkste richtlijn naast sport en vermaak was discipline. Alle twee jaar , veertien dagen vóór Sinksen, werd de koningsvogel geschoten met “den karabin” op “eene perse ofte molen”. Dat gebeurde op de “Cleenen Molen” ( Vannestes molen of molen Glorieux). Het lid dat de koningsvogel afschoot werd koning of chef genaamd. En elk lid was verplicht aanwezig te zijn in het “Bossenhof” voor de viering en moest 7 stuivers betalen aan de winnaar, die getooid werd met de koninklijke halsband. De koning werd echter verplicht binnen de maand , op zijn kosten, op een “perse” of molen, vijf prijsvogels te plaatsen. Diezelfde dag werd een feest gehouden in het “Bossenhof” (café Sint-Barbara op Markeplaats, verdwenen in 1923 om plaats te maken voor het monument van de gesneuvelden). De koning moest onmiddellijk of ten minste binnen de acht dagen, nadat hij koning werd, voor twee jaren ,vijf “bequaeme members” aanstellen, die eerste deken of ontvanger en hoofdmannen genoemd werden. Zij moesten zorgen voor de giften, de uitvoering van de “doodschulden” en ook scheidsrechter spelen bij geschillen. Een koning die voor de tweede maal de koningsvogel afschoot werd “dobbelen koning” genaamd. Als de actuele dobbelen koning weer de koningsvogel afschoot werd hij keizer gekroond, maar had geen recht op de halsband. Om hem te vereren werden alle “ confraters” verzocht om binnen de 14 dagen , op hun kosten, te zorgen voor een gedenkteken van “drij silvere gaeyen“ ter waarde van vijftien franken . Zijn erfgenamen waren verplicht, na zijn dood, de waarde van het gedenkteken terug te betalen aan de gilde. De koning en alle andere gildebroeders moesten op kerkwijdingen, kermissen of andere plechtigheden van deze parochie aanwezig zijn in het ” Bossenhof” vóór de hoogmis. Gezamenlijk met trommel en vaandel trokken alle schutters met de gekroonde koning in stoet naar de hoogmis. Hetzelfde gold voor de processies. Op 4 december van elk jaar , zijnde St. Barbara, moest de koning met alle gildebroeders aanwezig zijn om 9 uur in het “Bossenhof”, om met trommel en vaandel naar de plechtige mis te trekken. Hierna werd een noenmaal geserveerd in het “Bossenhof” en werd van elk lid 3 ½ stuivers “Vlaams geld” als jaargeld ontvangen. Ieder confrater was gehouden de reglementen van het gildeboek te ondertekenen, alsook de formule van “doodschuld” te laten inschrijven, die niet minder dan drie guldens , maar wel meer mocht bedragen. De gildebroeders lieten, ten laste van de gilde, binnen de 14 dagen na het overlijden van een lid, een mis celebreren : een uitvaart genaamd “drije lesse”(het onderscheid tussen de verschillende diensten berust op de hoeveelheid was (kaarsen) en licht of het gebruik van een zilveren of koperen kruis..een "negenlesse " bestond ook. Leiegouw jg.13 1971 blz.27). Het geld , dat de ontvanger bijhield, moest dienen voor: nieuwe trommel, nieuw vaandel, “gaeyperse”, “doelstokken”, eretekens, intredes van pastoors of andere buitengewone evenementen. Het was verboden vóór het “klinken van de belle” de “veurlonte te leggen aen den doelstok”, noch met “tabakveur” in het schiethuis te komen, of daar tabak te roken. Het was verboden God te blasfemeren , op boete van 2 ½ stuivers Vlaams. Iemand die de dwaasheid beging om te schieten in het doelhuis of aan te leggen om te schieten, vooraleer de bel of de waarschuwingsklok luidde moest een boete betalen van zes guldens, waarvan de helft voor de gilde en de andere helft voor de armen van de parochie. Ieder ongehuwd lid moest 21 jaar oud zijn. Onder de 21 moest een toestemmingsakte door de vader, de moeder of de voogd ondertekend worden. De leden die onder elkaar twistten of vochten en niet wilden luisteren naar de oversten van de gilde , werden aanstonds uit het gildeboek geschrapt en de uitsluiting werd onmiddellijk door het slaan van de trommel openbaar gemaakt. De voorwaarden en reglementen werden door iedere confrater ondertekend voor goedkeuring op 13e frimaire 9e jaar van de Franse republiek ( 4 december 1800). -De eerste doodschuld die in het gildeboek vermeld staat is die van Petrus Franciscus Van Belleghem. Hij overleed op 15 mei 1813, aan de ouderdom van 101 jaar. Zijn erfgenamen waren 9 guldens verschuldigd en alle gildebroeders waren ,op de dag van de uitvaart ,uitgenodigd op de rouwmaaltijd. -Martinus Verhamme, ongehuwd, keizer in de voorgaande gilde verplichtte zijn erfgenamen om de som van 12 gulden te betalen aan de gilde voor het verbruik van drank de dag van zijn uitvaart. Hij werd bestempeld als “zonder middelen” om aan zijn doodschuld te kunnen voldoen. -Joannes Soete, geneverstoker,brouwer, olieslager op de “grooten steenen molen op den Pottelaerenberg bij Cortrijck” gaf als opdracht binnen de eerste veertien dagen na zijn overlijden een ton “groot” bier, een hesp en brood te laten betalen door zijn weduwe of erfgenamen. -Bij Martinus Deschamps en Petrus Steenhuyse bleef het bij een halve ton “groot” bier. -Joannes Van Belleghem gaf ten voordele van de gilde een ton bier, een hesp en brood voor een rouwmaaltijd. -Petrus Van Neste, molenaar op de “Cleenen Molen” liet 10 guldens na voor vertier op de dag van zijn uitvaart. -Judocus Soete en zijn vrouw Rosalie Steenhuyse stelden voor doodschuld elk een halve ton bier, te betalen door de langstlevende en na de laatste door de erfgenamen (Zacharias Duquesne ,+1823, 45jaar ,trouwde met weduwe Rosalie Steenhuyse , +1850, 96 jaar. Ze baatten samen het “Communael Huys” uit van 1808 tot 1820) -Stephanus Libeer, timmerman te Marke , liet zijn weduwe of erfgenamen een halve ton bier en een uitvaart in de kerk van Marke “geseyt drije lesse tot laevenis zijner ziele” betalen. Maar er werd niet voldaan aan de doodschuld, omdat er meer schulden dan goed waren. -Jacques Van Caelemberghe, brouwersbaas op de Markebeke, beloofde een ton bier, een hesp en brood bij een rouwmaaltijd. -Joseph Kins en zijn vrouw Marie Anna Dhaelewijn (D’Halewin) stelden voor doodschuld een ton bier, een hesp van “vijfthien ponden gewigte” en brood en voor elk een uitvaart in de kerk van Marke, genaamd “drije lesse”. Joseph verminderde zijn doodschuld met 1 croone keyzer, omdat hij dat bedrag als aandeel betaald had op 22 mei 1803 voor het nieuw vaandel. -Jacobus Josson uitte de belofte om “2 keizerse croonen” , een hesp en brood met rouwmaaltijd te laten betalen de dag van zijn begrafenis. -Zacharias Van Belleghem en zijn vrouw Marie Joseph Van den Bogaerde eisten van hun erfgenamen de betaling van een rouwmaaltijd in het “Bossenhof” of elders. Bij de begrafenis van ieder van hen was de gilde verzocht een “drije lesse” te laten celebreren, en op die dag werd ook een ton bier geserveerd. -Augustinus Callens van het “Bossenhof” gaf voor doodschuld 7 guldens en een “stoop” jenever. -Joannes Soete, bakker, hield het bij een halve ton bier. -Augustinus Maroo, schoenmaker wilde, dat door zijn erfgenamen 6 guldens vlaams, betaald werd om binnen de 14 dagen een “drije lesse” te laten celebreren. -Joannes Masselis : aan de doodschuld, een halve ton bier en een genaamde “drije lesse” werd voldaan. -Joannes Lamon , schoenmaker, was benoemd tot gildeknecht. Hij wilde dat de gilde hem voorzag van een behoorlijk uniform. Daarenboven wilde hij ook functioneren als trommelslager. Volgens de wet van de Franse Republiek was men gehouden de Franse tijdrekening te respecteren op alle akten en contracten(de Napoleontische kalender). De eerste koningsschieting had plaats op zondag 20 floréal 9e jaar (10 mei 1801). Er werd geschoten volgens de traditionele lottrekking en iedereen betaalde 7 stuivers ten voordele van de koning. Vanuit het “Bossenhof” trokken de gildebroeders gezamenlijk met alle eretekens en hun “schietgeweer” naar de “Cleenen Molen” te Marke. De schieting duurde ongeveer 1 uur en de hoofdvogel werd neergehaald door Jacques Van Caelemberghe, brouwersbaas. Hij werd getooid met de koninklijke halsband, en onder het geschreeuw “vive den koning” werd hij, onder het luiden van de klokken, vereerd met de erewijn. De gekroonde koning benoemde op 11 mei Jean Baptiste Veraex tot deken en ontvanger en Zacharias Van Belleghem, Petrus Tack, Joseph Kins en Joannes Soete werden respectievelijk 1e ,2e,3e en 4e hoofdman. Op 1 september 1801 werd een verklaring door de beoefenaars van het “boschschietspel” getekend ,waarbij iedereen de belofte aanging zich te laten inschrijven “ zoo haest de omstandigheden zullen toelaeten een societeyt, gemeensaemheyd ofte gilde te formeren”. Op 31 mei 1801 tekenden Jean-Baptiste Josson(11) en Zacharias Duquesne (van het "Communael Huys") (+ 1823), kerkbaljuw, hun doodschuld. Joannes Baptiste Dobbelaere, jeneverstoker sinds 1792 in “De Fonteyn”aan de Markebekebrug, vervoegde de gilde op 31 mei 1801 en zijn doodschuld bedroeg“ 5 ponden groote courant”. In 1819 trok hij met zijn gezin naar Kortrijk. De geneverstokerij met 2 aaneenhoudende huizen grensde ten oosten aan de Markebeek, ten noorden en ten westen aan de heer François Van Ruymbeke, ten zuiden aan de Heerstraat , in totaal 200 roeden oude Kortrijkse maat. Nieuwe leden op 4 december 1801: _____________________________ -Petrus Joseph Libberecht, te Marke (+ 1809) : doodschuld van “drije ponden grooten”, een ton bier met een hesp en brood, een avot bloem en daarboven nog een stoop jenever, voor zij die hem “ter aerde draegen”. Doch bij zijn overlijden werd overeengekomen met de weduwe om de doodschuld te reduceren tot een halve ton en een stoop jenever, omdat zij het met haar kinderen, niet te breed had. -Petrus De Kimpe (+1844), trakteerde met een halve ton bier en tien ponden hesp en wenste de celebratie van een “drije lesse” Nieuwe leden op 4 december 1802: _____________________________ -Matthias Roisse (+1822) en zijn vrouw Joanna Thérèse Crupelant , (+1828) landbouwers te Marke op de hofstede competerende aan het hospitaal (later bekend onder de hoeve Vannieuwenhuyse): 60 stopen bier en 15 ponden hesp met brood om na hun uitvaart in het “Bossenhof” een rouwmaaltijd te houden. In 1794, bij de inval van de Fransen, ontstond brand op de hoeve.De schuur werd gevrijwaard , maar brandde af op 20 juni 1898, dus 100 jaar later. -Jean Pierre Demarote, ( + 1819) geboortig van Dottenijs en “domestiek” in Marke: 4 stopen goed bier, naast een gewone hesp en een uitvaart “drije lesse”in de kerk van Marke. In de vergadering van 5 december 1802 werd beslist een nieuw vaandel aan te schaffen. Gezien de kas leeg was werd gevraagd dat ieder ,naar zijn beurs, een gift deed. 24 Leden legden hun steentje bij : Zacharias en Petrus Franciscus Van Belleghem, Joannes Soete (geneverstoker) en Joannes Tack waren de koplopers. Het nieuw vaandel , daterend van 1803, verving het oude vaandel ,dat vernietigd werd tijdens de Franse Revolutie. Zacharias Van Belleghem werd gemachtigd het vaandel te laten maken in Rijsel. Het werd op 24 april 1803 aan de rechterkant van het altaar geplaatst en plechtig gewijd door pastoor François Almeye (Ingelmunster 1751 – Marke 1812) . Almeye was onderpastoor in Marke van 1779 tot 1781 en pastoor van 1800 tot 1812. Tijdens dezelfde plechtigheid werd Zacharias Duquesne vaandeldrager benoemd. Op 15 mei 1803 werd gestreden voor de koninklijke halsband. Naar oud gebruik werd de hoofdvogel door koning Jacques Van Caelemberghe opgesteld en mocht hij ook de eerste scheut lossen. De hoofdvogel werd afgeschoten door Zacharias Van Belleghem, die in de voorgaande gilde tweemaal koning werd. Inmiddels werden de klokken geluid en kwamen zeer veel mensen de plaats opgelopen om de koning te vereren (“men hoorde seffens de klocken luyen, men zag veelvuldige menschen naer de plaetze loopen en quaemen tegen met den wijn van eere…”). Dat was het geval bij iedere koningsschieting. Joannes Baptiste Veraex werd voor een termijn van twee jaar deken en ontvanger gekozen en Petrus Tack,Joseph Kins,Joannes Van Belleghem en Jacobus Josson waren respectievelijk 1e,2e,3e en 4e hoofdman. Op 4 december 1803 werd Regina Lemahieu (+ 1815, 70 jaar), huisvrouw van Joannes Robbe, smid in de Markekerkstraat ( 12 ) ,lid en stelde als doodschuld een halve ton bier en twee ponden kaas, en een “drije lesse”. Op dezelfde datum werd Eugenia Van Damme( +1842, 66 jaar), huisvrouw van Jacobus Josson lid en ze beloofde “ twee keizerlijke croonen “ en een hesp. Barbara De Fraeye (+ 1806), huisvrouw van Joannes Van Belleghem kwam uit met een ton bier en een behoorlijke maaltijd. Nieuwe leden in 1804: -Op 4 december 1804 werd Francisca De Lo (+1839, 71 jaar), huisvrouw van Augustinus Maroo ingeschreven en schonk een “croone en alf fransch”. -Marie Anna Catheaû (+ 1824, 85 jaar), huisvrouw van gildeknecht en trommelslager Joannes Lamon , was arm en vroeg de celebratie van een “drije lesse”. -Coleta De Groote, huisvrouw van Augustinus Callens, schonk als doodschuld ten gunste van de gilde een halve ton bier en 13 ponden hesp. -Mathias Stanislaus Verhelst (+1837, 83 jaar) en zijn vrouw Isabelle Rosa Verschoore (+ 1847, 74 jaar), landslieden in Marke gaven elk 7 gulden courant, die de gilde moest gebruiken naar goeddunken voor de rouwmaaltijd en een uitvaart “drije lesse”. -Petrus Vandewiele,zoon van Anthone, vlaskoopman in Marke , gaf als doodschuld 7 guldens dienende om een “uytvaart”te laten celebreren binnen de veertien dagen na het overlijden. -Jacobus Van der Zyppe, zoon van Joannes, te Marke engageerde zich voor 7 guldens voor een “drije lesse”. -Pierre François Delbar (+1859, 93 jaar) en zijn vrouw Amelia Doutreluingne (+ 1847, 76 jaar), wonende te Marke op de hofstede “gecompeteert hebbende aen d’abdije van groeninge van zuyden de Cleenen Molen”stellen ten gunste van de gilde elk een ton bier de dag van hun begrafenis.( hoeve te Rodenburch, nu O.L.Vrouw Ten Spiegele) -Jacobus De Fraeye en zijn echtgenote Clara Derveaux, uitbaters van “Het Communael Huys” of “Wethuys” (later café “Gemeentehuis”) stelden elk een halve ton bier en een behoorlijke hesp voor doodschuld. Er was brood in overvloed. Jacobus overleed op 28 juli 1807 en Clara op 18 februari 1808. Zij was weduwe in eerste huwelijk van Judocus Duhem.(Judocus was er herbergier vanaf 1791 en overleed in 1799, zijn vrouw Cathérine Delembre stierf in 1798. Judocus hertrouwde in 1798 met Clara Derveaux, die op haar beurt in 1800 hertrouwde met Jacobus De Fraeye). In 1808 werd het “Communael Huys” verkocht aan Joannes Soete,stoker,brouwer en olieslager op de “Pottelaerenberg” bij Kortrijk. -Joseph Maeyaert, werkman in Marke, overleed op 1 december 1813 (66 jaar). Hij presenteerde als doodschuld een halve ton goed bier voor zij die present waren op de begrafenis. Binnen de acht dagen moest ook een “drije lesse” gecelebreerd worden. Vergadering van 22 mei 1804: De koning Zacharias Van Belleghem en de hoofdmannen Jean-Baptist Veraex, Petrus Tack, Joseph Kins, Joannes Van Belleghem en Jacobus Josson beslisten een nieuwe “keteltrommel” te laten maken of te kopen “tot sieraad dezer gilde” met geld van de gilde. Maar aangezien de gilde slechts over drie à vier “Franse croonen” beschikte, betaalde Zacharias het tekort. Joannes Lamon, “trommelslaeger van de gilde” werd samen met Martin d’Hespeel, die fungeerde als tolk, naar Rijsel gestuurd. Er werd een “keteltrommel” gekocht voor de som van 21 gulden 15 stuivers en 6 deniers ( 40 francs tournoys) aan Fr. Prille , handelaar op de Grote Markt te Rijsel. Nieuwe leden op 23 mei 1805: _________________________ -Anne Catherine Tack, jonge dochter van Joannes en Marie Catherine Ghellinck, wonende te Marke, overleed in de pastorie op 25 juni 1809. Zij stelde voor doodschuld een ton” groot” bier en een achterhesp van een varken. Zij steunde erop dat haar dood lichaam zou vergezeld zijn van trommel en vlag en dat er binnen de acht dagen na haar overlijden een “drije lesse” zou gecelebreerd worden. -Joannes D’ Hespeel ,jonge man, koopman in vlas in Marke stelde ten voordele van de gilde een halve ton “groot “bier en brood met hesp .Binnen de acht dagen na zijn overlijden moest de gilde op haar kosten een “drije lesse” laten celebreren.
Op 26 mei 1805 werden alle gildebroeders opgetrommeld door de gildeknecht om zich om 13 uur te begeven naar het “gildenhof” Sint-Barbara om na de vespers de koningsvogel af te schieten. Er werd geloot om te schieten volgens beurt en iedereen betaalde zijn 7 stuivers. Om 4 uur vertrokken 26 leden met karabijn op de schouders en in het gelid naar de “Cleenen Molen”, waar de koningsvogel opgesteld werd door koning Zacharias. Volgens oud gebruik werden de twee eerste scheuten gelost door Zacharias, de eerste in “qualiteyt” van meier en de tweede als actuele koning. Na drie uren werd de vogel in twee stukken geschoten en gans gepluimd, maar hij was nog niet volledig van de “sprange” geruimd. Men vreesde dat de koningsvogel niet zou worden afgeschoten, want het was bijna avond en men beschikte praktisch over geen “poûr”en geen “loot” meer. Ten slotte werd de koningsvogel afgeschoten door Petrus Tack. Zacharias tooide de winnaar onmiddellijk met de koninklijke halsband en onder het geroep van “Vive den Koning” en het luiden van de klokken werd de erewijn gedronken. Nieuwe leden op 4 november 1805: _____________________________ -Joannes Bekaert en zijn vrouw Marie Joseph Van Neste (+1821) werden gildebroeders. -Pieter Ignaas Sonneville , koopman in vlas, woonde in Marke sinds 1772. Hij overleed op 15 maart 1821. -Joannes Algoet, landsman in Marke, overleed in februari 1811. -Martinus Vandewiele , “vlasmarchand”en zijn vrouw Marie-Anne Masselis, wonen in Marke. Marie-Anne overleed op 29 maart 1830. -Ignaas Pykerelle en zijn vrouw Rosalie Deltour, landslieden , wonende langs de Leie in Marke. -Joannes De Borgraeve, kleermaker in Marke. Op 16 februari 1806 werd Joseph Algoet, landman in Marke lid. Hij overleed op 26januari 1815 ( 83 jaar).
Nieuwe leden op 4 augustus 1822: _____________________________ -Ferdinand Denijs, burgemeester sinds 24 mei 1820 werd op 4 augustus 1822 lid. Hij overleed op zijn landgoed op de Markebeke op 19 juni 1839.Het goed bestond uit een lusthof, met woonhuizen voor hovenier, stallingen en remise... 1 ha 21a 4 ca .Zijn enige erfgename Adelaïde Denijs verkocht het goed in 1840 aan Joseph De Backer-Corneille advocaat te Kortrijk. -Petrus Franciscus Van Belleghem, landman op de hofstede (Het Goed te Marke) van de gewezen heer van Marke ( Julien Bidé de la Grandville), werd ook lid op 4 augustus 1822. Hij overleed op 13 mei 1867 (82 jaar). -Petrus Van Neste (°1797), zoon van de “Cleenen Molen”sloot zich aan. -Joannes Van Neste, zoon van Petrus en broer van de voorgaande, wonende met zijn ouders op de “Cleenen Molen” engageerde zich ook als trouwe gildebroeder. -Petrus Ignace Soete, gewezen koster in de kerk van Marke en momenteel bakker op Markeplaats ( zuidelijke hoek Markeplaats en de Van Belleghemdreef) werd lid. Hij overleed in 1856 te Uitkerke. De doodschuld werd voldaan op 4 maart 1858 (4 gulden courants). -Joseph Opsommer, jonge man, landman, zoon van Charles, wonende op de hofstede beneden de Boondriesmolen ( 13) (hoeve 'te Sorys'). -Leonard Duhem ( +1875, 76 jaar), zoon van Petrus Joseph, wonende met zijn ouders op de hofstede langs de kassei van Kortrijk naar Aalbeke, nabij “d’oude smisse” aan de “Prinse”, voegde zich bij de gildebroeders (het Goed ter Bruwinghe rechtover “De Prinse”) -Joannes Roisse (+1844, 44 jaar) , zoon van Matthias en van Joanne-Therese Crupelant, wonende in Marke op de hofstede van het hospitaal van O.L.Vr te Kortrijk. -Joannes Soete, zoon van Judocus en Isabelle Steenhuyse ,wonende in het “Communael Huys”op Markeplaats maakt zich ook lid. -Marcellinus Duhem, zoon van Petrus Joseph, wonende met zijn vader op de hofstede langs de kassei van Kortrijk naar Aalbeke, bij “d’oude smisse”.Hij overleed in 1867. -Jean-Baptiste Delbar (+1853,85 jaar),landbouwer op de hofstede, niet ver van de St.Annestraat in Marke ( Goed te Rodenburch ,nu O.L.Vrouw Ten Spiegele).
Het valt op dat er tussen 26 mei 1805 tot en met 4 augustus 1822 geen koningsvogel geschoten werd. De oorlogen van de geallieerde mogendheden tegen de Franse keizer Napoleon , waren de oorzaak ervan en nog vele “andere omstandigheden te lang om te schrijven” volgens de kroniek. Op 4 augustus 1822 waren alle gildebroeders verzameld, zoals gebruikelijk bij een koningsschieting, in het “gildenhof”, zijnde het “Communael Huys” (gemeentehuis) (logisch want Joannes Jacobus Soete, brouwer en lid van de gilde had het gekocht in 1808) . De uitbater was Zacharias Duquesne . Zacharias huwde met de weduwe van Judocus Soete (+1803), gewezen vaandeldrager, Isabelle Steenhuyse (+1850) (pro memorie). Na de vespers werd geloot eerst door de tien nieuwe leden. De gebruikelijke zeven stuivers werden ook betaald. Op de “Cleenen Molen” werd door de actuele koning Tack de koningsvogel opgesteld. Burgemeester Denijs mocht als burgemeester de eerste scheut lossen. De vogel werd verscheidene keren geraakt en had noch “vleerken noch steert” meer. Hij werd ten slotte afgeschoten door Petrus Van Neste, zoon van de “Cleenen Molen”. Op 5 augustus 1822 benoemde de nieuwe koning ,Petrus Van Belleghem, Petrus Ignace Soete en Joannes Roisse tot hoofdmannen. Jean Baptiste Josson werd ontvanger en Zacharias Van Belleghem secretaris.
Nieuwe leden op 29 juli 1824: ________________________ Constantinus Duquesne (+ 1867), uit Marke werd lid. Hij was veldwachter van 1809 tot zijn opruststelling op 15 oktober 1853. Hij werd opgevolgd door Ivo Moreels . -Ivo Van Wambeke afkomstig uit St. Baafs-Vijve en getrouwd met Amelia Roisse en wonende op de hofstede langs de Leie “niet verre afgelegen van Bisseghem kerke”in Marke ( Slosse meldt het als Goet te Godtscamere [ Bekaert] op de Markebeke – Het Zwarte Pannenhof).(14) -Herman Reynaert die hier enkele jaren in het huis genaamd “de Fonteyne”aan “Markebrugge”( Markebeke) woonde. Sinds 1825 was hij verhuisd naar Kortrijk in de Brugstraat, waar hij zich als brouwer gevestigd had. -Louis Van Neste, zoon van Rogier , landsman op de hofstede “aen den Doenaertbosch” ( Doenaerthoeve ,hoeve Van Tomme). Louis eindigde in het “zottekot”. -Amatus Van Belleghem (+ 1895), zoon van Joannes, wonende op de hofstede “boven d’hellebrugge” in Marke ( Het Hof ter Elle ,nu ontmoetingscentrum). Op 29 juli werd de koningsvogel opnieuw geschoten. Weer werd in stoet met trommel , vaandel en ditmaal voor de eerste maal met twee kanonnen(15) naar de “Cleenen Molen” getrokken. Jean Baptiste Delbar was de winnaar. Martinus Van de Wiele kwam als hoofdman die van 1822 vervoegen. -Petrus Wallaert, meubelmaker in Kortrijk. -Joannes De Blauwe, smid te Kortrijk. Hij verdronk in de nacht van 3 maart 1829, op vastenavond, in de vesten van de stad Kortrijk, niet ver van de Rijselpoort. Hij kwam van een schieting in Marke.
Op 29 juli 1826 , Sint-Pietersdag, werd weer vergaderd in het gildenhof voor het schieten van de koningsvogel. Weer werd er vertrokken in “corteyse” naar de “Cleenen Molen”. Joannes Roisse (+1844), zoon van Matthias schoot de hoofdvogel. De kanonnen, opgesteld op de molenwal, lieten zich onmiddellijk horen. Petrus Van Neste verving hem als hoofdman.
Nieuwe leden op 4 december 1827: _____________________________ -Joseph Soete , zoon van Joannes Jacobus en van Barbara Van den Bogaerde, liet zich inschrijven. Hij was getrouwd met Virginie Valcke uit Lauwe. Hij was momenteel samen met zijn vader brouwer op de “Pottelaerenberg” op Kortrijk-Buiten ( Pottelberg). Hij overleed op 24 december 1832. -Ferdinand De Coene woonachtig in Kortrijk. -Petrus Holvoet (+1858), herbergier sinds 1827, van het “Communael Huys”, zijnde het lokaal van Sint-Barbara, maakte zich lid. Petrus was getrouwd met Rosalie Vandekerkhove (+1859). Hun dochter Ursula (+1871) trouwde in 1860 met August Stichelbout (Avelgem 1827- Bissegem 1907), die nog in 1871 zelf hertrouwde met Ursula Adèle Duhem, dochter van Leonard Duhem, landbouwer op het Goed ter Bruwinghe aan de “Prinse”. In 1891 verhuisde Stichelbout naar Bissegem om café “De Neerbeek” uit te baten. -Petrus Soete, zoon van Petrus bakker op Markeplaats. Op 13 juli 1828 werd de koningsvogel geschoten. Petrus Soete, bakker, kroonde zich tot koning. Onder het losbranden van de kanonnen en het luiden van de klokken , werd volgens de traditie, de erewijn gedronken. Op 29 juni 1830 werd Petrus Franciscus Van Belleghem, “grooten landbouwer en eigenaer” in Marke koning. Hij werd gevierd onder de noten van het lied “viva semper”. Op 5 december 1853 werd Frederik Dekimpe nieuw lid. Voor doodschuld was hij een ton goed bier, een hesp van 15 ponden, het nodige brood en een koekebrood , schuldig aan de gilde. In de vergadering van 8 januari 1854 stelden de nieuwe leden, Felix Baert (+1913) (schoenmaker –herbergier café “Het Roodhuis”), Louis D’Hespeel (+1890), Louis Algoed (+1873), Franciscus Vandecasteele (+1870), Edouardus Vandewiele (+1864)en Felix Benoot (+1887) hun doodschuld voor: een hesp, een halve ton bier. Na elk overlijden moest door de gilde een uitvaart, genaamd “drije lesse”, gevierd worden in de kerk. De akte werd getekend door de leden: Désiré Langsweert,Petrus Vandeweghe (+1876),Henri Vanhoenackere (+1916),Felix Maertens (+1899),Henri Vandenberghe,Aloïs Debaes, Auguste Dumortier, Henri Dekimpe (uitgetreden in 1879), Petrus Woutermaertens ( Waltermaertens ,in 1867 schoenmaker – herbergier “In de Gouden Leerze”), Charles Breye ( + 1919, cafébaas van “De Kardinaal”), Valentinus Lepere ( + 1905, broeder Bernardus van de Broeders Van Dale ,geprofest in 1863,zoon van Zacharias) en Auguste Stichelbout. Vergadering van 10 mei 1860 in het “Gemeentehuis”met 13 leden: er werden enkele veranderingen gebracht in het reglement. De belangrijkste was de afschaffing van de DOODSCHULD . En in plaats van een uitvaart genaamd “drije lesse” kwam een “solemnele mis”. Elk lid diende op Sint-Barbaradag een halve frank te betalen. Ieder nieuw lid moest 2 Fr.50 betalen. In zitting van 6 december 1874 werd nog beslist dat ieder lid jaarlijks nog 1 Fr. zou betalen aan de gildeknecht op Sint-Barbaradag.
De lijst van de nieuwe leden vanaf 1860: _________________________________ In 1860 : Louis Vandewiele (+ 1880) – Isidore Delcour –Adolf Dupont – Petrus Schoore (+1893) – Désiré Lauwers.(+1928 , smid-cafébaas “De Smis”)–Charles Vermeersch (+1901, uitbater café “Au Lion d’or” en“Au Café Belge”)
In 1865: Polydore Lepere ( + 1914 ,café “Hendrik Conscience”)- Henri Leglez ( uitgetreden 1882)- Vital Vandewiele (+1896)
In 1867: Louis Dubuisson ( hoeve Goed te Herlebout, uitgetreden 1879 ) – Ivo Cottens, smid (uitgetreden 1895 en + 1909)
In 1868: Petrus Lepere (+1900) – Ferdinand Sobry – Oscar Van Belleghem (+1918)– August Vandenberghe (+1893) – Leopold Van Belleghem (burgemeester + juni 1898)– Charles Fillieux (+1899)
In 1869: Aloïs Brasseur ( veldwachter, +1907)– Leopold Duquesne
In 1870: Charles Christiaens (uitgetreden 1878)
In 1871: Julien Lepere (+1914) – Jules Dequinnemar(+1892)
In 1872: Eduard (+1896) en Constant (+1905)Schoore – Victor Maelfait ( trommelaar)
In 1873: Charles Ghyselinck ( uitbater café "Sint-Barbara",uitgetreden 1888) – Pierre Lahousse (uitgetreden 1882)
In 1874: Petrus Vryghem- Vanopstal – Camille Deman- Petrus Gheysens (+1894)- Angilles Van Elstraete – Eduard Wackens – Désiré Vandaele ( +1894)– Henri Santelez (+te Lauwe)
In 1875: Théophiel D’Hespeel (uitgetreden 1901, + 1929) – Augustin Claerhout ( steenbakker in de Beginnestraat, uitgetreden 1886)–Ferdinand Vanneste ( verdronk in de Leie tussen de vlashekkens in 1884. August Stichelbout haalde het lijk boven) – Jean Vanpoelvoorde (zwingelaar)
In 1877 : Emile Vandeweghe (+1934) (*) – Jules Moreels (+1924, bakker en koster)– Jean Baptiste Debucqoie – Henri David (uitgetreden 1881)– Gustaaf David (uitgetreden 1878)– Charles Mylle (+ 1887) – Jules Saint-Guilain ( was kleermakersgast bij Polydore Lepere ,uitgetreden 1880, + 1912)
In 1878: Jean Raepsaet smid ( cafébaas vóór Désiré Lauwers van “De Smis” in de Rekkemsestraat, vader van Camiel en Valère, uitgetreden in 1880) – Henri Lefebvre(+1922).
In 1879: Gustave Destoop ( baatte café “Sint Joseph” uit in de Rekkemsestraat ,uitgetreden 1886 en vertrokken naar Lauwe)
In 1880: Franciscus Verrue (uitgetreden 1884 en + 1923, was herbergier in café “Oostenrijk”, in de Rekkemsestraat) – Charles Dubuisson (Goed te Herlebout in de Pontestraat) – Adolphe Verschaete ( café “De Kroon”,uitgetreden 1883) – Adolphe Decoene (uitgetreden 1881) – Leopold Deprez (+1918)
In 1881 : Leon Defoort ( +1890)– Joseph Everaert (uitgetreden 1884 en + 1901) – Cyrille Libeer (uitgegaan 1884 en + 1935)
In 1882 : August Meulebrouck – Cyrille Brasseur – Edouard Vanhoenackere (uitgetreden 1889)- Charles D’Heygers
In 1883: Charles Brasseur (+1942) – Aimé Demuynck (+1925) Aimé was onderwijzer in Marke na de schoolstrijd in 1879, maar gaf zijn ontslag in 1885 en vertrok naar Bovekerke als koster-onderwijzer.Hij was koster op Sint-Rochus (Kortrijk) van 1906 tot 1919. Een zoon, Octaaf, geboren in Marke was onderwijzer in Nieuwpoort. Zijn twee andere zonen geboren in Bovekerke waren respectievelijk drukker in Kortrijk en onderwijzer op Walle (Kortrijk).
In 1884: Bruno Cagnie (+1901, cafébaas "In de Belle Vue")– Charles Vandorpe (+1919, cafébaas "Gemeentehuis") – Camille Cagnie (vertrokken naar Lauwe in 1896 en er + 1944)
In 1885: Frederic Courtens(+1920) ( hoeve Den Plas, in de Preshoekstraat)
In 1886: Arthur Balcaen (+1945) – Jules Vanhoenacker (+1893, cafébaas "In de IJzeren Poort") – Valère Dewilde (naar Lauwe in 1907)
In 1887: Jules Vlieghe(+1958) – Charles Sergeant (+1905) – August Vanhoenackere (Marktstraat, hoeve Craeypoelhof) – De Brabandere Cyriel (+1943, brouwer)
In 1888 Remi Verspaille(+1917) –Charles Louis Lannoo (+1929)
In 1889: Ivo Petit (+ 1905 ,opgevolgd door zijn weduwe ,café “Het Hof van Commerce”) – Pierre Odenthal (café“In d’Arke van Noë”)– Charles Levecque (uitbater café “Het Paradijs “ in de Marktstraat, uitgetreden 1896 en + 1924)
In 1891 : Emile Cottens – Ivo Deloof ( voddenkoopman en herbergier café “De Sterre” in de Kloosterstraat +1904). Zijn dochter Leonie trouwde met Charles Levecque ,uitbater van café “Het Paradijs”.
In 1893: Jules Vannieuwenhuyse (+ 1904)– Leopold Vandenberghe (+1904)
In 1894: Baron Emmanuel de Bethune (+1909) – dokter Octaaf Van Laere (+1946 , in 1893 werd hij benoemd tot adjunct-geneesheer van het gesticht Sint-Anna in Kortrijk. Hij was ook een verwoede boogschutter) – Arthur Tack (+1917)
In 1895 : Maurice Glorieux (broer van Richard) – Leopold Kesteloot(+1949) – Pacco ( uitgetreden in 1896, eerst bakker in 1888 bij Jules Moreels, daarna bij bakker Constant Vanlanckeren, naast café “Het hof van Commerce”in de Marktstraat, waar later Achille Theys en Gerard Nuyttens zich achtereenvolgens kwamen vestigen) – Camiel Coussens (uitgetreden 1896) – Gustaaf Vandaele (+1915)– Baron François de Bethune (+1938)
In 1896 : Camiel Callens (+1944)
In 1897: Achiel Ghekiere (+1959) – Henri Hellebuyck –Emile Vlieghe (+1957)– Petrus Dedeyne (+1930) (*)– Richard Glorieux (+1950)– Achille Theys (+1945)
In 1899: Ivo Chanterie ( +1912)– August Verspaille
(*)Bij vonnis van 17 december 1896 werd de naam Vandeweghe > VANDENWEGHE. (*)Petrus Dedeyne was gedurende 52 jaar hovenier op het kasteel de Bethune . Zijn dochter Zoë trouwde met Achille Gillis, de chauffeur van de Bethunes.
Op 15 mei 1867 schoot Henri Dekimpe, landbouwer te Kortrijk, op de Markebeke, zich tot koning (hoeve ten zuiden van de Kasteeldreef op grondgebied Kortrijk, verdwenen bij de inrichting van het vormingsstation, was eigendom van de familie de Bethune). Amatus van Belleghem, Louis D’Hespeel, Louis Vandewiele en Adolf Dupont werden voor twee jaar tot hoofdmannen benoemd en Felix Baert kreeg de bediening van ontvanger. De gilde was zonder koning sedert 29 juni 1830 . Bijzondere omstandigheden waren er de reden voor ( zie blz.44 à 47 van “Heemkundig Kijkboek Marke M. en R. Faillie), met als voornaamste de Omwenteling van 1830. Ten slotte was de gilde niet meer bestaande. In 1860 kwam ze weer in beweging. In algemene vergadering werd dan ook besloten dat Petrus Franciscus Van Belleghem koning mocht blijven, omwille van zijn gevorderde leeftijd tot het einde van zijn leven, een erkentenis omdat hij gedurende 30 jaren alle eretekens van de gilde ongeschonden bewaard had. Tot nog toe werd altijd geschoten op de “Cleenen Molen”, een staakmolen ,die in 1841 plaats maakte voor een stenen molen. Voortaan had de koningsschieting plaats op een pers, gelegen achter het café “In de Belle Vue” op Markeplaats ( gronden eigendom van de familie Van Belleghem).Op 20 augustus 1849 werd een overeenkomst gesloten met de schuttersgilde Sint-Sebastiaan voor het gebruik van de pers. Vergadering van 4 december 1868: ____________________________ Er werd besloten na de mis, de vlag die in slechte staat verkeerde te laten herstellen. Gezien er geen geld voorzien was in kas werd beroep gedaan op vrijwillige bijdragen. 40 leden stortten in totaal 87Fr40. De vlag werd door toedoen van Zacharias Lepere hersteld bij Rijsman, een handelaar in kerkgewaden in Kortrijk. Hij betaalde hiervoor 123Fr. Zacharias bracht de vlag naar pastoor Franciscus Depoortere (Anzegem 1803 – Marke 1886), die ze wijdde ,zonder plechtigheid op 21 april 1869, omdat de dag erna de inhuldiging was van burgemeester Marcellin Van Belleghem.
Op de koningsschieting van 14 mei 1871 schoot Ivo Cottens, smid in de Aalbekestraat, zich tot koning.
Op 23 juli 1871 namen volgende leden deel aan een schieting in Kuurne: koning Ivo Cottens, Louis D’Hespeel, Benedictus D’Hespeel, Felix Baert, Felix Wackens, Polydore Lepere, Ferdinand Sobry en Leopold Duquesne. Het vaandel werd gedragen door gildeknecht Charles Fillieux. Na de stoet werd een zilveren eremetaal uitgereikt. Tijdens de vergadering van 4 december 1871 werd besloten de karabijnen, die aan de gilde zelf toebehoorden in een register te noteren en de gebruikers ervan aan te duiden , om verdere moeilijkheden te vermijden. Koningsschieting van 2 mei 1869 : Adolf Dupont, zoon van Franciscus, landbouwer en koopman in vlas te Marke, mocht zich koning noemen. Op 19 mei werden de gebruikelijke 5 bestuurders gekozen: Felix Baert, ontvanger. Hoofdmannen: Petrus Josson, Louis D’Hespeel, Louis Vandewiele en Henri Dekimpe.
Op 18 mei 1873 werd Isidore Delcour, landbouwer in de Pontestraat (Leiemeers -hoeve David), nieuwe koning. Op 9 mei 1875 werd Louis D’Hespeel, zoon van Petrus, koopman in vlas, getooid met de koninklijke halsband. Akte van 6 mei 1877: de hoofdvogel werd afgeschoten door Polydore Lepere, kleermaker in Marke, zoon van Zacharias en Rosalia D’Hespeel. Hij werd triomfantelijk naar het “gildehof” geleid onder het ratelen van de trommels, het gebulder van de kanonnen en het vreugdegeroep van “lang leve onze koning”. In de vergadering van 4 december 1878 werden twee nieuwe artikels aan het reglement toegevoegd: “jaarlijks en wel op Sint Barbara, zal de schatbewaarder zijne rekening maken, welke bij akte in het gildeboek zal beschreven staan, en ondertekend worden, door koning, schatbewaarder en griffier.” De eerste rekening van 1877-1878 zag er als volgt uit: Uitgaven : -voor missen op Sint –Barbaradag en voor Zacharias Lepere ( +1877): 12Fr. -aan August Vandenberghe, timmerman en aan Petrus Vandeweghe, metselaar : 20Fr.70 -aan de smid, de kerkbaljuw en de gildeknecht: 6Fr.15 In totaal 38,85Fr. Inkomsten: -in kas 61Fr.90 -inschrijving nieuwe leden : 5Fr. -jaargeld van de leden :38Fr. In totaal 104Fr.90. Het tweede artikel luidde “aangezien , de intekening bij akte, in 1860 afgeschaft is (dus de doodschuld) ,moet alle 5 jaar een ledenlijst in het gildeboek ingeschreven worden”.De eerste naamlijst dateert van 4 december 1878. Koningsschieting van 23 juli 1879: Augustin Claerhout, steenbakker in de Beginnestraat in Marke, zoon van Eugène en Theresia Vanackere, schoot zich koning. In december 1880 werd 5Fr.25 betaald aan smid Désiré Lauwers ( na Jean Raepsaet uitbater van café “De Smis”) voor het aanbrengen van twee nieuwe koepels aan de wielen van de kanonnen en voor het kuisen van geweren. Op 22 mei 1881 werd Louis D’Hespeel, vlasfabrikant in Marke, zoon van Benedictus en Francisca Parrent, met de koninklijke halsband vereerd. In 1882 werd 11Fr betaald voor het herstellen van een karabijn! Op 29 april 1883 liet men de “perse” voor wat ze was en trok men naar de “Koekeberg” voor de tweejaarlijkse koningsschieting. Maar omdat de Kortrijkse Burgerwacht daar nog haar schietoefeningen hield, werd uitgekeken naar een nieuwe locatie. Petrus Schoore, vlasfabrikant werd toen koning ( hij was in Marke sinds 1866 en zorgde in 1867 voor de eerste stoomvlaszwingelarij in Marke). Hij was de zoon van Joseph en Catherine Kerkhove. Het “oud doelkot” werd verkocht voor 15 Fr. Tussen Edouard Vanhoenackere ( broer van secretaris Henri Vanhoenackere) , koopman en herbergier en de schuttersgilde Sint Barbara werd overeengekomen dat eerstgenoemde de toelating gaf om een schietdoel te laten bouwen in zijn tuin. In zitting van de gemeenteraad van 23 september 1883 werd hieromtrent toelating verleend tot het oprichten van een schietdoel achter café “Het hof van Commerce” in de Marktstraat. Het café werd vanaf 1889 uitgebaat door Ivo Petit – Marie Ghyssel (16). Edmond Verhaege trouwde met dochter Zulma Petit en was er vanaf 1922 uitbater tot in 1938. Van dan af werd Georges Delcroix- Elisa Van Robaeys (dochter van café “De Keizer”) uitbater. Hij veranderde het logo in “Het Schuttershof”, want dat paste volgens hem beter omdat ook “de liggende wip” er gevestigd was. Het café werd plat gebombardeerd tijdens de oorlog 40-45. Roger Bostoen kocht het goed en zette er zijn goudsmederij (het latere NV Bowy). In 1884 werden de trommels en de stokken hersteld (7Fr. 65). Slechts in dat jaar werd een nieuw doel gemaakt door Augustin Claerhout (153Fr.), Désiré Lauwers (28Fr.85), Gustaaf Destoop (30Fr.) en Emile Vandeweghe (108Fr.22) Vergadering van 10 mei 1885: de koningsvogel werd afgeschoten door Theophiel D’Hespeel, koopman te Marke, zoon van Severinus en van Amelie Duquesne. Op 15 mei 1887 werd Jules Moreels, bakker in Marke, zoon van Désiré en Félicita Ghevaert, koning. Koningsschieting van 26 mei 1889: veldwachter Aloïs Brasseur schoot zich tot koning. Hij was de zoon van Petrus en Virginie Bostijn en was veldwachter van 1877 tot zijn sterfdag in 1907. In 1888 werden opnieuw herstellingen gedaan aan de karabijnen, aan de vlag en aan het “doelkot”. In 1889 werden 2 nieuwe karabijnen en “ballen” aangekocht voor de prijs van 107Fr.50. Omdat te kunnen bekostigen hebben 9 leden elk 5Fr. voorgeschoten. Zij werden in 1898 terugbetaald. Charles Vandorpe,vlaskoopman in Marke (sinds 1899 uitbater café “Het Gemeentehuis”), zoon van Louis en Eugenia Maelfait, werd koning op 4 mei 1891.Zijn dochter Maria trouwde in 1919 met Alfons Josson. Polydore Lepere was de koning op de koningsschieting van 29 mei 1893. Op 19 mei 1895 werd de koningsvogel afgeschoten door Maurice Glorieux, landbouwer , zoon van Constant en Adelaïde Van Belleghem (hoeve Neerhof ter Leie). Op 23 mei 1897 werd de koningsvogel weeral neergeveld , na twee scheuten, door de bestaande koning Maurice Glorieux, zodat men hem “dobbelen koning” mocht noemen. Gildebroeder Cyrille De Brabandere kon , wegens een droevige familieomstandigheid ( overlijden van zijn vader Joannes op 28 april 1897) niet deelnemen aan de schieting en kreeg van Maurice de koninklijke halsband toegereikt. De hoofdmannen waren toen: Baron Emmanuel de Bethune, Polydore Lepere, Charles Vandorpe en Maurice Glorieux. Henri Vanhoenackere was griffier en Jules Moreels schatbewaarder. In 1897 werd de gilde door de gemeenteoverheid uitgenodigd om twee bijzondere feesten bij te wonen: 1/ Op 10 juli de eerste intrede in de gemeente van Mgr. Waffelaert , bisschop van Brugge, die hier het vormsel kwam toedienen. 2/Op 8 september plechtige inkomst van Baron François de Bethune – Hayoit de Termicourt, ter gelegenheid van zijn huwelijk op 14 juli 1897. Op zondag 14 november 1897 had een plechtige schieting plaats , met prijzen geschonken door Baron François de Bethune, uit erkentenis voor het opluisteren van zijn blijde intrede. In het jaar 1898 vielen weer twee bijzondere feesten te beurt: 1/ Op 15 oktober hielp de gilde de stoet opluisteren van de blijde intrede van Baron Emmanuel de Bethune ter gelegenheid van zijn huwelijk met Jonkvrouw De Ghellinck D’Elseghem. 2/Op 9 oktober het grote feest en de stoet te Kortrijk, ter herdenking van de Boerenkrijg, waar ook een eremetaal uitgereikt werd als gedachtenis. Op de koningsschieting van 7 mei 1899 schoot Cyriel De Brabandere bij zijn eerste erescheuten , de hoofdvogel af zodat hij “dobbelen koning” mocht genoemd worden. Op kermiszondag 3 september 1899 heeft de gilde nogmaals van de eer kunnen genieten om de herdenking van de Boerenkrijg te mogen vieren. Een herdenkingssteen werd geplaatst aan de voorgevel van de verkeerde stokerij !(17)
(1)Het contract met de karabijnschutters werd in september 2010 opgezegd. Het huis en het café werden verkocht in juli 2011, na een leegstand van 3 jaar. De karabijnschutters mochten , door toedoen van eigenaar José Slosse, de schietstand na de sluiting in 2008 ,nog 2 jaar gebruiken. José Slosse is de zoon van Roger en Maria Vlieghe. Roger Slosse en Maria Vlieghe gingen café-bakkerij “De Reisduif” (nieuwgebouwd) in de Marktstraat uitbaten in september 1939. Ze verlieten het café in november 1963 en gaven de fakkel door aan Etienne Van Iseghem en Wilfrieda Scholten. Na het vertrek van Etienne en Wilfrieda in 1996 werd het complex verhuurd aan de brouwerij Bavik.( interviews Roger en José Slosse) De karabijnschutters kwamen erin in 1947.
(2)Wij denken aan de Franse bezettingen in de 17e eeuw. Kortrijk was toen een draaischijf van de Franse militaire bewegingen. De 18e eeuw zou niet beter worden. Het platteland had ook te lijden onder de kampementen. [De Franse veroveringsoorlogen (1621-1713) -De Oostenrijkse Successieoorlog (1740 -1748) ].
(3)Dat zou kunnen bewijzen dat de Sint-Barbaragilde al geruime tijd vóór dat tijdstip bestond, als de brief werkelijk voor haar was bestemd.
(4)De hoofding van de brief vermeldt : “Messieurs”- onderaan de brief staat slechts “Ypres met datum”. Van de magistraat Blondel was trouwens ook geen spoor te vinden.
(5)Zacharias Van Belleghem , “maire” (meier) van 1801 tot 1820 , overleed in Marke op 1 december 1832. Hij was getrouwd met Maria Josepha Vanden Bogaerde, overleden in Marke op 22 december 1836.
(6)De laatste Heer Julien Louis François Joseph de la Grandville woonde te Halluin op zijn kasteel Le Molinel of te Rijsel.Hij was geboren te Rijsel op 2 april 1740 en trouwde in 1760 met Maria Theresia Ingiliard. Hij overleed in Halluin op 11 september 1802.
(7) De wagenmakerij was gelegen in de Pastoor Vandommeledreef (vroeger Pastoriedreef).Het hele gebouw stond op grond van de "Priesterage", toebehorende aan "Den Disch". Begin de 19e eeuw was er een wegeltje ,dat naar de oude pastorie leidde. In 1847 zorgde pastoor Martens voor een betere uitweg naar de pastorie. Joseph Maertens, de schoonzoon van J-B. Veraex nam de wagenmakerij over. Graag refereer ik naar mijn artikel “ Het onderwijs tot einde 19e Eeuw” , naar de brief , die pastoor Martens in 1853 richtte naar de bisschop, waarin hij zijn beklag doet in verband met het schoolgebouw dat de gemeente van plan was te bouwen op die plaats…... Op de plaats waar de oude gebouwen stonden werd in 1959 een onderpastorie gebouwd. Het gezin Jean Baptiste Veraex- Vercaemere had 6 kinderen: 1/Franciscus, geboren in Geluwe werd wagenmaker in Geluwe 2/Rose trouwde met Joseph Maertens, wagenmaker in Marke, die zijn schoonvader opvolgde. 3/ Regina trouwde met Joannes Van De Casteele, schoenmaker in Winkel St. Elooi. 4/Theresia trouwde met Judocus Decoene, landbouwer op Kortrijk- Buiten. 5/ Petrus Joannes trouwde met Florence De Corne (De Coene) en was wagenmaker in Aalbeke. Florence werd vroeg weduwe en hertrouwde met Louis Brunin uit Geluwe. Zij overleed in 1817 en Louis hertrouwde met Melanie Christiaens. De wagenmakers Brunin in Aalbeke stammen er van af. Medard Brunin was de laatste wagenmaker (Preshoek) in 1946. (“Rencontres Aalbeke”1983, 113 blz. Christine Dufour, schoondochter Louis Vandenweghe). 6/ Isabelle trouwde met Joseph Gryspeerdt een landbouwer in Winkel Sint -Elooi. (“Rencontres Aalbeke”1983, 113 blz. Christine Dufour, schoondochter van Louis Vandenweghe).
(8) Joannes Jacobus Soete ( Kortrijk 1769 – Kortrijk 1849) trouwde drie maal 1/ Barbara Theresia Vanden Bogaerde (+1816,51 jaar) 2/ Coleta Koopman (+1832, 39 jaar) en 3/ Olympia De Ryckere (+1869, 82 jaar).In 1808 kocht hij het “Communael Huys” (café-gemeentehuis op Markeplaats . Afgebroken in 1959 waar nu de parking is).Het schutterslokaal verhuisde onmiddellijk van café “Sint-Barbara” naar het “Communael Huys”. Joannes Jacobus en zijn zoon Joseph( +1832,35jaar), die hem opvolgde als brouwer, waren schutters, die nooit koning werden.De weduwe Olympia De Ryckere verkocht het goed in 1850 aan Constant De Coninck, brouwer in Harelbeke. In 1891 kocht Baron Jean-Baptiste Bethune d'Ydewalle het gebouw aan de erfgenamen van Constant De Coninck.Café "Gemeentehuis" bleef zo nog tot in 1944 in handen van de familie de Bethune. Toen schonk Jean de Bethune-de Vinck het aan de kerkfabriek, die al in het bezit was van de grond (cijnsgrond).
(9)Petrus Van Neste (Vanneste) (+ 1829 ,71 jaar) , molenaar, was getrouwd met Marie-Thérèse Foulon(+ 1856, 83 jaar). Tussen 1797 en 1799 was hij ook dismeester.Hij was gemeenteraadslid tijdens het Frans bewind.De “Cleenen Molen” of “Vannestes Molen” of “Molen Glorieux” was tot in 1839 een staakmolen (windkorenmolen).In 1841 kwam een stenen molen in de plaats. François Vandenhende verkocht in 1792 de molen met de bijgaande erven aan Petrus Van Neste. In 1899 verkocht Marie-Louise Van Belleghem (+ 1903), weduwe van Emile Vanneste (+ 1891) het complex "in der minne geschikt", nog vóór hun huwelijk aan Richard Glorieux en Elvina Tack. Emile Vanneste, een neef van Petrus Van Neste (1797 - 1877, zoon van Petrus en M-Th.Foulon), trouwde in 1874 met Marie-Louise Van Belleghem, dochter van Amatus en Joanna Van Neste. Constant Glorieux, vader van Richard trouwde op dezelfde dag met Adelaïde Van Belleghem, zuster van Marie-Louise. Amatus Van Belleghem was landbouwer op het "Zwarte Pannenhof" (Markebeke) en Constant Glorieux op de hoeve achter het kasteel de Bethune ( Neerhof ter Leie).
(10) Lodewijk Soete (1814 - 1839), een broer van Natalia, was de uitvinder van het geweer met samengeperste lucht (100 schoten na elkaar mogelijk; het 100e schot droeg nog 300 voet). Hij is op 22 augustus 1839 omgekomen in Bellegem, bij de vulling van de drukkamer. Door de ontploffing was zijn hoofd vermorzeld. De procureur des konings van Kortrijk nam het geweer in beslag...en verkocht het aan een Engelsman. Later werden pogingen aangewend om het geweer terug in bezit te krijgen, maar tevergeefs.Er bestaat een ereteken (medaille met op de voorzijde een borstbeeld en de keerzijde is blank). De graveerder Vanackere van Kortrijk heeft verkeerdelijk "mort victime d'une expérience scientifique le 22 août 1829, souvenir de son ami Huysentruyt" gezet ( Noël Vandenbussche)
(11)Jean Baptiste Josson (Kortrijk 1772 - Marke 1836) en Rufina Robbe (+1856), dochter van Joannes Baptist Robbe (smid), getrouwd in 1797, zouden zorgen voor een belangrijke afstamming schoenmakers, leertouwers, gareelmakers en “huidevetters”(leerlooiers). Ze vestigden zich in de Vagevuurstraat (de 2 oude huisjes werden in 1976 afgebroken.Hebben plaats gemaakt voor de magazijnen van het Huis D’Haenens BVBA).Ze kregen 12 kinderen. A /Jean Baptiste (1798 – 1887) gareelmaker en “huidevetter”1887.B/ Ludovicus ( 1808 – 1884)werd gareelmaker in Aalbeke C/Ferdinandus (1812-1889)schoenmaker en "huidevetter" in Deerlijk D/Marcellin (1804-1881) gareelmaker in Rekkem en D/ Aloys (1818-1895) leertouwer in Wevelgem.
In het jaar 1900 gaf de Brugse bisschop Waffelaert aan de pastoors van zijn bisdom de opdracht een boek bij te houden waarin alle memorabele feiten die zich in de parochie voordeden, moesten worden genoteerd: een "Liber Memorialis" ofwel herdenkingsboek. De kerkelijke aangelegenheden dienden daarbij uiteraard de eerste plaats in te nemen.
Voor de parochie Marke startte Louis Debrabandere (° Kanegem, 1846 / + Marke, 1919) die alhier zijn broer Leo (° Kanegem, 1842 / + Marke, 1902) als pastoor had opgevolgd, het “Liber Memorialis” met een uitgebreid hoofdstuk over de parochiekerk Sint-Brixius. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, was Louis Debrabandere hier nog altijd pastoor en dus de penhouder van het boek. Hij werd voor de bediening van zijn parochie op dat ogenblik bijgestaan door Jozef Bonne (° Brugge, 1878 / + Brugge, 1936), die in 1913 uit Knokke was overgeplaatst naar Marke en hier fungeerde als onderpastoor. Onderpastoor Bonne werd op het einde van de oorlog, in juni 1918, naar Brugge geroepen en in oktober van dat jaar vervangen door Louis Socquet (° Ieper, 1898 / + Ieper, 1950).
In januari 1919, na het overlijden van pastoor Louis Debrabandere, zette zijn opvolger pastoor Evarist Wittouck (° Sint-Eloois-Winkel, 1863 / + Izegem, 1928) het herdenkingsboek verder. Hij pende zorgvuldig de belangrijkste oorlogsfeiten neer, die hij uiteraard slechts "van horen zeggen" te weten was gekomen.
Los van het “Liber Memorialis” verzocht de aartsbisschop van Mechelen, de vermaarde kardinaal Désiré Mercier, na de oorlog al zijn pastoors om een verslag om te maken van hoe de oorlog in hun parochie was verlopen. Kardinaal Mercier was daarbij vooral begaan met het lot van de gedeporteerden. Over Marke is het bisdomarchief echter geen oorlogsrelaas terug te vinden. De reden hiervoor ligt bij de slechte gezondheidstoestand van pastoor Louis Debrabandere, die tijdens de oorlog zwaar ziek was geworden, en uiteindelijk ook was komen te overlijden. Sinds 1916 was de zieke pastoor voortdurend bijgestaan geworden door hulppriesters (ofte coadjutoren).
De tekst van Evarist Wittouck in het “Liber Memorialis” geeft niettemin een sfeerbeeld van die troebele oorlogsjaren te Marke. Pastoor Wittouck begint zijn tekst met de woorden: “Dan ’t jaar 1914. Op 4 oogst verklaarde het machtig en trouweloos Duitschland aan België den oorlog, omdat België hem niet toeliet zijne legers vrijelijk den doordocht te laten, om Vrankrijk aan te vallen.”
Hij vervolgt: “Van den dag af van de verklaring van den oorlog ontstond er onder het volk van Marcke eene geweldige opwelling van godsvrucht. ’t Was ten anderen overal alzoo in Vlaanderen en België door. Openbare gebeden, misoffers, bedevaarten wierden zonder verpoosch gedaan, ter eere van het Heilig Hart - ter eere van O.L.Vr.
Als onze eerste soldaten sneuvelden in de heldhaftige verdediging van Luik, in den slag van Haelen, later rond Antwerpen wierden wekelijks menigvuldige missen opgedragen tot lafenis hunner zielen. De kerk was vol ingetogen parochianen in de dagelijksche missen. Nooit wierd de Heilige Tafel zoo ieverig bezocht dan in de eerste dagen van de oorlog en die goede christelijke gewoonte ging voortduren binst geheel den oorlog. Allerhande schrikkelijke geruchten wierden verspreid over de wreedheden door Duitschers bedreven en dat met grond van waarheid, maar soms vermeerderd door de faam en men vreesde geweldig de naderende Duitsche legers. Toch bleef iedereen op zijnen post als dat leger hier oprukte in oktober 1914. Pastor Louis De Brabandere, onderpastor Jos Bonne, burgemeester François Bethune met zijnen gemeenteraad, allen bleven, om hun duurbaar volk te beschermen in den nood. Het eerste dat lastig om dragen was, was de inkwartiering der Duitsche troepen. Pastor, onderpastor en bijzonderste burgers hadden de bitter weinig gewenschte eer Kommandantur te mogen herbergen met geheel hun gevolg of hun huis te zien veranderen in Kommandantur, Casino of Schreibstube of andere vergaderingszaal … in een woord Duitschland speelde hier meester en baas.
Tot in ’t jaar 1917 in juli was Marcke of te wel begrepen in het Generaal Gebied, zodat men een zekere vrijheid van verkeer bezat (zoo mocht men zonder paspoort naar Brussel gaan), ofwel in het Etappegebied. Maar in juli wierd Marcke, om reden van de Slag der Somme en de offensieven der Engelsen in Vlaanderen, Operatiegebied, en bleef het tot de dag der verlossing.
De opgeëischten of civielarbeiders wierden door het Duitsch bestuur tegen alle recht en reden gedwongen hunne gemeente te verlaten en te gaan arbeiden op hun front in de Fransche Ardennen en tot bij Verdun en hebben als ware martelaren geleden. De opeisching van die arbeiders geschiedde op 2en december 1916…
Marcke heeft maar éénmaal de eisching van civielarbeiders moeten verdragen. Een tweede maal in ’t jaar 1917 wierden er zulke arbeiders opgeroepen, ditmaal door de behendige handelwijs van secretaris Emiel Boussier [° Wevelgem, 5-1-1874 / + Marke, 3-2-1947, nvdr] schoot Marcke vrij. [Na het overlijden van Henri Vanhoenackere in 1916 volgde Emiel Boussier hem als gemeentesecretaris van Marke op, nvdr]
Als op het einde van 1918 de Duitschers achter werklieden zochten konnen allen op verscheidene manieren aan hunnen dwang ontsnappen. Op Marckes grondgebied wierden er twee vliegpleinen voor Duitschers aangelegd, in het begin van het jaar 1917. Het eerste en het grootste bij de Markebeeck op het land van landbouwer Bekaert. Het andere van oosten de Marckestraat tusschen de hofstede bewoond door Vandewoestijne tot aan de Rijsselsche kalsei, van oosten den molen van Richard Glorieux. Die twee vliegpleinen, in de nabijheid der statie van Kortrijk en Marcke trok de vijandelijke vliegers aan, en zoo was Marcke in de jaren 1917 en 1918 dikwijls blootgesteld aan aanvallen van vliegmachienen.
Van het jaar 1917 voort wierd het klooster gebezigd als Lazarett voor Duitsche zieken en gewonden. Het oude manhuis moest plaats maken voor de soldaten. Eerst wierden de ouderlingen met verscheidene zusters naar Sint-Anne overgebracht, daarna naar het gehucht de Marionetten en later naar Kortrijk. Eenige zusters mochten blijven voor de dienst van thuis en om de schole der kinders voort te zetten. Later nogtans rond september 1917 moesten de zusters een deel der klassen afstaan voor de zieke en gekwetste Duitsche soldaten.
Tot in 1917 lieten de Duitschers de kerk nogal met rust, maar zij moest ook dienen voor den eeredienst der protestanten.
Den 16 augustus van ’t jaar 1917 wierden de drie klokken, die zoo hel en zangrijk luidden, volgens de getuigenis van alle Marckenaars door de Duitsche overheid niettegenstaande het verzet van pastor De Brabandere uit den toren gehaald en des anderdaags weggevoerd naar de pannenfabriek waar zij ten deele verbrijzeld wierden, en acht dagen later per wagen voor goed weggevoerd naar een onbekende plaats. Wij hebben ze nooit meer wedergezien… Al het koper wierd in tijds in veiligheid gebracht, en ontsnapte alzoo aan den roofzucht der Duitschers.
De eeredienst in de kerk bleef binst geheel de oorlog in voege.
In oktober 1918 heeft de kerk voor éénen dag tot slaapplaats gediend voor een overgroot getal Fransche vluchtelingen, die van de omstreken van Roubaix en Tourcoing langs hier gedreven wierden door de naderende Engelschen.
Rond 18 oktober 1918 werd er geen mis gelezen omdat de Engelschen het vizier op Marke gericht hadden om er de laatste Duitschers uit te drijven.
Al de burgers zaten verborgen in kelders en wat een wonder mag genoemd worden, niemand wierd door die granaten getroffen, maar de stoffelijke schade was groot.”
De oorlogsverslagen kan men op volgende link vinden:
een Granaatinslag op 16 maart 1944 in het Klooster van Don Bosco (Kortrijk)
Het inslaan van een granaat van het afweergeschut in het klooster van de zusters van Don Bosco op St. Anna , waarbij de twaalfjarige Palmer Scherpereel van Zwevegem gedood werd.
Op 16 maart 1944 , om 17u3O werd vernomen dat een granaat was ingeslagen en waarbij een knaap zou gedood zijn.Onmiddellijk werd adjt.-politiecommissaris Frans Ramaut gelast met het onderzoek.
Uit zijn onderzoek en uit het relaas gegeven door de moeder-overste blijkt: dat om 10u15 , terwijl de overige kinderen aan het spelen waren op de speelplaats , een genaamde Scherpereel , geboren op 16 september 1931 en gehuisvest te Zwevegem , Harelbekestraat, naar een slaapzaal medegenomen werd om te helpen de bedden recht zetten. Dat opeens een granaat op het dak is terecht gekomen en er is ontploft. Hierbij vloog een gedeelte van het plafond naar beneden. Palmer Scherpereel werd aan het hoofd getroffen door een stuk granaat en overleed 3/4u. later, niettegenstaande de zorgen toegediend door dokter Vandeputte uit Aalbeke.
De moeder-overste verklaarde noch sirene , noch vliegers, noch afweergeschut te hebben gehoord , door het lawaai , die de kinderen op de speelplaats maakten. In de nabijheid van het klooster stond geen afweergeschut en in de omgeving werd ook geen rondrijdend afweergeschut gezien, zodat verondersteld werd dat de granaat voorkwam van het afweergeschut op het grondgebied Zwevegem.Het was ook deze vleugel van het gesticht , die in deze richting uitgaf en die door de granaat getroffen werd.
De knaap Palmer Scherpereel behoorde tot een kolonie van behoeftige kinderen , aldaar ondergebracht door een liefdadigheidswerk, waarvan de deken van Kortrijk voorzitter was.(1)
In de loop van de namiddag was de Feldgendarmerie ter plaats geweest en had twee stukken granaat meegenomen.
Het lijkje werd naar het stedelijk hospitaal in de Budastraat overgebracht.
(1) De zusters van Don Bosco hadden er van 1928 tot 1943 een pensionaat voor meisjes. Van 1943 tot 1965 was het een kolonie voor zwakke kinderen die er beurtelings enkele maanden verbleven.
Haast iedereen zal wellicht weten dat de duif een belangrijke rol speelde tijdens de Eerste Wereldoorlog: de duif verving namelijk de klassieke communicatiemiddelen daar waar die door bombardementen onbruikbaar waren geworden. De duivensport, die vooral in Vlaanderen populair was bij de talrijke duivenliefhebbers, bleek algauw een doorn in het oog van de Duitsers. Berichten overbrengen over de ligging van troepen, boezemde de vijand schrik in. Zoveel zelfs dat het bezit van een reisduif haast werd gelijkgesteld met het bezit van wapens. Getuige hiervan bijvoorbeeld de verordening van 9 juli 1917 die voorschreef wat te doen als duiven in mandjes voorzien van valschermen, uit ballons werden gelaten om informatie te bezorgen over de vijandelijke troepenbewegingen (zie afbeelding Verordnung).
Berichten in verband met duiven kwamen wel vaker voor. Zo werd in een bericht van 20 november 1914, getekend door bevelhebber kolonel Lübbert, geëist dat alle duiven zouden worden ingeleverd in de Gouvernementstraat 61 te Kortrijk. De meeste duivenliefhebbers van Marke, ontevreden over die handelwijze, wilden hun duiven in de gemeente behouden zien. Burgemeester François Bethune vroeg op 24 november aan de militaire commandant te Kortrijk of hij de plaatselijke duiven niet mocht onderbrengen in een zelf opgerichte bewaarplaats, identiek aan die te Kortrijk. Een volledig afgesloten lokaal, ter hoogte van het station zou beschikbaar zijn. Het Duits spoorwegpersoneel zou kunnen instaan voor de bewaking. Uiteindelijk werden alle duiven eind december in manden opgestapeld in café “De Casino” in de Rekkemsestraat. Veldwachter Aloïs Brasseur ging de eigenaars verwittigen en Hilaire Casier maakte de duivenlijsten op. Van daar verhuisden 313 Markse duiven naar Moeskroen.
In november 1914 was Marke echter in het Etappengebiet van het 6. Armee beland en hingen wij af van de Etappenkommandantur Moeskroen (Etappen-Inspektion Valenciennes). Hierop volgde een spelletje van geven en nemen. Op 22 november 1914 had de commandant van Moeskroen, von Eikstedt, het bevel gegeven tot de invrijheidsstelling van de duiven en dat in tegenstelling tot het Kortrijkse bevel van twee dagen eerder.
Op 18 december 1914 kwam hij terug op zijn beslissing en eiste dat alle duiven in de eerste drie dagen moesten worden gedood. Doch een comité opgericht ter verdediging van de duivenliefhebbers kon de gemoederen van de bezetter enigszins bedaren. De Kommandantur gaf de toelating alle duiven in de “Ecole des Arts et Métiers” 1, Place de la Justice te Moeskroen op te sluiten.
Een bevel op 6 oktober 1915 van von Bissing, bestemd voor het tot het Generaal-Gouvernement behorend gebied van het Bezirk (district) Kortrijk en Doornik (waartoe Marke behoorde) luidde: "Ieder bezitter van duiven moet ze opgesloten houden". En dat terwijl onze duiven al maandenlang waren ondergebracht in Moeskroen!!!
Een nieuw bevel van von Bissing, bestemd voor hetzelfde gebied, werd gegeven op 22 juni 1916: "De duiven moeten in de slagen vastgehouden worden; er mogen geen duiven afzonderlijk gehouden worden."
In het Etappengebiet van het 4. Armee ondergebracht, werd verbod opgelegd om nog levende duiven te bezitten. En eens Marke in Operationsgebiet was komen te liggen, werden alle drinkbakken, duivenmanden, constateurs en alles wat verband hield met het kweken van duiven, aangeslagen.
Georges Demeyere (1904-1991): "Toen de Duitsers hier goed gevestigd waren, moesten alle duiven ingeleverd worden. Men moest ze binnen brengen in de “Casino” in de Rekkemsestraat. Daarna werden alle duiven ingekorfd en naar Moeskroen gebracht. Sommigen wilden ze in kelders onderbrengen, doch er waren hier te veel Duitsers en dat belette het verbergen. Anderen hadden aan de oproep geen gehoor gegeven; hun duiven moesten onmiddellijk gedood worden."
Georges Bekaert (Kortrijk) (1904-1986): "Toen de duiven moesten ingeleverd worden, werd nogal ostentatief rondgezocht door de Duitsers. Met een paar man kwamen ze bij ons thuis ook naar duiven zoeken."
Rachel Derycke (1906-1993): "We hadden hier duiven van een familielid uit Wevelgem. Hij had ze al zwemmend over de Leie meegebracht. Ze zaten in een wasmachine op de zolder. Wij zaten met Duitsers in huis en nooit hebben ze die ontdekt. Opdat die duiven geen lawaai zouden maken, zaten ze met hun bek in een manssok."
Maurice Maes*, bekommerd om zijn lieve diertjes, schreef op 3 augustus 1914 uit Boom naar zijn vrouw Emma Decrans: "… en nu een woordje over mijn duiven, maakt dat gij geen moet wegdoen, dat het lang moest duren zou ik u schrijven welke er mogen dood gedaan worden, niet te veel eten geven en niet te veel laten vliegen, gelijk ik gevraagd heb…"
Op 6 september 1914 schrijft hij uit Hellegat-Niel : "... ik heb ook gelezen in uw brief als dat mijn Cuyper weer gekeerd is met het geel in de bek; zegt tegen Jules dat hij er goed voor zorgt en dat het ware dat hij verslecht zend er Jules mee naar Decuyper te Zwevegem; deze zal hem wel genezen … en mijn duiven niet uit te laten in de voornoen; ze zullen dan zo lang niet weg zijn van het land… ’k Zal er dan een goeden kuisk in doen als ik thuis ben..."
In zijn laatste brief naar huis schreef Maurice Maes op 30 oktober 1914 uit Sint-Inglevert: "Laat niemand op mijn duivenhok; geeft ze eten dat ze voort kunnen alle dagen; ge moet het hok niet schoonmaken; in geval dat ze daar tegen schieten houdt ze kort en eet al de jongen op die bekwaam zijn."
* Maurice Maes (° Heule, 5-7-1881 / + Calais, 18-12-1914) was soldaat bij het 1ste Linieregiment, 6de Bataillon, 1ste Compagnie. Hij stierf in het “Hôpital Cordorais” te Calais en werd begraven op het burgerlijk kerkhof te Calais. Hij werd korte tijd later herbegraven op het Belgisch Militair Kerkhof te Calais.
Jules Moerman en zijn vrouw Helena Mercier woonden in 1908 in de Groenestraat(1). Ze waren pas twee jaar getrouwd.
Op zondagavond 16 februari 1908, rond 7 uur, trok Jules Moerman naar de hoeve van Aimé Vanderheeren(2), waar hij peerdeknecht was en waar hij gewoonlijk de nacht doorbracht.
Maandagavond 17 februari kwam hij rond 6 ½ u. terug naar huis om van kleren te wisselen, omdat hij kletsnat was door de regen. Hij vond de voordeur op slot en de vensterblinden waren nog niet geopend. Daar het gevelvenster van de zolder open stond, dacht hij onmiddellijk dat er iets ongewoons gebeurd was. Hij ging aanstonds zijn buur, landbouwer Terryn , verwittigen.
Terryn kwam mee en beiden gingen door het openstaand venster naar binnen.De petrollamp was uitgebrand. Bij het ontsteken van een “stekje”ontdekten ze vrouw Moerman, op de knieën gebukt, over een emmer water zitten.Op de bodem lag een tas. Ze was overleden en scheen gewurgd te zijn. Een kind van zes maanden oud zat rechtop in de wieg naar zijn moeder te kijken. Jules Moerman legde het lijk op het bed naast de kachel en at vervolgens een ‘grote’ boterham.
Om 7 ½ u. begaf Moerman zich naar de woonst van de gemeentesecretaris (3) om het overlijden bekend te maken. De secretaris vond het verhaal heel vreemd en zette hem aan dokter Vanneste te verwittigen. De dokter vond bij zijn aankomst het overlijden ook verdacht. De burgemeester, de veldwachter en de gendarmerie van Kortrijk werden verwittigd en waren om 9 ½ u. ter plaatse. Moerman werd omwille van zijn zonderlinge houding gans de nacht in het gemeentehuis onder bewaking geplaatst.
Op dinsdagmorgen 18 februari kwam het parket, vergezeld van wetsdokters Peel en Peeters, naar onze gemeente. In de woning werd geen enkel spoor van inbraak gevonden. Het parket begaf zich dan naar het gemeentehuis. Daar werd Moerman tot 14 u. over het gebruik van zijn tijd ondervraagd. Hij verklaarde dat hij maandagmorgen 17 februari om 5 u., in opdracht van zijn baas, met een lading graan naar Ledegem was gereden. En hij was om 16 ½ u. teruggekeerd.
De lijkschouwing door Peeters en Peel had plaats dinsdagnamiddag om 14 ½ u. in het lijkhuis van het klooster. De geneesheren besloten dat het hier ging om een natuurlijke dood, veroorzaakt door een slechte spijsvertering. De ligging van het lijk werd als volgt uitgelegd “ de zieke vrouw zou willen drinken hebben; half verstikt zal zij op de emmer gevallen zijn. De blauwe plekken aan de hals werden veroorzaakt door de val op de kant van de emmer.”
Rond 17 u. kwam het parket opnieuw naar het gemeentehuis. Moerman werd in vrijheid gesteld.
De commotie in het dorp was zeer groot, daar het gerucht in omloop was dat de vrouw gewurgd werd.
Helena Mercier was geboren te Aalbeke op 25 mei 1882, Jules Moerman was geboren te Anzegem op 16 januari 1860. De echtgenoten bewoonden een huisje zonder verdiep, betaande uit drie plaatsen en gelegen op 20 minuten afstand van Markeplaats, in het veld langs de weg die naar de hoeve Terryn leidt.(4)
(1)De Groenestraat liep via de huidige Watervalstraat van de Kapelhoek naar Marke. De Groenestraat verdween in 1968 met de aanleg van de E17. ( Duizend Kortrijkse Straten, E. Van Hoonacker)
(2)Aimé Vanderheeren (Meulebeke 1872-Marke1954) volgde zijn vader Henri op rond 1897. De hoeve was toen eigendom van baron Paul d’Udekom d’Acoz van Gent. André Hubaux volgde zijn oom Aimé op in 1934. De hoeve werd in de jaren ’60 van vorige eeuw verkocht aan Matexi. Tijdens de eerste en de tweede wereldoorlog werd de hoeve als “het hof der 3 gemeenten”op de Duitse stafkaarten vermeld.
(3)De gemeentesecretaris was toen Henri Vanhoenackere ( Bellegem 1847-Marke 1916. Hij volgde in 1879 Leopold Van Belleghem (+ 1898) op, die toen burgemeester benoemd werd.
(4)De hoeve Terryn lag in de Watervalstraat.Henri Terryn (Deerlijk 1872 – Marke 1959) kwam op de hoeve in 1901, na Adolf Deryckere, die ook van Deerlijk kwam. De Watervalstraat was een overblijfsel van de oude bedevaartweg naar Sint Cornelius in Aalbeke.
In de nacht van zondag op maandag 1 mei 1905 werd in Marke een moord gepleegd met diefstal als drijfveer. Op enkele meters van het klooster in de Kloosterstraat stond, omringd door een haag, een met strodak bedekte tweewoonst . De ene woning was bewoond door een ongehuwde oude dochter Constantia Waelkens, geboren te Waregem op 23 januari 1828 en in de andere woning woonde Regina D’Hespeel 65 jaar oud, weduwe van Leo Vandenbogaerde(1), met haar twee zonen. Constantia Waelkens was de meid van burgemeester Leopold Van Belleghem en had de naam veel geld te bezitten.
Enkele maanden geleden was zij ziek en vertoefde zij bij familie in Aalbeke. Een 10-tal dagen geleden was zij teruggekeerd naar haar woning.
Maandagmorgen om 6 ½ u. bemerkte Regina D’Hespeel dat de vensterluiken van haar buurvrouw gesloten bleven. Zij vroeg een voorbijganger om de vensterluiken, die slechts met een houten werveling gesloten waren, te openen. De verbazing en verbijstering waren groot toen zij ontdekte dat de vensters open waren. Denkende dat Constantia ziek was , ging zij Charles Briey ,de dienstknecht van het klooster, er bij halen. Deze kroop door het venster, ging naar de kleine slaapkamer, die langs achter lag, en vond de vrouw met de benen uit het bed liggen. Het gezicht was met beddengoed bedekt. De voeten waren koud en stijf. Geschrokken liep de dienstknecht buiten om hulp roepen. Aloïs Brasseur, de veldwachter, die in de nabijheid woonde kwam vlug ter plaatse en liet dokter Arthur Vanneste ontbieden. Men stelde moord en diefstal vast. Een klein venstertje uitgevende op een open veld was opengebroken en gezien de vrouw doof was, had de schelm zijn slachtoffer in haar bed kunnen verrassen.
Geen enkel moordwapen werd gevonden. Constantia vertoonde ook geen dodelijke wonden, alleen een kleine onbeduidende wonde aan de hand en aan het voorhoofd. In de keel werd bloed geconstateerd. De moordenaar had haar met de vuist geslagen en met beddendekens gestikt.
In de voorkamer stonden de laden half open en in de slaapkamer waren de hoedendozen geopend.
Men dacht dat de dader niets heeft kunnen buitmaken, want het geld van de vrouw was gedeponeerd in de bank bij de Broeders Van Dale in Kortrijk. Ze bezat nog 3780fr.
Twee gendarmen van de brigade van Kortrijk, die in Marke op dienst waren, deden de nodige vaststellingen en ondervroegen enkele getuigen. Op het veld, palende langs achter aan de woning, werden voetstappen van een zware manspersoon ontdekt. Zij strekten tot aan de moestuin van het klooster . Daar werd een gat in de haag aangetroffen. Dezelfde voetstappen werden teruggevonden in de weide en stopten aan een wegeltje. Men dacht dat de moordenaar getracht had langs achter binnen te dringen, om daarna langs voor te vertrekken. Om die reden zou hij de kleine vensters geopend hebben, die langs binnen gesloten waren. Maar hij kon de vensterblinden niet openen en was zo langs achter gevlucht.
In de namiddag werd door de gendarmen een kerel aangehouden, die de zondag in het klooster had getoefd en aldaar sedert enige tijd verzorgd werd. Hij verklaarde dat hij aan het Magdalenakerkhof in Kortrijk geslapen had.
Het parket, vergezeld van wetsdokter Peeters kwam rond 14u. op de plaats van het delict.
De misdaad had op de gemeente Marke, alwaar sinds meer dan 30 jaar geen moord meer werd gepleegd ,grote opschudding verwekt.(2)
Constantia Waelkens woonde op 100m. van Markeplaats in het nr. 15 in de Kloosterstraat. Ze woonde al meer dan 40 jaar in Marke.
(1)Regina D’Hespeel was geboren te Marke in 1831 en overleed er in 1906.
(2)Betreft hier de moord in 1863, waarvan veldwachter Frederik Foulon verdacht werd. ( zie artikel blog)
Het Oorlogsdagboek van Jean Verhoye (8 jan.1917 tot 30 juni 1917)
Het oorlogsdagboek (8 januari tot 1917 tot 30 juni 2016) van Jean Verhoye verscheen in verkorte versie in de dorpskrant vanaf september 2014 tot februari 2016. Het is nu op zijn geheel (65 blz.), voor die periode, verkrijgbaar door bestelling op email michel.annie@telenet.be of tel. 056/210001. De prijs is 10 euro.
De inschrijvers worden verwittigd zodra het werk klaar is.
Op zaterdagmorgen 4 juli 1908 werd Camiel Callens, landbouwer en veekoopman, dood aangetroffen in de Rollegemstraat,(1) op zo een 200m. van de hoeve ,die hij bewoonde. Het levenloos lichaam werd gevonden langs de Rollegemstraat, de weg die leidde naar “De Smokkelpot”(2). Uit de lijkschouwing bleek dat hij door een geweerschot getroffen werd. Gezien deze Callens bekend stond als wildstroper werd Gustaaf Loosvelt, de jachtwachter van de heer Paul Pierre de la Croix- de Bethune, (3)automatisch van de misdaad verdacht. Camiel Callens, geboren in Deerlijk op 10 december 1860, was in tweede huwelijk getrouwd met weduwe Marie-Emma Saffers, en had 5 kinderen ,waarvan het oudste 14 jaar was. Het gerecht, de gendarmen en de magistraten deden al het mogelijke om de moordenaar te ontmaskeren, maar het onderzoek leverde noch aanwijzingen, noch bewijzen, zelfs geen getuigenverklaring die kon dienen in het voorlopig onderzoek. Alles had de neiging om het onderzoek op een dwaalspoor te brengen en terzelfder tijd de dader straffeloos te laten rond lopen.
Het hele dorp sprak ervan dat de jachtwachter van het kasteel de la Croix de dader was. De geruchten die omtrent de moord in de streek verspreid werden berustten op geen enkel feit. De jachtwachter die men klakkeloos bevlekte bevond zich, van geen kwaad bewust, kalm in zijn huisje op Sint-Anna. Jachtwachter Gustaaf Loosvelt, die geen Frans sprak en verstond werd hiervoor bijgestaan door zijn vrouw. De gendarmen van Kortrijk eisten zijn geweer op. Zijn vrouw overhandigde het geweer met de patronen.
De jachtwachter verklaarde dat hij de nacht van vrijdag op zaterdag in het kasteel van Sint-Anna vertoefde en dat de hovenier kon getuigen wat hij aan het doen was op het vroege uur van de misdaad.
Kasteelheer de la Croix verhaalde wat hij wist over de ontdekking van het lijk van boer Callens. De genaamde Pieters,knecht van de weduwe Allackere,uitbaatster van café “ Den Brandel”(4) , kwam op zaterdagmorgen om 4 ½ u. langs de Torkonjestraat in de richting van Aalbeke, waar hij een koe moest afleveren. Bij het naderen van de Rollegemstraat, zag hij iemand ,een 20-tal meter in de straat,uitgestrekt op de grond liggen. Hij dacht dat het een landloper of een dronkaard was en zette zijn weg voort. Op zijn terugreis om 6u. verliet hij de weg en begaf zich in de Rollegemstraat. Daar lag het lichaam nog altijd op dezelfde plaats . Edouard Haemers, een metselaarsbaas, woonachtig nabij “De Keizer”(5) in de Torkonjestraat, die zich toevallig naar het werk begaf in het krankzinnigengesticht op Sint-Anna,(6) werd door Pieters op de hoogte van de zaak gebracht. Hij verwittigde onmiddellijk de vrouw van het slachtoffer Callens en nam haar mee naar de plaats van het onheil. Intussen waren al vele nieuwsgierigen samengeschoold. Het lichaam lag op de rug, tussen het gras, met het hoofd op de rand van de gracht. Er ontsnapte bloed uit de mond.
De heer de la Croix dacht dat de moordenaar een wildstroper was die gestoord werd tijdens zijn ongeoorloofde jacht. Ofwel dacht hij ,was het een landloper, die de boer kende en die hem wilde beroven hopende een som geld te vinden. De kasteelheer legde met handen en voeten uit wat het werk van Loosvelt , die al acht jaar in dienst was, inhield. Hij deed zijn werk naar believen en dat maakte tamelijk vele vijanden in het dorp. Het middelpunt van het jachtterrein was het kasteeldomein, waar hij de meeste tijd vertoefde. Hij verklaarde dat Loosvelt aangekomen was zaterdagmorgen om 3 ½ u en dat hij weer vertrokken was om 4 ½ u naar huis. Langs de weg had hij nogal vele voorbijgangers ontmoet die zouden kunnen getuigen. Hij was om 5u. thuis gekomen en was dan zijn boter gaan betalen in een naburige hoeve. Hij had ook nog een tijdje in zijn tuin gewerkt en was toen vertrokken naar het Sint-Annabos, waar hij op dat moment werkzaam was. Het is bij het verlaten van een café dat hij van een zekere Desplenter vernam dat Callens dood was. Loosvelt begaf zich onmiddellijk naar de Rollegemstraat. De veldwachter Aloïs Brasseur(7) en de gendarmen waren al ter plaatse.
De heer de la Croix voegde eraan toe dat het een stevig alibi was. Boer Callens en de kasteelheer stonden in goede verstandhouding met elkaar. Op het platteland waar men gemakkelijk wild stroopte, had een veldwachter voortdurend vijanden. Wildstropers waren een categorie waarmee de champetter soms last had. In de regio van Sint-Anna waren er bossen en die vormden een ideaal schuiloord voor wildstroperij.(8)
Een andere hypothese kwam nog de kop opsteken. Callens had de reputatie gemakkelijk wild te schieten. Misschien kon hij een andere wildstroper tegen het lijf gelopen hebben. Ze konden samen wat gewandeld hebben. De andere wandelde misschien rechts van de boer, met het geweer onder de rechterarm en kon zo de haan onvrijwillig overgehaald hebben met de loop tegen de borst van Callens. De “onvrijwillige” moordenaar kon dan gevlucht zijn. Menig persoon deelde die hypothese. Een van de buren, Theophile Haemers had een geweerschot gehoord, maar niets gezien.
Een mysterieus geval: de munitie gevonden op het lijk was totaal verschillend van de patronen gebruikt door de jachtwachter.
De veldwachter Aloïs Brasseur werd gewaarschuwd rond 7u. in de morgen. De gendarmen en het parket van Kortrijk werden telefonisch op de hoogte gebracht, alsook burgemeester Baron Emmanuel de Bethune.
Er was bloed uit de mond gestroomd, het jasje was ter hoogte van de tweede rib aan de rechterzijde doorboord en een bloedvlek verraadde een dodelijk schot. Na de vaststellingen door dokter Arthur Vanneste(9) werd het lichaam naar het lijkenhuis van het rustoord in de Kloosterstraat getransporteerd.
Het parket van Kortrijk, vertegenwoordigd door substituut Verschaeve, onderzoeksrechter Soudan, griffier David en de wetsdokters Peel en Peeters, kwam per rijtuig naar het rustoord. Iedereen moet weten dat het gerecht toen nog zo rap niet werkte als nu. Van daar trokken ze naar de hoeve Callens en naar de misdaadplaats. De buren en de bewoners van de hoeve werden zeer lang ondervraagd.
Een belangrijk detail betreffende het exacte uur van het drama werd naar voor gebracht door mevrouw Emiel Petit . Haar man was boever in het krankzinnigengesticht in Sint-Anna. Zij had een geweerschot gehoord zaterdagmorgen rond 4 ½ u. Dus bij deze werd geconcludeerd dat het slachtoffer om dat uur gedood werd.
De begrafenis geleid door onderpastoor Henri Eeuwaert had plaats op 7 juli 1908 : het kerkelijk overlijdensregister noteerde :” Camillus Callens obiit interfectus (vermoord) 5 hora mane….”
In feite gaf men de jachtwachter de schuld van de misdaad , maar onomstotelijke bewijzen of getuigenverklaringen ontbraken. De omstandigheden van het drama bleven onbekend.
(1)Smokkelpotstraat: van de Marksestraat tot de Torkonjestraat. In de 19e eeuw werd de kant van Marke buurtweg nr.5 of Rollegemstraat genaamd.Vanaf 13 maart 1981 werd het Smokkelpotstraat ( Duizend Kortrijkse Straten van E. Van Hoonacker). Camiel Callens woonde in de Rollegemstraat nr.1. Gezien talrijke Callens op Marke woonden, geef ik wat meer duidelijkheid omtrent de identiteit van Camiel: hij was de zoon van André en Cordula Vanslambrouck.
(2)De Smokkelpot was een herberg die in de 18e eeuw op de noordhoek van de Smokkelpotstraat- Sint-Anna stond. Werd hier gebruikt als toponiem.
(3)Volgens de Popp-kaart (1852) van Kortrijk was het kasteel van Sint-Anna, gelegen in de Nieuwe Elleboogstraat, eigendom van Aimabel de la Croix. In 1895 kwam Paul Pierre de la Croix –Marie de Bethune er wonen. Paul Pierre de la Croix (°Kortrijk 1853 – Auray 1940) was de zoon van Paul Antoine en Jeannette Simillon. Hij trouwde te Aalst in 1894 met Marie-Thérèse de Bethune (°Aalst 1875 – Ukkel 1960),dochter van Paul Valéry de Bethune en Adélaïde Eliaert.
Marie-Thérèse de Bethune was in 14-18 politiek gevangene, als vrijwillig lid van de militaire inlichtingendienst bij de geallieerden.
Het oorlogsdagboek van Jean Verhoye :” Maandag 16 april 1917: …naar we vernemen wordt de la Croix-de Bethune aangehouden door de Duitschers, waarom??? De germanen liggen weer met de spionagekoorts, ’t is belachelijk..”
(4)”Den Brandel” was gelegen op de Pottelberg, waar nu de bakkerij “Libbrecht” gevestigd is. Carolus Allackere (° Alveringem ) overleed op 68 jarige leeftijd te Marke op 1 november 1885.Hij was weduwnaar van Maria-Anna Minne (° Heule 1804+ Marke 1875) en echtgenoot van Constantia Minne( ° Heule 1846).
(5) “In de Keizer” was een café gelegen op de westhoek van de Keizerstraat en de Torkonjestraat. Michel Vandenbogaerde kocht in 1935 het café aan brouwer Cyriel De Brabandere en herdoopte het in “Au Pré Vert”.
(6)Het krankzinnigengesticht in Sint-Anna werd opgericht door kanunnik Maes in 1833. In 1927 werden de geesteszieken naar Ieper overgebracht .
7)Aloïs Brasseur( Marke 1844- Marke 1907) volgde in 1877 Eugène Delporte op als veldwachter. Zijn zoon Aloïs Brasseur (Marke 1878 – Marke 1951) volgde hem op in 1908 tot zijn ontslagname in 1941.
(8) In de hoek Lampestraat en Smokkelpotstraat lag het gekende “Besloten Bos”, dat in 1908 meer dan 5ha besloeg. Het bos eigendom van de familie de la Croix werd volledig door plunderaars uitgeroeid tussen 21 en 25 januari 1945.
(9)Arthur Vanneste (°Kortrijk 1878 – Marke 1964), kwam zich in 1904 als eerste dokter te Marke vestigen.
De boeken leren ons dat de fiets met groot en klein wiel in 1888 uit het beeld verdween en van dan af zijn huidige gedaante aannam. Paul Debrabandere noteerde dat er in 1890 in Kortrijk ten hoogste 20 fietsers waren, maar in 1894 en 1895 telde men al respectievelijk 80 en 208 fietsen.(1) Het fietsentijdperk was aangebroken en in vele steden en dorpen zagen wielrijders- of veloclubs het daglicht.
De wielrijdersgilde St. Catherine werd gesticht op 4 augustus 1896. Zij vestigde haar lokaal in café “In de Belle Vue” op Markeplaats bij Bruno Cagnie (Izegem 1835-Marke 1901), onder het voorzitterschap van Baron Emmanuel de Bethune (2).
Ik geef het woord aan het verslagboek:” Er is te Marcke eene maatschappij ingericht voor doel hebbende , de belangen der wielrijders te verdedigen, en hun vermakelijkheden te verschaffen. De maatschappij bestaat uit werkende en ereleden. De ereleden betalen eene jaarlijksche jeunste van vijf franken, zij hebben vrijen toegang tot al de feesten door de gilde gehouden en worden uitgenodigd tot de patroonmisse. De werkende leden moeten aan de volgende voorwaarden beantwoorden: 1/ inwoners zijn van de gemeente of in de naaste buurt wonen 2/gelot hebben of van de toelating van hunne ouders kunnen bewijzen 3/onberispelijk van gedrag zijn 4/ een wielpeerd (3) bezitten en de lasten er voor betaald hebben 5/ zich op voorhand onderwerpen aan de keure en aan alle latere wettige beslissingen.Het bestuur beslist of het voorgedragen lid mag aangenomen zijn of als het in de vergadering aan de stemmen zal onderworpen zijn.”
De intredende leden betaalden een inkomgeld van drie franken. De jaarlijkse bijdrage der werkende leden was een frank. Zij die weigerden hun jaarlijkse toelage of hun boeten te betalen, waren aanzien als ontslaggevend. De leden die nadeel toebrachten aan de maatschappij of aan haar goede naam en faam, door woorden of daden, werden uit de gilde gesloten. De klachten moesten uiteraard gegrond zijn.Het bestuur bestond uit een voorzitter, een ondervoorzitter en drie raadsleden. Het bestuur nam ook een schrijver en een penningmeester onder de leden. Zij mochten terzelfder tijd deel uitmaken van het bestuur. De voorzitter gaf bevelen aan de gildeknaap. Leden die afwezig waren op vergaderingen werden beboet ; zij werden genoteerd door de penningmeester. Dat gold ook voor telaatkomers. De gewone vergaderingen hadden altijd plaats de tweede dinsdag van iedere maand om 20 ½ u. in mei,juni,juli,augustus en september, om 19 ½ u. in maart, april en oktober, om 18 ½ u. in november, december ,januari en februari. Onmiddellijk na aflezen van het verslag werden de aanwezigheden der leden opgenomen. De boete voor de afwezige leden bedroeg 25 centiemen en voor het bestuur 50 centiemen. Het lid dat binnenkwam na de naamafroeping betaalde onmiddellijk 10 centiemen. Alle verwijten en twisten onder de leden, alle geestelijke, politieke of persoonlijke redetwisten werden op straffe van 25 centiemen boete , na vermaning door de voorzitter opgelegd. Na toepassing van de boete mocht de voorzitter de berispte gildeman de zitting doen verlaten. De aanvaarding of de uitsluiting van de leden werd gestemd door de 2/3 van de aanwezige leden. De patroondag (25 november) werd gevierd door het bijwonen van een mis . De mis was verplichtend, bij verzuiming werd een boete van 25 centiemen opgelegd. De vergadering die er op volgde was eveneens verplichtend aan dezelfde voorwaarden. Op die dag hadden ook de kiezing van het bestuur en de aanstelling van de gildeknaap plaats. Wanneer de gilde een uitstap deed werd op voorhand het uur van vertrek, hoeveel tijd langs de weg besteed zou worden en het uur van terugkeer vastgelegd. Het lid dat de reisleider durfde verlaten, hetzij door te snel rijden, hetzij door achter te blijven, hetzij door een andere weg in te slaan, hetzij niet op tijd op de vergaderplaats te zijn, kreeg een boete van 25 centiemen. De maandelijkse vergaderingen werden gehouden beurtelings bij ieder lid dat café hield. Het was de gildeknaap die het geld inzamelde. Jaarlijks werd hij van zijn bediening ontslagen en kon hij herkozen worden. De leden waren verzocht zoveel mogelijk een grijslaken kleding aan te trekken. De “klak” (pet) met het kenteken van de gilde was verplichtend. De klak vertoonde ook een rode band (4) .De gilde kon niet ontbonden worden zolang drie leden er deel van uitmaakten.
Besluit van 13 april 1897: de leden waarvan de vader of broer uit hetzelfde gezin deelmaakt van de gilde, moesten maar half geld betalen tijdens het jaar van hun aanvaarding.
Besluit van 25 augustus 1898: aan de leden die in het huwelijk traden werd een bloemtuil geschonken. Daarvoor betaalde ieder lid telkens 20 centiemen.
Besluit van 14 augustus 1900: de leden die deelnamen aan een uitstap naar een vreemd feest werden telkens van een boete ontslagen.
Hierbij de lijst van de leden van het eerste uur ( met het beroep op het moment van de inschrijving):
Baron Emmanuel de Bethune voorzitter
Cyriel De Brabandere brouwer ondervoorzitter
Polydore Lepere kleermaker raadslid (werd op 14 november
1899 uitgesloten en herkozen
Als lid op 9 oktober 1900)
Cyrille Brasseur vlashandelaar raadslid (uitgetreden in 1903
vervangen door Constant
Vandorpe en weer lid in 1911
Oscar Van Belleghem landbouwer raadslid
Baron François de Bethune advocaat raadslid
Constant Vandorpe vlashandelaar
Jules Vannieuwenhuyze vlashandelaar
Odile Callewaert vlashandelaar
Pieter(Petrus) Theys bureelbediende
Aloïs Vandenweghe metselaarsbaas
Emiel Vandenweghe metselaarsbaas
Edouard Haemers metselaar
Leopold (Paul) Vandenberghe aannemer-timmerwerken
Jules Vandenberghe aannemer-timmerwerken
Jules Saint-Guilain kleermaker
Charles-Louis Lannoo aannemer-timmerwerken
Theophiel Cagnie beenhouwer
Richard Glorieux landbouwer - molenaar
Alphonse De Brabandere landbouwer
Valère Dewilde (5) smid
Karel Dewilde (5) smid
Gustaaf Dermaux aannemer -schilderwerken
Aloïs Brasseur (sr) veldwachter (van 1877 tot 1907)
Hector Casteleyn vlashandelaar
Camiel Verroken caféhouder
Aloïs Lefebvre landbouwer
Gustaaf Vandaele aannemer -schilderwerken
Theophile D’Haene haarkapper
Maurice Glorieux landbouwer
Pieter (Petrus) Vanoverberghe baanwachter
Aloïs Ostyn inpakker
Achille Dumortier vlashandelaar
Joseph Everaert vlashandelaar
Petrus Lefever vlashandelaar
Valère Lauwers smid
Arthur Tack vlashandelaar
Aloïs Brasseur (jr) vlashandelaar ( veldwachter van 1908
Tot 1941)
Cyriel Ameye vlashandelaar
Achille Ghekiere landbouwer
Henri Delcour landbouwer
Philemond Chanterie plafonneerder ( was ook fietsenhersteller)
Cyriel Vanackere metselaarsbaas
Constant Billiet vlashandelaar
Eduard Vanfleteren vlashandelaar
Jules Dekimpe vlashandelaar
De ereleden waren : Barones de Bethune- de Ghellinck d’Elseghem
Baron François de Bethune 5fr.
Oscar Van Belleghem 3fr.
Wij overlopen even de cafés waar regelmatig vergaderingen werden gehouden. Voor Cyriel De Brabandere, brouwer, was dat natuurlijk “koekenbak”, want vele van die cafés waren zijn eigendom en hoe groter de verkoop, hoe….
Op de stichtingsvergadering van 4 augustus 1896 werden Petrus Theys en Emiel Vandenweghe respectievelijk tot schrijver en schatbewaarder gekozen. Een voorstel voor de feesten ter gelegenheid van de kermis werd uitgesteld. De allereerste uitstap was de deelname door een afdeling aan de feesten op 9 augustus in Bissegem. Er werd toen ook besloten het hulpgeld voor de kermisfeesten te sparen voor het patroonfeest van 25 november. Het eerste patroonfeest – en dat zou ieder jaar op 25 november en met dezelfde normen gebeuren- begon met een mis om 7u., daarna vergadering in het “gildhuis” en ’s avonds om 19u. een souper.
Op 28 november werd door de voorzitter een ringsteking, een klassieker in de wielrijdersgilden, gegeven: Alfons en Cyriel De Brabandere kaapten de eerste prijzen weg. Dan volgde gewoonlijk een “hespe-avond” en de prijsuitdeling.
In de vergadering in café “De Prins” van 13 april 1897 werd gesproken over de aansluiting bij de “Ligue Vélocipédique Belge”, doch dat werd verdaagd tot verder onderzoek. Op 19 april werd beslist de maten van de “klakken” (petten) te nemen.
Op 16 mei trokken onze mannen naar de feesten in Lauwe en er werd besloten de feesten op de wijk “Oostenrijk” in Marke bij te wonen.
In “Hendrik Conscience” werden Camiel Verroken, Aloïs Lefevre en Gustaaf Vandaele leden.
Op 10 augustus werden in het lokaal volgende beslissingen genomen:
1/ er zal 20fr. uit de kas der gilde gegeven worden voor twee velofeesten aan de “Prinsenhoek” en aan de Markebeke.
In september werd Pieter (Petrus) Vanoverberghe als lid aanvaard. Er werd een uitstap belegd naar Heule-Watermolen. De patroondagviering in 1897 zag er als volgt uit: om 7 ½ u. mis, daarna vergadering in het lokaal en om 14u. uitstap naar Deerlijk en Vichte , ’s avonds om 20u. algemene vergadering en souper in het lokaal. Om er een zware maag van te krijgen! Aloïs Ostyn werd als nieuw lid aangeworven. Op 28 november werd een prijskamp uitgeschreven door Baron François : Maurice Glorieux won de ringsteking , Valère Dewilde won de wedstrijd “voor tertraagst” en Gustaaf Vandaele won de “raapkoers”.Gedurende dat jaar werden verscheidene uitstapjes gedaan naar velofeesten op andere gemeenten : Zwevegem, St. Lodewijk-Deerlijk en Bissegem, waar mooie prijzen behaald werden. In Bissegem werd ook nog deelgenomen aan de vaandelwijding van de wielrijdersgilde. En in het verlopen jaar werd wel feest gevierd op de plaatselijke kermis. Er werd tweemaal deelgenomen aan een stoet: 1/ het bezoek op 10 juli van Mgr. Waffelaert, bisschop van Brugge, ter gelegenheid van het vormsel 2/ op 8 september ter gelegenheid van de blijde intrede van Baron François de Bethune- Hayoit de Termicourt bij de terugkeer uit huwelijksreis(huwelijk te Leuven op 14 juli 1897).
In zitting van 11 januari 1898 werd in “De Prins” geklaagd over de ziekelijke toestand van de gilde. Er waren toen maar drie leden tegenwoordig.
Op donderdag 14 april onthaalde de voorzitter het gezelschap in Oostrozebeke op een lekker stuk hesp en ’s avonds op een prachtig eetmaal. De leden woonden een luisterlijk concert bij, voorgedragen door de zeer gekende toneelmaatschappij van die gemeente. De terugreis naar Marke werd slechts ’s anderendaags aangevat.
Op 19 mei was men present op de inhuldiging van het vaandel van de maatschappij van Moen. Achille Dumortier werd lid.
Op 24 juli werd beslist om het artikel betreffende het beboeten strenger toe te passen; geen redens, tenzij ziekte, werden aanvaard. De knecht kreeg een loon van 10 % op de jaargelden en 20% op de ingehaalde boeten. In de namiddag werd een uitstap gedaan naar een ringsteking in Lauwe. In augustus werd Joseph Everaert als lid aanvaard. Baron Emmanuel de Bethune trad op 1 september in het huwelijk. Nog in september werd Petrus Lefever lid.
Op 9 oktober nam de gilde ook deel in Kortrijk aan de herdenking van de Markse slachtoffers van de Boerenkrijg . Daar ontving de gilde haar eerste eremetaal.Valère Lauwers werd als lid aanvaard.
De leden kwamen massaal opdagen op 16 oktober 1898, met versierde fietsen, om deel te nemen aan de stoet van de blijde intrede van voorzitter Baron Emmanuel de Bethune en Joséphine de Ghellinck d’Elseghem, na hun huwelijksreis. Er werd ook beslist mee te draaien op zondag 30 oktober in de praalstoet in Oostrozebeke, waar de voorzitter in ruil een lekker souper aanbood. Arthur Tack vervoegde de gilde.
Het werd een va-et-vient van leden: er werden nieuwe leden aanvaard, anderen namen ontslag.Anderen kwamen terug!(6)
In 1899 werd door de voorzitter, uit erkentelijkheid voor de eer hem bewezen bij zijn blijde intrede, een vaandel geschonken. De schoonheid van het vaandel overtrof alle verwachtingen. Theophiel Cagnie en Valère Dewilde werden respectievelijk als eerste en tweede vaandeldrager gekozen. Op de velofeesten van Geluwe behaalde de gilde de eerste prijs voor vaandels. Het vaandel moest gewijd en ingehuldigd worden. Op maandag 22 mei (2e Sinksen) werd om 14 u. vergaderd aan “In de Belle Vue”en vandaar trok de stoet naar het kasteel om het vaandel af te halen. Een groot feest werd daarvoor geschikt, maar de weermaker stak er een stokje voor, de sluizen werden geopend en men moest zich tevreden stellen met de inzegening in de kerk. Er werd ook deelgenomen, op kermiszondag 3 september, aan de optocht ter herdenking van de Boerenkrijg. Daar werd een derde eremetaal ontvangen.
In april 1899 werd een ringsteking gehouden langs de Markestraat, met start aan café “De Haan” en aankomst aan café “De Vlasboot”. De velofeesten van 29 juli (St. Pietersdag) brachten ,niettegenstaande het mooi weer, weinig volk op de been en ook weinig deelnemers ; heel schadelijk voor de gildekas en voor de cafés. Aloïs Brasseur (veldwachter)werd met algemeenheid van stemmen aanvaard als lid. Dinsdag 15 augustus werd een uitstap naar Kuurne.
In café “De Haan” werd Polydore Lepere, door overtreding van het reglement, uitgesloten met 19 stemmen tegen 5 stemmen en 4 nietige. Arthur Tack werd bestuurslid in vervanging van Polydore Lepere.(er is geen reden gemeld)
In januari 1900 werd Cyrille Ameye lid. Drie nieuwe leden kwamen er zich bijvoegen in juli : Philemond Chanterie, Cyrille Vanackere en Henri Delcour. In 1900 werd Baron Emmanuel de Bethune burgemeester van Marke, de gilde was aanwezig op de inhuldiging van donderdag 14 juni ( zie foto : genomen vanaf IJzerpoort in de richting van Bissegem). Op 9 oktober werd Polydore Lepere mits algemene stemming weer aanvaard als lid.
In november kwamen twee nieuwe leden de groep versterken: Constant Billiet en Eduard Vanfleteren.
Op het patroonfeest van 25 november werd Aloïs Vandenweghe bestuurslid gekozen in vervanging van Cyrille Brasseur en Jules Dekimpe werd aanvaard als lid.
Het was ook het jaar van het overlijden van Joseph Everaert.
Op zondag 1 september 1901 organiseerde de wielrijdersgilde een groot feest , waar tal van premies en eremetalen te winnen waren. Deerlijk kwam met het grootste aantal leden. Meulebeke was de verstgelegen maatschappij en Aalbeke had het mooiste vaandel. In oktober verhuisde het lokaal, samen met de uitbater Theophile Cagnie ( zoon van Bruno ) naar café “De Beenhouwerij” in de Kerkstraat. De schrijver van de gilde Petrus Theys overleed in november op jonge leeftijd (24j.).
In januari 1902 werd Cyrille Brasseur gekozen als bestuurslid in vervanging van uittredend lid Cyriel De Brabandere. Arthur Tack werd ondervoorzitter.
Gustaaf Dermaux werd tot opvolger van Petrus Theys gekozen.
In mei uitstap naar Westrozebeke waar de tweede prijs voor het mooiste vaandel gewonnen werd.Op zondag 28 september kreeg de gilde in Wannegem (Lede) een prijs van 15fr. voor de verstgelegen maatschappij die er aanwezig was. Er werd een diner aangeboden door de voorzitter. Het jaar was verlopen met het verlies van Theophiel D’Haene.
Op het patroonfeest werd Polydore Lepere gekozen tot voorzitter in vervanging van Baron Emmanuel de Bethune, die gekozen werd tot erevoorzitter. De nieuwe voorzitter gaf een souper in zijn huis café “Hendrik Conscience”.
In mei volgde een uitstap naar Menen, waar 5fr. gewonnen werd ,alsook slecht weer. In september richting Harelbeke.
Er werd een verlies van drie leden genoteerd: Aloïs Brasseur,Philemond Chanterie en Cyrille Brasseur. Maar een nieuw lid kwam bij: Remi Theys (zoon van “De Prins”). Op 2 augustus werd het vaandel van de wielrijdersgilde van Rollegem ingehuldigd, daar werd ook deelgenomen aan de ringsteking.
In 1903 werd niets belangrijks opgetekend, buiten de aanvaarding van Jan Blondeel , Leopold Leurent en Camiel Osselaere als nieuw leden.
Op 27 september werd in Kortrijk deelgenomen aan het feest der “Gulden Sporen”. Twee nieuwe leden die de gilde vergezeld hadden moesten geen toegangsgeld betalen: Emiel Vlieghe en Jean Baptist Gallant.
In 1905 kwamen zeven nieuwe leden aanfietsen: Emiel Boussier,Henri Vander Heeren, Eduard Vanfleteren,Cyriel Vandermeersch, Achiel Ghekiere, Arthur Vanneste en Henri Delcour-Declercq.
In 1906 werd niets merkwaardigs genoteerd.
In 1907 zag het bestuur er als volgt uit:
Voorzitter : Baron Emmanuel de Bethune
Ondervoorzitter : Polydore Lepere
Raadsleden : Cyriel De Brabandere – Arthur Tack – Constant Vandorpe .
Ze hadden twee “trompetten” onder hun dienst: Jean Baptist Gallant en Emiel Boussier.
Op 17 april 1908 werd naar Roubaix gereden. Daar behaalde men de derde prijs voor het vaandel. E. Blauwblomme en Jules Vanhoutte verschijnen als nieuwe leden op het appel. Op 24 mei was een groots wielrijdersfeest met talrijke groepen (zie afbeelding).
In 1909 werd Gaston Moreels lid.
In Zwevegem werden mooie premies gewonnen , zowel in de voormiddag als in de namiddag. Op 21 juli was iedereen aanwezig op de begrafenis van voorzitter Baron Emmanuel de Bethune. In augustus werd een uitstap geprogrammeerd naar Bellegem, waar mooie prijzen werden gewonnen. Baron François de Bethune kreeg het erevoorzitterschap, Polydore Lepere werd voorzitter, Arthur Tack ondervoorzitter, en Arthur Vanneste, Cyriel De Brabandere en Constant Vandorpe werden raadsleden.
Vier nieuwe leden komen bij: Arthur Ghyselinck,Arthur Verfaille,Jules Theys, Philemond Chanterie. Ernest Ghyselinck, broer van Arthur en lid van de gilde overleed.
Het valt op dat sommige leden voor de tweede maal lid werden, zonder dat hun uittreding genoteerd werd. Sommige namen komen ook plots opduiken zonder dat het lidmaatschap genoteerd werd in het verslagboek. Regelmatig werden prijzen gewonnen voor mooiste klakken, mooiste vaandel en het meeste aantal deelnemers.
Op 10 januari 1910 was er feest bij de inhuldiging van Baron Fançois de Bethune als burgemeester van de gemeente (zie afbeelding).
Drie verplichte uitstappen stonden op het programma : op 4 juni naar Heist, op 23 juli naar Ingelmunster en op 3 augustus naar Roubaix. Telkens werden prijzen behaald. Op 9 september had de wijding plaats van een nieuw vaandel, geschonken door erevoorzitter Baron François de Bethune. Op de uitstap naar Wevelgem op 17 september werden de nieuwe leden François Depaepe en Georges Blomme verwelkomd.
In 1912 zijn uitstappen gemeld naar Kuurne en Bellegem.
In 1913 werd in Kooigem 5fr. bekomen voor de “klakken” (petten). Op 22 juli trok de gilde naar de wereldtentoonstelling in Gent, waar 20fr. prijs en een medaille ontvangen werd. Twee nieuwe leden kwamen in versterking: Cyrille Brasseur en Achiel Nuttin.
De oorlog kwam werkelijk roet in het eten gooien. Dat de wielrijdersgilde in verplichte staking ging moet niet gezegd worden. De Duitsers eisten immers de fietsen op. Het was vooral de “Deutsche Wache” die daarmee belast was. Die wacht was gelogeerd in de Statiestraat (Michel Van de Wielestraat). Toen mijn grootouders dat huis kwamen bewonen in 1919, werden bij het schoonmaken van de tuin honderden fietsplaten (1914 tot 17) gevonden.
In 1920 werd Baron Jean de Bethune lid. Bij een bezoek op 26 september aan het kasteel door enkele leden werd een foto genomen samen met het nieuwe lid Baron Jean.
In 1921 werden Remi Bekaert en Arthur Vandenberghe gekozen als lid.
Op 26 juni verhuisde het lokaal (“gildhuis”) naar café “Au Jardin Botanique”. Nieuwe leden kwamen bij: Gustaaf Lannoo, Gustaaf Delabie en Urbain Vandaele.
Uitstappen naar Wevelgem en Ingelmunster, waar prijzen ontvangen werden voor het vaandel.
Het bestuur: erevoorzitter: Baron François de Bethune
voorzitter : Ferdinand Glorieux
ondervoorzitter: Cyriel Vandermeersch
raadsleden: Cyriel De Brabandere – Arthur Vanneste – Remi
Duhem – Emiel Vlieghe .
schatbewaarder : Emiel Vandenweghe
schrijver : Gustaaf Dermaux
Er werd overgegaan tot het aanvaarden van 4 nieuwe leden: Georges Dermaux,Aurel Theys, Julien Derdeyn en Daniël Brasseur.
In 1922 werd Cyriel De Brabandere ingehuldigd als burgemeester van Marke ( zie foto: in de Kerkstraat).Er werden uitstappen gedaan naar Lauwe, Menen en Bissegem. Dokter Arthur Vanneste verlaat de gilde.
In 1923 telde de velogilde al 64 leden. Het aantal leden schommelde voortdurend door intreden en uittreden.Uitstappen werden gedaan naar Roubaix, Rekkem, Lauwe en Heist waar telkens prijzen werden veroverd voor het vaandel en voor het aantal. De gilde vereerde ook haar aanwezigheid op het turnfeest en op de herbegrafenis van de gesneuvelde Albert Vanackere, zoon van lid Cyriel Vanackere, waar een kroon gegeven werd. Op 21 augustus werd een bloemtuil geschonken aan Barones Marie de Bethune, zuster van Baron Jean, ter gelegenheid van haar huwelijk op 23 augustus met Jacques Ouvrard de Linière. Op 7 september konden de wielrijders niet ontbreken op de inhuldiging van het monument van de gesneuvelden.
In 1924 werden drie verplichte uitstappen gedaan naar Zwevegem, Bissegem en Bellegem. Vier leden gaven hun ontslag : Jerome St. Guilain,Henri Duhem,Arthur Vannieuwenhuyze en Urbain Vandaele. Er kwamen echter vier nieuwe leden bij: Remi Delabie, Remi Claerbout, Julien Sergeant en Julien Buyck.
Er waren in 1925 uitstappen naar Kuurne, Hulste, Helkijn en Bossuyt, waar prijzen in de wacht gesleept werden voor het vaandel, de “klakken” en de trompetten. Toen telde de vereniging 83 leden, waarvan 20 muzikanten.
Melding werd gedaan in 1926 van het overlijden van Petrus Lefever. Op het programma stonden de uitstappen naar Harelbeke,Menen en St. Kruis. Gustaaf Dermaux werd gevierd als 25 jaar schrijver van St. Catherine.
Het jaar 1927 dan: drie verplichte uitstappen werden voorgeschoteld: Beveren-Leie, Kuurne en Pottelberg. Een nieuw lid werd aanvaard: Nestor Deprez.
Verslag van het jaar 1928: het jaar was begonnen met de aanvaarding van Jules Holvoet. Uitstappen werden beraamd naar Aalbeke en Menen. Op 13 mei 1928 vergezelde de gilde Albert Van Overschelde op zijn inhuldiging als pastoor van Marke.(7)
Op 15 augustus was de gilde verheugd de intrede van het echtpaar Baron Jean de Bethune- Marie de Vinck te vieren, met versierde fietsen. Op het kasteel werd een bloemtuil aangeboden. Op 20 juli kwam het droevig nieuws dat Gustaaf Dermaux, een der stichters en oudste leden, met meer dan 25 jaren dienst als schrijver, overleden was.
Op 2 december werd door de voorzitter volgende wijzigingen aan het reglement voorgelegd: 1/ afschaffing van de boeten 2/ verhoging van de bijdrage naar 10fr. per jaar 3/premies toegekend aan de leden 1fr. voor het bijwonen van elke verplichte uitstap, 50 centiemen voor het bijwonen van elke verplichte vergadering. Een nieuw lid werd aanvaard: Benoit Cocquyt.
Op 2 juni 1929 werd een uitstap naar Bellegem gedaan en niettegenstaande het zeer slechte weer waren er toch 37 leden aanwezig. Er werd ook een propaganda-uitstap gedaan naar Dikkebus en ook het feest op het gehucht “Soetens Molen” in Kortrijk werd opgeluisterd. Maar over deze twee reizen mocht niet gestoeft worden, gezien het klein aantal deelnemers.
Op 1 december 1929 werd spelend lid André Theys aanvaard in de raad. Er werd toen ook beslist een diner te geven op het patroonfeest in plaats van een souper.
Nestor Deprez werd aangewezen als vaandeldrager
In 1930 ging een tamelijk groot aantal naar Wortegem. In Zwevegem was bijzonderlijk veel geld te verdienen en 42 leden waren in de stoet aanwezig. In augustus werd de gilde met een aantal leden naar Heist gevoerd. Wat hier diende aangehaald is dat Gustaaf Lannoo gratis zijn vrachtauto met chauffeur ter beschikking stelde voor het vervoer. Op 7 september nam de veloclub ook deel aan de “Eeuwfeesten” op de gemeente. Een lid gaf zijn ontslag : Gustaaf Theys.
Op het patroonfeest werd Ilonné Malfait aanvaard als trommelaar, AndréDerdeyn , Jozef Creupelandt en Daniël Vandenberghe kwamen bij als leden.
Intussen waren Camiel Holvoet, Jules Vanlandeghem en Octaaf Gillis ook sinds enkele jaren leden.
Op 28 juni 1931 had de veloclub van Marke de eer het ‘bondsfeest’ te mogen organiseren. Hierbij kwam ook de viering van het 35 jarig bestaan. Het was een echte zomerdag , waarbij 17 vreemde maatschappijen hun beste beentje voorzetten. Er werden voor 2500fr. prijzen uitgeloofd.
Op 2 augustus nam de gilde deel aan het feest ter gelegenheid van de inhuldiging van Jozef Lammens als pastoor van Marke.
Op 9 september overleed Philemond Grijspeerdt voorzitter van de W.V.W.B. (Westvlaamse Wielerbond). Een zeker aantal leden begeleidden hem tot het graf. Dit jaar werden weinig tot geen uitstappen gedaan. Gaston Decraene en André Vlieghe kwamen de groep vervoegen. Maar 4 leden verlieten de gilde: Jozef Moreels,Remi Claerbout, Jules Dekimpe en Remi Delabie.
Op 2e Sinksen van 1932 trok de gilde met 32 leden , altijd met de fiets, naar Roubaix. Het werd een dag die lang in het geheugen van iedereen gegrift bleef, want de terugreis was lang.(8) Er werden nog uitstappen genoteerd naar Wevelgem en Moeskroen.
Op 31 augustus was het verlies van Polydore Esquenet.
Op 2 september werd de gilde, die bestond uit 65 leden ,Koninklijk benoemd. Het was een belangrijke dag. Armand Vandenweghe, Gerard Blondeel en Albert Cagnie werden als leden aanvaard . Ieder lid werd afzonderlijk op foto vastgelegd. De kader met alle foto’s werd opgehangen in het lokaal.
In 1933, werden door de tijdsomstandigheden aan weinig wielrijdersfeesten deelgenomen.Iedere gilde die een wielrijdersfeest inrichtte moest immers over voldoende geld beschikken om premies voor te leggen. Wel werd een propaganda-uitstap gedaan naar de Kluisberg, waar geen groot geld te verdienen was. André Theys ontving een geschenk – door een bijdrage van 7f. elk – voor zijn behaalde prijs van uitmuntendheid aan de muziekacademie in Kortrijk.
In 1934 overleed Emiel Vandenweghe, sinds meer dan 25 jaar schatbewaarder van de gilde. Er werd een uitstap gedaan naar Lauwe en op maandag 3 september werd deelgenomen aan de huldiging van Mgr. Emiel Callewaert ( 50 jaar priester).
Jozef Craeynest verliet de gilde, maar Hugo Van Hauwaert en Jozef Brasseur kwamen aansluiten.
1935 werd gekenmerkt door het ontbreken van uitstappen. Baron François de Bethune werd gehuldigd in Kortrijk, voor zijn bewezen diensten als 25 jaar erevoorzitter van de Westvlaamse Wielerbond. De wielrijdersbond St. Catherine vierde hem ook op de patroondag in het lokaal en schonk hem een blijvend aandenken. Ik kon spijtig genoeg niet vernemen wat het geschenk inhield.s
“…als raadslid bij de stichting van onze gilde, den 4 oogst 1896, hebt gij, van stonden aan en bij iedere gelegenheid, de belangen der maatschappij behartigd. Als erevoorzitter gekozen in 1910 hebt gij in die lange reeks van jaren, al de harten voor u gewonnen. In het bestuur van onze gilde zijt gij de wijze raadsman….bidden wij u het aandenken te willen aanvaarden….het zal u een blijvende herinnering zijn aan de wielrijdersgilde van Marcke….”
In 1936 was niets bijzonders te melden, buiten het diner op de patroondag en het bezoek aan enkele leden- caféhouders.
In 1937 was er van uitstappen geen sprake. De Westvlaamse Wielerbond scheen dood en begraven te zijn en de plaatselijke bond was ook tijdens het jaar heel kalm. Alleen op de patroondag was wat actie te bespeuren in de vorm van een kaart- en biljartprijskamp.
1938 begon slecht want een vast en reeds lang gevestigd lid Gustaaf Lannoo was heengegaan en op 1 november overleed erevoorzitter Baron François de Bethune.Het werd een feestmaal in mineur op de patroondag.
1939 was het jaar van de mobilisatie en het patroonfeest werd gevierd in de grootste kalmte. Gelijk ieder jaar een hoogmis met bijzonder memento voor de overleden leden. Er was vergadering in het lokaal , maar geen diner. Om 16u. was er een kaart- en biljartprijskamp. Erevoorzitter Baron Jean de Bethune schonk hiervoor 100fr.
De tweede wereldoorlog dwarsboomde de activiteiten van de wielrijdersgilde. In 1945 kwam de gilde weer boven water. Na een misviering werd een noenmaal genuttigd en men besliste maar in de namiddag een kaartprijskamp te geven, maar die kende geen succes .
Het was gedaan met de uitstappen . Slechts de diners op St. Catherinedag zouden nog stand houden tot in 1950.
Als slotregel wil ik nog kwijt dat vele leden van de wielrijdersgilde St. Catherine later deel uitmaakten van de in 1907 gestichte fanfare St.-Jan. Hiervoor refereer ik naar het boek “90 jaar Fanfare St.-Jan in Marke “ van Filip Decock. 1997.
(1)In 1898 werd in Kortrijk de Véloclub Courtraisien gesticht en in 1899 de Vélo-club Dreyfus. De Algemeenen Arrondissements-Wielrijdersbond Kortrijk dateerde van 1902 ( Paul Debrabandere in “Het Kortrijkse Straatleven in de 20e eeuw, blz.47)
(2) Baron Emmanuel de Bethune (Gent 1869 – Marke 1909) was burgemeester van Oostrozebeke van 1895 tot 1899 en van Marke vanaf 1899 tot 1909.
Toen de veloclub St. Catherine gesticht werd, was Leopold Van Belleghem burgemeester in Marke. Hij overleed op 10 juni 1898 en was burgemeester sinds 1878.
(3)In de beginperiode kostte een fiets zo een 200 à 300fr. Dat was dan ook enkel voor de welgestelde burger en niet voor de gewone arbeider weggelegd. Vanaf 1910 zakte de prijs tot meer dan de helft en dat merkte men wel aan de ledenlijst. Polydore Benoot, zoon van onderwijzer Felix, startte in 1880 zijn werktuigkundig atelier in de Vagvuurstraat. In 1893 had hij een abonnement op het Nederlands tijdschrift “De Wielrijder” ( F. Decock). Daarop zou hij begonnen zijn met de verkoop en de herstellingen van fietsen en naaimachines van het merk “Dürkopp”. In de factuurboeken vinden wij de verkopen van fietsen “Dürkopp” (Bielefeld):aan Baron Emmanuel de Bethune in 1894, aan Charles Louis Lannoo in 1895 (350fr.), aan Gustaaf Dermaux en Aloïs Vandenweghe in 1896 (380fr.), ook aan Constant Vandorpe, enz… Aan de hand van de binnenkomende facturen blijkt dat Polydore er een aardig duitje aan verdiende, gezien hij rond de 100fr. per fiets betaalde.
(4)Tijdens de vergaderingen in 1902 en 1903 werd veel gepraat over de klakken. Waarschijnlijk werd het eerste hoofddeksel – zie foto van de inhuldiging van burgemeester Baron Emmanuel de Bethune in 1900 – vervangen door een nieuw, zo te zien op de foto van de inhuldiging van burgemeester Cyriel De Brabandere in 1922.
(5)In de factuurboeken van Karel, maar vooral van Valère Dewilde vinden we voornamelijk herstellingen van fietsen van leden van de veloclub: “ velo vermaakt in 1905 van Remi Claerbout. Pedalen vastgezet, een “speek” (spaak) ingestoken, velo vermaakt ; Emiel Vandenweghe: nieuwe soupape, een “speek” ingestoken, de velo gestopt…..( Iets dat 100 jaar later nog altijd kan gebeuren). De twee gebroeders hadden hun smidse in de Kerkstraat. Valère was werktuigkundig smid en werkte zelfs voor Polydore Benoot , als mekanieker aan de stoommachines.In 1906 moesten ze noodgedwongen het complex verlaten. In een brief gericht aan Baron Emmanuel de Bethune smeekten ze opdat hun pacht zou vernieuwd worden, maar tevergeefs.Het gebouw werd afgebroken in 1907. Ze verhuisden naar Lauwe en zetten er verder hun beroep voort.( zie ook “Heemkundig Kijkboek Marke “1982 M. en R. Faillie blz.62-63)
(6)Hiervoor refereer ik naar het fotoboek :”Marke,voor,tijdens en na de ‘Groote Oorlog’ Deel 3 “ van M. Faillie en F. Decock blz96. Op de foto staan leden, die in het verslagboek niet vermeld staan of van wie geen sprake is.
(7)Joseph Neirynck ( Lendelede 1882 –Marke 1943), directeur van de Tuilerie de Marcke-lez-Courtrai vóór Arthur Maenhout, nergens vermeld ,was ook lid van de veloclub. In 1929 schreef Joseph, in naam van enkele clubleden, een brief naar erevoorzitter Baron François, waarbij hij waarschuwde voor het onweder dat de maatschappijen bedreigde. De boosdoener was de Vlaamse Kring die probeerde de plaatselijke maatschappijen te dwingen om aan hun betogingen deel te nemen.Hij had het ook gemunt op pastoor Albert Van Overschelde, die zich “verbroederd” had met die mannen. De Vlaamse Kring moeide zich te veel.
Joseph Neirynck was ook medestichter op 31 januari 1931 van “Billard-Club Marcke”, de latere biljartclub St. Maurits ( R. Faillie).
(8)Aimé Verrue( Marke 1912 – Kortrijk1996):” Toen ik mij lid maakte bestond de veloclub St. Catherine al een hele tijd.Als kleine jongen ging ik al mee met mijn vader op de fiets (“buis”). Alle uitstappen deden de leden met de fiets. Er waren toen een 20-tal muzikanten, waaronder velen van de St. Jansfanfare. Op 2e Sinksendag gingen ze telkens naar Roubaix. Bij de terugkeer reed menig lid in de gracht. Soms werd ’s anderendaags op zoek gegaan naar muziekinstrumenten die verloren of achtergelaten werden langs de weg. Het lokaal was toen “Au Jardin Botanique” bij Remi Duhem.”
Louis Socquet werd in oktober 1918 , na zijn priesterwijding in mei , tot onderpastoor benoemd in Marke. Het was voor hem geen gemakkelijke taak om zich in te zetten midden de geestesverwarring, die er heerste na de eerste wereldoorlog. Doch hij kwam uit een lichting die er voor opgeleid was.De eerste wereldoorlog bracht grondige wijzigingen mee in de maatschappij.
Begin 1919 legde Socquet de eerste steen van de christen werkersorganisatie. Naast de sociale noodzakelijkheden stichtte hij vanuit de katholieke jongelingenvereniging (congregatie ) in 1920 een toneelafdeling (1) en in 1921 de harmonie "Hoger Op" en de turnkring "Voor Outer en Heerd". Bij het nagaan van de eerste toneelprogramma’s van 1922-23,konden we vaststellen dat de gemiddelde leeftijd van de toneelspelers rond de 20 jaar lag. De “Katholieke Kring” was de vaste stek van het gezelschap.Na de oorlog, in 1946, was het speelveld het zaaltje van het “Christen Werkersverbond”(in de volksmond “Den Bond”).(2)
Op zondag 29 oktober en zondag 5 november 1922 werd met de medewerking van de fanfare Sint Jan “De Gondelier der Dood” ,een geheimzinnig Venetiaans drama in drie bedrijven gespeeld: wij gaan er van uit dat wij hier te maken hadden met de spelers van het eerste uur. In die tijd waren vrouwen op het podium taboe, vooral in de parochiezalen. Ook de toneelstukken werden voor goedkeuring aan de proost, de onderpastoor in ons geval, voorgelegd.
Kostuums: het huis Maes in Tielt.
Kapping: het huis Robert Callewaert, Lange Steenstraat ,Kortrijk.
Omer Dejaegere (1903) Fiametto,de Gondelier der Dood
Maurice Holvoet (1900) Speranza,gezant van Padua
Michel Maes (1902) Andrea Morghese
Jozef Craeynest (1902) Iego Sparadozzi
Maurice Lefevre (1902) Zaccaria(Micaelo)
Arthur Vandenberghe(1898) Cocaroni,herbergier
Florent Sergeant(1905) Bambino,knecht
Achiel Desmet (1902) Del Nuova Broce,edelman
Marcel Benoit (1905) San Hieronymo,edelman
Maurice Derycke (1903) Axanio Parmezza,edelman
Gerard Mulie (1903) Carlotto, gondelier
Arthur Vanmaris (1905) Battista, gondelier
Aloïs Deganck (1904) Reginello, gondelier
Daarop volgde een klucht in één bedrijf “Oost-West, t’Huis Best”: een jongeling denkt dat het in Amerika allemaal suiker en zeem is, maar door allerhande tegenslagen komt hij weer naar België.
Arthur Vandenberghe Crispijn, knecht
Christophe Vandaele zangmeester
Urbain Vandaele barbier
Maurice Derycke geneesheer
Omer Dejaegere wapenmeester
Florent Sergeant bediende
Germain Vandaele bediende
Maurice Holvoet William Waters,hotelhouder
Jozef Craeynest Jan Dulhoofd,oom
Gerard Mulie Stefaan,neef
Plaatsen: gaanderij 3fr. en benedenzaal 2fr.
Jozef Craeynest en Germain Vandaele waren acteurs die ook hun diensten bewezen bij de “Ontwakende Jeugd”.
Op zondag 4 februari 1923 werd “Werkerseer”een drama in drie bedrijven voorgeschoteld . Van nu af werden de toneelfeesten opgeluisterd door de harmonie “Hoger Op”.
Kapping: het huis Robert Callewaert Kortrijk
Valeer Sergeant Roels,zwingelaar
Leopold Dufraimont Bert,zijn zoon
Amedée Desmet Dolf,zijn zoon
Maurice Decock Meersch,toeziener en handelaar
Jeroom Callewaert Gust,zijn zoon
Omer Dejaegere Vermeulen,vlaskoper
Camiel Duvilliers Klaas
Richard Dermaux de deurwaarder
Aloïs Deganck de veldwachter
Dan werd een boertige klucht in drie bedrijven gespeeld “ De Boeren van Oolen”:
Jeroom Callewaert Baas Biermans
Florent Sergeant Nelles,zijn knecht
Omer Dejaegere burgemeester
Arthur Vandenberghe garde champetter
Georges Demets Peerjan
Maurice Decock Wannes
Georges Duvilliers Koben
Richard Dermaux Tist
Leon Faillie 1e jager
Julien Demets 2e jager
Joseph Herman bode
Aloïs Deganck keizer
Georges Demets kleermaker
Plaatsen: boven 3fr. beneden: 1e rang 3fr. 2e rang 2fr.
Het toneelfeest van de zondagen 4 en 11 november 1923 : “Roode Kerstnacht”, een drama in vier bedrijven, uitgevoerd met Bretoense kostuums van het huis Maes in Tielt. Het speelt zich af in Bretagne in december 1793 tijdens de Franse Revolutie.
Een arm Bretoens gezin:
Maurice Decock Yann Coz,grootvader
Jerome Callewaert Lestrezec,vader
Nestor Dendooven Gabik,kind
Republikeinen:
Edmond Craeynest hoofdman
Michel Ferlin soldaat
Ignatius Desmet soldaat
Gerard Bossuyt soldaat
Leon Faillie soldaat
Bretoense Opstandelingen:
Omer Dejaegere Boishardy,kapitein
Gerard Mulie Barbe d’Or,luitenant
Jozef Craeynest Penn du,luitenant
Louis Dalle Hervé Garin,vluchteling
Florent Sergeant Le Grignous
August Vandenberghe La Volonté
Maurice Dufrasne La Chopine
Amedée Desmet Sans Quartier
Michel Maes Corentin le Patour
Marcel Vandenberghe Yannik, zijn broerke
Christophe Vandaele Vent du Noroit
Albert Verbeke Jambe d’acier
Maurice Volckaert Fleur d’épine
Gerard Maroi Penn dir
Jules Dufraimont Mouche à Bleus
Jozef Breye Le Bichon
Daarop volgde een klucht in één bedrijf : “Dood en niet Dood”:
Michel Maes Oudenhove,artist schilder
August Vandenberghe Jef,zijn zoon
Florent Sergeant Jan,zijn knecht
Gerard Mulie Kistemaekers,zijn vriend
Christophe Vandaele Doctor
Jerome Callewaert Deurwaarder,plaaghuise
Jozef Craeynest Duitschman
Omer Dejaegere Engelschman
Jozef Breye Gendarm
Amedée Desmet Gendarm
Plaatsen: gaanderij 3fr. - benedenzaal 2fr.
Het programmablad maakt ook melding van de bestuursleden :
De drie opvoeringen kwamen op initiatief van het christen werkersverbond en de jongelingencongregatie.
Daar geen archieven uit de beginperiode te vinden zijn , en ik het moest stellen met de programmablaadjes ,was het onmogelijk een juiste datering van de naamsverandering “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”op te geven. Het toneelgezelschap werd na de tweede wereldoorlog in 1946 heropgericht. Ik ben in het bezit van dat naoorlogs archief, dat naast het toneelgebeuren meestal handelt over het wedervaren van het gezelschap bij uitstapjes. Programmabladen en rolverdelingen uit die periode ontbreken.
Er werd praktisch altijd voor volle zalen gespeeld. Het publiek van Marke, een agrarische gemeente, bestond overwegend uit arbeiders en kleine burgerij. Dat gold trouwens ook voor de acteurs. Tussen de toneelstukken door waren er muziekuitvoeringen door de harmonie “Hoger Op”. Er bestond wel een bestuur , weliswaar op papier ,maar de grote baas was onderpastoor Louis Socquet. Hij koos zelf de stukken en was supervisor.
Van een moderne toneelvereniging kon men niet spreken, want vrouwen verschenen echter nooit op het podium…tot de heroprichting in 1946.
Bij gebrek aan archief en zelfs mondelinge bronnen weten we niet wat zich afspeelde vanaf 1924 tot 1927. Louis Socquet kreeg het van meet af aan zwaar te verduren . Hij ontving tergende en hatelijke pamfletten, komende uit de burgerijhoek, te verwerken. Pamflettist van dienst was vooral Alfred De Brabandere, die het opnam voor zijn vader Cyriel.(3) Daarbij genoot hij ook de bescherming niet van zijn overste, pastoor Evarist Wittouck . Socquet verliet (gedwongen ?) Marke in 1927 en dat zou wel eens de reden van het hiaat kunnen zijn. Wat wel opvalt zijn de namen van Maurice Holvoet en Germain Vandaele , die als vaste waarden opdoken in de latere stukken. Nieuwe leden kwamen de groep versterken.
Wij kunnen stellen dat de toneelgilde eigenlijk ontstaan is uit de toenmalige jongelingencongregatie, maar slechts in 1930-31 haar identiteit kreeg: “Geen Rijker Kroon dan Eigen schoon”.
Op het programmablad van het toneelfeest van zondag 29 januari 1928 staat het christen werkersverbond als initiatiefnemer. De harmonie “Hoger Op” , onder leiding van Jozef Berteele uit Kortrijk, opende het feest. Opvoering van “Haat en Broederliefde of De Vinger Gods”, een drama in drie bedrijven van E. Hoste.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums: huis De Gruyter Gent
Florent Sergeant Graaf Boudewijn
Leopold Vandenbuerie Godfried,zoontje van Boudewijn
Maurice Holvoet een pelgrim,broeder van Boudewijn
Jerome Callewaert Rembold,ridder en rovershoofdman
André Declercq Robrecht,rechter
Maurice Decock Théobald,rentmeester van Boudewijn
Nestor Dendooven Dirk,knecht van Boudewijn
Georges Maes Wolff,hospes
Georges Declercq Koenraad,rover
Julien Soete en Adhemar Deceuninck rovers
Arthur en Robert Turf twee ridders,vrienden van Boudewijn
Jozef Santens schildknaap
Daarna de eenakter ,blijspel “Soldatengrap”
Gerard Breye Felix van Degen,luitenant
Georges Maes Keffer,zijn knecht
Arthur Vandenberghe Jochem,zijn oppasser
Gerard Bossuyt Frans van Roerbeck
Camiel Callemin Frits van Roerbeck
Gerard Declercq Jantje,boodschapper
Er werd geëindigd met “De Vlaamse Leeuw” door de harmonie.
Tijdens de zomer van 1929 werd het stuk “Pater Lievens” gespeeld.
Op zaterdag 26 en zondag 27 oktober 1929 werd door de “jongelingencongregatie” “Ruwhart, de Wreede Kasteelheer” , een middeleeuws drama in drie bedrijven opgevoerd.
Kapping : huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums : huis De Gruyter Gent
André Declercq Ridder Brunehold
Leopold Vandenbuerie Godfried zijn zoon
Roger Vandersteene Albert zijn zoon
Omer Faillie Bruno,zijn knecht
Louis Dalle (lid van “Ontwakende Jeugd”) Giocco,zijn opzichter
Jerome Callewaert Ruwhart,kasteelheer
Nestor Dendooven Antoni,gevangenbewaker
Adhemar Deceuninck Boudewijn Van Biervliet,ridder
G.Decock-L.Dermaux-R.en A. Catteeuw vier soldaten
Hierop volgde een blijspel in twee bedrijven “’t Geluk van Rijk te Zijn”:
Marcel Dejan Stephan Rockland,Amerikaans
Millionair
Antoon Vandaele Pencil,zijn secretaris
Maurice Decock Baas Loowit,schilder
Julien Soete Jefke Snap,zijn knecht
Germain Vandaele Pol,tafelbediende
Camiel Callemin Notaris
Willem Vandendriessche Portier
Op zondag 26 januari 1930 gaf het christen werkersverbond een toneel- en muziekfeest “De Anarchist”, een drama in vier bedrijven van Reinier Ysabië:
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
André Declercq dr. Beerssen,geneesheer Nijmegen
Maurice Holvoet pater Herman,zijn zoon,missionaris
van Scheut
Jerome Callewaert Fred,zijn tweede zoon,geneesheer te
Rotterdam
Julien Soete Jan,huisknecht dr.Beerssen
Nestor Dendooven Musch,journalist en communistisch
Leider
Gerard Declercq Robbers,communistisch kandidaat-
Kamerlid
Georges Declercq Stoop,huiseigenaar Rotterdam
Marcel Dejan Braams,opzoeker bij de Haagse politie
Willem Vandendriessche Pater Veneman,missionaris van Scheut
Daarna een blijspel in één bedrijf “ “Pieter Lievinus Slimbroeck”:
Germain Vandaele Pieter Lievinus,stalknecht
Albert Vandenbuerie Toone,zijn broeder
Georges Maes pachter Jan,herbergier
Jozef Santens een koopman
Adhemar Deceuninck Cies De Rijmer
Camiel Callemin notarisklerk
Georges Maroi de bode
Tot slot : “De Vlaamse Leeuw” door de harmonie.
Op zondag 25 januari 1931 : opvoering door “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”, met twee openingsstukken door de harmonie onder leiding van onderpastoor Jozef Cosyn,(4) proost en bestuurder en opvolger van Louis Socquet: “Zijne Straf”, een drama in drie bedrijven:
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Jerome Callewaert Jan Bulckaert,handelaar,herbergier
Georges Declercq Karel Moreels,burgemeester
Nestor Dendooven Max,zoon van Bulckaert
Raphaël Dendooven Sander Brys,de polderboer
Georges Maes Bert Vermeulen,oude dagloner
Maurice Decock Frans Vermeulen,zijn zoon
Adhemar Deceuninck Stant Bettens,knecht van Bulckaert
Jozef Santens en Antoon Vandaele Leo en Felix,steenbakkers
Maurice Tack Binus straatmuzikant
Marcel Dejan veldwachter
Omer Faillie 1e dorpeling
Joris Dutoit 2e dorpeling
Albert Deveugele 3e dorpeling
André Velghe 4e dorpeling
Kluchtspel in één bedrijf “De Stijfkoppen”:
Joseph Santens Rik,schoenmaker, voorzitter van
de konijnenbond
Willem Vandendriessche Geert,kleermaker
Leopold Vandenbuerie Beerk,hun neef, een halfgebakkene
Georges Wastyn huisbaas
Antoon Vandaele Choucrout,een onwensbare
Daniel Goegebeur Dries
Camiel Callemin champetter
Tot slot: “ De Vlaamse Leeuw”, door de harmonie.
Plaatsen: middenbalkon en middenbenedenzaal 4fr. – zijbalkon en zijbenedenzaal 3fr.
Op zondag 29 november 1931 werd het eerste (5) winterfeest gegeven met de opvoering van “De Twee Wegen”, een drama in vier bedrijven.
Kapping:huis Robert Callewaert Kortrijk
Georges Declercq Handrik van Haastrecht,fabrikant
André Declercq Jozef Bremen,zijn meesterknecht
Daniel Goegebeur Herman Bremen,klerk bij Haastrecht
Albert Vandebuerie Jan Kapelen,werkman
Gerard Declercq Piet Gimmel,werkman
Nestor Dendooven Hein Schole,werkman
Albert Vandekerckhove Willem,kind van Schole
Jerome Van Essche Dirk,kind van Schole
Antoon Vandaele politiecommissaris
Jerome Callewaert politieagent 1
André Velghe politieagent 2
Camiel Callemin gevangenbewaarder
Gevolgd door een kluchtspel in één bedrijf :” In Twee Uren Genezen”
Georges Maes Van Zakkenhouwer,rentenier
Marcel Dejan Frans, zijn neef
Willem Vandendriessche Door,knecht
XXXX Léocadie , dienstmeid
Germain Vandaele Lodewijk,vriend van Frans
Leopold Vandenbuerie telegraafbediende
“Werklieden! ’t Is uwe toneelafdeling die deze maal eene vertoning geeft; steunt uwe jonge kunstliefhebbers en beloont hunne onbaatzuchtige opoffering door in groot getal op dit feest aanwezig te zijn.” Dixit programmablad.
Op zondag 24 januari 1932 kregen wij de opvoering “Priestereed” of” Martelaar van de Plicht”, een drama in vier bedrijven van Th. Mathys. Het programmablad maakt melding : “ de toneelafdeling “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” geeft haar tweede toneelfeest…..”
Het stuk speelt zich af te Parijs anno 1865.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums : huis Maes Tielt
André Declercq Ledoux,rijk nijveraar
Maurice Holvoet Sulpice,zijn zoon priester
Nestor Dendooven René,zijn tweede zoon
Willem Vandendriessche Nicois,vriend van Ledoux
Antoon Vandaele Bastien,meesterklerk
Jerome Callewaert Lagrange,meestergast
Roger Dendooven Baptist,knecht bij Ledoux
Georges Declercq Joost,onderzoeksrechter
Albert Vandebuerie Obry,politiecommissaris
A.Deveugele Bernard,portier
André Declercq Rigaud ,kapitein
Daniel Goegebeur Jacques,communard
Gerard Declercq Thierry,communard
Jerome Santens Marc,communard
Georges Wastyn Renaud,communard
Urbain Santens communard
Joris Dutoit overste der Versaillers
Daarbij een klucht eenakter “Het Varken met Twee Hespen”:
Georges Maes herbergier
Germain Vandaele Rikus,zijn knecht
Marcel Dejan Pekelharing,soldaat
Marcel Vandesonneville Barabas,luitenant
Antoon Vandaele Jef,soldaat
Camiel Callemin Knol,soldaat
Gerard Declercq Schietgat,soldaat
Willem Vandendriessche Pandoer,korporaal
Plaatsen: middenbalkon en middenbenedenzaal 4fr.
Zijbalkon en zijbenedenzaal 3fr.
Op 29 januari 1933 werd de opvoering van “Reyvaert de Tempelier” gedaan, een historisch spel in vijf bedrijven.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums: huis Maes Tielt
André Declercq Robrecht van Bethune,graaf van
Vlaanderen
Daniel Goegebeur Lodewijk van Nevers,zijn zoon
Georges Declercq vader Hugo, benediktijner-monnik van
Afflingem,in de wereld Geldolf van Scentelaere
Maurice Holvoet Reyvaert, zwevend tempelridder
Nestor Dendooven Staes Moerman van Scalande
Antoon Vandaele Boudewyn van Zonnebeke
Germain Vandaele Raas van Gaver, Vlaams ridder
Adhemar Deceuninck Pieter De Coninck,deken der wevers
Marcel Dejan Jan Breydel,deken der beenhouwers
Jerome Callewaert Zeger Nap,wever uit Brugge
Gerard Declercq Jan de Neckere,waard uit de “Gapaert”
te Male
Willem Vandendriessche Lieven van Roombeke,Leliaert
Roger Dendooven Lieven,knecht bij Staes Moerman
Albert Vandenbuerie Gillis Dansbeke,Bruggeling
Maurice Tack Laureyns Seurinck,Bruggeling
Georges Maes Jan Priem,Bruggeling
Joris Duthoo Tavernier uit “den Wildeman” te Brugge
Urbain Santens Tavernier uit “de Mane” te Brugge
Albert Deveugele de roeper,1e hofknaap
Albert Vandekerkhove een zanger
Op zondag 29 oktober 1933 werd “Harde Strijd” ,een drama in drie bedrijven opgevoerd (zie afbeelding programmablad)
Op zondag 28 januari 1934 gaf de toneelafdeling “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” haar winterfeest ten voordele van de missie van pater Willy Brasseur(6): “Onder de Sovjetsvlag”, een drama uit het toenmalig Rusland.
Kapping : huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums: huis Maes-Lecat Tielt
Jerome Callewaert Sergius Targanoff, Sovjet-commissaris
André Declercq Gregor Targanoff,zijn vader
Nestor Dendooven en Maurice Holvoet Wladimir en Alexander zijn zonen
Adhemar Deceuninck Graaf Boris Werchowski,officier
Gerard Declercq Janowitz,sovjet-commissaris
Jozef Declercq Iwan,knecht bij Sergius
Hierop volgde een klucht in twee bedrijven: “Burgemeester Pummel”:
Germain Vandaele Fideel Pummel,burgemeester
André Declercq Looi Vlietinckx,rentenier
Daniël Goegebeur Amatus,hulponderwijzer
Georges Maes Sus Gendebien,veldwachter
Albert Vandekerckhove Jooske,knecht bij Vietinckx
Albert Deveugele Baas Jan,herbergier
Antoon Vandaele Beno, de bohemer
Op zondag 28 oktober 1934 werd een groot missiefeest ingericht ten voordele van zuster Maria-Godfrieda (Rosa Dalle, een boeredochter). Zij vertrok naar de Filippijnen en was onze eerste missiezuster.
Het werd een dolle klucht in drie bedrijven : “Arme Millionair”.
Hierbij traden zowel acteurs van “Geen Rijker Kroon als Eigen schoon” als van “Ontwakende Jeugd” op. ( zie afbeelding programmablad)
Op Kerstdag 25 december 1934 werd het stuk “De Familie Wandels” , een drama in drie bedrijven ,opgevoerd ten voordele van het genootschap St.Vincentius a Paulo van de gemeente.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
André Declercq Wandels,koophandelaar
Adhemar Deceuninck Maurits,zijn zoon
Nestor Dendooven Georges,pleegzoon van Wandels
Gerard Declercq Van Zuyl
Antoon Vandaele Cremers,notaris
Georges Declercq Baptist, knecht
Willem Vandendriessche Ferdinand, knecht
Albert Vandekerckhove Petrus,knecht
Daarna een klucht in drie bedrijven met zang :”De Veldwachter van Zoetenaey”:
André Declercq de burgemeester van Zoetenaey
Willem Vandendriessche 1e schepen van Zoetenaey
Georges Declercq 2e schepen van Zoetenaey
Georges Maes secretaris van Zoetenaey
Germain Vandaele Ambrosius Pepermans,veldwachter van
Zoetenaey
Adhemar Deceuninck Pier Snoef,vermomd in Engelsman
Antoon Vandaele Jef Maekelberg,vermomd in Fransman
Nestor Dendooven Jan Pardaf,vermomd in Duitser
Het stuk speelt zich af in de herbergzaal van het gemeentehuis van Zoetenaey.
Plaatsen: balkon en middenbenedenzaal 3,50fr – zijbalkons en zijbenedenzaal 2,50fr.
Op 27 januari 1935 stond het groot successtuk “De Filosoof van Haagem” op het programma, een blijspel in zes bedrijven naar de humoristische roman van Jef Scheirs, door Joost van Cortenberghe.
Kapping : huis Robert Callewaert Kortrijk
Germain Vandaele Titten
Georges Maes Naten
Albert Vandekerkhove Patatje
Gerard Declercq Janus,de orgeldraaier
Willem Vandendriessche Pee Rul
Antoon Vandaele Vlekmans,notarisklerk
XXXX Kolletje
Adhemar Deceuninck Tooneke Bast
Nestor Dendooven Neel,herbergbaas
Georges Declercq burgemeester
André Naessens briefdrager
Xxx twee paters
Xxx kistemaker
Op zondag 26 januari 1936 werd het hartroerend anti-oorlogsspel in vier bedrijven “Gij zult niet Dooden” gespeeld, gevolgd door “Dokter voor een Uur” (zie afbeelding programmablad).
Op zondag 31 januari 1937 werd het een feestavond met liederen en het stuk “Kamers te Huren” een klucht in twee bedrijven:
Georges Maes Louis ,eigenaar
Albert Vandekerckhove Bram,bediende
Alfons Deprez Doofpot
Germain Vandaele Muskelman
Marcel Dermaux Zimmelknoop
Antoon Vandaele Burini
Willem Vandendriessche Spierbal
Gerard Deprez Veldwachter
Vanaf 1937 is bij gebrek aan bronnen moeilijk uit te maken of het toneelgezelschap het al dan niet voor gezien hield. Misschien zal het wel het laatste stuk uit het interbellum geweest zijn. De tweede wereldoorlog sloot meteen ook een periode in de toneelkunst af. De oorlogsjaren brachten vernieuwing mee . Er werd namelijk , met de introductie van vrouwen op de planken ,aan modern toneel gedaan. Het naoorlogs verslagboek meldt de heroprichting van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”op vrijdag 27 september 1946. Oudgedienden en nieuwelingen prijkten op de ledenlijst ( 32 leden). Men hoopte een nieuwe bloeiperiode tegemoet te gaan. Onder hen vermelden we acht vrouwen: Maria Deprez - Mariette Van Essche – Denise Callewaert – Thérèse Haesebrouck – Agnes Dendooven – Raphaëlla Dendooven – Mariette Mulie – Simonne Herman.
Op de eerste vergadering van 9 oktober 1946, werd overgegaan tot het kiezen van een bestuur:
Drie gehuwde mannen waren verkiesbaar: Georges Maes - Leopold Vandenbuerie - Gerard Declercq.
De vereiste leeftijd voor de jongelingen en vrouwen was 20 jaar, om verkiesbaar te zijn : Gabriël Haesebrouck - Noël Catteeuw - Michel Haesebrouck en Simonne Herman. De verkiezing gaf volgend resultaat.
Jerome Callewaert : leider ( hij was al de leider sinds 1923)
Georges Maes : voorzitter
Michel Haesebrouck : schrijver
Leopold Vandenbuerie : schatbewaarder
Gabriel Haesebrouck - Noël Catteeuw - Gerard Declercq – Simonne Herman : bestuursleden.
Na het lezen van enkele reglementpunten werd besloten een maandelijkse bijdrage te innen van 5fr. Iedereen was door zijn toetreding verplicht de repetities bij te wonen.
In de vergadering van 26 september 1947 had een herverkiezing plaats van de uittredende bestuursleden. Werden verkozen: Gabriël Haesebrouck – Georges Declercq – Gerard Declercq en Mariette Van Essche. Dat gebeurde jaarlijks. Georges Declercq , die café“In Hongarië” had uitgebaat in de Rekkemsestraat, was gewoonlijk de souffleur.
Onderpastoor Henri Mullebrouck werd de proost.(7)
Op zondag 9 november 1947 werd de eerste feestavond gegeven in de zaal van het “Christen Werkersverbond” (den Bond). De gekozen stukken “De Onbekende Vrouw”,een drama in drie bedrijven,en “Mr. Pumps als Stierenvechter”, een dolle klucht droegen unaniem de goedkeuring van pastoor Lammens (8), de proost en de leden. De voorstelling was om 17u. Het was een succes zowel voor de uitvoering als voor de opkomst.
In het verslag staat te lezen:” Een maand voor de opvoering hadden wij eindelijk de op te voeren stukken gekozen, en werden zij per express aangevraagd. Maar de boekjes kwamen dan toch maar traag aan, ’t was waarschijnlijk met een bommeltreintje…” Het geheel werd ook opgeluisterd door de harmonie “Hoger Op”.Inderhaast werd nog een tweede vertoning op touw gezet en het zaaltje liep weer vol.
Op 24 december 1947 stuurde het bestuur een aanvraag tot inschrijving bij het A.W.T. ( Algemeen Westvlaams Toneel).
Op zondag 25 januari 1948 gaf de toneelafdeling haar tweede feestavond. De gekozen stukken waren: “Als je nog een Moeder hebt”, een drama in vier bedrijven van H. Houben en een klucht eenakter “Johnny” van Jac. Braun. De zaal zat bomvol en menig liefhebber kon geen plaats meer bekomen. De donderdagavond kwam een tweede voorstelling.
In de bestuursvergadering van 1 juni 1948 werden Jerome Callewaert, Nestor Dendooven, Georges Maes en Georges Declercq vereerd en gehuldigd voor hun 25 jarige toneelloopbaan.
Op 17 oktober 1948 werd de eerste opvoering buitenshuis gespeeld, namelijk in Bissegem: het drama “Bazin en Knecht” en de klucht “De Gefopte Feldgendarm”kenden een enorm succes. Beide stukken werden in Marke opgevoerd op 24 en 28 oktober. Het werd een succes op de ganse lijn. Een vierde maal werden dezelfde voorstellingen opgevoerd in de zaal van “Den Bond” in Deerlijk. Het werd de beste opvoering van de vier.
Op 12 oktober 1949 , na een lange dode periode, werden Gabriël Haesebrouck, Raphaël Dendooven en Thérèse Devos , gekozen tot bestuursleden.
Op zondag 11 en donderdag 15 december 1949 werden “Gerrie’s Wraak” en de klucht “Een gekke Historie” op de planken gebracht. Het werd een nieuwe parel op de kroon.
Schatbewaarder Leopold Vandenbuerie verliet de gemeente en Mariette Van Essche werd na algemene instemming tot schatbewaarder benoemd.
Op 12 en 16 maart 1950 werden “Verbroken Banden, een drama in drie bedrijven en “Pietje” een klucht in een bedrijf opgevoerd.
Het laatste archiefstuk in mijn bezit kondigde een ontspanningsavond aan op 10 december 1950, steeds in de zaal van het “Christen Werkersverbond”. Het eerste deel werd verzorgd door de harmonie “Hoger Op” onder leiding van Michel Maes en in het tweede deel werd het toneelspel “Mensen in Botsing”, in drie bedrijven van Ben v.d.Holst, voorgeschoteld.
De rolverdeling:
Mej. Mariette Van Essche Mw. Verhagen
Désiré Declercq Verhagen,haar tweede man
Roger Mulie Dirk,haar zoon uit eerste huwelijk
Mej. Thérèse Haesebrouck Dora,haar dochter uit eerste huwelijk
Mej.Erna Vandendriessche Marietje,dochter uit eerste huwelijk
Lucien Dendooven Driessen ,haar broer
Willy Callewaert Hugo van der Wall,fabrikant
Marcel Haesebrouck Piet Geelen,vriend van Dirk
Jozef Van Essche dokter
Georges Declercq rechercheur
Op 11 april 1951 werd besloten het lidgeld van het A.W.T. niet meer te betalen! Volgens het verslagboek “bracht het meer schade dan voordeel…”. Het was het einde van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.
In december 1952 werd onder impuls van onderpastoor Leo Verstraete (9) een Parochiaal Toneel Comité ( P.T.C.)uit de grond gestampt. Alle katholieke groeperingen zouden de krachten bundelen om elk om beurt toneelstukken te brengen, onder de leiding van Gerard Tertooy. De meeste stukken werden opgevoerd in de katholieke kring, de K.W.B. bijvoorbeeld speelde zijn stukken in het zaaltje van het “Christen Werkersverbond“.
(1)Merkwaardig is de onderstaande foto van het algemeen bestuur van de congregatie in 1922. De vlag vermeldt: de turnvereniging “Voor Outer en Heerd” en ook de toneelgilde “Door Taal en Deugd naar Hoger Leven”, niettegenstaande die laatste vereniging haar doodvonnis al getekend had. Op de foto is dan ook niemand meer van haar kopstukken( behalve Louis Socquet , als opvolger van Jozef Bonne) te bespeuren:
v.l.n.r. boven: Georges Vanoverberghe- Jules Vanoverberghe-Jean Verhoye- Jozef Craeynest-Arthur Vandenberghe – Jules Ostyn- Maurice Holvoet- Nestor Esquenet.(zie foto)
v.l.n.r.onder : Henri Denutte- Baron Jean de Bethune – Onderpastoor Louis Socquet- Jozef Deblaere – Achiel Dierickx.
(2) Iedere gemeente heeft wel eens te maken gehad met volkstoneel. Het onderzoek omtrent het volkstoneel behoort echter tot” bedreigd terrein”, omdat heel wat bronnen, zowel archivalische als mondelinge, verloren zijn gegaan. Vele gedrukte dokumenten, zoals programmabladen zijn ook verloren gegaan. Het onderzoek betreffende volkstoneel behoort tot het heemkundig studieonderzoek.
(3) Cyriel De Brabandere (Marke 1860 – Kortrijk 1943) burgemeester van 1922 tot 1942.
Alfred De Brabandere (Marke 1891 – Marke 1957) zoon van Cyriel, was burgemeester van 1947 tot 1957.
(4)Joseph Cosyn (Westrozebeke 1884 – Proven 1943) was onderpastoor van april 1927 tot februari 1937.
(5)Vandaar de veronderstelling dat de toneelgroep haar naam “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”kreeg in 1930-31.
(6)Mgr.Willy Brasseur ( Marke 1903 – Baguio (Filip.) 1993) was missionaris van Scheut .Apostolisch Vicaris van de Bergprovincie op de Filipijnen van 1948 tot 1981
(7)Henri Mullebrouck (Wevelgem 1908 – Kortrijk 1978). Hij was onderpastoor van 1942 tot 1951. Van 1951 tot 1978 was hij directeur van de Zusters en aalmoezenier van de H. Hartkliniek in Kortrijk. Hij was voornamelijk tegen de inbreng van vrouwen op het toneel.
(8)Jozef Lammens (Brugge 1871 – Marke 1962) was pastoor van juni 1931 tot mei 1951.
(9)Leo Verstraete (Lendelede 1906 – Lendelede 1976) was onderpastoor van 1946 tot 1956.
De toneelgroep "Ontwakende Jeugd" werd gesticht in de schoot van de middenstand. In februari 1929 namen enkele mannen, waaronder de eerste leider Maurice Lefever,Marcel Delcour, Jozef Craeynest, Jozef Brasseur, Albert en Gilbert Vandewiele, het initiatief om een nieuw toneelgezelschap op te richten. In feite was het niets anders dan de heroprichting of voortzetting van “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven”. Op zondag 8 maart 1925 werd al een toneelfeest georganiseerd door de jeugd van de middenstandsbond met :”Verdruk den Mindere niet” een drama in drie bedrijven en met de eenakter “Jocrisse de Vondeling”, een kluchtspel. Beide stukken werden begeleid door de symfonie van de middenstandsbond van Kortrijk. Doch daar bleef het bij.
De middenstandsbond kon niet op de achtergrond blijven plakken, want het toneelgezelschap van het kristen werkersverbond,ontstaan in begin jaren '20, en ook het socialistisch “Na Werk Vermaak”, gesticht in 1927, vierden gestadig voort. (1) Germain Vandaele, aannemer van schilderwerken , die zowel acteerde bij “Ontwakende Jeugd” als bij “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”zou nog vanaf 1967 grimeur van het toneelgezelschap "Pallieter"worden.
Bij de stichting waren de leden: Maurice Lefever – Paul Holvoet- August Vandenberghe – Marcel Delcour – Julien Derdeyn – Rafaël Missiaen – Albert Vandewiele – Marcel Lefever – Jozef Brasseur – Gaston Dekimpe – André Vlieghe – Jozef Craeynest – Germain Vandaele – Remi Dekimpe (zoon van Arthur en Zulma Hoornaert) . Alle toneelvoorstellingen werden opgevoerd in de “Katholieke Kring”.
Jozef Craeynest en Jozef Brasseur hadden als jonge kerels al de vuurdoop gekregen bij "Door Taal en Deugd naar Hooger Leven".
Op scène waren de vrouwen steeds in de minderheid. De eerste keer dat een toneelspeelster verscheen was op Kerstdag 1937: “En waar de Ster bleef stille staan”(een legendespel). Op de rolverdeling stond Maria, maar zonder naam ernaast, enkel XXX. De rol werd toen gespeeld door Agnes Verhaege, echtgenote van regisseur Firmin Clement, niettegenstaan het uitdrukkelijke verbod door pastoor Jozef Lammens.(2)
In de voorstelling op 13 maart 1938 – trouwens een van de laatste- waagde men zich weer aan het inbrengen van vrouwen. In het stuk “De Boetseerder der Smart” acteerden Mariette Coussement, die een oud lid was van de toneelgroep “ Vergeet Mij Nietje”, Lucienne Missiaen en Maria Vlieghe ( de echtgenote van lid Roger Slosse). Het toneelgilde stond toen onder de leiding van “meester” Firmin Clement, die onderwijzer werd in Marke in september 1933.
Maurice Decock , Jerome Callewaert en Arthur Vandenberghe, drie vaste waarden van de latere groep “D’Oude Ratten” doken al op bij toneelfeesten,ingericht door het christen werkersverbond, op 29 januari 1928 in “ Haat en Broederliefde of De Vinger Gods” en “Soldatengrap” en op 27 januari 1929 met de stukken “Vergeten en Vergeven” en “Als ’t Kind Lastig is”. Willem Vandendriessche en Marcel Dejan zouden zich algauw aansluiten bij het trio. Met die mannen was er zeker geen probleem wat het improviseren betrof !
“Het volledig orkest van de Sint Jansfanfaren” zorgde steeds voor de muzikale tussenstukken tijdens de pauze van de toneelopvoeringen van de “Ontwakende Jeugd”. De opvoeringen van “Geen rijker Kroon dan Eigen Schoon” waren begeleid door de harmonie “Hoger Op”.
Er werd ook geregeld medewerking verleend aan de organisatie van missiefeesten. Dan traden spelers van beide katholieke toneelgroepen samen op.In 1935 telde de “Ontwakende Jeugd” meer dan 130 ereleden.Hun geldelijke steun had haar toegelaten modern decor en allerhande bijbehoorten aan te schaffen.
In de eerste vijf jaren zag het toneelrepertorium als volgt uit:
Op zondag 2 maart 1930 opvoering van “Onschuld Zegepraalt”, hartroerend drama in 4 bedrijven:
Kapping: huis Callewaert Kortrijk.
Maurice Lefever Grootvader Van Landen,fabrikant
Paul Holvoet Georges een kleinzoon
August Vandenberghe Mesters, boekhouder bij Van Landen
Marcel Delcour Willem Nys, zoon van een notaris
Julien Derdeyn Jozef, dienstknecht bij Van Landen
Rafaël Missiaen onderzoeksrechter
Albert Vandewiele bestuurder ener gevangenis
Marcel Lefever baas Diegers, herbergier
Gerard Brasseur Van Opstal, student
Gaston Dekimpe Van Lint, student
André Vlieghe Bouwens, werkman.
Verder nog dorpelingen, liedjeszangers, gevangenisbewaarders en vier gendarmen.
Hierop volgde een luimige klucht in één bedrijf:
“Moppie de Ongeluksvogel”
Marcel Delcour Lifteman,bankier
Jozef Craeynest Tuffer ,zijn kassier
Germain Vandaele Moppie,huisknecht bij Tuffer
André Vlieghe Kees,smid, vriend van Moppie
Remi Dekimpe Molm,los werkman, vriend van Moppie
Gerard Brasseur Kruier
Marcel Lefever een loopjongen
Middenbalkon en middenzaal 4fr. – Zijbalkon en benedenzaal :3fr.
Op zondag 22 februari 1931 werd “De Pauselijke Zouaaf” ,drama in twee bedrijven gespeeld:
Kapping: huis Callewaert Kortrijk
Kostumering: huis Degruytere Gent
Louis Dalle Antonio,hoofdman der Garibaldisten
Paul Holvoet Florimond, pauselijke zouaaf,zn.van Antonio
Jozef Brasseur Paulo,jongste zoon van Antonio
Gilbert Vandewiele Stephano,Antonio’s luitenant
Raphaël Missiaen Alberto,sergeant der zouaven
Maurice Lefever Sterno,Garibaldist
Henri Ferlin Josepho,Garibaldist
Maurice Vanneste Pedro,Garibaldist
Daarna, de eenakter “Grootheidswaanzin”, vrolijke studentengrap.
Maurice Lefever Driek Jansen,herbergier
Raphaël Missiaen Bart Jansen, zijn vader
André Decraemere Dirk, zijn knecht
Remi Dekimpe Dorus,zijn knecht
August Vandenberghe Panis,student
Marcel Delcour Korthals,student
Julien Derdeyn Van Totems,student
Marcel Lefever Van Asperen,handelaar in boter en eieren
Jozef Craeynest dokter
Familiekaarten: 3 personen -10fr.
1e rang ,4 personen – 12fr.
Prijzen der plaatsen 4 en 3fr.
Op zondag 25 oktober 1931 groot kluchtspel in vijf bedrijven, met tussen de bedrijven zang en declamatie. Een echte,luimige brok kazerneleven. Tien jaar geleden werd hetzelfde stuk hier ook opgevoerd en het kende een reuzenbijval.
Kapping :huis Callewaert Kortrijk
Louis Dalle Karel van Riemland
Jozef Brasseur Fernand,zijn zoon
Paul Holvoet Nard Berckenbusch,rentenier
Henri Ferlin Sander,knecht bij van Riemland
André Decraemere Door,knecht bij van Riemland
Marcel Delcour kolonel Van Daelsteen
Marcel Jacques luitenant Deflinck
Gilbert Vandewiele sergeant Tuyter
Jozef Craeynest korporaal Brom
Germain Vandaele Klammot soldaat
August Vandenberghe Vyncke soldaat
André Vlieghe De Krul soldaat
Leon Verfaille Patat soldaat
Julien Derdeyn Klepper soldaat
Plaatsen : 4 en 3fr.
Groot avondfeest op 28 februari 1932: “De Match” een spel van liefde en haat in drie bedrijven van Marcel De Paepe:
Louis Dalle Stan Dekker, toneelschrijver
Jozef Brasseur Chris,zijn zoon
Paul Holvoet Gommaer,zijn knecht
Marcel Delcour Hartman,schouwburgdirecteur
Gilbert Vandewiele Henk Brink,eerste planrol
August Vandenberghe Herman,vriend van Chris
Germain Josson Hansje,koorknaap
Dan zongen Jozef Brasseur en Leon Verfaille “Beroerde Nacht” (Wiesten en Tiesten op logement). Woorden en muziek door H. Defoort.
Daarna een eenakter “Om de Meid van den Pastoor”, een gekke trouwhistorie, door Arie Enterouckx.
Gilbert Vandewiele Vicus Klits
Jozef Craeynest Zander Klits
Maurice Lefever Dorus Klits
Henri Ferlin de koster
Remi Dekimpe de burgemeester
André Vlieghe de sjampetter
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op zondag 27 november 1932 prachtig oorlogsdrama in drie bedrijven:”De Laatste Tocht”.Het stuk speelt zich af in een onderstand in de Britse loopgraven vóór St.Quentin in maart 1918. Dit realistisch stuk toont de geschokte gemoedstoestand van de soldaten.
Modern decor.
Kapping: Maurice Lefever
Louis Dalle Stanhope,kapitein
Jozef Craeynest Osborne,officier
Gilbert Vandewiele Trotter,officier
Raphaël Missiaen Hibbert,officier
Paul Holvoet Raleigh,officier
August Vandenberghe Hardy,officier
Marcel Delcour de kolonel
Albert Vandewiele de sergeant-majoor
Marcel Lefever Mason,kok
Jan Glorieux een Duits soldaat
XXX twee soldaten der Cie.
Plaatsen: 4 en 3fr.
Zondag 26 februari 1933 opvoering van “De Zwarte Martelaars van Oeganda”, een bloedig drama in 5 delen van J. Boon,gespeeld ten voordele van Pater Willy Brasseur.
Kapping: Maurice Lefever
Kostumen: huis de Gruyter Gent
Louis Dalle de zendeling
Gilbert Vandewiele Mwanga,koning van Oeganda
Paul Holvoet Jozef Mkasa,raadsman
Raphaël Missiaen Katikiro,minister
Marcel Delcour Nganga, tovenaar
August Vandenberghe Denys Kamyoeka
Jan Glorieux Andreas Kagwa,legeroverste
Albert Vandewiele Karel Lwanga
Maurice Lefever Mboegano,hoofdman
André Decraemere Pokino,hoofdman
André Vlieghe Mbasanka,hoofdman
Maurice Vanneste Mkasou,hoofdman
Germain Josson en Etienne Verhaege kinderen van Katikiro
Marcel Lefever bode
Gerard Brasseur soldaat
Leon Verfaille soldaat
Daarna een geestig blijspel “ “De Nonkeltjes”, eenakter van Jac. Ballings.
Jozef Craeynest Vinus,nonkeltje
Germain Vandaele Nestje,nonkeltje
August Vandenberghe Walter, neef
Henri Ferlin Schol,rentenier
Plaatsen: middenboven 5fr. – middenbenedenzaal en zijboven 4fr.- zijbenedenzaal 3fr.
Op 19 november 1933 werd “De Wonderdoktoor” een blijspel in 3 bedrijven , van Jos. Janssen ,gespeeld. Honderden malen werd het opgevoerd in alle steden en het kende een ongehoorde bijval. Het werd geschreven in 1927. De West-Vlaamse schrijver werd met één slag beroemd in gans Vlaanderen.
Op Kerstdag 1933 werd, op aanvraag, een tweede voorstelling opgevoerd.
Leider: Gilbert Libbrecht onderwijzer uit Zwevegem
Kapping: Maurice Lefever.
Jozef Brasseur Steven Martens,geneesheer
Gilbert Vandewiele Manten Boone,koeboertje
Paul Holvoet Theo, zijn zoon
Raphaël Missiaen Dokus Geeraert,kwakzalver
Marcel Delcour Petrus Verkarre,burgemeester
XXXXXXX een man? Margriete,zijn dochter
André Vlieghe Sander Bekaert
Marcel Lefever Lander,zijn broer
Jan Glorieux de koster
Gaston Dekimpe Pé Lamote
Albert Vandewiele Dasten Loncke
Leon Verfaille boertje Stampers
Henri Ferlin David Schorre
Jozef Craeynest eerste dove man
Germain Vandaele tweede dove man
Maurice Lefever zieke boer
Karel Verhaege valse heer
Louis Dalle echte heer
Plaatsen: 4,3 en 2fr. genummerd.
Voorstelling op 25 februari 1934 van het symbolisch spel in een voorspel en drie bedrijven van C.F. Rath.
Leider: Gilbert Libbrecht, Zwevegem
Kapping: Maurice Lefever
Louis Dalle de nar
Raphaël Missiaen de koning
Albert Vandewiele de minister
Jan Glorieux de schatbewaarder
Jozef Brasseur de secretaris
August Vandenberghe de monnik
Firmin Clement de duivel
Gaston Dekimpe de pestlijder
Paul Holvoet de blinde
Karel Verhaege de heraut
Gilbert Vandewiele de toneeldirecteur
Marcel Delcour de ridder
Jozef Craeynest de bode
Henri Ferlin de hofknecht
Roger Slosse de wachter
XXXXX De pest en de dood. Beulen,knechten,oproerlingen,wachten.
Zondag 2 december 1934 : blijspel in vier bedrijven “De Gouden Spin” van C. Timmerman. De fijnheid van dit pittig blijspel ligt niet zozeer in de verschillende moppen die zo talrijk in dit stuk voorkomen, doch wel in de draad van het spel en de botsingen die er ontstaan tussen de verschillende karakters. Alles speelt zich af in Berlijn.
Maurice Lefever grootvader August,zijn schoonvader
Jozef Brasseur Hendrik,zijn zoon
Gilbert Vandewiele Berthold Henfling,tekenmeester
Gaston Dekimpe Frans,zijn zoon
Raphaël Missiaen Johan,zijn zoon
Maurice Vanneste Worlitz, zijn zwager
André Vandenberghe Dr. Gustaaf Kolmar,inwonende bij Henfling
Albert Vandewiele Mansfeld,commissaris van politie
Germain Vandaele Haspe,kapper
Marcel Lefever Meyer,bediende bij Klingenberg
Henri Ferlin Antoon,bediende bij Henfling
Roger Slosse Bolman,zakenman
André Vlieghe een smid
Plaatsen: 4 en 3 fr.
Op 24 februari 1935 werd ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan van de heringerichte toneelkring , onder de nieuwe naam “Ontwakende Jeugd”,de opvoering van “Bij ’t Wassen van den Vloed” gebracht. Een boeiend koloniaal drama in drie bedrijven van C. Staes. Het stuk speelt zich af in Egypte.
Leider: Roland Deloose
Kapping: Maurice Lefever
Louis Dalle Steven,regeringscommissaris
Hilonné Kerkhove Paddy, zijn zoontje
Gaston Dekimpe Hoocky,kapitein
Jozef Brasseur Gregory,luitenant
Gilbert Vandewiele Kimble,sergeant
André Vlieghe Struggle,sergeant
Albert Vandewiele Soueh,wijsgeer van de stam
Roger Slosse Pongo,hoofdman van de stam
Marcel Lefever Oaki,inlander
Etienne Verhaege Omo,zijn zoontje
Marcel Delcour de generaal,regeringsgezant
Inlandse soldaten
Een prachtig blijspel in twee delen, naar de oude Franse “farce” bewerkt door C.Lindemans “De Klucht van Meester Patelin”
Raphaël Missiaen meester Pieter Patelin,advokaat
Mw.Guillemette (gespeeld door een man) zijn gade
Paul Holvoet Willem Jousseaume,lakenkoopman
Henri Ferlin Tibald Aignelet,herder
August Vandenberghe de rechter
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Zondag 1 december 1935 het onsterfelijk meesterwerk van Molière in drie bedrijven, bewerkt door E.J. Wilders.
Leider: Roland Deloose ,Wevelgem
Kapping: Maurice Lefever
André Vandenberghe Johannes Pantouflus
Karel Verhaege zijn schoonvader
Marcel Delcour mijnheer Kalf
Gaston Dekimpe Herman Kalf,zijn zoon
Jan Glorieux Theodoor,leermeester van Herman
Jozef Brasseur een vriend van Herman
Germain Vandaele de lange knecht van Mr. Kalf
Marcel Lefever De kleine,tweede knecht van Mr. Kalf
Hierop volgde een eenakter “Het Wachterspel”, een drama van Rudolf Hens.
X een priester
Gilbert Vandewiele Daniël,vagabond
Raphaël Missiaen Leonard,vagabond
Firmin Clement Seppe,vagabond
Gilbert Depauw en Leon Logie twee jongens
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op Kerstdag 1935 werd kluchtig stuk “De Suikernonkeltjes “ opgevoerd. Het werd schaterlachen. Ook het onvergetelijke werk van Molière “Dokter tegen Wil en Dank”. De opbrengst van dat Kerstfeest diende uitsluitend voor de ondersteuning van het Sint Vincentius-genootschap. De toneelafdeling van de christene werklieden en de “Ontwakende Jeugd” van de middenstandsbond gaven elk om beurt op iedere Kerstdag een vertoning ten voordele van het genootschap.
Op zondag 23 februari 1936 volgde “De Gebroeders Degraeve”.
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op zondag 29 november 1936: “Mijnheer Klaproos” blijspel in drie bedrijven.Werd jaar in jaar uit, in stad en dorp, in overvolle zalen opgevoerd.
Leider: Gilbert Vandewiele
Kapping:Maurice Lefever
Firmin Clement Klaproos,dorpsrentenier
Marcel Delcour Buller,hotelier
Karel Verhaege Rumpel,neef van Buller
André Vandenberghe Bernardi, wereldreiziger
Jozef Brasseur Kruger, romanschrijver
Gilbert Vandewiele Grober, gepensionneerd majoor
Raphaël Missiaen Victor, kellner hotel Buller
Gaston Dekimpe Alfred,kellner hotel Buller
Albert Vandewiele Frans,knecht van Klparoos
Etienne Vandersteene postbode
Bezoekers van het kosthuis Buller.
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd
Op zondag 21 februari 1937 werd het vermakelijk toneelspel in drie bedrijven “De Blinde”, van C. Lindemans gespeeld.
Leider : Gilbert Vandewiele
Kapping: Maurice Lefever
Karel Verhaege de domme (later de blinde) bedelaar
Jozef Brasseur de magere bedelaar
Germain Vandaele de dikke bedelaar
Raphaël Missiaen de geest van Kleveland
Albert Vandewiele de geest van Bretanje
August Vandenberghe de stadsproost van Kleve
André Vlieghe de blauwe schepene
Marcel Delcour de rode schepene
Roger Slosse de groene schepene
Raphaël Missiaen de gele schepene
André Vanneste de griffier
Gilbert Vandewiele de pandoer-tapper
XXXX een vrouw
Gaston Dekimpe de koning
XXXX het prinsesje
Firmin Clement de nar
Paul ? Wyseur de professor
Albert Vandewiele de hofdokter
Het is niet geweten of de vrouw en het prinsesje werkelijk gespeeld werden door een vrouw en een meisje. Het kan ook een man geweest zijn, maar dat is weinig waarschijnlijk, gezien de bezetting van ongeveer het hele team.
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op Kerstdag 1937 – beurt aan”Ontwakende Jeugd”- ten voordele van het genootschap St. Vincentius à Paulo, opvoering van “En Waar de Ster Bleef Stille Staan”, een christelijk legendespel in negen taferelen.
Leider: Firmin Clement
Kapping: Maurice Lefever
Gilbert Vandewiele Pietje Vogel,palingvisser
Firmin Clement Suskewiet,herder
Karel Verhaege Schrobberbeeck,bedelaar
André Vanneste Pol Pap,herbergier “In ’t Zeemeerminneke”
Agnes Verhaege XXX bij rolverdeling Maria
Albert Vandewiele Jozef
E. Declercq Het kindeken Jezus
Raphaël Missiaen de duivel
Marcel Delcour de burgemeester
Jozef Brasseur de koster
XXXboeren
Plaatsen: 4 en 3fr.genummerd.
Op donderdag 23 december was een bijzondere vertoning voor de schoolgaande kinderen: 1fr.
Opvoering op zondag 13 maart 1938 van “De Boetseerder der Smart”, een hartroerend drama in vier bedrijven, naar het boek van Jef Scheirs. Het stuk speelt zich af te Brussel in een kunstenaarsmidden, waar verschillende stromingen tegen elkaar opbotsen.
Leider: Firmin Clement
Kapping: Maurice Lefever
Meubilering: huis Arthur Vandenberghe
Firmin Clement Gerard Hovog,beeldhouwer
Mariette Coussement Mw. Hovog, zijn moeder
Lucienne Missiaen Yvonne,verpleegster
Raphaël Missiaen Frans,kunstschilder
Jozef Brasseur Robert,kunstschilder
Marcel Delcour professor Van Bree
Albert Vandewiele Dr.Bost
Maria Vlieghe een buffetmeisje
André Vanneste een dienstknecht
Cafébezoekers
Gevolgd door “Bietje”een pittig blijspel in één bedrijf van Maurits Sabbe.
Maria Vlieghe Bietje
Gilbert Vandewiele Monne
André Vandenberghe Jean-Baptiste
Kaarten: 5,4 en 3fr. genummerd.
Op zondag 26 februari en 5 maart 1939, een van de laatste stukken van het toneelgezelschap “ De Schat uit Congo”, een blijspel in drie bedrijven van Jef Vereecke.
Mariette Coussement Mw. Elisabeth Somers, zijn zuster
Simonne Vanhoenacker Monique,haar dochter
Lucienne Missiaen Nadia Bral (Toutcha)
Antoon Stragier Hans Van Dalen,ingenieur
Raphaël Missiaen Charles Duval
André Vanneste Jan,tuinman
Firmin Clement Antoon,knecht
Plaatsen: 5,4 en 3fr. genummerd.
De oorlog bracht roet in het eten en zoals in vele andere dorpen sloot hier ook het toneelgordijn voor zowel “Ontwakende Jeugd”, “Na Werk Vermaak” als voor “Geen Rijker Kroon als Eigen Schoon”.
Na de oorlog werd , “Geen Rijker Kroon als Eigen Schoon” door enkele toneelfanaten hersticht.
(1)Het toneelgezelschap van het kristen werkersverbond, dat ontstond uit de jongelingencongregatie kreeg de naam" Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon" in 1930-31.
Op zondag 25 januari 1920 was er een toneelavond op initiatief van de vermaakafdeling van het christen werkersverbond in de Katholieke Kring, met medewerking van de muziekmaatschappij St. Jan. De harmonie “Hoger Op” bestond toen nog niet .Het drama “Pauzelijke Zouaaf”, en de blijspelen , eenakters“Dorpsrevolutie” ( speelt zich af in 1867) en “De Antiquaire” (speelt zich af in 1848) werden toen opgevoerd. Het was de voorbode van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.
De socialistische toneelgroep “Na Werk Vermaak” werd gesticht in maart 1927. De voorstellingen deed ze in haar zaal “De Verbroedering”,gelegen in de Hemelrijkstraat achter het café “Het Volkshuis”( op de hoek Hemelrijk- en Marktstraat). Het was een periode van bikkelharde strijd tussen socialisten en katholieken. Getuigen hiervan zijn de politieke pamfletten van beide partijen gedurende de verkiezingsstrijd in 1932. In september 1932 werd een socialistische “Vrouwenclub” gesticht, die onmiddellijk 64 leden telde. Op zondag 17 januari 1932 werd een blijspel in vier bedrijven gespeeld “De Gevolgen van een Leugen” en “De Grootste Zonde”. Op 30 april 1932 werd een toneelfeest gegeven “De Wapens neer”, een groot anti-militaristisch stuk in vier bedrijven. Op 23 juli 1933 werd de Jonge Socialistische Wacht (J.S.W.) opgericht, de voorloper van de “Rode Valken”. En op 29 april 1934 pakte die uit met een eerste toneelfeest , de eenakter “De Laatste Nacht” ,een oorlogsdrama.Ook nog het “Uniformverbod”, tegen de onderdrukten, gevolgd door de klucht “De Foppers”. “Na Werk Vermaak” stopte haar activiteiten met de tweede wereldoorlog.
(2)Pastoor Jozef Lammens ( Brugge 1 febr.1871 – Marke 25 oktober 1962), was pastoor in Marke van juni 1931 tot mei 1951. De stichting van de katholieke werkliedenbond in Kuurne, waar hij onderpastoor was van 1904 tot 1921, was zijn levenswerk.De vrouwenrollen werden normaal gespeeld door mannen. Het bisdom verbood, vooral in parochiezalen, dat vrouwen met mannen op scène verschenen. Er waren zelfs plaatsen dat vrouwen en mannen niet samen de voorstellingen mochten bijwonen.Dan werd tweemaal gespeeld . In Poperinge werden vrouwen pas in 1959 toegelaten in het gezelschap “Ic Dien”.Volgens de overlevering zou Agnes Verhaege de eerste vrouw geweest zijn die optrad bij de “Ontwakende Jeugd”.
Een van de uitingen van volksvermaak is toneel. Al vele decennia heeft het volkstoneel honderden mensen bijeengebracht voor zowel ernstige als kluchtige voorstellingen. Bronnen over de verschillende toneelgroepen, die Marke gekend heeft, zijn soms schaars en eerder fragmentair,ik citeer :”Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” ( Kristen Werkersverbond) , “Ontwakende Jeugd”(Middenstand), ”Vergeet Mij Nietje”( Katholieke Vlaamse Meisjesbond), “Voor Taal en Welzijn” (Liberaal), “Na Werk Vermaak”(Socialisten) en “ D’Oude Ratten” (Oudleerlingenbond ).(1) Het toneelgezelschap"Door Taal en Deugd naar Hooger Leven" , was door zijn kort bestaan als het ware een uitzondering. Wat de naoorlogse toneelgroep "Pallieter" betrof, had ik het voorrecht de volledige documentatie van Ghislain Theys (overleden in Antwerpen in 2003) door te nemen. Hij was immers samen met Filiep Callewaert de stichter.
In 1919 werd de schuur van Aloïs Ostyn in de Vagevuurstraat door de toenmalige geestelijkheid aangekocht , in een heuse feesttempel omgetoverd en gedoopt met de naam" Katholieke Kring". Van dan af leidden alle toneelwegen naar de nieuwe gelegenheid.(2)
Marke, die een tiental jaren terug over verscheidene groepen beschikte, had toen nood aan toneelaktiviteiten. Philippe Callewaert, gewapend met dokumenten van zijn vader Jerome (3),kwam vragen aan Ghislain Theys, of hij geen zin had om toneel te spelen. Beiden vroegen aan onderpastoor Louis Willemyns om de "Kring" (4) te mogen gebruiken voor de repitities en de voorstellingen, maar ze moesten natuurlijk nog wat jonge mannen kunnen warm maken. Ze lieten er geen gras over groeien en algauw werd een groep gevormd. Op 16 april 1967, beschouwd als de stichtingsdatum, waagde de groep zich aan het stuk “JACHT OP INBREKERS” van Piet Mossinkof ( alleen mannenrollen). Het ijs was gebroken en door de flinke belangstelling, die zij genoten , werd besloten verder regelmatig op de planken te verschijnen. Men zou zich vooral toeleggen op het genre van de blijspelen.
Regie: Maurits Holvoet
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Filiep Cagnie Patrick Decruynaere
Filiep Callewaert Roger Faillie
Wilfried Decraene Jos Vandermeersch
Willy Decraene
Souffleur: Willy Devreese
De winst van 5500fr. werd geschonken aan de “Kring”.
Hetzelfde jaar nog op 5 november kwam een tweede opvoering: “FAMILIE ONDEREEN ” door Jan Hoogeveen. Een gemengde opvoering.
Regie: Marcel Dendooven
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Linda Vandorpe Willy Decraene
Joseline Desmet Roger Faillie
Filiep Cagnie Ghislain Theys
Filiep Callewaert
Souffleur: Willy Devreese
Er werd gespeeld voor een overvolle zaal en het was opnieuw een daverend succes.
Met het derde blijspel “DE VIEZE APOTHEKER” van Henri Vandaele werd op 10 en 11 maart 1968 definitief overgegaan tot de oprichting van een toneelgroep , die de naam“PALLIETER” meekreeg. Baron Emmanuel de Bethune , peter, en Lydie Braekeveldt, meter (uitbaatster van café- lokaal “De Gilde”), schonken hun morele steun, terwijl men aansloot bij het Algemeen West-Vlaams Toneelverbond (A.W.T.) en het Nationaal Vlaams Kristelijk Toneelverbond (N.V.K.T.).
Regie: Marcel Dendooven
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Linda Vandorpe Willy Devreese
Joseline Desmet Willy Decraene
Annie Dutoit Roger Faillie
Filiep Cagnie Katrien Jacques
Filiep Callewaert Marleen Ferlin
De eerste drie opvoeringen waren een overgroot succes.
Het eerste optreden als officiële groep kwam er op 9 en 10 november 1968 met het toneelwerk “ HOOGHEID UW KAMEEL STAAT VOOR”. De toneelkring zocht naar versterking en maakte kennis met Daan Devlaminck die inzake regie heel wat in zijn mars had. Samen zouden Marcel Dendooven en Daan zorgen voor een puike prestatie. De opvoering gebeurde ten voordele van voetbalclub F.C. Marke. Met de komst van Daan werden ook toneel- en dictielessen gevolgd en men leerde ook improviseren , bewegen en evolueren op scène.
Regie: Marcel Dendooven en Daan Devlaminck.
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Annie Dutoit Filiep Callewaert
Linda Vandorpe Roger Faillie
Jeannine Van Craeyenest Willy Devreese
Joseline Termote Willy Decraene
Filiep Cagnie
Souffleur: Ghislain Theys
Zoals elke debuterende toneelgroep overigens had ook “Pallieter” financiële zorgen. Een comité werd gesticht met als leidende figuren Ghislain Theys , Filiep Callewaert en André Vandenbroucke. Op 21 december 1968 werd in de zaal de”Kring” een “Pallieteravond” ingericht , opgeluisterd met het orkest “The Boemerangs”. Tijdens die avond werd een driedaagse reis naar de boorden van de Rijn geschonken door het agentschap Demuynck uit Bellegem. En het succes was ongehoord.
Op 28 februari 1969 werd de eenakter “DE BRIEVENBUS” van Jozef Van Hoeck gespeeld.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Spelers: Joseline Desmet Wilfried Decraene
Annie Dutoit Patrick Decruynaere
Filiep Callewaert Ghislain Theys
Het stuk werd opgevoerd op aanvraag door het gemeentebestuur in het kader van de A.B.N.-week, die doorging samen met debat-, voordracht- en filmavonden.
De stukken volgden elkaar in snel tempo op. Het stuk “JEUGD” van Claude A. Puget werd opgevoerd op 30 en 31 maart 1969.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Spelers: Joselyne Desmet Filiep Cagnie
Jeannine Van Craeyenest Filiep Callewaert
Linda Vandorpe Ghislain Theys
Souffleur: Wilfried Decraene
Ondanks de voorbereiding van slechts één maand , werd toch een goed en merkwaardig resultaat geboekt.
Het toneelgezelschap pakte op 5,6 en 7 juli 1969 uit met zijn eerste Pallieterfeesten. Bij de “Pallieteravond” in 1968 was de “Kring” veel te klein en daarom werd uitgezien om het feest te laten doorgaan in het park van Blommegem, in de Van Bellegemdreef. Een grote tent werd er opgesteld met 500 zitplaatsen. Men vroeg zich af :” Waarom zouden we geen “Miss Pallieter “kiezen, wat ze elders kunnen, dat kunnen wij ook.”Onmiddellijk werden de handen uit de mouwen gestoken. De kandidaten lieten niet lang op zich wachten: Joseline Desmet - Annie Dutoit – Frieda Hennin – Martine Hugelier – Annique Pattin – Linda Tandt – Jeannine Van Craeyenest – Rita Verfaille. De orkesten “Jacky et ses X13” en “The Riksons” verzorgden de muzikale omlijsting. Linda Tandt werd de eerste “Miss Pallieter “.
Op 19 september volgde al de heropvoering van de eenakter “DE BRIEVENBUS”voor de bond van de christelijke mutualiteiten van Marke , in het bijzonder voor de langdurige zieken. Regie , grime en de spelers identiek als bij de eerste opvoering.
Een derde opvoering greep plaats op 15 maart 1970 ten voordele van de Nederlandstalige Sint Lutgardisschool te Elsene op aanvraag van Baron Emmanuel de Bethune.
Op 15 en 16 november 1969 werd “SLISSE EN CESAR” van J. Verten en J. Gevers opgevoerd. Het werden twee overvolle zalen en een nooit gekend succes. Gekenmerkt door spontaan applaus midden de opvoering. Op en top geslaagd.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Kapsels en make-up: Claudine Termote
Spelers: Ghislain Theys Slisse
Filiep Callewaert Cesar
Linda Vandorpe Melanie
Filiep Cagnie Facteur
Wilfried Decraene Dr.Monchausson
Brigitte Vandermeersch Mad. Flour
Jeannine Van Craeyenest Tinneke
Patrick Decruynaere Joe
Willy Decraene Rik
Willy Devreese Jan
Ingrid Delcroix Valerie
Souffleur: Joseline Termote
Medewerking van Arthur Vandenberghe van het meubelhuis “De Arend” in Marke.
De komedie “EEN HUIS VOL VERRASSINGEN” van J. Blaaser op 25 en 26 april 1970 werd gespeeld in het kader van een testwedstrijd voor het A.W.T. De toneelgroep “Pallieter” behaalde onderscheiding met 72% en het diploma waarmee ze van 3e naar 2e categorie promoveerde.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Kapsels en make-up: Claudine Termote
Spelers: Wilfried Decraene Frederik Fijnman, notaris
Filiep Callewaert Theoduul Uytenbosch, jr.
Patrick Decruynaere Theoduul Uytenbosch, sr.
Linda Vandorpe Tante Clementine
Ingrid Delcroix Marja, haar nicht
Ghislain Theys Lucien, de man van Marja
Claudine Termote Fifi,huishoudster
Fr. van der Mensbrugghe Susy,dienstmeisje
Joseline Desmet Marie,werkster
Filiep Cagnie Rechercheur van politie
De technische ploeg: Willy Devreese – Carlos en Octaaf Verhelst
Souffleur : Joseline Termote
Meubilering: huis “De Arend”.
Op 27,28 en 29 juni 1970 werd het tweede Pallieterfeest ingericht in het park Van Blommegem. Twee orkesten zorgden voor de animatie: “The Cosy’s”en “The Ricksons”.De acht kandidaten voor de nieuwe “Miss Pallieter” waren : Frieda Hennin – Francine Devoldere – Martine Huyse – Josée Pinnoo – Magda Demuyzere – Jeannine Mollie – Christelle Decramer – en Jeannine Van Craeyenest ,die laureate werd. Ze zou trouwens de tweede en laatste “Miss Pallieter” zijn. Talrijke opkomst van het publiek, ondanks het slechte weer.
Op 28 en 29 november 1970 volgde het satirisch zedenblijspel in vier tafarelen “VLOOIEN IN UNIFORM” van Paul Marien.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Make-up: Claudine Termote
Spelers: Filiep Callewaert Théodore de la Barre
Filiep Cagnie Wardje Lafaert
Ghislain Theys Kommissaris
Wilfried Decraene Brigadier Janssens
Jean-Pierre Barbe Agent Kuypers
Roger Faillie Agent van Broekspypegem
Carlos Verhelst Klodts
Ingrid Delcroix Juffrouw Coppejans
Linda Vandorpe Miss Williams
Patrick Decruynaere Arthur Schevelinck
Jean-Pierre Barbe Tony Jonkers
Jeannine Van Craeyenest ‘n Kellnerin
Willy Decraene Dedman
Claudine Termote ‘n Juffrouw
Decor: Frans Vandenberghe
Pruiken: huis Delvoye Kortrijk
Meubelen: huis “De Arend”
Kostumen: huis Maes Tielt
Opvoering op 27 en 28 november 1971 van het blijspel “BLOOTSVOETS IN HET PARK” van Neil Simon, in het kader van het schiftingstornooi 1971/72/73 ingericht door het A.W.T. Met de opvoering van dit toneelwerk bekwam de groep 75% van de punten. Uit het verslag van de jury :”..de vertoningen van voorgaande jaren en zeker dit laatste optreden, bewijzen dat er zich heel wat talentvolle acteurs onder het gezelschap bevinden, die zich uitermate goed lenen voor blijspelen….ieder der acteurs is er ten volle in geslaagd een spiegelbeeld te vormen van zijn te vertolken figuur…"
Met “HET HUIS OP DE ROTS” van George Batson waagde men zich op 22 en 23 april 1972 aan een thriller in 6 taferelen. Het gegeven speelde zich af op een flat op de bovenste verdieping van een oud huurhuis in de East 48th Street, New York City.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Spelers : Rose Devlaminck Joyce
Ghislain Theys Simon Antrobus
Jeannine Van Craeyenest Kitty Collier
Wilfried Decraene Peter Collier
Ingrid Bortier Jane Palmer
Daan Devlaminck Inspector Hale
Filiep Cagnie Steve Taylor
Decorontwerp: Daan Devlaminck
Decorbouw: technische ploeg van het toneelgezelschap onder leiding van Noël Dusselier.
Meubilering: meubelhuis “De Arend”.
Op 20 juli 1972 werd bij de algemene vergadering overgegaan tot de verkiezing van een nieuw bestuur. Wilfried Decraene werd de nieuwe voorzitter, Ghislain Theys werd secretaris en Filiep Callewaert en Linda Vandorpe fungeerden als bestuursleden.
Op 6 mei 1973 stond een innovatie op het programma: “Café Theater”. Er kwamen twee eenakters aan bod: “DE STOEL” en “PATRICIA” van Pieter de Prins, onder de regie van Daan Devlaminck. Het geheel werd opgeluisterd door de bekende kleinkunstenaar Gerard Vermeersch.(5)
Het eerste toneelstuk, dat gespeeld werd op 5 en 7 april 1974 in het nagelnieuwe ontmoetingscentrum in de Hellestraat, was “NANA”, een komedie in drie bedrijven van Staf Knop, in een regie van Daan Devlaminck. Nu kon men zich uitleven betreffende plaats, gebruik en ruimte.
Grime: Daan Devlaminck
Meubels: meubelhuis “De Arend”.
Mia Desmet speelde de rol van Nana.
Ghislain Theys was dokter André.
Wilfried Decraene speelde als Philip.
Filiep Callewaert kroop in de huid van Oscar.
De decorbouwers onder de leiding van Noël Dusselier verdienden ook een pluim. Willy Devreese zorgde voor de klank en Germain Vanoverberghe voor het licht.
Daan Devlaminck kreeg net zoals de spelers niets anders dan lofwoorden.
Op 2 maart 1975, werd voor het laatst opgetreden met de voorstelling van de eenakter “HUWELIJKSAANZOEK” van Tsjechov. Het was het eerste en ook het laatste stuk dat geregisseerd werd door Bert Dewildeman.(6) De toneelkring bracht hier met Filiep Callewaert, Ghislain Theys en Lieve Vanheste drie topacteurs op de planken.
Ghislain Theys was hier de Russische landeigenaar Tsoeboekow,Stepan Stepanowitsj en Filiep Callewaert , Lanow,Iwan Wasiljewitsj, buurman maar zeer achterdochtige landeigenaar .
Lieve Vanheste was Natalja Stepanowna, 25 jaar, dochter van Tsoeboekow.
Er werd nog een jaar samengewerkt met theater “Antigone” uit Kortrijk. “Antigone” gaf de voorstelling en toneelgroep “Pallieter” organiseerde. Later nam het Davidsfonds, na het verdwijnen van “Pallieter” de organisatie van de voorstellingen van “Antigone” over.
In april 1977 legde “Pallieter” na 10 jaar het bijltje erbij neer.
Ghislain Theys wist te vertellen dat alle stukken – en dat getuigden ook de dagbladen – succesvol waren. Alleen het stuk “Jeugd” kende minder succes.
(1)De “Ontwakende Jeugd” werd gesticht uit de middenstandsbond in 1929, als tegenhanger van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”. Maurice Lefever was de eerste leider, gevolgd door een onderwijzer uit Zwevegem, Gilbert Libbrecht. Firmin Clement, onderwijzer in Marke en regisseur van een toneelgroep in Lauwe, was de laatste leider .De toneelgroep stopte rond 1939.
“Vergeet Mij Nietje” werd gesticht in 1920-21 en ging toch een 15-tal jaren mee.
“Voor Taal en Welzijn” ontstond rond 1907 en ging maar een tijdje mee.
“Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” werd gesticht in de schoot van het Kristen Werkersverbond en zou het toch nog uithouden tot rond 1952. Het gezelschap telde menig speler in zijn rangen die deel had uitgemaakt van “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven”.
“D’Oude Ratten” waren oud-leerlingen van de broeders Van Dale in Marke. Die groep was in zekere mate de voortzetting van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.Ze speelden nog in 1962 “Weg met de Vrouwen”.
“Na Werk Vermaak” werd gesticht in 1927 en begaf het nog vóór de tweede wereldoorlog.
(2)De “Katholieke Kring”.De schuur en het woonhuis op de hoek van de Preshoekstraat en Vagevuurstraat werd in 1919 aangekocht aan Aloïs Ostyn en consoorten, door pastoor Evarist Wittouck, onderpastoor Louis Socquet, E.Heren Achiel Vander Heeren en Achiel Declercq. In 1924 werd die overgedragen aan de “Parochiale Werken der Dekenij Kortrijk” , die ze in 1930 overdroeg aan de”Parochiale Werken van Marke”.
(3) Jerome Callewaert ( Kuurne 1904-Marke 1963) regisseerde de toneelgroep “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.Hij was tevens (bestuurs)lid van de turngilde “Voor Outer en Heerd” en leidde er ook de afdeling van de “half-groten”. Hij maakte deel uit van de harmonie “Hoger Op” vanaf haar ontstaan in 1921.
(4)De “Kring”. In 1959-60 werd de “Katholieke Kring” afgebroken onder de leiding van onderpastoor Louis Willemyns. In december 1961 werd een gans nieuw complex onder de naam “Kring” ingehuldigd. Louis Willemyns werd in 1973 benoemd tot pastoor van Westkerke.
(5) Gerard Vermeersch (Ieper 1923-Ieper 1974) studeerde aan het Koninklijk conservatorium te Gent. Hij werd er met succes laureaat in de voordrachtklas en behaalde in 1958 het hoger diploma en de regeringsmedaille. Sinds 1971 werd hij door de minister van cultuur aan het hoger genoemd conservatorium tot leraar aangesteld. Hij was verder vast verbonden aan het dramatisch gezelschap van de B.R.T. als acteur voor luisterspelen en televisieproducties. Eén van zijn populaire sketches was de Avelgem-conférence.
(6)Bert Dewildeman (Kortrijk 1919- Kortrijk 2014) was een van de stichters en bezielers van het Kortrijkse theater “Antigone”.
1/ Groepsfoto in 1968 ter gelegenheid van het stuk “De Vieze Apotheker”
l.n.r. Jozef – Filiep - Wilfried - Roger – Filiep- Willy – Marcel- Germain