Op de begraafplaats van Marke ligt welgeteld één Britse militair begraven: private (= soldaat) James H. Birtwell van het 17th Battalion van de Lancashire Fusiliers van de 104th Brigade. Hij overleed in tragische omstandigheden in Marke op 20 oktober 1918, amper drie weken voor het einde van de vijandelijkheden.In de registers van de Lancashire Fusiliers stond als enige vermelding bij zijn overlijden :”Overleden op 20 oktober 1918.”Een verdere doodsoorzaak was er niet genoteerd.
Soldaat James Birtwell werd op 24 mei 1896 geboren in Clitheroe, Lancashire en was de vierde zoon van het echtpaar Thomas Birtwell. Vader Birtwell was toezichter in een houthandel die leverde aan de vliegtuigfabriek in Southport. James werkte in Preston, maar zijn wens om bij het leger te gaan was zo sterk dat hij al in maart 1915 het kaki uniform van het Britse leger droeg.
Als 18-jarige, in januari 1915, meldde James Birtwell zich als vrijwilliger aan en werd hij ingelijfd bij het 17th Battalion Lancashire Fusiliers, ook gekend als het "1st South East Lancashire Battalion". Dit was aanvankelijk een echte Bantam-eenheid. Aan de hand van dit gegeven kan met zekerheid worden gesteld dat James klein van gestalte was, maar daarom niet zwak. Zijn bataljon is tijdens de Eerste Wereldoorlog voortdurend tussen de Somme en Vlaanderen actief geweest.
Bij het geallieerde eindoffensief in september en oktober 1918 moest het 2de Britse Leger Kortrijk veroveren. Het 17th Battalion Lancashire Fusiliers van de 104th Brigade, die deel uitmaakte van de 35th Division, speelde een belangrijke rol in de gevechten rond de Leie, in de "Slag om Kortrijk". De 106th Brigade had in de nacht van 18 op 19 oktober tevergeefs geprobeerd om de Leie over te steken in Marke. Op plotseling bevel stak de 104th Brigade diezelfde nacht om 2 uur in de morgen de Leie over. Het 17th Battalion deed dat ten westen van Marke, over een "voetbrug van één plank", en nam zijn positie in aan de oostelijke grens van het dorp. De Duitsers hadden zich volledig teruggetrokken. Het kasteel de Bethune, dat zwaar onder het artillerievuur van de Britten had geleden toen ze nog aan de overkant van de Leie lagen, werd door de Britten ingenomen.
Goed een dag na zijn oversteek over de Leie verloor James H. Birtwell op 20 oktober 1918 het leven. Lance Corporal Alfred Chas Taylor, gewezen geestelijke, administratief medewerker op het kasteel, kreeg de pijnlijke taak het droevige nieuws aan Birtwells ouders mee te delen. Zijn getuigenis , verschenen in een artikel van de “Clitherhoe Advertiser” van 15 november 1918 ,leert ons iets over de tragische omstandigheden waarin James kwam te sterven.
"Ik was een tijdje bij hem en amper een paar minuten vroeger hadden we nog gepraat. Het droevig voorval gebeurde in het compagniebureau, waar de ongelukkige James kwam informeren naar het nakende afzwaaien.Het is niet volledig duidelijk hoe het gebeurde, maar de meest aannemelijke verklaring schijnt te zijn dat een niet ontploft stuk munitie ongelukkigerwijze samen met de kolen in een vuurhaard terecht is gekomen en ontplofte. Loden kogels vlogen in het rond en troffen hem in het hoofd, met de onmiddellijke dood tot gevolg.Het mag een kleine troost zijn te weten dat hij niet geleden heeft.Jim was graag gezien door de jongens van zijn bataljon en zij betreuren allen zijn dood . We hebben hem begraven in een stemmig klein burgerlijk kerkhof ( was dan nog rond de kerk zelf), en een kruis duidt zijn graf aan.”
James werd gedood bij het ontsteken van een kachel in een bijgebouw van het kasteel de Bethune, door de ontploffing van tussen de kolen vermengde munitie, daar achtergelaten door de Duitsers...
James H. Birtwell was drager van de Distinguished Conduct Medal (DCM), een hoge Britse onderscheiding voor militairen in het Britse leger die zich in gevechten door hun moed hebben onderscheiden. Hij werd in 1916 vereremerkt met deze medaille nadat hij gedurende 3 dagen als koerier had gefungeerd tussen het Britse en Franse leger, over een afstand van 700m. Onder hevig granaatvuur en zonder dekking was hij erin geslaagd verschillende orders en berichten over te brengen. Door zijn grootmoedige inzet had hij het contact tussen de geallieerden kunnen verzekeren.
Private Birtwell werd in 1918 begraven op het kerkhof rond de kerk van Marke. In 1955 werd zijn graf overgebracht naar de nieuw aangelegde begraafplaats, waar hij nog altijd in vrede rust.
DE GESCHIEDENIS VAN DE SCHUTTERSGILDE SINT-BARBARA TOT HET EINDE VAN DE 19e EEUW (2)
VERVOLG VAN DEEL 1
____________________
( 12) De smidse stond in de Markekerkstraat tussen de kerk en café “De Anker” ,bewoond door Emile Levecque. Joannes Baptist Robbe was hier smid sinds 1764. Hij werd in 1807 opgevolgd door zijn schoonzoon Romanus Delembre (1783-1855), die getrouwd was met zijn dochter Sophie Robbe. Karel ( 1819-1879), zoon van Romanus , werd smidsbaas en bleef ongehuwd. Joannes Dewilde (+1905) trouwde in 1861 met Adèle Delembre (+1902) zuster van Karel. Diens schoonzuster Sophie Delembre was medestichteres van het klooster. De zonen Karel en Valère Dewilde mochten het smidsambt van Karel Delembre overnemen. Het hele gebouw werd , spijts een smeekschrift van de gebroeders Dewilde aan de familie de Bethune,in 1906-07 afgebroken. Beide smeden trokken naar Lauwe.
( 13) De “Boondriesmolen” lag op de Pauvre Leute, naast het hoevetje ten noorden van de Watervalstraat. Een kleine watervijver is het resultaat van het verdwijnen van de grondvesten. Het was een staakmolen. Hij heeft ook nog gediend als schietoord voor de boogschuttersgilde Sint-Sebastiaan. Hij verdween in 1889.
(14)De kerk van Bissegem lag toen zeer dicht bij de Leie.
(15)Aloïs (Maurice) Levecque (Marke 1893 – Lauwe 1986) :”mijn vader Emile was op het einde van de 19e en begin 20e eeuw bedienaar van de 2 kanonnen.Wij woonden toen in café “De Anker” in Markekerkstraat, naast de smidse van Dewilde. De kanonnen konden afzonderlijk gebruikt worden. Vooraan en achteraan waren 2 wielen. Ze werden gebruikt bij speciale evenementen. Hij stak langs voor papier en “poer” en een hete staaf werd langs achter tegen het “poer” gedrukt. Begin 20e eeuw stonden die kanonnen nog op grond van Brasseur op de hoek van de Van Belleghemdreef. De kanonnen werden bij het begin van de eerste wereldoorlog in de wal van de oude pastorie gegooid, opdat de Duitsers ze niet zouden opeisen.”
(16)Het perceel waarop het café stond , behoorde in grotere oppervlakte toe aan Emile Florin (Kortrijk). In 1873 kochten Edouard en Henri Vanhoenackere, vlaskooplieden, een perceel en bouwden twee huizen met een “suikerijast”,en Eduard werd biertapper rond 1883 . Zijn café kreeg als logo “Het Hof van Commerce” . In 1889 verliet Edouard Marke en verkocht het huis aan brouwer Théophile Vander Ghinste-Salembier uit Rollegem (Brouwerij Bockor). In 1889 verscheen als uitbater Ivo Petit- Marie Ghyssel . Na zijn overlijden in 1905 tapte zijn weduwe voort tot haar overlijden in 1922.
(17)Op zondag 28 oktober 1798 was er schuttersfeest in Marke. In onze gemeente waren geen Franse soldaten gelegerd, wel in de Magdalenastraat in Kortrijk. ’s Nachts trokken drie Markse schutters van de gilde Sint-Barbara (Joannes Steenhuyse, Petrus Tack van het Goet te Tollenaers en een Soete), waarschijnlijk overmoedig geworden door het drankgebruik, naar Kortrijk, waar ze in de Magdalenastraat enkele schoten losten. Ze werden achtervolgd door de Franse ruiters. De drie Markse helden verstopten zich onder de Markebekebrug (grens met Kortrijk) en de Fransen trokken richting Marke. Bij die razzia werden drie brouwersgasten gedood: Joannes Carlier (21j), Augustin Vromant (38j) en Jan-Baptist Vromant (27). Carlier was getrouwd met de dochter van Pieter Ducastel, eigenaar van de stokerij. Gelukkig voor de rest van Marke geraakten de Fransen niet verder, want in de stokerij vonden ze hun bekomste. De stokerij, waarvan sprake, was gelegen waar later café “Hendrik Conscience” (Zacharias Lepere), het levenslicht zag. De herdenkingssteen van 1899 zat niet op de juiste plaats!
Raadpleging van de gildeboeken en persoonlijk archief. 1/ Foto vlag van 1803 : 1 mei 1979 ter gelegenheid van de inhuldiging van de geautomatiseerde schietstand ( Roger Faillie). 2/ Foto van de koninklijke halsband (Roger Faillie). Vragen en reacties zijn altijd welkom.
In dat artikel zult u merken hoe de hele dorpsbevolking meeleefde en meevierde bij de koningsschietingen en feesten. De karabijnschuttersgilde was immers één van de oudste verenigingen , zo niet de oudste van onze gemeente. Ook de boogschuttersgilde Sint Sebastiaan mag op die eer bogen. Maar die geschiedenis volgt later.
De schuttersgilde Sint-Barbara legde de wapens neer in september 2010. De meeste leden sloten zich achteraf aan bij Sint Barbara Gullegem. Anderen maakten zich lid in Zwevegem (medegedeeld door gewezen voorzitter Lucien Segers ). De gilde had laatst haar schietstand in de Marktstraat achter haar lokaal café “De Reisduif”. (1) Er bestaat veel onduidelijkheid over het ontstaan van de schuttersgilden. Vele schuttersgilden zagen het levenslicht in een verschillend tijdperk. Voor wat de Markse vereniging betreft, tasten wij ook in het duister. Het archief van vóór het jaar 1800 is verdwenen. Ofwel heeft de archivaris van de gilde zijn verantwoordelijkheid genegeerd, ofwel werden de documenten vernietigd tijdens de verschillende perioden van oorlogsgeweld . Men zegt “de geschiedenis is het geheugen van de mensheid, maar dat geheugen is soms ook ‘cette faculté, qui oublie’". Ons dorp ,voorheen onder Oostenrijkse voogdij, viel in 1794 in Franse handen. In de vorige eeuwen waren het vooral ook Franse soldaten die zich schuldig maakten aan plunderingen en verwoestingen, aan roof en brand.(2) ( zie ook blz.34-35 van “Heemkundig Kijkboek Marke “Het onheil der Franse Revolutie. 1982 ,M. en R. Faillie). Uit een document nagelaten door de “Slossekring”( verdwenen heemkundige kring, onder leiding van dokter Arthur Vanneste en onderpastoor Leo Verstraete) blijkt dat onze gilde al bestond in 1669, toen werd deelgenomen aan een schietwedstrijd tussen Kortrijk, Marke en enkele andere parochies van binnen en buiten de Kasselrij. Dat document zou in het Rijksarchief Kortrijk berusten, maar persoonlijk, heb ik het niet opgezocht. In het archief van Sint-Barbara berust een brief ,gedateerd van 17 april 167(3)6, waarin een zekere Ieperse magistraat Blondel de versterking vraagt van 25 “pionniers” gewapend met vuurwapens. Hij zou zelf zorgen voor de munitie. In dezelfde brief wordt gewag gemaakt dat de “Bosschieters” altijd trouw hun dienst bewezen hebben aan zijn Majesteit(3) en hij hoopte op een gunstig antwoord, zo niet zou hij zich verplicht zien, langs militaire weg, maatregelen te treffen. De authenticiteit kon niet bevestigd worden en het is ook moeilijk uit maken of de brief werkelijk voor de Sint-Barbaragilde bestemd was.(4)Verder kon nog worden achterhaald dat in 1752 onze “Bosseniers”in Kortrijk verschenen om er op een groot schuttersfeest met de gilden van Roeselare,Izegem,Gullegem,Lendelede,Hulste ,Harelbeke en Lauwe mee te dingen naar de eerste prijs ( "De Geschiedenis der Stad Kortrijk" door Frans de Potter, Gent 1874 in 4 delen).
Onder impuls van Zacharias Van Belleghem ,(5) werd de gilde Sint-Barbara heropgericht. Hij startte ook het archiefboek met een woordje historie : “Gilden-Boeck van d’Oeffenaeren van het Bosch-schietspel binnen de Prochie van Marcke nevens Cortryck. Begonnen met den 4 Xbre 1800. St.Barbaradag. Ik Zacharias Van Belleghem filius Pieter, Meyer ende inwoonder van de prochie van Marcke, op d’ofstede (Het Hof te Marke of hoeve Dekimpe) competerende aen den gewezen heere (6)dezer prochie, wenschende en begeerende van in haeren voorigen staet, haer stelt te zien de Gilde van de H. Barbara geseyt Bosch-Schieters de welke geexcerceerd en in wesen was binnen deze voornoemde prochie , voor den hoorloge in de jaren 1790 tot ende met 1798 tusschen de Vereenigte Mogentheden, die bestonden in den Keyzer van Duydsland, den Koning van Engeland,Holland, den Keyzer van Russenland, emmers bijnae alle de Mogentheden van geheel Europa, tegen de Fransche Natie, de welke in Revolutie waeren tegen hunnen wettigen Koning Louis 16, ende zijn Koninginne, zij en wilden hem niet meer voor hunnen Koning, zij deden hem en zijne vrouwe in egtenisse steken, zijne Prinsen en Lijfwagten wiert door die natie vermoort.Ende de Koninglijke familien en edeldom retireerden hun uyt Vrankrijk. Zij beschuldigden hunnen koning dat hij oorzacke was van hoongersnood en dat hij de borgerije van Parijs hadde willen doen vernietigen, zij maekten zijn proces en de rechters riepen dat hij een verraeder was, dat hij moeste sterven. En op den 21sten january 1793 verkeerdelijk 1792).heeft den voornoemden koning Louis 16 wel geequipeert in eene voiture vertransporteert geworden naer(Zacharias schrijft hier verkeerdelijk 1792) het bloedig tonneel binnen Parijs alwaer hij onthoof wierd op een schafout ofte nieuw instrument het welke men heden noemt guiliotinne, dit vonnis geschied onder een groot gedruys van musicke instrumenten. Eenigste maenden naer dien heeft de koninginne het zelve lot moeten onderstaen. Zij wierd van de gevangenisse sittende op eenen mes waegen naer de geseyde guiliotinne gevoert en aldaer onthoof…….Op den 26 april 1794 zijn de Fransche legers tussen de stad Meenen en de gonne van Doornijck in Vlaenderen gekomen ende naer enige veldslaegen omtrent Cortrijck en omliggende prochien zijn de geallieneerde legers hun moeten retireren. U kont wel denken beminde lesers in wat staet de inwoonders hier waeren, bijnae alle de menschen van deze en nabeurige prochien naemen de vlugt, mede nemende een kleen deelken van hunne meubelen ende bestiaelen ende het resterende grootste deel bleef voor proye voor de fransche soldaeten, verschijde houde menschen die thuys gebleven waeren wierden gedood en het vrouwvolk onteert, alles wiert verwoest en geplundert, meenigvuldige hofsteden en huysen verbrand en afgebrocken, alle de vrugten op het land gefourageert, zoodaenig dat de resterende menschen die thuys gebleven waeren een deel van slegten mondkost en alteratien gestorven zijn, zoo dar er van gelijken vernietig is geweest de registers, trommel, vaendel en andere eerteekenen , ten reserve van den koninglijken alsband van 1780 van de gemelde gilde vande H. Barbara ( gesmeed in zilver en versierd met het Gulden Vlies en het Boergondisch Kruis, schuin gekruiste knoestige stokken). Ende naer dien de inwoonders dezer prochie hunder vlugt van omtrent de twee maenden wederom quaemen, hun ontbloot vindende bij nae van alle hunne goederen en met het sterven van omtrent 95 menschen ten zelven jaere 1794, die bestond in het 9e deel inwoonders dezer prochie, had’er niemand meer goest ofte yver om de gemelde gilde te frequenteren. Ik eyndig dit gedenkschrif op den 4en Xbre 1800 wesende den dag van de H. Barbara verscheyde overblevende confraters (gildebroeders) ende andere inwoonders vergaedert zijnde in het Bossenhof bewoont ende competerende aen Augustinus Callens , coeymeester ende vleeshauwer op de plaetze van Marcke met naemen als volgt (”café Sint-Barbara “)."
Een groot deel van de stichters was al lid van de vroegere gilde en overleed ook al vóór 1820 . Zij waren met 35 bij de heroprichting op 4 december 1800: ______________________________________________________________ -Petrus Franciscus Van Belleghem, gewezen baljuw (+1813 , 101 jaar oud). Hij was getrouwd met Maria Francisca Dujardin (+ 1763, 40 jaar oud). Ze waren de ouders van Zacharias. -Jacobus Soete, rentenier te Kortrijk (+1805). -Martinus Verhamme, laatste en huidig keizer van de gilde (+1825, 87 jaar). -Joannes Baptist Veraex, wagenmaker (+1813, 78jaar, sinds 1760 in Marke)(7) getrouwd met Isabelle Vercaemere. -Joannes Jacobus Soete, brouwer en olieslager op de “Pottelaerenberg” bij Kortrijk (+1849) (8). -Guillaume Dhaleweyn (D’Halewin), gewezen officier en nu “garde champêtre” genaamd(+1804).Hij was de eerste veldwachter in de moderne gemeente. Hij werd op 23 thermidor jaar 11 (18 maart 1803) wegens zijn hoge leeftijd vervangen door Nicolas Baptiste. -Joannes Christiaens (+1805, 78 jaar). -Martinus Deschamps (+1805, 75 jaar, sinds 1786 in Marke). -Joseph Dhaleweyn (D’Halewin), landsman op de hofstede naast de pastorie in de Marktstraat (+1803, 73 jaar)( hoeve Priesterage). -Petrus Steenhuyse (+1805, 83 jaar, pachter op de hofstede bij de “Blauwe Croone” (hoeve "Goed te Kiekens" op de westhoek van Rekkemsestraat en de Aardweg) . -Rogier Vanneste,landbouwer op Kortrijk-buiten (+1806). -Joannes (+1805, 33 jaar)en Petrus Tack (+1825, 53 jaar), landbouwers op het Goed ter Tollenaers . -Joannes Van Belleghem (+ 1844, 81 jaar Hof ter Elle , nu OC in de Hellestraat), zoon van Carolus (+ 1790). Oscar Van Belleghem was zijn kleinkind. -Jacobus Josson (+1853, 79 jaar). -Joannes Steenhuyse, zoon van Petrus, te Marke.( hofstede bij de “Blauwe Croone”). -Martinus Veraex (+1806, 31 jaar), wagenmaker in Marke, zoon van Joannes Baptist . -Stephanus Libeer, timmerman (+1803, 47 jaar). -Augustinus Lievens, meubelmaker te Kortrijk. -Judocus (Joos) Soete( +1803, 49 jaar) , vaandeldrager van de gilde, en zijn vrouw Roalie Steenhuyse (+ 1850 ,96 jaar). Hij was een zoon van koster Joannes Baptist en Maria Anna Bekaert en broer van Joannes (Jan ,+1804, 56 jaar, zie wat verder), bakker en koster in Marke -Joseph Kins en zijn vrouw Marie-Anne Dhaleweyn (D’Halewin), landbouwers ( Joseph + Izegem 1814). Sinds 1789 in Marke. -Petrus Van Neste, molenaar op de “Cleenen Molen”(+1829, 71 jaar)(9). -Joannes Soete (+1804, 56 jaar) bakker en koster, zoon van Joannes-Baptist (+1760), koster op Markeplaats. Natalia (1816-1881) getrouwd met onderwijzer Felix Benoot, was een kleindochter van Joannes (Jan). Zij was de dochter van Petrus Ignatius Soete ( + Uitkerke 1856, nog koster van Marke in 1812)en Rosalia De Veughel (Deveughel) ( +1854, 73 jaar).(10) -Augustinus Callens, beenhouwer-herbergier op Markeplaats, ( “Bossenhof” café “Sint-Barbara “ ,+1814, 51 jaar). -Jacques Van Caelemberghe, brouwer op de Markebeke, sinds 1798 (+1822). -Louis Bekaert, houthandelaar te Marke (+ 1826 te Menen-buiten). -Jean-Baptiste Van Neste, gewezen officier van Groeninge (+1818, 68 jaar). -Petrus Van Neste, broer van de voorgaande Jean-Baptiste. Petrus Van Neste overleed in de gevangenis te Kortrijk op 10 maart 1812. -Joannes Masselis, zoon van Engelbert, wagenmaker en timmerman bij de “Cleene Leute” in Marke: “op 10 december 1804 ten 12 ½ uren in de nagt is Joannes Masselis( 72 jaar) dood geschoten, staende voor sijn bedde besig sijnde met sijne sieke vrouwe te besorgen, hij heeft de scheute ontfangen aldoor de glaese vensters van een fusicke ofte pistole die gelaeden was met vier ballen, volgens gedaene schauwinge”. -Augustinus Maroo ( sinds 1786 in Marke), schoenmaker in Marke. -Joannes Lamon (+1808), schoenmaker en gildeknecht. -Zacharias Van Belleghem, meier van 1801 tot 1820 ( naar het Frans “maire”) van Marke en zijn vrouw Marie-Josephe Vanden Bogaerde.
Ter info : het is voor pastoor Joannes Franciscus Coucke (Kortrijk 2 december 1740 - Marke 12 augustus 1829) dat het eerste "doodsprentje" voor Marke gedrukt werd. De begrafenis had plaats op 13 augustus.
Iedereen garandeerde dat de gilde weer zou floreren zoals vóór de oorlog . Na zijn woordje geschiedenis noteerde Zacharias , vooraleer de “doodschulden” in te schrijven, de voorwaarden en de reglementen waaraan iedere “confrater” moest voldoen en onderworpen zijn.De belangrijkste richtlijn naast sport en vermaak was discipline. Alle twee jaar , veertien dagen vóór Sinksen, werd de koningsvogel geschoten met “den karabin” op “eene perse ofte molen”. Dat gebeurde op de “Cleenen Molen” ( Vannestes molen of molen Glorieux). Het lid dat de koningsvogel afschoot werd koning of chef genaamd. En elk lid was verplicht aanwezig te zijn in het “Bossenhof” voor de viering en moest 7 stuivers betalen aan de winnaar, die getooid werd met de koninklijke halsband. De koning werd echter verplicht binnen de maand , op zijn kosten, op een “perse” of molen, vijf prijsvogels te plaatsen. Diezelfde dag werd een feest gehouden in het “Bossenhof” (café Sint-Barbara op Markeplaats, verdwenen in 1923 om plaats te maken voor het monument van de gesneuvelden). De koning moest onmiddellijk of ten minste binnen de acht dagen, nadat hij koning werd, voor twee jaren ,vijf “bequaeme members” aanstellen, die eerste deken of ontvanger en hoofdmannen genoemd werden. Zij moesten zorgen voor de giften, de uitvoering van de “doodschulden” en ook scheidsrechter spelen bij geschillen. Een koning die voor de tweede maal de koningsvogel afschoot werd “dobbelen koning” genaamd. Als de actuele dobbelen koning weer de koningsvogel afschoot werd hij keizer gekroond, maar had geen recht op de halsband. Om hem te vereren werden alle “ confraters” verzocht om binnen de 14 dagen , op hun kosten, te zorgen voor een gedenkteken van “drij silvere gaeyen“ ter waarde van vijftien franken . Zijn erfgenamen waren verplicht, na zijn dood, de waarde van het gedenkteken terug te betalen aan de gilde. De koning en alle andere gildebroeders moesten op kerkwijdingen, kermissen of andere plechtigheden van deze parochie aanwezig zijn in het ” Bossenhof” vóór de hoogmis. Gezamenlijk met trommel en vaandel trokken alle schutters met de gekroonde koning in stoet naar de hoogmis. Hetzelfde gold voor de processies. Op 4 december van elk jaar , zijnde St. Barbara, moest de koning met alle gildebroeders aanwezig zijn om 9 uur in het “Bossenhof”, om met trommel en vaandel naar de plechtige mis te trekken. Hierna werd een noenmaal geserveerd in het “Bossenhof” en werd van elk lid 3 ½ stuivers “Vlaams geld” als jaargeld ontvangen. Ieder confrater was gehouden de reglementen van het gildeboek te ondertekenen, alsook de formule van “doodschuld” te laten inschrijven, die niet minder dan drie guldens , maar wel meer mocht bedragen. De gildebroeders lieten, ten laste van de gilde, binnen de 14 dagen na het overlijden van een lid, een mis celebreren : een uitvaart genaamd “drije lesse”(het onderscheid tussen de verschillende diensten berust op de hoeveelheid was (kaarsen) en licht of het gebruik van een zilveren of koperen kruis..een "negenlesse " bestond ook. Leiegouw jg.13 1971 blz.27). Het geld , dat de ontvanger bijhield, moest dienen voor: nieuwe trommel, nieuw vaandel, “gaeyperse”, “doelstokken”, eretekens, intredes van pastoors of andere buitengewone evenementen. Het was verboden vóór het “klinken van de belle” de “veurlonte te leggen aen den doelstok”, noch met “tabakveur” in het schiethuis te komen, of daar tabak te roken. Het was verboden God te blasfemeren , op boete van 2 ½ stuivers Vlaams. Iemand die de dwaasheid beging om te schieten in het doelhuis of aan te leggen om te schieten, vooraleer de bel of de waarschuwingsklok luidde moest een boete betalen van zes guldens, waarvan de helft voor de gilde en de andere helft voor de armen van de parochie. Ieder ongehuwd lid moest 21 jaar oud zijn. Onder de 21 moest een toestemmingsakte door de vader, de moeder of de voogd ondertekend worden. De leden die onder elkaar twistten of vochten en niet wilden luisteren naar de oversten van de gilde , werden aanstonds uit het gildeboek geschrapt en de uitsluiting werd onmiddellijk door het slaan van de trommel openbaar gemaakt. De voorwaarden en reglementen werden door iedere confrater ondertekend voor goedkeuring op 13e frimaire 9e jaar van de Franse republiek ( 4 december 1800). -De eerste doodschuld die in het gildeboek vermeld staat is die van Petrus Franciscus Van Belleghem. Hij overleed op 15 mei 1813, aan de ouderdom van 101 jaar. Zijn erfgenamen waren 9 guldens verschuldigd en alle gildebroeders waren ,op de dag van de uitvaart ,uitgenodigd op de rouwmaaltijd. -Martinus Verhamme, ongehuwd, keizer in de voorgaande gilde verplichtte zijn erfgenamen om de som van 12 gulden te betalen aan de gilde voor het verbruik van drank de dag van zijn uitvaart. Hij werd bestempeld als “zonder middelen” om aan zijn doodschuld te kunnen voldoen. -Joannes Soete, geneverstoker,brouwer, olieslager op de “grooten steenen molen op den Pottelaerenberg bij Cortrijck” gaf als opdracht binnen de eerste veertien dagen na zijn overlijden een ton “groot” bier, een hesp en brood te laten betalen door zijn weduwe of erfgenamen. -Bij Martinus Deschamps en Petrus Steenhuyse bleef het bij een halve ton “groot” bier. -Joannes Van Belleghem gaf ten voordele van de gilde een ton bier, een hesp en brood voor een rouwmaaltijd. -Petrus Van Neste, molenaar op de “Cleenen Molen” liet 10 guldens na voor vertier op de dag van zijn uitvaart. -Judocus Soete en zijn vrouw Rosalie Steenhuyse stelden voor doodschuld elk een halve ton bier, te betalen door de langstlevende en na de laatste door de erfgenamen (Zacharias Duquesne ,+1823, 45jaar ,trouwde met weduwe Rosalie Steenhuyse , +1850, 96 jaar. Ze baatten samen het “Communael Huys” uit van 1808 tot 1820) -Stephanus Libeer, timmerman te Marke , liet zijn weduwe of erfgenamen een halve ton bier en een uitvaart in de kerk van Marke “geseyt drije lesse tot laevenis zijner ziele” betalen. Maar er werd niet voldaan aan de doodschuld, omdat er meer schulden dan goed waren. -Jacques Van Caelemberghe, brouwersbaas op de Markebeke, beloofde een ton bier, een hesp en brood bij een rouwmaaltijd. -Joseph Kins en zijn vrouw Marie Anna Dhaelewijn (D’Halewin) stelden voor doodschuld een ton bier, een hesp van “vijfthien ponden gewigte” en brood en voor elk een uitvaart in de kerk van Marke, genaamd “drije lesse”. Joseph verminderde zijn doodschuld met 1 croone keyzer, omdat hij dat bedrag als aandeel betaald had op 22 mei 1803 voor het nieuw vaandel. -Jacobus Josson uitte de belofte om “2 keizerse croonen” , een hesp en brood met rouwmaaltijd te laten betalen de dag van zijn begrafenis. -Zacharias Van Belleghem en zijn vrouw Marie Joseph Van den Bogaerde eisten van hun erfgenamen de betaling van een rouwmaaltijd in het “Bossenhof” of elders. Bij de begrafenis van ieder van hen was de gilde verzocht een “drije lesse” te laten celebreren, en op die dag werd ook een ton bier geserveerd. -Augustinus Callens van het “Bossenhof” gaf voor doodschuld 7 guldens en een “stoop” jenever. -Joannes Soete, bakker, hield het bij een halve ton bier. -Augustinus Maroo, schoenmaker wilde, dat door zijn erfgenamen 6 guldens vlaams, betaald werd om binnen de 14 dagen een “drije lesse” te laten celebreren. -Joannes Masselis : aan de doodschuld, een halve ton bier en een genaamde “drije lesse” werd voldaan. -Joannes Lamon , schoenmaker, was benoemd tot gildeknecht. Hij wilde dat de gilde hem voorzag van een behoorlijk uniform. Daarenboven wilde hij ook functioneren als trommelslager. Volgens de wet van de Franse Republiek was men gehouden de Franse tijdrekening te respecteren op alle akten en contracten(de Napoleontische kalender). De eerste koningsschieting had plaats op zondag 20 floréal 9e jaar (10 mei 1801). Er werd geschoten volgens de traditionele lottrekking en iedereen betaalde 7 stuivers ten voordele van de koning. Vanuit het “Bossenhof” trokken de gildebroeders gezamenlijk met alle eretekens en hun “schietgeweer” naar de “Cleenen Molen” te Marke. De schieting duurde ongeveer 1 uur en de hoofdvogel werd neergehaald door Jacques Van Caelemberghe, brouwersbaas. Hij werd getooid met de koninklijke halsband, en onder het geschreeuw “vive den koning” werd hij, onder het luiden van de klokken, vereerd met de erewijn. De gekroonde koning benoemde op 11 mei Jean Baptiste Veraex tot deken en ontvanger en Zacharias Van Belleghem, Petrus Tack, Joseph Kins en Joannes Soete werden respectievelijk 1e ,2e,3e en 4e hoofdman. Op 1 september 1801 werd een verklaring door de beoefenaars van het “boschschietspel” getekend ,waarbij iedereen de belofte aanging zich te laten inschrijven “ zoo haest de omstandigheden zullen toelaeten een societeyt, gemeensaemheyd ofte gilde te formeren”. Op 31 mei 1801 tekenden Jean-Baptiste Josson(11) en Zacharias Duquesne (van het "Communael Huys") (+ 1823), kerkbaljuw, hun doodschuld. Joannes Baptiste Dobbelaere, jeneverstoker sinds 1792 in “De Fonteyn”aan de Markebekebrug, vervoegde de gilde op 31 mei 1801 en zijn doodschuld bedroeg“ 5 ponden groote courant”. In 1819 trok hij met zijn gezin naar Kortrijk. De geneverstokerij met 2 aaneenhoudende huizen grensde ten oosten aan de Markebeek, ten noorden en ten westen aan de heer François Van Ruymbeke, ten zuiden aan de Heerstraat , in totaal 200 roeden oude Kortrijkse maat. Nieuwe leden op 4 december 1801: _____________________________ -Petrus Joseph Libberecht, te Marke (+ 1809) : doodschuld van “drije ponden grooten”, een ton bier met een hesp en brood, een avot bloem en daarboven nog een stoop jenever, voor zij die hem “ter aerde draegen”. Doch bij zijn overlijden werd overeengekomen met de weduwe om de doodschuld te reduceren tot een halve ton en een stoop jenever, omdat zij het met haar kinderen, niet te breed had. -Petrus De Kimpe (+1844), trakteerde met een halve ton bier en tien ponden hesp en wenste de celebratie van een “drije lesse” Nieuwe leden op 4 december 1802: _____________________________ -Matthias Roisse (+1822) en zijn vrouw Joanna Thérèse Crupelant , (+1828) landbouwers te Marke op de hofstede competerende aan het hospitaal (later bekend onder de hoeve Vannieuwenhuyse): 60 stopen bier en 15 ponden hesp met brood om na hun uitvaart in het “Bossenhof” een rouwmaaltijd te houden. In 1794, bij de inval van de Fransen, ontstond brand op de hoeve.De schuur werd gevrijwaard , maar brandde af op 20 juni 1898, dus 100 jaar later. -Jean Pierre Demarote, ( + 1819) geboortig van Dottenijs en “domestiek” in Marke: 4 stopen goed bier, naast een gewone hesp en een uitvaart “drije lesse”in de kerk van Marke. In de vergadering van 5 december 1802 werd beslist een nieuw vaandel aan te schaffen. Gezien de kas leeg was werd gevraagd dat ieder ,naar zijn beurs, een gift deed. 24 Leden legden hun steentje bij : Zacharias en Petrus Franciscus Van Belleghem, Joannes Soete (geneverstoker) en Joannes Tack waren de koplopers. Het nieuw vaandel , daterend van 1803, verving het oude vaandel ,dat vernietigd werd tijdens de Franse Revolutie. Zacharias Van Belleghem werd gemachtigd het vaandel te laten maken in Rijsel. Het werd op 24 april 1803 aan de rechterkant van het altaar geplaatst en plechtig gewijd door pastoor François Almeye (Ingelmunster 1751 – Marke 1812) . Almeye was onderpastoor in Marke van 1779 tot 1781 en pastoor van 1800 tot 1812. Tijdens dezelfde plechtigheid werd Zacharias Duquesne vaandeldrager benoemd. Op 15 mei 1803 werd gestreden voor de koninklijke halsband. Naar oud gebruik werd de hoofdvogel door koning Jacques Van Caelemberghe opgesteld en mocht hij ook de eerste scheut lossen. De hoofdvogel werd afgeschoten door Zacharias Van Belleghem, die in de voorgaande gilde tweemaal koning werd. Inmiddels werden de klokken geluid en kwamen zeer veel mensen de plaats opgelopen om de koning te vereren (“men hoorde seffens de klocken luyen, men zag veelvuldige menschen naer de plaetze loopen en quaemen tegen met den wijn van eere…”). Dat was het geval bij iedere koningsschieting. Joannes Baptiste Veraex werd voor een termijn van twee jaar deken en ontvanger gekozen en Petrus Tack,Joseph Kins,Joannes Van Belleghem en Jacobus Josson waren respectievelijk 1e,2e,3e en 4e hoofdman. Op 4 december 1803 werd Regina Lemahieu (+ 1815, 70 jaar), huisvrouw van Joannes Robbe, smid in de Markekerkstraat ( 12 ) ,lid en stelde als doodschuld een halve ton bier en twee ponden kaas, en een “drije lesse”. Op dezelfde datum werd Eugenia Van Damme( +1842, 66 jaar), huisvrouw van Jacobus Josson lid en ze beloofde “ twee keizerlijke croonen “ en een hesp. Barbara De Fraeye (+ 1806), huisvrouw van Joannes Van Belleghem kwam uit met een ton bier en een behoorlijke maaltijd. Nieuwe leden in 1804: -Op 4 december 1804 werd Francisca De Lo (+1839, 71 jaar), huisvrouw van Augustinus Maroo ingeschreven en schonk een “croone en alf fransch”. -Marie Anna Catheaû (+ 1824, 85 jaar), huisvrouw van gildeknecht en trommelslager Joannes Lamon , was arm en vroeg de celebratie van een “drije lesse”. -Coleta De Groote, huisvrouw van Augustinus Callens, schonk als doodschuld ten gunste van de gilde een halve ton bier en 13 ponden hesp. -Mathias Stanislaus Verhelst (+1837, 83 jaar) en zijn vrouw Isabelle Rosa Verschoore (+ 1847, 74 jaar), landslieden in Marke gaven elk 7 gulden courant, die de gilde moest gebruiken naar goeddunken voor de rouwmaaltijd en een uitvaart “drije lesse”. -Petrus Vandewiele,zoon van Anthone, vlaskoopman in Marke , gaf als doodschuld 7 guldens dienende om een “uytvaart”te laten celebreren binnen de veertien dagen na het overlijden. -Jacobus Van der Zyppe, zoon van Joannes, te Marke engageerde zich voor 7 guldens voor een “drije lesse”. -Pierre François Delbar (+1859, 93 jaar) en zijn vrouw Amelia Doutreluingne (+ 1847, 76 jaar), wonende te Marke op de hofstede “gecompeteert hebbende aen d’abdije van groeninge van zuyden de Cleenen Molen”stellen ten gunste van de gilde elk een ton bier de dag van hun begrafenis.( hoeve te Rodenburch, nu O.L.Vrouw Ten Spiegele) -Jacobus De Fraeye en zijn echtgenote Clara Derveaux, uitbaters van “Het Communael Huys” of “Wethuys” (later café “Gemeentehuis”) stelden elk een halve ton bier en een behoorlijke hesp voor doodschuld. Er was brood in overvloed. Jacobus overleed op 28 juli 1807 en Clara op 18 februari 1808. Zij was weduwe in eerste huwelijk van Judocus Duhem.(Judocus was er herbergier vanaf 1791 en overleed in 1799, zijn vrouw Cathérine Delembre stierf in 1798. Judocus hertrouwde in 1798 met Clara Derveaux, die op haar beurt in 1800 hertrouwde met Jacobus De Fraeye). In 1808 werd het “Communael Huys” verkocht aan Joannes Soete,stoker,brouwer en olieslager op de “Pottelaerenberg” bij Kortrijk. -Joseph Maeyaert, werkman in Marke, overleed op 1 december 1813 (66 jaar). Hij presenteerde als doodschuld een halve ton goed bier voor zij die present waren op de begrafenis. Binnen de acht dagen moest ook een “drije lesse” gecelebreerd worden. Vergadering van 22 mei 1804: De koning Zacharias Van Belleghem en de hoofdmannen Jean-Baptist Veraex, Petrus Tack, Joseph Kins, Joannes Van Belleghem en Jacobus Josson beslisten een nieuwe “keteltrommel” te laten maken of te kopen “tot sieraad dezer gilde” met geld van de gilde. Maar aangezien de gilde slechts over drie à vier “Franse croonen” beschikte, betaalde Zacharias het tekort. Joannes Lamon, “trommelslaeger van de gilde” werd samen met Martin d’Hespeel, die fungeerde als tolk, naar Rijsel gestuurd. Er werd een “keteltrommel” gekocht voor de som van 21 gulden 15 stuivers en 6 deniers ( 40 francs tournoys) aan Fr. Prille , handelaar op de Grote Markt te Rijsel. Nieuwe leden op 23 mei 1805: _________________________ -Anne Catherine Tack, jonge dochter van Joannes en Marie Catherine Ghellinck, wonende te Marke, overleed in de pastorie op 25 juni 1809. Zij stelde voor doodschuld een ton” groot” bier en een achterhesp van een varken. Zij steunde erop dat haar dood lichaam zou vergezeld zijn van trommel en vlag en dat er binnen de acht dagen na haar overlijden een “drije lesse” zou gecelebreerd worden. -Joannes D’ Hespeel ,jonge man, koopman in vlas in Marke stelde ten voordele van de gilde een halve ton “groot “bier en brood met hesp .Binnen de acht dagen na zijn overlijden moest de gilde op haar kosten een “drije lesse” laten celebreren.
Op 26 mei 1805 werden alle gildebroeders opgetrommeld door de gildeknecht om zich om 13 uur te begeven naar het “gildenhof” Sint-Barbara om na de vespers de koningsvogel af te schieten. Er werd geloot om te schieten volgens beurt en iedereen betaalde zijn 7 stuivers. Om 4 uur vertrokken 26 leden met karabijn op de schouders en in het gelid naar de “Cleenen Molen”, waar de koningsvogel opgesteld werd door koning Zacharias. Volgens oud gebruik werden de twee eerste scheuten gelost door Zacharias, de eerste in “qualiteyt” van meier en de tweede als actuele koning. Na drie uren werd de vogel in twee stukken geschoten en gans gepluimd, maar hij was nog niet volledig van de “sprange” geruimd. Men vreesde dat de koningsvogel niet zou worden afgeschoten, want het was bijna avond en men beschikte praktisch over geen “poûr”en geen “loot” meer. Ten slotte werd de koningsvogel afgeschoten door Petrus Tack. Zacharias tooide de winnaar onmiddellijk met de koninklijke halsband en onder het geroep van “Vive den Koning” en het luiden van de klokken werd de erewijn gedronken. Nieuwe leden op 4 november 1805: _____________________________ -Joannes Bekaert en zijn vrouw Marie Joseph Van Neste (+1821) werden gildebroeders. -Pieter Ignaas Sonneville , koopman in vlas, woonde in Marke sinds 1772. Hij overleed op 15 maart 1821. -Joannes Algoet, landsman in Marke, overleed in februari 1811. -Martinus Vandewiele , “vlasmarchand”en zijn vrouw Marie-Anne Masselis, wonen in Marke. Marie-Anne overleed op 29 maart 1830. -Ignaas Pykerelle en zijn vrouw Rosalie Deltour, landslieden , wonende langs de Leie in Marke. -Joannes De Borgraeve, kleermaker in Marke. Op 16 februari 1806 werd Joseph Algoet, landman in Marke lid. Hij overleed op 26januari 1815 ( 83 jaar).
Nieuwe leden op 4 augustus 1822: _____________________________ -Ferdinand Denijs, burgemeester sinds 24 mei 1820 werd op 4 augustus 1822 lid. Hij overleed op zijn landgoed op de Markebeke op 19 juni 1839.Het goed bestond uit een lusthof, met woonhuizen voor hovenier, stallingen en remise... 1 ha 21a 4 ca .Zijn enige erfgename Adelaïde Denijs verkocht het goed in 1840 aan Joseph De Backer-Corneille advocaat te Kortrijk. -Petrus Franciscus Van Belleghem, landman op de hofstede (Het Goed te Marke) van de gewezen heer van Marke ( Julien Bidé de la Grandville), werd ook lid op 4 augustus 1822. Hij overleed op 13 mei 1867 (82 jaar). -Petrus Van Neste (°1797), zoon van de “Cleenen Molen”sloot zich aan. -Joannes Van Neste, zoon van Petrus en broer van de voorgaande, wonende met zijn ouders op de “Cleenen Molen” engageerde zich ook als trouwe gildebroeder. -Petrus Ignace Soete, gewezen koster in de kerk van Marke en momenteel bakker op Markeplaats ( zuidelijke hoek Markeplaats en de Van Belleghemdreef) werd lid. Hij overleed in 1856 te Uitkerke. De doodschuld werd voldaan op 4 maart 1858 (4 gulden courants). -Joseph Opsommer, jonge man, landman, zoon van Charles, wonende op de hofstede beneden de Boondriesmolen ( 13) (hoeve 'te Sorys'). -Leonard Duhem ( +1875, 76 jaar), zoon van Petrus Joseph, wonende met zijn ouders op de hofstede langs de kassei van Kortrijk naar Aalbeke, nabij “d’oude smisse” aan de “Prinse”, voegde zich bij de gildebroeders (het Goed ter Bruwinghe rechtover “De Prinse”) -Joannes Roisse (+1844, 44 jaar) , zoon van Matthias en van Joanne-Therese Crupelant, wonende in Marke op de hofstede van het hospitaal van O.L.Vr te Kortrijk. -Joannes Soete, zoon van Judocus en Isabelle Steenhuyse ,wonende in het “Communael Huys”op Markeplaats maakt zich ook lid. -Marcellinus Duhem, zoon van Petrus Joseph, wonende met zijn vader op de hofstede langs de kassei van Kortrijk naar Aalbeke, bij “d’oude smisse”.Hij overleed in 1867. -Jean-Baptiste Delbar (+1853,85 jaar),landbouwer op de hofstede, niet ver van de St.Annestraat in Marke ( Goed te Rodenburch ,nu O.L.Vrouw Ten Spiegele).
Het valt op dat er tussen 26 mei 1805 tot en met 4 augustus 1822 geen koningsvogel geschoten werd. De oorlogen van de geallieerde mogendheden tegen de Franse keizer Napoleon , waren de oorzaak ervan en nog vele “andere omstandigheden te lang om te schrijven” volgens de kroniek. Op 4 augustus 1822 waren alle gildebroeders verzameld, zoals gebruikelijk bij een koningsschieting, in het “gildenhof”, zijnde het “Communael Huys” (gemeentehuis) (logisch want Joannes Jacobus Soete, brouwer en lid van de gilde had het gekocht in 1808) . De uitbater was Zacharias Duquesne . Zacharias huwde met de weduwe van Judocus Soete (+1803), gewezen vaandeldrager, Isabelle Steenhuyse (+1850) (pro memorie). Na de vespers werd geloot eerst door de tien nieuwe leden. De gebruikelijke zeven stuivers werden ook betaald. Op de “Cleenen Molen” werd door de actuele koning Tack de koningsvogel opgesteld. Burgemeester Denijs mocht als burgemeester de eerste scheut lossen. De vogel werd verscheidene keren geraakt en had noch “vleerken noch steert” meer. Hij werd ten slotte afgeschoten door Petrus Van Neste, zoon van de “Cleenen Molen”. Op 5 augustus 1822 benoemde de nieuwe koning ,Petrus Van Belleghem, Petrus Ignace Soete en Joannes Roisse tot hoofdmannen. Jean Baptiste Josson werd ontvanger en Zacharias Van Belleghem secretaris.
Nieuwe leden op 29 juli 1824: ________________________ Constantinus Duquesne (+ 1867), uit Marke werd lid. Hij was veldwachter van 1809 tot zijn opruststelling op 15 oktober 1853. Hij werd opgevolgd door Ivo Moreels . -Ivo Van Wambeke afkomstig uit St. Baafs-Vijve en getrouwd met Amelia Roisse en wonende op de hofstede langs de Leie “niet verre afgelegen van Bisseghem kerke”in Marke ( Slosse meldt het als Goet te Godtscamere [ Bekaert] op de Markebeke – Het Zwarte Pannenhof).(14) -Herman Reynaert die hier enkele jaren in het huis genaamd “de Fonteyne”aan “Markebrugge”( Markebeke) woonde. Sinds 1825 was hij verhuisd naar Kortrijk in de Brugstraat, waar hij zich als brouwer gevestigd had. -Louis Van Neste, zoon van Rogier , landsman op de hofstede “aen den Doenaertbosch” ( Doenaerthoeve ,hoeve Van Tomme). Louis eindigde in het “zottekot”. -Amatus Van Belleghem (+ 1895), zoon van Joannes, wonende op de hofstede “boven d’hellebrugge” in Marke ( Het Hof ter Elle ,nu ontmoetingscentrum). Op 29 juli werd de koningsvogel opnieuw geschoten. Weer werd in stoet met trommel , vaandel en ditmaal voor de eerste maal met twee kanonnen(15) naar de “Cleenen Molen” getrokken. Jean Baptiste Delbar was de winnaar. Martinus Van de Wiele kwam als hoofdman die van 1822 vervoegen. -Petrus Wallaert, meubelmaker in Kortrijk. -Joannes De Blauwe, smid te Kortrijk. Hij verdronk in de nacht van 3 maart 1829, op vastenavond, in de vesten van de stad Kortrijk, niet ver van de Rijselpoort. Hij kwam van een schieting in Marke.
Op 29 juli 1826 , Sint-Pietersdag, werd weer vergaderd in het gildenhof voor het schieten van de koningsvogel. Weer werd er vertrokken in “corteyse” naar de “Cleenen Molen”. Joannes Roisse (+1844), zoon van Matthias schoot de hoofdvogel. De kanonnen, opgesteld op de molenwal, lieten zich onmiddellijk horen. Petrus Van Neste verving hem als hoofdman.
Nieuwe leden op 4 december 1827: _____________________________ -Joseph Soete , zoon van Joannes Jacobus en van Barbara Van den Bogaerde, liet zich inschrijven. Hij was getrouwd met Virginie Valcke uit Lauwe. Hij was momenteel samen met zijn vader brouwer op de “Pottelaerenberg” op Kortrijk-Buiten ( Pottelberg). Hij overleed op 24 december 1832. -Ferdinand De Coene woonachtig in Kortrijk. -Petrus Holvoet (+1858), herbergier sinds 1827, van het “Communael Huys”, zijnde het lokaal van Sint-Barbara, maakte zich lid. Petrus was getrouwd met Rosalie Vandekerkhove (+1859). Hun dochter Ursula (+1871) trouwde in 1860 met August Stichelbout (Avelgem 1827- Bissegem 1907), die nog in 1871 zelf hertrouwde met Ursula Adèle Duhem, dochter van Leonard Duhem, landbouwer op het Goed ter Bruwinghe aan de “Prinse”. In 1891 verhuisde Stichelbout naar Bissegem om café “De Neerbeek” uit te baten. -Petrus Soete, zoon van Petrus bakker op Markeplaats. Op 13 juli 1828 werd de koningsvogel geschoten. Petrus Soete, bakker, kroonde zich tot koning. Onder het losbranden van de kanonnen en het luiden van de klokken , werd volgens de traditie, de erewijn gedronken. Op 29 juni 1830 werd Petrus Franciscus Van Belleghem, “grooten landbouwer en eigenaer” in Marke koning. Hij werd gevierd onder de noten van het lied “viva semper”. Op 5 december 1853 werd Frederik Dekimpe nieuw lid. Voor doodschuld was hij een ton goed bier, een hesp van 15 ponden, het nodige brood en een koekebrood , schuldig aan de gilde. In de vergadering van 8 januari 1854 stelden de nieuwe leden, Felix Baert (+1913) (schoenmaker –herbergier café “Het Roodhuis”), Louis D’Hespeel (+1890), Louis Algoed (+1873), Franciscus Vandecasteele (+1870), Edouardus Vandewiele (+1864)en Felix Benoot (+1887) hun doodschuld voor: een hesp, een halve ton bier. Na elk overlijden moest door de gilde een uitvaart, genaamd “drije lesse”, gevierd worden in de kerk. De akte werd getekend door de leden: Désiré Langsweert,Petrus Vandeweghe (+1876),Henri Vanhoenackere (+1916),Felix Maertens (+1899),Henri Vandenberghe,Aloïs Debaes, Auguste Dumortier, Henri Dekimpe (uitgetreden in 1879), Petrus Woutermaertens ( Waltermaertens ,in 1867 schoenmaker – herbergier “In de Gouden Leerze”), Charles Breye ( + 1919, cafébaas van “De Kardinaal”), Valentinus Lepere ( + 1905, broeder Bernardus van de Broeders Van Dale ,geprofest in 1863,zoon van Zacharias) en Auguste Stichelbout. Vergadering van 10 mei 1860 in het “Gemeentehuis”met 13 leden: er werden enkele veranderingen gebracht in het reglement. De belangrijkste was de afschaffing van de DOODSCHULD . En in plaats van een uitvaart genaamd “drije lesse” kwam een “solemnele mis”. Elk lid diende op Sint-Barbaradag een halve frank te betalen. Ieder nieuw lid moest 2 Fr.50 betalen. In zitting van 6 december 1874 werd nog beslist dat ieder lid jaarlijks nog 1 Fr. zou betalen aan de gildeknecht op Sint-Barbaradag.
De lijst van de nieuwe leden vanaf 1860: _________________________________ In 1860 : Louis Vandewiele (+ 1880) – Isidore Delcour –Adolf Dupont – Petrus Schoore (+1893) – Désiré Lauwers.(+1928 , smid-cafébaas “De Smis”)–Charles Vermeersch (+1901, uitbater café “Au Lion d’or” en“Au Café Belge”)
In 1865: Polydore Lepere ( + 1914 ,café “Hendrik Conscience”)- Henri Leglez ( uitgetreden 1882)- Vital Vandewiele (+1896)
In 1867: Louis Dubuisson ( hoeve Goed te Herlebout, uitgetreden 1879 ) – Ivo Cottens, smid (uitgetreden 1895 en + 1909)
In 1868: Petrus Lepere (+1900) – Ferdinand Sobry – Oscar Van Belleghem (+1918)– August Vandenberghe (+1893) – Leopold Van Belleghem (burgemeester + juni 1898)– Charles Fillieux (+1899)
In 1869: Aloïs Brasseur ( veldwachter, +1907)– Leopold Duquesne
In 1870: Charles Christiaens (uitgetreden 1878)
In 1871: Julien Lepere (+1914) – Jules Dequinnemar(+1892)
In 1872: Eduard (+1896) en Constant (+1905)Schoore – Victor Maelfait ( trommelaar)
In 1873: Charles Ghyselinck ( uitbater café "Sint-Barbara",uitgetreden 1888) – Pierre Lahousse (uitgetreden 1882)
In 1874: Petrus Vryghem- Vanopstal – Camille Deman- Petrus Gheysens (+1894)- Angilles Van Elstraete – Eduard Wackens – Désiré Vandaele ( +1894)– Henri Santelez (+te Lauwe)
In 1875: Théophiel D’Hespeel (uitgetreden 1901, + 1929) – Augustin Claerhout ( steenbakker in de Beginnestraat, uitgetreden 1886)–Ferdinand Vanneste ( verdronk in de Leie tussen de vlashekkens in 1884. August Stichelbout haalde het lijk boven) – Jean Vanpoelvoorde (zwingelaar)
In 1877 : Emile Vandeweghe (+1934) (*) – Jules Moreels (+1924, bakker en koster)– Jean Baptiste Debucqoie – Henri David (uitgetreden 1881)– Gustaaf David (uitgetreden 1878)– Charles Mylle (+ 1887) – Jules Saint-Guilain ( was kleermakersgast bij Polydore Lepere ,uitgetreden 1880, + 1912)
In 1878: Jean Raepsaet smid ( cafébaas vóór Désiré Lauwers van “De Smis” in de Rekkemsestraat, vader van Camiel en Valère, uitgetreden in 1880) – Henri Lefebvre(+1922).
In 1879: Gustave Destoop ( baatte café “Sint Joseph” uit in de Rekkemsestraat ,uitgetreden 1886 en vertrokken naar Lauwe)
In 1880: Franciscus Verrue (uitgetreden 1884 en + 1923, was herbergier in café “Oostenrijk”, in de Rekkemsestraat) – Charles Dubuisson (Goed te Herlebout in de Pontestraat) – Adolphe Verschaete ( café “De Kroon”,uitgetreden 1883) – Adolphe Decoene (uitgetreden 1881) – Leopold Deprez (+1918)
In 1881 : Leon Defoort ( +1890)– Joseph Everaert (uitgetreden 1884 en + 1901) – Cyrille Libeer (uitgegaan 1884 en + 1935)
In 1882 : August Meulebrouck – Cyrille Brasseur – Edouard Vanhoenackere (uitgetreden 1889)- Charles D’Heygers
In 1883: Charles Brasseur (+1942) – Aimé Demuynck (+1925) Aimé was onderwijzer in Marke na de schoolstrijd in 1879, maar gaf zijn ontslag in 1885 en vertrok naar Bovekerke als koster-onderwijzer.Hij was koster op Sint-Rochus (Kortrijk) van 1906 tot 1919. Een zoon, Octaaf, geboren in Marke was onderwijzer in Nieuwpoort. Zijn twee andere zonen geboren in Bovekerke waren respectievelijk drukker in Kortrijk en onderwijzer op Walle (Kortrijk).
In 1884: Bruno Cagnie (+1901, cafébaas "In de Belle Vue")– Charles Vandorpe (+1919, cafébaas "Gemeentehuis") – Camille Cagnie (vertrokken naar Lauwe in 1896 en er + 1944)
In 1885: Frederic Courtens(+1920) ( hoeve Den Plas, in de Preshoekstraat)
In 1886: Arthur Balcaen (+1945) – Jules Vanhoenacker (+1893, cafébaas "In de IJzeren Poort") – Valère Dewilde (naar Lauwe in 1907)
In 1887: Jules Vlieghe(+1958) – Charles Sergeant (+1905) – August Vanhoenackere (Marktstraat, hoeve Craeypoelhof) – De Brabandere Cyriel (+1943, brouwer)
In 1888 Remi Verspaille(+1917) –Charles Louis Lannoo (+1929)
In 1889: Ivo Petit (+ 1905 ,opgevolgd door zijn weduwe ,café “Het Hof van Commerce”) – Pierre Odenthal (café“In d’Arke van Noë”)– Charles Levecque (uitbater café “Het Paradijs “ in de Marktstraat, uitgetreden 1896 en + 1924)
In 1891 : Emile Cottens – Ivo Deloof ( voddenkoopman en herbergier café “De Sterre” in de Kloosterstraat +1904). Zijn dochter Leonie trouwde met Charles Levecque ,uitbater van café “Het Paradijs”.
In 1893: Jules Vannieuwenhuyse (+ 1904)– Leopold Vandenberghe (+1904)
In 1894: Baron Emmanuel de Bethune (+1909) – dokter Octaaf Van Laere (+1946 , in 1893 werd hij benoemd tot adjunct-geneesheer van het gesticht Sint-Anna in Kortrijk. Hij was ook een verwoede boogschutter) – Arthur Tack (+1917)
In 1895 : Maurice Glorieux (broer van Richard) – Leopold Kesteloot(+1949) – Pacco ( uitgetreden in 1896, eerst bakker in 1888 bij Jules Moreels, daarna bij bakker Constant Vanlanckeren, naast café “Het hof van Commerce”in de Marktstraat, waar later Achille Theys en Gerard Nuyttens zich achtereenvolgens kwamen vestigen) – Camiel Coussens (uitgetreden 1896) – Gustaaf Vandaele (+1915)– Baron François de Bethune (+1938)
In 1896 : Camiel Callens (+1944)
In 1897: Achiel Ghekiere (+1959) – Henri Hellebuyck –Emile Vlieghe (+1957)– Petrus Dedeyne (+1930) (*)– Richard Glorieux (+1950)– Achille Theys (+1945)
In 1899: Ivo Chanterie ( +1912)– August Verspaille
(*)Bij vonnis van 17 december 1896 werd de naam Vandeweghe > VANDENWEGHE. (*)Petrus Dedeyne was gedurende 52 jaar hovenier op het kasteel de Bethune . Zijn dochter Zoë trouwde met Achille Gillis, de chauffeur van de Bethunes.
Op 15 mei 1867 schoot Henri Dekimpe, landbouwer te Kortrijk, op de Markebeke, zich tot koning (hoeve ten zuiden van de Kasteeldreef op grondgebied Kortrijk, verdwenen bij de inrichting van het vormingsstation, was eigendom van de familie de Bethune). Amatus van Belleghem, Louis D’Hespeel, Louis Vandewiele en Adolf Dupont werden voor twee jaar tot hoofdmannen benoemd en Felix Baert kreeg de bediening van ontvanger. De gilde was zonder koning sedert 29 juni 1830 . Bijzondere omstandigheden waren er de reden voor ( zie blz.44 à 47 van “Heemkundig Kijkboek Marke M. en R. Faillie), met als voornaamste de Omwenteling van 1830. Ten slotte was de gilde niet meer bestaande. In 1860 kwam ze weer in beweging. In algemene vergadering werd dan ook besloten dat Petrus Franciscus Van Belleghem koning mocht blijven, omwille van zijn gevorderde leeftijd tot het einde van zijn leven, een erkentenis omdat hij gedurende 30 jaren alle eretekens van de gilde ongeschonden bewaard had. Tot nog toe werd altijd geschoten op de “Cleenen Molen”, een staakmolen ,die in 1841 plaats maakte voor een stenen molen. Voortaan had de koningsschieting plaats op een pers, gelegen achter het café “In de Belle Vue” op Markeplaats ( gronden eigendom van de familie Van Belleghem).Op 20 augustus 1849 werd een overeenkomst gesloten met de schuttersgilde Sint-Sebastiaan voor het gebruik van de pers. Vergadering van 4 december 1868: ____________________________ Er werd besloten na de mis, de vlag die in slechte staat verkeerde te laten herstellen. Gezien er geen geld voorzien was in kas werd beroep gedaan op vrijwillige bijdragen. 40 leden stortten in totaal 87Fr40. De vlag werd door toedoen van Zacharias Lepere hersteld bij Rijsman, een handelaar in kerkgewaden in Kortrijk. Hij betaalde hiervoor 123Fr. Zacharias bracht de vlag naar pastoor Franciscus Depoortere (Anzegem 1803 – Marke 1886), die ze wijdde ,zonder plechtigheid op 21 april 1869, omdat de dag erna de inhuldiging was van burgemeester Marcellin Van Belleghem.
Op de koningsschieting van 14 mei 1871 schoot Ivo Cottens, smid in de Aalbekestraat, zich tot koning.
Op 23 juli 1871 namen volgende leden deel aan een schieting in Kuurne: koning Ivo Cottens, Louis D’Hespeel, Benedictus D’Hespeel, Felix Baert, Felix Wackens, Polydore Lepere, Ferdinand Sobry en Leopold Duquesne. Het vaandel werd gedragen door gildeknecht Charles Fillieux. Na de stoet werd een zilveren eremetaal uitgereikt. Tijdens de vergadering van 4 december 1871 werd besloten de karabijnen, die aan de gilde zelf toebehoorden in een register te noteren en de gebruikers ervan aan te duiden , om verdere moeilijkheden te vermijden. Koningsschieting van 2 mei 1869 : Adolf Dupont, zoon van Franciscus, landbouwer en koopman in vlas te Marke, mocht zich koning noemen. Op 19 mei werden de gebruikelijke 5 bestuurders gekozen: Felix Baert, ontvanger. Hoofdmannen: Petrus Josson, Louis D’Hespeel, Louis Vandewiele en Henri Dekimpe.
Op 18 mei 1873 werd Isidore Delcour, landbouwer in de Pontestraat (Leiemeers -hoeve David), nieuwe koning. Op 9 mei 1875 werd Louis D’Hespeel, zoon van Petrus, koopman in vlas, getooid met de koninklijke halsband. Akte van 6 mei 1877: de hoofdvogel werd afgeschoten door Polydore Lepere, kleermaker in Marke, zoon van Zacharias en Rosalia D’Hespeel. Hij werd triomfantelijk naar het “gildehof” geleid onder het ratelen van de trommels, het gebulder van de kanonnen en het vreugdegeroep van “lang leve onze koning”. In de vergadering van 4 december 1878 werden twee nieuwe artikels aan het reglement toegevoegd: “jaarlijks en wel op Sint Barbara, zal de schatbewaarder zijne rekening maken, welke bij akte in het gildeboek zal beschreven staan, en ondertekend worden, door koning, schatbewaarder en griffier.” De eerste rekening van 1877-1878 zag er als volgt uit: Uitgaven : -voor missen op Sint –Barbaradag en voor Zacharias Lepere ( +1877): 12Fr. -aan August Vandenberghe, timmerman en aan Petrus Vandeweghe, metselaar : 20Fr.70 -aan de smid, de kerkbaljuw en de gildeknecht: 6Fr.15 In totaal 38,85Fr. Inkomsten: -in kas 61Fr.90 -inschrijving nieuwe leden : 5Fr. -jaargeld van de leden :38Fr. In totaal 104Fr.90. Het tweede artikel luidde “aangezien , de intekening bij akte, in 1860 afgeschaft is (dus de doodschuld) ,moet alle 5 jaar een ledenlijst in het gildeboek ingeschreven worden”.De eerste naamlijst dateert van 4 december 1878. Koningsschieting van 23 juli 1879: Augustin Claerhout, steenbakker in de Beginnestraat in Marke, zoon van Eugène en Theresia Vanackere, schoot zich koning. In december 1880 werd 5Fr.25 betaald aan smid Désiré Lauwers ( na Jean Raepsaet uitbater van café “De Smis”) voor het aanbrengen van twee nieuwe koepels aan de wielen van de kanonnen en voor het kuisen van geweren. Op 22 mei 1881 werd Louis D’Hespeel, vlasfabrikant in Marke, zoon van Benedictus en Francisca Parrent, met de koninklijke halsband vereerd. In 1882 werd 11Fr betaald voor het herstellen van een karabijn! Op 29 april 1883 liet men de “perse” voor wat ze was en trok men naar de “Koekeberg” voor de tweejaarlijkse koningsschieting. Maar omdat de Kortrijkse Burgerwacht daar nog haar schietoefeningen hield, werd uitgekeken naar een nieuwe locatie. Petrus Schoore, vlasfabrikant werd toen koning ( hij was in Marke sinds 1866 en zorgde in 1867 voor de eerste stoomvlaszwingelarij in Marke). Hij was de zoon van Joseph en Catherine Kerkhove. Het “oud doelkot” werd verkocht voor 15 Fr. Tussen Edouard Vanhoenackere ( broer van secretaris Henri Vanhoenackere) , koopman en herbergier en de schuttersgilde Sint Barbara werd overeengekomen dat eerstgenoemde de toelating gaf om een schietdoel te laten bouwen in zijn tuin. In zitting van de gemeenteraad van 23 september 1883 werd hieromtrent toelating verleend tot het oprichten van een schietdoel achter café “Het hof van Commerce” in de Marktstraat. Het café werd vanaf 1889 uitgebaat door Ivo Petit – Marie Ghyssel (16). Edmond Verhaege trouwde met dochter Zulma Petit en was er vanaf 1922 uitbater tot in 1938. Van dan af werd Georges Delcroix- Elisa Van Robaeys (dochter van café “De Keizer”) uitbater. Hij veranderde het logo in “Het Schuttershof”, want dat paste volgens hem beter omdat ook “de liggende wip” er gevestigd was. Het café werd plat gebombardeerd tijdens de oorlog 40-45. Roger Bostoen kocht het goed en zette er zijn goudsmederij (het latere NV Bowy). In 1884 werden de trommels en de stokken hersteld (7Fr. 65). Slechts in dat jaar werd een nieuw doel gemaakt door Augustin Claerhout (153Fr.), Désiré Lauwers (28Fr.85), Gustaaf Destoop (30Fr.) en Emile Vandeweghe (108Fr.22) Vergadering van 10 mei 1885: de koningsvogel werd afgeschoten door Theophiel D’Hespeel, koopman te Marke, zoon van Severinus en van Amelie Duquesne. Op 15 mei 1887 werd Jules Moreels, bakker in Marke, zoon van Désiré en Félicita Ghevaert, koning. Koningsschieting van 26 mei 1889: veldwachter Aloïs Brasseur schoot zich tot koning. Hij was de zoon van Petrus en Virginie Bostijn en was veldwachter van 1877 tot zijn sterfdag in 1907. In 1888 werden opnieuw herstellingen gedaan aan de karabijnen, aan de vlag en aan het “doelkot”. In 1889 werden 2 nieuwe karabijnen en “ballen” aangekocht voor de prijs van 107Fr.50. Omdat te kunnen bekostigen hebben 9 leden elk 5Fr. voorgeschoten. Zij werden in 1898 terugbetaald. Charles Vandorpe,vlaskoopman in Marke (sinds 1899 uitbater café “Het Gemeentehuis”), zoon van Louis en Eugenia Maelfait, werd koning op 4 mei 1891.Zijn dochter Maria trouwde in 1919 met Alfons Josson. Polydore Lepere was de koning op de koningsschieting van 29 mei 1893. Op 19 mei 1895 werd de koningsvogel afgeschoten door Maurice Glorieux, landbouwer , zoon van Constant en Adelaïde Van Belleghem (hoeve Neerhof ter Leie). Op 23 mei 1897 werd de koningsvogel weeral neergeveld , na twee scheuten, door de bestaande koning Maurice Glorieux, zodat men hem “dobbelen koning” mocht noemen. Gildebroeder Cyrille De Brabandere kon , wegens een droevige familieomstandigheid ( overlijden van zijn vader Joannes op 28 april 1897) niet deelnemen aan de schieting en kreeg van Maurice de koninklijke halsband toegereikt. De hoofdmannen waren toen: Baron Emmanuel de Bethune, Polydore Lepere, Charles Vandorpe en Maurice Glorieux. Henri Vanhoenackere was griffier en Jules Moreels schatbewaarder. In 1897 werd de gilde door de gemeenteoverheid uitgenodigd om twee bijzondere feesten bij te wonen: 1/ Op 10 juli de eerste intrede in de gemeente van Mgr. Waffelaert , bisschop van Brugge, die hier het vormsel kwam toedienen. 2/Op 8 september plechtige inkomst van Baron François de Bethune – Hayoit de Termicourt, ter gelegenheid van zijn huwelijk op 14 juli 1897. Op zondag 14 november 1897 had een plechtige schieting plaats , met prijzen geschonken door Baron François de Bethune, uit erkentenis voor het opluisteren van zijn blijde intrede. In het jaar 1898 vielen weer twee bijzondere feesten te beurt: 1/ Op 15 oktober hielp de gilde de stoet opluisteren van de blijde intrede van Baron Emmanuel de Bethune ter gelegenheid van zijn huwelijk met Jonkvrouw De Ghellinck D’Elseghem. 2/Op 9 oktober het grote feest en de stoet te Kortrijk, ter herdenking van de Boerenkrijg, waar ook een eremetaal uitgereikt werd als gedachtenis. Op de koningsschieting van 7 mei 1899 schoot Cyriel De Brabandere bij zijn eerste erescheuten , de hoofdvogel af zodat hij “dobbelen koning” mocht genoemd worden. Op kermiszondag 3 september 1899 heeft de gilde nogmaals van de eer kunnen genieten om de herdenking van de Boerenkrijg te mogen vieren. Een herdenkingssteen werd geplaatst aan de voorgevel van de verkeerde stokerij !(17)
(1)Het contract met de karabijnschutters werd in september 2010 opgezegd. Het huis en het café werden verkocht in juli 2011, na een leegstand van 3 jaar. De karabijnschutters mochten , door toedoen van eigenaar José Slosse, de schietstand na de sluiting in 2008 ,nog 2 jaar gebruiken. José Slosse is de zoon van Roger en Maria Vlieghe. Roger Slosse en Maria Vlieghe gingen café-bakkerij “De Reisduif” (nieuwgebouwd) in de Marktstraat uitbaten in september 1939. Ze verlieten het café in november 1963 en gaven de fakkel door aan Etienne Van Iseghem en Wilfrieda Scholten. Na het vertrek van Etienne en Wilfrieda in 1996 werd het complex verhuurd aan de brouwerij Bavik.( interviews Roger en José Slosse) De karabijnschutters kwamen erin in 1947.
(2)Wij denken aan de Franse bezettingen in de 17e eeuw. Kortrijk was toen een draaischijf van de Franse militaire bewegingen. De 18e eeuw zou niet beter worden. Het platteland had ook te lijden onder de kampementen. [De Franse veroveringsoorlogen (1621-1713) -De Oostenrijkse Successieoorlog (1740 -1748) ].
(3)Dat zou kunnen bewijzen dat de Sint-Barbaragilde al geruime tijd vóór dat tijdstip bestond, als de brief werkelijk voor haar was bestemd.
(4)De hoofding van de brief vermeldt : “Messieurs”- onderaan de brief staat slechts “Ypres met datum”. Van de magistraat Blondel was trouwens ook geen spoor te vinden.
(5)Zacharias Van Belleghem , “maire” (meier) van 1801 tot 1820 , overleed in Marke op 1 december 1832. Hij was getrouwd met Maria Josepha Vanden Bogaerde, overleden in Marke op 22 december 1836.
(6)De laatste Heer Julien Louis François Joseph de la Grandville woonde te Halluin op zijn kasteel Le Molinel of te Rijsel.Hij was geboren te Rijsel op 2 april 1740 en trouwde in 1760 met Maria Theresia Ingiliard. Hij overleed in Halluin op 11 september 1802.
(7) De wagenmakerij was gelegen in de Pastoor Vandommeledreef (vroeger Pastoriedreef).Het hele gebouw stond op grond van de "Priesterage", toebehorende aan "Den Disch". Begin de 19e eeuw was er een wegeltje ,dat naar de oude pastorie leidde. In 1847 zorgde pastoor Martens voor een betere uitweg naar de pastorie. Joseph Maertens, de schoonzoon van J-B. Veraex nam de wagenmakerij over. Graag refereer ik naar mijn artikel “ Het onderwijs tot einde 19e Eeuw” , naar de brief , die pastoor Martens in 1853 richtte naar de bisschop, waarin hij zijn beklag doet in verband met het schoolgebouw dat de gemeente van plan was te bouwen op die plaats…... Op de plaats waar de oude gebouwen stonden werd in 1959 een onderpastorie gebouwd. Het gezin Jean Baptiste Veraex- Vercaemere had 6 kinderen: 1/Franciscus, geboren in Geluwe werd wagenmaker in Geluwe 2/Rose trouwde met Joseph Maertens, wagenmaker in Marke, die zijn schoonvader opvolgde. 3/ Regina trouwde met Joannes Van De Casteele, schoenmaker in Winkel St. Elooi. 4/Theresia trouwde met Judocus Decoene, landbouwer op Kortrijk- Buiten. 5/ Petrus Joannes trouwde met Florence De Corne (De Coene) en was wagenmaker in Aalbeke. Florence werd vroeg weduwe en hertrouwde met Louis Brunin uit Geluwe. Zij overleed in 1817 en Louis hertrouwde met Melanie Christiaens. De wagenmakers Brunin in Aalbeke stammen er van af. Medard Brunin was de laatste wagenmaker (Preshoek) in 1946. (“Rencontres Aalbeke”1983, 113 blz. Christine Dufour, schoondochter Louis Vandenweghe). 6/ Isabelle trouwde met Joseph Gryspeerdt een landbouwer in Winkel Sint -Elooi. (“Rencontres Aalbeke”1983, 113 blz. Christine Dufour, schoondochter van Louis Vandenweghe).
(8) Joannes Jacobus Soete ( Kortrijk 1769 – Kortrijk 1849) trouwde drie maal 1/ Barbara Theresia Vanden Bogaerde (+1816,51 jaar) 2/ Coleta Koopman (+1832, 39 jaar) en 3/ Olympia De Ryckere (+1869, 82 jaar).In 1808 kocht hij het “Communael Huys” (café-gemeentehuis op Markeplaats . Afgebroken in 1959 waar nu de parking is).Het schutterslokaal verhuisde onmiddellijk van café “Sint-Barbara” naar het “Communael Huys”. Joannes Jacobus en zijn zoon Joseph( +1832,35jaar), die hem opvolgde als brouwer, waren schutters, die nooit koning werden.De weduwe Olympia De Ryckere verkocht het goed in 1850 aan Constant De Coninck, brouwer in Harelbeke. In 1891 kocht Baron Jean-Baptiste Bethune d'Ydewalle het gebouw aan de erfgenamen van Constant De Coninck.Café "Gemeentehuis" bleef zo nog tot in 1944 in handen van de familie de Bethune. Toen schonk Jean de Bethune-de Vinck het aan de kerkfabriek, die al in het bezit was van de grond (cijnsgrond).
(9)Petrus Van Neste (Vanneste) (+ 1829 ,71 jaar) , molenaar, was getrouwd met Marie-Thérèse Foulon(+ 1856, 83 jaar). Tussen 1797 en 1799 was hij ook dismeester.Hij was gemeenteraadslid tijdens het Frans bewind.De “Cleenen Molen” of “Vannestes Molen” of “Molen Glorieux” was tot in 1839 een staakmolen (windkorenmolen).In 1841 kwam een stenen molen in de plaats. François Vandenhende verkocht in 1792 de molen met de bijgaande erven aan Petrus Van Neste. In 1899 verkocht Marie-Louise Van Belleghem (+ 1903), weduwe van Emile Vanneste (+ 1891) het complex "in der minne geschikt", nog vóór hun huwelijk aan Richard Glorieux en Elvina Tack. Emile Vanneste, een neef van Petrus Van Neste (1797 - 1877, zoon van Petrus en M-Th.Foulon), trouwde in 1874 met Marie-Louise Van Belleghem, dochter van Amatus en Joanna Van Neste. Constant Glorieux, vader van Richard trouwde op dezelfde dag met Adelaïde Van Belleghem, zuster van Marie-Louise. Amatus Van Belleghem was landbouwer op het "Zwarte Pannenhof" (Markebeke) en Constant Glorieux op de hoeve achter het kasteel de Bethune ( Neerhof ter Leie).
(10) Lodewijk Soete (1814 - 1839), een broer van Natalia, was de uitvinder van het geweer met samengeperste lucht (100 schoten na elkaar mogelijk; het 100e schot droeg nog 300 voet). Hij is op 22 augustus 1839 omgekomen in Bellegem, bij de vulling van de drukkamer. Door de ontploffing was zijn hoofd vermorzeld. De procureur des konings van Kortrijk nam het geweer in beslag...en verkocht het aan een Engelsman. Later werden pogingen aangewend om het geweer terug in bezit te krijgen, maar tevergeefs.Er bestaat een ereteken (medaille met op de voorzijde een borstbeeld en de keerzijde is blank). De graveerder Vanackere van Kortrijk heeft verkeerdelijk "mort victime d'une expérience scientifique le 22 août 1829, souvenir de son ami Huysentruyt" gezet ( Noël Vandenbussche)
(11)Jean Baptiste Josson (Kortrijk 1772 - Marke 1836) en Rufina Robbe (+1856), dochter van Joannes Baptist Robbe (smid), getrouwd in 1797, zouden zorgen voor een belangrijke afstamming schoenmakers, leertouwers, gareelmakers en “huidevetters”(leerlooiers). Ze vestigden zich in de Vagevuurstraat (de 2 oude huisjes werden in 1976 afgebroken.Hebben plaats gemaakt voor de magazijnen van het Huis D’Haenens BVBA).Ze kregen 12 kinderen. A /Jean Baptiste (1798 – 1887) gareelmaker en “huidevetter”1887.B/ Ludovicus ( 1808 – 1884)werd gareelmaker in Aalbeke C/Ferdinandus (1812-1889)schoenmaker en "huidevetter" in Deerlijk D/Marcellin (1804-1881) gareelmaker in Rekkem en D/ Aloys (1818-1895) leertouwer in Wevelgem.
In het jaar 1900 gaf de Brugse bisschop Waffelaert aan de pastoors van zijn bisdom de opdracht een boek bij te houden waarin alle memorabele feiten die zich in de parochie voordeden, moesten worden genoteerd: een "Liber Memorialis" ofwel herdenkingsboek. De kerkelijke aangelegenheden dienden daarbij uiteraard de eerste plaats in te nemen.
Voor de parochie Marke startte Louis Debrabandere (° Kanegem, 1846 / + Marke, 1919) die alhier zijn broer Leo (° Kanegem, 1842 / + Marke, 1902) als pastoor had opgevolgd, het “Liber Memorialis” met een uitgebreid hoofdstuk over de parochiekerk Sint-Brixius. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, was Louis Debrabandere hier nog altijd pastoor en dus de penhouder van het boek. Hij werd voor de bediening van zijn parochie op dat ogenblik bijgestaan door Jozef Bonne (° Brugge, 1878 / + Brugge, 1936), die in 1913 uit Knokke was overgeplaatst naar Marke en hier fungeerde als onderpastoor. Onderpastoor Bonne werd op het einde van de oorlog, in juni 1918, naar Brugge geroepen en in oktober van dat jaar vervangen door Louis Socquet (° Ieper, 1898 / + Ieper, 1950).
In januari 1919, na het overlijden van pastoor Louis Debrabandere, zette zijn opvolger pastoor Evarist Wittouck (° Sint-Eloois-Winkel, 1863 / + Izegem, 1928) het herdenkingsboek verder. Hij pende zorgvuldig de belangrijkste oorlogsfeiten neer, die hij uiteraard slechts "van horen zeggen" te weten was gekomen.
Los van het “Liber Memorialis” verzocht de aartsbisschop van Mechelen, de vermaarde kardinaal Désiré Mercier, na de oorlog al zijn pastoors om een verslag om te maken van hoe de oorlog in hun parochie was verlopen. Kardinaal Mercier was daarbij vooral begaan met het lot van de gedeporteerden. Over Marke is het bisdomarchief echter geen oorlogsrelaas terug te vinden. De reden hiervoor ligt bij de slechte gezondheidstoestand van pastoor Louis Debrabandere, die tijdens de oorlog zwaar ziek was geworden, en uiteindelijk ook was komen te overlijden. Sinds 1916 was de zieke pastoor voortdurend bijgestaan geworden door hulppriesters (ofte coadjutoren).
De tekst van Evarist Wittouck in het “Liber Memorialis” geeft niettemin een sfeerbeeld van die troebele oorlogsjaren te Marke. Pastoor Wittouck begint zijn tekst met de woorden: “Dan ’t jaar 1914. Op 4 oogst verklaarde het machtig en trouweloos Duitschland aan België den oorlog, omdat België hem niet toeliet zijne legers vrijelijk den doordocht te laten, om Vrankrijk aan te vallen.”
Hij vervolgt: “Van den dag af van de verklaring van den oorlog ontstond er onder het volk van Marcke eene geweldige opwelling van godsvrucht. ’t Was ten anderen overal alzoo in Vlaanderen en België door. Openbare gebeden, misoffers, bedevaarten wierden zonder verpoosch gedaan, ter eere van het Heilig Hart - ter eere van O.L.Vr.
Als onze eerste soldaten sneuvelden in de heldhaftige verdediging van Luik, in den slag van Haelen, later rond Antwerpen wierden wekelijks menigvuldige missen opgedragen tot lafenis hunner zielen. De kerk was vol ingetogen parochianen in de dagelijksche missen. Nooit wierd de Heilige Tafel zoo ieverig bezocht dan in de eerste dagen van de oorlog en die goede christelijke gewoonte ging voortduren binst geheel den oorlog. Allerhande schrikkelijke geruchten wierden verspreid over de wreedheden door Duitschers bedreven en dat met grond van waarheid, maar soms vermeerderd door de faam en men vreesde geweldig de naderende Duitsche legers. Toch bleef iedereen op zijnen post als dat leger hier oprukte in oktober 1914. Pastor Louis De Brabandere, onderpastor Jos Bonne, burgemeester François Bethune met zijnen gemeenteraad, allen bleven, om hun duurbaar volk te beschermen in den nood. Het eerste dat lastig om dragen was, was de inkwartiering der Duitsche troepen. Pastor, onderpastor en bijzonderste burgers hadden de bitter weinig gewenschte eer Kommandantur te mogen herbergen met geheel hun gevolg of hun huis te zien veranderen in Kommandantur, Casino of Schreibstube of andere vergaderingszaal … in een woord Duitschland speelde hier meester en baas.
Tot in ’t jaar 1917 in juli was Marcke of te wel begrepen in het Generaal Gebied, zodat men een zekere vrijheid van verkeer bezat (zoo mocht men zonder paspoort naar Brussel gaan), ofwel in het Etappegebied. Maar in juli wierd Marcke, om reden van de Slag der Somme en de offensieven der Engelsen in Vlaanderen, Operatiegebied, en bleef het tot de dag der verlossing.
De opgeëischten of civielarbeiders wierden door het Duitsch bestuur tegen alle recht en reden gedwongen hunne gemeente te verlaten en te gaan arbeiden op hun front in de Fransche Ardennen en tot bij Verdun en hebben als ware martelaren geleden. De opeisching van die arbeiders geschiedde op 2en december 1916…
Marcke heeft maar éénmaal de eisching van civielarbeiders moeten verdragen. Een tweede maal in ’t jaar 1917 wierden er zulke arbeiders opgeroepen, ditmaal door de behendige handelwijs van secretaris Emiel Boussier [° Wevelgem, 5-1-1874 / + Marke, 3-2-1947, nvdr] schoot Marcke vrij. [Na het overlijden van Henri Vanhoenackere in 1916 volgde Emiel Boussier hem als gemeentesecretaris van Marke op, nvdr]
Als op het einde van 1918 de Duitschers achter werklieden zochten konnen allen op verscheidene manieren aan hunnen dwang ontsnappen. Op Marckes grondgebied wierden er twee vliegpleinen voor Duitschers aangelegd, in het begin van het jaar 1917. Het eerste en het grootste bij de Markebeeck op het land van landbouwer Bekaert. Het andere van oosten de Marckestraat tusschen de hofstede bewoond door Vandewoestijne tot aan de Rijsselsche kalsei, van oosten den molen van Richard Glorieux. Die twee vliegpleinen, in de nabijheid der statie van Kortrijk en Marcke trok de vijandelijke vliegers aan, en zoo was Marcke in de jaren 1917 en 1918 dikwijls blootgesteld aan aanvallen van vliegmachienen.
Van het jaar 1917 voort wierd het klooster gebezigd als Lazarett voor Duitsche zieken en gewonden. Het oude manhuis moest plaats maken voor de soldaten. Eerst wierden de ouderlingen met verscheidene zusters naar Sint-Anne overgebracht, daarna naar het gehucht de Marionetten en later naar Kortrijk. Eenige zusters mochten blijven voor de dienst van thuis en om de schole der kinders voort te zetten. Later nogtans rond september 1917 moesten de zusters een deel der klassen afstaan voor de zieke en gekwetste Duitsche soldaten.
Tot in 1917 lieten de Duitschers de kerk nogal met rust, maar zij moest ook dienen voor den eeredienst der protestanten.
Den 16 augustus van ’t jaar 1917 wierden de drie klokken, die zoo hel en zangrijk luidden, volgens de getuigenis van alle Marckenaars door de Duitsche overheid niettegenstaande het verzet van pastor De Brabandere uit den toren gehaald en des anderdaags weggevoerd naar de pannenfabriek waar zij ten deele verbrijzeld wierden, en acht dagen later per wagen voor goed weggevoerd naar een onbekende plaats. Wij hebben ze nooit meer wedergezien… Al het koper wierd in tijds in veiligheid gebracht, en ontsnapte alzoo aan den roofzucht der Duitschers.
De eeredienst in de kerk bleef binst geheel de oorlog in voege.
In oktober 1918 heeft de kerk voor éénen dag tot slaapplaats gediend voor een overgroot getal Fransche vluchtelingen, die van de omstreken van Roubaix en Tourcoing langs hier gedreven wierden door de naderende Engelschen.
Rond 18 oktober 1918 werd er geen mis gelezen omdat de Engelschen het vizier op Marke gericht hadden om er de laatste Duitschers uit te drijven.
Al de burgers zaten verborgen in kelders en wat een wonder mag genoemd worden, niemand wierd door die granaten getroffen, maar de stoffelijke schade was groot.”
De oorlogsverslagen kan men op volgende link vinden:
een Granaatinslag op 16 maart 1944 in het Klooster van Don Bosco (Kortrijk)
Het inslaan van een granaat van het afweergeschut in het klooster van de zusters van Don Bosco op St. Anna , waarbij de twaalfjarige Palmer Scherpereel van Zwevegem gedood werd.
Op 16 maart 1944 , om 17u3O werd vernomen dat een granaat was ingeslagen en waarbij een knaap zou gedood zijn.Onmiddellijk werd adjt.-politiecommissaris Frans Ramaut gelast met het onderzoek.
Uit zijn onderzoek en uit het relaas gegeven door de moeder-overste blijkt: dat om 10u15 , terwijl de overige kinderen aan het spelen waren op de speelplaats , een genaamde Scherpereel , geboren op 16 september 1931 en gehuisvest te Zwevegem , Harelbekestraat, naar een slaapzaal medegenomen werd om te helpen de bedden recht zetten. Dat opeens een granaat op het dak is terecht gekomen en er is ontploft. Hierbij vloog een gedeelte van het plafond naar beneden. Palmer Scherpereel werd aan het hoofd getroffen door een stuk granaat en overleed 3/4u. later, niettegenstaande de zorgen toegediend door dokter Vandeputte uit Aalbeke.
De moeder-overste verklaarde noch sirene , noch vliegers, noch afweergeschut te hebben gehoord , door het lawaai , die de kinderen op de speelplaats maakten. In de nabijheid van het klooster stond geen afweergeschut en in de omgeving werd ook geen rondrijdend afweergeschut gezien, zodat verondersteld werd dat de granaat voorkwam van het afweergeschut op het grondgebied Zwevegem.Het was ook deze vleugel van het gesticht , die in deze richting uitgaf en die door de granaat getroffen werd.
De knaap Palmer Scherpereel behoorde tot een kolonie van behoeftige kinderen , aldaar ondergebracht door een liefdadigheidswerk, waarvan de deken van Kortrijk voorzitter was.(1)
In de loop van de namiddag was de Feldgendarmerie ter plaats geweest en had twee stukken granaat meegenomen.
Het lijkje werd naar het stedelijk hospitaal in de Budastraat overgebracht.
(1) De zusters van Don Bosco hadden er van 1928 tot 1943 een pensionaat voor meisjes. Van 1943 tot 1965 was het een kolonie voor zwakke kinderen die er beurtelings enkele maanden verbleven.
Haast iedereen zal wellicht weten dat de duif een belangrijke rol speelde tijdens de Eerste Wereldoorlog: de duif verving namelijk de klassieke communicatiemiddelen daar waar die door bombardementen onbruikbaar waren geworden. De duivensport, die vooral in Vlaanderen populair was bij de talrijke duivenliefhebbers, bleek algauw een doorn in het oog van de Duitsers. Berichten overbrengen over de ligging van troepen, boezemde de vijand schrik in. Zoveel zelfs dat het bezit van een reisduif haast werd gelijkgesteld met het bezit van wapens. Getuige hiervan bijvoorbeeld de verordening van 9 juli 1917 die voorschreef wat te doen als duiven in mandjes voorzien van valschermen, uit ballons werden gelaten om informatie te bezorgen over de vijandelijke troepenbewegingen (zie afbeelding Verordnung).
Berichten in verband met duiven kwamen wel vaker voor. Zo werd in een bericht van 20 november 1914, getekend door bevelhebber kolonel Lübbert, geëist dat alle duiven zouden worden ingeleverd in de Gouvernementstraat 61 te Kortrijk. De meeste duivenliefhebbers van Marke, ontevreden over die handelwijze, wilden hun duiven in de gemeente behouden zien. Burgemeester François Bethune vroeg op 24 november aan de militaire commandant te Kortrijk of hij de plaatselijke duiven niet mocht onderbrengen in een zelf opgerichte bewaarplaats, identiek aan die te Kortrijk. Een volledig afgesloten lokaal, ter hoogte van het station zou beschikbaar zijn. Het Duits spoorwegpersoneel zou kunnen instaan voor de bewaking. Uiteindelijk werden alle duiven eind december in manden opgestapeld in café “De Casino” in de Rekkemsestraat. Veldwachter Aloïs Brasseur ging de eigenaars verwittigen en Hilaire Casier maakte de duivenlijsten op. Van daar verhuisden 313 Markse duiven naar Moeskroen.
In november 1914 was Marke echter in het Etappengebiet van het 6. Armee beland en hingen wij af van de Etappenkommandantur Moeskroen (Etappen-Inspektion Valenciennes). Hierop volgde een spelletje van geven en nemen. Op 22 november 1914 had de commandant van Moeskroen, von Eikstedt, het bevel gegeven tot de invrijheidsstelling van de duiven en dat in tegenstelling tot het Kortrijkse bevel van twee dagen eerder.
Op 18 december 1914 kwam hij terug op zijn beslissing en eiste dat alle duiven in de eerste drie dagen moesten worden gedood. Doch een comité opgericht ter verdediging van de duivenliefhebbers kon de gemoederen van de bezetter enigszins bedaren. De Kommandantur gaf de toelating alle duiven in de “Ecole des Arts et Métiers” 1, Place de la Justice te Moeskroen op te sluiten.
Een bevel op 6 oktober 1915 van von Bissing, bestemd voor het tot het Generaal-Gouvernement behorend gebied van het Bezirk (district) Kortrijk en Doornik (waartoe Marke behoorde) luidde: "Ieder bezitter van duiven moet ze opgesloten houden". En dat terwijl onze duiven al maandenlang waren ondergebracht in Moeskroen!!!
Een nieuw bevel van von Bissing, bestemd voor hetzelfde gebied, werd gegeven op 22 juni 1916: "De duiven moeten in de slagen vastgehouden worden; er mogen geen duiven afzonderlijk gehouden worden."
In het Etappengebiet van het 4. Armee ondergebracht, werd verbod opgelegd om nog levende duiven te bezitten. En eens Marke in Operationsgebiet was komen te liggen, werden alle drinkbakken, duivenmanden, constateurs en alles wat verband hield met het kweken van duiven, aangeslagen.
Georges Demeyere (1904-1991): "Toen de Duitsers hier goed gevestigd waren, moesten alle duiven ingeleverd worden. Men moest ze binnen brengen in de “Casino” in de Rekkemsestraat. Daarna werden alle duiven ingekorfd en naar Moeskroen gebracht. Sommigen wilden ze in kelders onderbrengen, doch er waren hier te veel Duitsers en dat belette het verbergen. Anderen hadden aan de oproep geen gehoor gegeven; hun duiven moesten onmiddellijk gedood worden."
Georges Bekaert (Kortrijk) (1904-1986): "Toen de duiven moesten ingeleverd worden, werd nogal ostentatief rondgezocht door de Duitsers. Met een paar man kwamen ze bij ons thuis ook naar duiven zoeken."
Rachel Derycke (1906-1993): "We hadden hier duiven van een familielid uit Wevelgem. Hij had ze al zwemmend over de Leie meegebracht. Ze zaten in een wasmachine op de zolder. Wij zaten met Duitsers in huis en nooit hebben ze die ontdekt. Opdat die duiven geen lawaai zouden maken, zaten ze met hun bek in een manssok."
Maurice Maes*, bekommerd om zijn lieve diertjes, schreef op 3 augustus 1914 uit Boom naar zijn vrouw Emma Decrans: "… en nu een woordje over mijn duiven, maakt dat gij geen moet wegdoen, dat het lang moest duren zou ik u schrijven welke er mogen dood gedaan worden, niet te veel eten geven en niet te veel laten vliegen, gelijk ik gevraagd heb…"
Op 6 september 1914 schrijft hij uit Hellegat-Niel : "... ik heb ook gelezen in uw brief als dat mijn Cuyper weer gekeerd is met het geel in de bek; zegt tegen Jules dat hij er goed voor zorgt en dat het ware dat hij verslecht zend er Jules mee naar Decuyper te Zwevegem; deze zal hem wel genezen … en mijn duiven niet uit te laten in de voornoen; ze zullen dan zo lang niet weg zijn van het land… ’k Zal er dan een goeden kuisk in doen als ik thuis ben..."
In zijn laatste brief naar huis schreef Maurice Maes op 30 oktober 1914 uit Sint-Inglevert: "Laat niemand op mijn duivenhok; geeft ze eten dat ze voort kunnen alle dagen; ge moet het hok niet schoonmaken; in geval dat ze daar tegen schieten houdt ze kort en eet al de jongen op die bekwaam zijn."
* Maurice Maes (° Heule, 5-7-1881 / + Calais, 18-12-1914) was soldaat bij het 1ste Linieregiment, 6de Bataillon, 1ste Compagnie. Hij stierf in het “Hôpital Cordorais” te Calais en werd begraven op het burgerlijk kerkhof te Calais. Hij werd korte tijd later herbegraven op het Belgisch Militair Kerkhof te Calais.
Jules Moerman en zijn vrouw Helena Mercier woonden in 1908 in de Groenestraat(1). Ze waren pas twee jaar getrouwd.
Op zondagavond 16 februari 1908, rond 7 uur, trok Jules Moerman naar de hoeve van Aimé Vanderheeren(2), waar hij peerdeknecht was en waar hij gewoonlijk de nacht doorbracht.
Maandagavond 17 februari kwam hij rond 6 ½ u. terug naar huis om van kleren te wisselen, omdat hij kletsnat was door de regen. Hij vond de voordeur op slot en de vensterblinden waren nog niet geopend. Daar het gevelvenster van de zolder open stond, dacht hij onmiddellijk dat er iets ongewoons gebeurd was. Hij ging aanstonds zijn buur, landbouwer Terryn , verwittigen.
Terryn kwam mee en beiden gingen door het openstaand venster naar binnen.De petrollamp was uitgebrand. Bij het ontsteken van een “stekje”ontdekten ze vrouw Moerman, op de knieën gebukt, over een emmer water zitten.Op de bodem lag een tas. Ze was overleden en scheen gewurgd te zijn. Een kind van zes maanden oud zat rechtop in de wieg naar zijn moeder te kijken. Jules Moerman legde het lijk op het bed naast de kachel en at vervolgens een ‘grote’ boterham.
Om 7 ½ u. begaf Moerman zich naar de woonst van de gemeentesecretaris (3) om het overlijden bekend te maken. De secretaris vond het verhaal heel vreemd en zette hem aan dokter Vanneste te verwittigen. De dokter vond bij zijn aankomst het overlijden ook verdacht. De burgemeester, de veldwachter en de gendarmerie van Kortrijk werden verwittigd en waren om 9 ½ u. ter plaatse. Moerman werd omwille van zijn zonderlinge houding gans de nacht in het gemeentehuis onder bewaking geplaatst.
Op dinsdagmorgen 18 februari kwam het parket, vergezeld van wetsdokters Peel en Peeters, naar onze gemeente. In de woning werd geen enkel spoor van inbraak gevonden. Het parket begaf zich dan naar het gemeentehuis. Daar werd Moerman tot 14 u. over het gebruik van zijn tijd ondervraagd. Hij verklaarde dat hij maandagmorgen 17 februari om 5 u., in opdracht van zijn baas, met een lading graan naar Ledegem was gereden. En hij was om 16 ½ u. teruggekeerd.
De lijkschouwing door Peeters en Peel had plaats dinsdagnamiddag om 14 ½ u. in het lijkhuis van het klooster. De geneesheren besloten dat het hier ging om een natuurlijke dood, veroorzaakt door een slechte spijsvertering. De ligging van het lijk werd als volgt uitgelegd “ de zieke vrouw zou willen drinken hebben; half verstikt zal zij op de emmer gevallen zijn. De blauwe plekken aan de hals werden veroorzaakt door de val op de kant van de emmer.”
Rond 17 u. kwam het parket opnieuw naar het gemeentehuis. Moerman werd in vrijheid gesteld.
De commotie in het dorp was zeer groot, daar het gerucht in omloop was dat de vrouw gewurgd werd.
Helena Mercier was geboren te Aalbeke op 25 mei 1882, Jules Moerman was geboren te Anzegem op 16 januari 1860. De echtgenoten bewoonden een huisje zonder verdiep, betaande uit drie plaatsen en gelegen op 20 minuten afstand van Markeplaats, in het veld langs de weg die naar de hoeve Terryn leidt.(4)
(1)De Groenestraat liep via de huidige Watervalstraat van de Kapelhoek naar Marke. De Groenestraat verdween in 1968 met de aanleg van de E17. ( Duizend Kortrijkse Straten, E. Van Hoonacker)
(2)Aimé Vanderheeren (Meulebeke 1872-Marke1954) volgde zijn vader Henri op rond 1897. De hoeve was toen eigendom van baron Paul d’Udekom d’Acoz van Gent. André Hubaux volgde zijn oom Aimé op in 1934. De hoeve werd in de jaren ’60 van vorige eeuw verkocht aan Matexi. Tijdens de eerste en de tweede wereldoorlog werd de hoeve als “het hof der 3 gemeenten”op de Duitse stafkaarten vermeld.
(3)De gemeentesecretaris was toen Henri Vanhoenackere ( Bellegem 1847-Marke 1916. Hij volgde in 1879 Leopold Van Belleghem (+ 1898) op, die toen burgemeester benoemd werd.
(4)De hoeve Terryn lag in de Watervalstraat.Henri Terryn (Deerlijk 1872 – Marke 1959) kwam op de hoeve in 1901, na Adolf Deryckere, die ook van Deerlijk kwam. De Watervalstraat was een overblijfsel van de oude bedevaartweg naar Sint Cornelius in Aalbeke.
In de nacht van zondag op maandag 1 mei 1905 werd in Marke een moord gepleegd met diefstal als drijfveer. Op enkele meters van het klooster in de Kloosterstraat stond, omringd door een haag, een met strodak bedekte tweewoonst . De ene woning was bewoond door een ongehuwde oude dochter Constantia Waelkens, geboren te Waregem op 23 januari 1828 en in de andere woning woonde Regina D’Hespeel 65 jaar oud, weduwe van Leo Vandenbogaerde(1), met haar twee zonen. Constantia Waelkens was de meid van burgemeester Leopold Van Belleghem en had de naam veel geld te bezitten.
Enkele maanden geleden was zij ziek en vertoefde zij bij familie in Aalbeke. Een 10-tal dagen geleden was zij teruggekeerd naar haar woning.
Maandagmorgen om 6 ½ u. bemerkte Regina D’Hespeel dat de vensterluiken van haar buurvrouw gesloten bleven. Zij vroeg een voorbijganger om de vensterluiken, die slechts met een houten werveling gesloten waren, te openen. De verbazing en verbijstering waren groot toen zij ontdekte dat de vensters open waren. Denkende dat Constantia ziek was , ging zij Charles Briey ,de dienstknecht van het klooster, er bij halen. Deze kroop door het venster, ging naar de kleine slaapkamer, die langs achter lag, en vond de vrouw met de benen uit het bed liggen. Het gezicht was met beddengoed bedekt. De voeten waren koud en stijf. Geschrokken liep de dienstknecht buiten om hulp roepen. Aloïs Brasseur, de veldwachter, die in de nabijheid woonde kwam vlug ter plaatse en liet dokter Arthur Vanneste ontbieden. Men stelde moord en diefstal vast. Een klein venstertje uitgevende op een open veld was opengebroken en gezien de vrouw doof was, had de schelm zijn slachtoffer in haar bed kunnen verrassen.
Geen enkel moordwapen werd gevonden. Constantia vertoonde ook geen dodelijke wonden, alleen een kleine onbeduidende wonde aan de hand en aan het voorhoofd. In de keel werd bloed geconstateerd. De moordenaar had haar met de vuist geslagen en met beddendekens gestikt.
In de voorkamer stonden de laden half open en in de slaapkamer waren de hoedendozen geopend.
Men dacht dat de dader niets heeft kunnen buitmaken, want het geld van de vrouw was gedeponeerd in de bank bij de Broeders Van Dale in Kortrijk. Ze bezat nog 3780fr.
Twee gendarmen van de brigade van Kortrijk, die in Marke op dienst waren, deden de nodige vaststellingen en ondervroegen enkele getuigen. Op het veld, palende langs achter aan de woning, werden voetstappen van een zware manspersoon ontdekt. Zij strekten tot aan de moestuin van het klooster . Daar werd een gat in de haag aangetroffen. Dezelfde voetstappen werden teruggevonden in de weide en stopten aan een wegeltje. Men dacht dat de moordenaar getracht had langs achter binnen te dringen, om daarna langs voor te vertrekken. Om die reden zou hij de kleine vensters geopend hebben, die langs binnen gesloten waren. Maar hij kon de vensterblinden niet openen en was zo langs achter gevlucht.
In de namiddag werd door de gendarmen een kerel aangehouden, die de zondag in het klooster had getoefd en aldaar sedert enige tijd verzorgd werd. Hij verklaarde dat hij aan het Magdalenakerkhof in Kortrijk geslapen had.
Het parket, vergezeld van wetsdokter Peeters kwam rond 14u. op de plaats van het delict.
De misdaad had op de gemeente Marke, alwaar sinds meer dan 30 jaar geen moord meer werd gepleegd ,grote opschudding verwekt.(2)
Constantia Waelkens woonde op 100m. van Markeplaats in het nr. 15 in de Kloosterstraat. Ze woonde al meer dan 40 jaar in Marke.
(1)Regina D’Hespeel was geboren te Marke in 1831 en overleed er in 1906.
(2)Betreft hier de moord in 1863, waarvan veldwachter Frederik Foulon verdacht werd. ( zie artikel blog)
Het Oorlogsdagboek van Jean Verhoye (8 jan.1917 tot 30 juni 1917)
Het oorlogsdagboek (8 januari tot 1917 tot 30 juni 2016) van Jean Verhoye verscheen in verkorte versie in de dorpskrant vanaf september 2014 tot februari 2016. Het is nu op zijn geheel (65 blz.), voor die periode, verkrijgbaar door bestelling op email michel.annie@telenet.be of tel. 056/210001. De prijs is 10 euro.
De inschrijvers worden verwittigd zodra het werk klaar is.
Op zaterdagmorgen 4 juli 1908 werd Camiel Callens, landbouwer en veekoopman, dood aangetroffen in de Rollegemstraat,(1) op zo een 200m. van de hoeve ,die hij bewoonde. Het levenloos lichaam werd gevonden langs de Rollegemstraat, de weg die leidde naar “De Smokkelpot”(2). Uit de lijkschouwing bleek dat hij door een geweerschot getroffen werd. Gezien deze Callens bekend stond als wildstroper werd Gustaaf Loosvelt, de jachtwachter van de heer Paul Pierre de la Croix- de Bethune, (3)automatisch van de misdaad verdacht. Camiel Callens, geboren in Deerlijk op 10 december 1860, was in tweede huwelijk getrouwd met weduwe Marie-Emma Saffers, en had 5 kinderen ,waarvan het oudste 14 jaar was. Het gerecht, de gendarmen en de magistraten deden al het mogelijke om de moordenaar te ontmaskeren, maar het onderzoek leverde noch aanwijzingen, noch bewijzen, zelfs geen getuigenverklaring die kon dienen in het voorlopig onderzoek. Alles had de neiging om het onderzoek op een dwaalspoor te brengen en terzelfder tijd de dader straffeloos te laten rond lopen.
Het hele dorp sprak ervan dat de jachtwachter van het kasteel de la Croix de dader was. De geruchten die omtrent de moord in de streek verspreid werden berustten op geen enkel feit. De jachtwachter die men klakkeloos bevlekte bevond zich, van geen kwaad bewust, kalm in zijn huisje op Sint-Anna. Jachtwachter Gustaaf Loosvelt, die geen Frans sprak en verstond werd hiervoor bijgestaan door zijn vrouw. De gendarmen van Kortrijk eisten zijn geweer op. Zijn vrouw overhandigde het geweer met de patronen.
De jachtwachter verklaarde dat hij de nacht van vrijdag op zaterdag in het kasteel van Sint-Anna vertoefde en dat de hovenier kon getuigen wat hij aan het doen was op het vroege uur van de misdaad.
Kasteelheer de la Croix verhaalde wat hij wist over de ontdekking van het lijk van boer Callens. De genaamde Pieters,knecht van de weduwe Allackere,uitbaatster van café “ Den Brandel”(4) , kwam op zaterdagmorgen om 4 ½ u. langs de Torkonjestraat in de richting van Aalbeke, waar hij een koe moest afleveren. Bij het naderen van de Rollegemstraat, zag hij iemand ,een 20-tal meter in de straat,uitgestrekt op de grond liggen. Hij dacht dat het een landloper of een dronkaard was en zette zijn weg voort. Op zijn terugreis om 6u. verliet hij de weg en begaf zich in de Rollegemstraat. Daar lag het lichaam nog altijd op dezelfde plaats . Edouard Haemers, een metselaarsbaas, woonachtig nabij “De Keizer”(5) in de Torkonjestraat, die zich toevallig naar het werk begaf in het krankzinnigengesticht op Sint-Anna,(6) werd door Pieters op de hoogte van de zaak gebracht. Hij verwittigde onmiddellijk de vrouw van het slachtoffer Callens en nam haar mee naar de plaats van het onheil. Intussen waren al vele nieuwsgierigen samengeschoold. Het lichaam lag op de rug, tussen het gras, met het hoofd op de rand van de gracht. Er ontsnapte bloed uit de mond.
De heer de la Croix dacht dat de moordenaar een wildstroper was die gestoord werd tijdens zijn ongeoorloofde jacht. Ofwel dacht hij ,was het een landloper, die de boer kende en die hem wilde beroven hopende een som geld te vinden. De kasteelheer legde met handen en voeten uit wat het werk van Loosvelt , die al acht jaar in dienst was, inhield. Hij deed zijn werk naar believen en dat maakte tamelijk vele vijanden in het dorp. Het middelpunt van het jachtterrein was het kasteeldomein, waar hij de meeste tijd vertoefde. Hij verklaarde dat Loosvelt aangekomen was zaterdagmorgen om 3 ½ u en dat hij weer vertrokken was om 4 ½ u naar huis. Langs de weg had hij nogal vele voorbijgangers ontmoet die zouden kunnen getuigen. Hij was om 5u. thuis gekomen en was dan zijn boter gaan betalen in een naburige hoeve. Hij had ook nog een tijdje in zijn tuin gewerkt en was toen vertrokken naar het Sint-Annabos, waar hij op dat moment werkzaam was. Het is bij het verlaten van een café dat hij van een zekere Desplenter vernam dat Callens dood was. Loosvelt begaf zich onmiddellijk naar de Rollegemstraat. De veldwachter Aloïs Brasseur(7) en de gendarmen waren al ter plaatse.
De heer de la Croix voegde eraan toe dat het een stevig alibi was. Boer Callens en de kasteelheer stonden in goede verstandhouding met elkaar. Op het platteland waar men gemakkelijk wild stroopte, had een veldwachter voortdurend vijanden. Wildstropers waren een categorie waarmee de champetter soms last had. In de regio van Sint-Anna waren er bossen en die vormden een ideaal schuiloord voor wildstroperij.(8)
Een andere hypothese kwam nog de kop opsteken. Callens had de reputatie gemakkelijk wild te schieten. Misschien kon hij een andere wildstroper tegen het lijf gelopen hebben. Ze konden samen wat gewandeld hebben. De andere wandelde misschien rechts van de boer, met het geweer onder de rechterarm en kon zo de haan onvrijwillig overgehaald hebben met de loop tegen de borst van Callens. De “onvrijwillige” moordenaar kon dan gevlucht zijn. Menig persoon deelde die hypothese. Een van de buren, Theophile Haemers had een geweerschot gehoord, maar niets gezien.
Een mysterieus geval: de munitie gevonden op het lijk was totaal verschillend van de patronen gebruikt door de jachtwachter.
De veldwachter Aloïs Brasseur werd gewaarschuwd rond 7u. in de morgen. De gendarmen en het parket van Kortrijk werden telefonisch op de hoogte gebracht, alsook burgemeester Baron Emmanuel de Bethune.
Er was bloed uit de mond gestroomd, het jasje was ter hoogte van de tweede rib aan de rechterzijde doorboord en een bloedvlek verraadde een dodelijk schot. Na de vaststellingen door dokter Arthur Vanneste(9) werd het lichaam naar het lijkenhuis van het rustoord in de Kloosterstraat getransporteerd.
Het parket van Kortrijk, vertegenwoordigd door substituut Verschaeve, onderzoeksrechter Soudan, griffier David en de wetsdokters Peel en Peeters, kwam per rijtuig naar het rustoord. Iedereen moet weten dat het gerecht toen nog zo rap niet werkte als nu. Van daar trokken ze naar de hoeve Callens en naar de misdaadplaats. De buren en de bewoners van de hoeve werden zeer lang ondervraagd.
Een belangrijk detail betreffende het exacte uur van het drama werd naar voor gebracht door mevrouw Emiel Petit . Haar man was boever in het krankzinnigengesticht in Sint-Anna. Zij had een geweerschot gehoord zaterdagmorgen rond 4 ½ u. Dus bij deze werd geconcludeerd dat het slachtoffer om dat uur gedood werd.
De begrafenis geleid door onderpastoor Henri Eeuwaert had plaats op 7 juli 1908 : het kerkelijk overlijdensregister noteerde :” Camillus Callens obiit interfectus (vermoord) 5 hora mane….”
In feite gaf men de jachtwachter de schuld van de misdaad , maar onomstotelijke bewijzen of getuigenverklaringen ontbraken. De omstandigheden van het drama bleven onbekend.
(1)Smokkelpotstraat: van de Marksestraat tot de Torkonjestraat. In de 19e eeuw werd de kant van Marke buurtweg nr.5 of Rollegemstraat genaamd.Vanaf 13 maart 1981 werd het Smokkelpotstraat ( Duizend Kortrijkse Straten van E. Van Hoonacker). Camiel Callens woonde in de Rollegemstraat nr.1. Gezien talrijke Callens op Marke woonden, geef ik wat meer duidelijkheid omtrent de identiteit van Camiel: hij was de zoon van André en Cordula Vanslambrouck.
(2)De Smokkelpot was een herberg die in de 18e eeuw op de noordhoek van de Smokkelpotstraat- Sint-Anna stond. Werd hier gebruikt als toponiem.
(3)Volgens de Popp-kaart (1852) van Kortrijk was het kasteel van Sint-Anna, gelegen in de Nieuwe Elleboogstraat, eigendom van Aimabel de la Croix. In 1895 kwam Paul Pierre de la Croix –Marie de Bethune er wonen. Paul Pierre de la Croix (°Kortrijk 1853 – Auray 1940) was de zoon van Paul Antoine en Jeannette Simillon. Hij trouwde te Aalst in 1894 met Marie-Thérèse de Bethune (°Aalst 1875 – Ukkel 1960),dochter van Paul Valéry de Bethune en Adélaïde Eliaert.
Marie-Thérèse de Bethune was in 14-18 politiek gevangene, als vrijwillig lid van de militaire inlichtingendienst bij de geallieerden.
Het oorlogsdagboek van Jean Verhoye :” Maandag 16 april 1917: …naar we vernemen wordt de la Croix-de Bethune aangehouden door de Duitschers, waarom??? De germanen liggen weer met de spionagekoorts, ’t is belachelijk..”
(4)”Den Brandel” was gelegen op de Pottelberg, waar nu de bakkerij “Libbrecht” gevestigd is. Carolus Allackere (° Alveringem ) overleed op 68 jarige leeftijd te Marke op 1 november 1885.Hij was weduwnaar van Maria-Anna Minne (° Heule 1804+ Marke 1875) en echtgenoot van Constantia Minne( ° Heule 1846).
(5) “In de Keizer” was een café gelegen op de westhoek van de Keizerstraat en de Torkonjestraat. Michel Vandenbogaerde kocht in 1935 het café aan brouwer Cyriel De Brabandere en herdoopte het in “Au Pré Vert”.
(6)Het krankzinnigengesticht in Sint-Anna werd opgericht door kanunnik Maes in 1833. In 1927 werden de geesteszieken naar Ieper overgebracht .
7)Aloïs Brasseur( Marke 1844- Marke 1907) volgde in 1877 Eugène Delporte op als veldwachter. Zijn zoon Aloïs Brasseur (Marke 1878 – Marke 1951) volgde hem op in 1908 tot zijn ontslagname in 1941.
(8) In de hoek Lampestraat en Smokkelpotstraat lag het gekende “Besloten Bos”, dat in 1908 meer dan 5ha besloeg. Het bos eigendom van de familie de la Croix werd volledig door plunderaars uitgeroeid tussen 21 en 25 januari 1945.
(9)Arthur Vanneste (°Kortrijk 1878 – Marke 1964), kwam zich in 1904 als eerste dokter te Marke vestigen.
De boeken leren ons dat de fiets met groot en klein wiel in 1888 uit het beeld verdween en van dan af zijn huidige gedaante aannam. Paul Debrabandere noteerde dat er in 1890 in Kortrijk ten hoogste 20 fietsers waren, maar in 1894 en 1895 telde men al respectievelijk 80 en 208 fietsen.(1) Het fietsentijdperk was aangebroken en in vele steden en dorpen zagen wielrijders- of veloclubs het daglicht.
De wielrijdersgilde St. Catherine werd gesticht op 4 augustus 1896. Zij vestigde haar lokaal in café “In de Belle Vue” op Markeplaats bij Bruno Cagnie (Izegem 1835-Marke 1901), onder het voorzitterschap van Baron Emmanuel de Bethune (2).
Ik geef het woord aan het verslagboek:” Er is te Marcke eene maatschappij ingericht voor doel hebbende , de belangen der wielrijders te verdedigen, en hun vermakelijkheden te verschaffen. De maatschappij bestaat uit werkende en ereleden. De ereleden betalen eene jaarlijksche jeunste van vijf franken, zij hebben vrijen toegang tot al de feesten door de gilde gehouden en worden uitgenodigd tot de patroonmisse. De werkende leden moeten aan de volgende voorwaarden beantwoorden: 1/ inwoners zijn van de gemeente of in de naaste buurt wonen 2/gelot hebben of van de toelating van hunne ouders kunnen bewijzen 3/onberispelijk van gedrag zijn 4/ een wielpeerd (3) bezitten en de lasten er voor betaald hebben 5/ zich op voorhand onderwerpen aan de keure en aan alle latere wettige beslissingen.Het bestuur beslist of het voorgedragen lid mag aangenomen zijn of als het in de vergadering aan de stemmen zal onderworpen zijn.”
De intredende leden betaalden een inkomgeld van drie franken. De jaarlijkse bijdrage der werkende leden was een frank. Zij die weigerden hun jaarlijkse toelage of hun boeten te betalen, waren aanzien als ontslaggevend. De leden die nadeel toebrachten aan de maatschappij of aan haar goede naam en faam, door woorden of daden, werden uit de gilde gesloten. De klachten moesten uiteraard gegrond zijn.Het bestuur bestond uit een voorzitter, een ondervoorzitter en drie raadsleden. Het bestuur nam ook een schrijver en een penningmeester onder de leden. Zij mochten terzelfder tijd deel uitmaken van het bestuur. De voorzitter gaf bevelen aan de gildeknaap. Leden die afwezig waren op vergaderingen werden beboet ; zij werden genoteerd door de penningmeester. Dat gold ook voor telaatkomers. De gewone vergaderingen hadden altijd plaats de tweede dinsdag van iedere maand om 20 ½ u. in mei,juni,juli,augustus en september, om 19 ½ u. in maart, april en oktober, om 18 ½ u. in november, december ,januari en februari. Onmiddellijk na aflezen van het verslag werden de aanwezigheden der leden opgenomen. De boete voor de afwezige leden bedroeg 25 centiemen en voor het bestuur 50 centiemen. Het lid dat binnenkwam na de naamafroeping betaalde onmiddellijk 10 centiemen. Alle verwijten en twisten onder de leden, alle geestelijke, politieke of persoonlijke redetwisten werden op straffe van 25 centiemen boete , na vermaning door de voorzitter opgelegd. Na toepassing van de boete mocht de voorzitter de berispte gildeman de zitting doen verlaten. De aanvaarding of de uitsluiting van de leden werd gestemd door de 2/3 van de aanwezige leden. De patroondag (25 november) werd gevierd door het bijwonen van een mis . De mis was verplichtend, bij verzuiming werd een boete van 25 centiemen opgelegd. De vergadering die er op volgde was eveneens verplichtend aan dezelfde voorwaarden. Op die dag hadden ook de kiezing van het bestuur en de aanstelling van de gildeknaap plaats. Wanneer de gilde een uitstap deed werd op voorhand het uur van vertrek, hoeveel tijd langs de weg besteed zou worden en het uur van terugkeer vastgelegd. Het lid dat de reisleider durfde verlaten, hetzij door te snel rijden, hetzij door achter te blijven, hetzij door een andere weg in te slaan, hetzij niet op tijd op de vergaderplaats te zijn, kreeg een boete van 25 centiemen. De maandelijkse vergaderingen werden gehouden beurtelings bij ieder lid dat café hield. Het was de gildeknaap die het geld inzamelde. Jaarlijks werd hij van zijn bediening ontslagen en kon hij herkozen worden. De leden waren verzocht zoveel mogelijk een grijslaken kleding aan te trekken. De “klak” (pet) met het kenteken van de gilde was verplichtend. De klak vertoonde ook een rode band (4) .De gilde kon niet ontbonden worden zolang drie leden er deel van uitmaakten.
Besluit van 13 april 1897: de leden waarvan de vader of broer uit hetzelfde gezin deelmaakt van de gilde, moesten maar half geld betalen tijdens het jaar van hun aanvaarding.
Besluit van 25 augustus 1898: aan de leden die in het huwelijk traden werd een bloemtuil geschonken. Daarvoor betaalde ieder lid telkens 20 centiemen.
Besluit van 14 augustus 1900: de leden die deelnamen aan een uitstap naar een vreemd feest werden telkens van een boete ontslagen.
Hierbij de lijst van de leden van het eerste uur ( met het beroep op het moment van de inschrijving):
Baron Emmanuel de Bethune voorzitter
Cyriel De Brabandere brouwer ondervoorzitter
Polydore Lepere kleermaker raadslid (werd op 14 november
1899 uitgesloten en herkozen
Als lid op 9 oktober 1900)
Cyrille Brasseur vlashandelaar raadslid (uitgetreden in 1903
vervangen door Constant
Vandorpe en weer lid in 1911
Oscar Van Belleghem landbouwer raadslid
Baron François de Bethune advocaat raadslid
Constant Vandorpe vlashandelaar
Jules Vannieuwenhuyze vlashandelaar
Odile Callewaert vlashandelaar
Pieter(Petrus) Theys bureelbediende
Aloïs Vandenweghe metselaarsbaas
Emiel Vandenweghe metselaarsbaas
Edouard Haemers metselaar
Leopold (Paul) Vandenberghe aannemer-timmerwerken
Jules Vandenberghe aannemer-timmerwerken
Jules Saint-Guilain kleermaker
Charles-Louis Lannoo aannemer-timmerwerken
Theophiel Cagnie beenhouwer
Richard Glorieux landbouwer - molenaar
Alphonse De Brabandere landbouwer
Valère Dewilde (5) smid
Karel Dewilde (5) smid
Gustaaf Dermaux aannemer -schilderwerken
Aloïs Brasseur (sr) veldwachter (van 1877 tot 1907)
Hector Casteleyn vlashandelaar
Camiel Verroken caféhouder
Aloïs Lefebvre landbouwer
Gustaaf Vandaele aannemer -schilderwerken
Theophile D’Haene haarkapper
Maurice Glorieux landbouwer
Pieter (Petrus) Vanoverberghe baanwachter
Aloïs Ostyn inpakker
Achille Dumortier vlashandelaar
Joseph Everaert vlashandelaar
Petrus Lefever vlashandelaar
Valère Lauwers smid
Arthur Tack vlashandelaar
Aloïs Brasseur (jr) vlashandelaar ( veldwachter van 1908
Tot 1941)
Cyriel Ameye vlashandelaar
Achille Ghekiere landbouwer
Henri Delcour landbouwer
Philemond Chanterie plafonneerder ( was ook fietsenhersteller)
Cyriel Vanackere metselaarsbaas
Constant Billiet vlashandelaar
Eduard Vanfleteren vlashandelaar
Jules Dekimpe vlashandelaar
De ereleden waren : Barones de Bethune- de Ghellinck d’Elseghem
Baron François de Bethune 5fr.
Oscar Van Belleghem 3fr.
Wij overlopen even de cafés waar regelmatig vergaderingen werden gehouden. Voor Cyriel De Brabandere, brouwer, was dat natuurlijk “koekenbak”, want vele van die cafés waren zijn eigendom en hoe groter de verkoop, hoe….
Op de stichtingsvergadering van 4 augustus 1896 werden Petrus Theys en Emiel Vandenweghe respectievelijk tot schrijver en schatbewaarder gekozen. Een voorstel voor de feesten ter gelegenheid van de kermis werd uitgesteld. De allereerste uitstap was de deelname door een afdeling aan de feesten op 9 augustus in Bissegem. Er werd toen ook besloten het hulpgeld voor de kermisfeesten te sparen voor het patroonfeest van 25 november. Het eerste patroonfeest – en dat zou ieder jaar op 25 november en met dezelfde normen gebeuren- begon met een mis om 7u., daarna vergadering in het “gildhuis” en ’s avonds om 19u. een souper.
Op 28 november werd door de voorzitter een ringsteking, een klassieker in de wielrijdersgilden, gegeven: Alfons en Cyriel De Brabandere kaapten de eerste prijzen weg. Dan volgde gewoonlijk een “hespe-avond” en de prijsuitdeling.
In de vergadering in café “De Prins” van 13 april 1897 werd gesproken over de aansluiting bij de “Ligue Vélocipédique Belge”, doch dat werd verdaagd tot verder onderzoek. Op 19 april werd beslist de maten van de “klakken” (petten) te nemen.
Op 16 mei trokken onze mannen naar de feesten in Lauwe en er werd besloten de feesten op de wijk “Oostenrijk” in Marke bij te wonen.
In “Hendrik Conscience” werden Camiel Verroken, Aloïs Lefevre en Gustaaf Vandaele leden.
Op 10 augustus werden in het lokaal volgende beslissingen genomen:
1/ er zal 20fr. uit de kas der gilde gegeven worden voor twee velofeesten aan de “Prinsenhoek” en aan de Markebeke.
In september werd Pieter (Petrus) Vanoverberghe als lid aanvaard. Er werd een uitstap belegd naar Heule-Watermolen. De patroondagviering in 1897 zag er als volgt uit: om 7 ½ u. mis, daarna vergadering in het lokaal en om 14u. uitstap naar Deerlijk en Vichte , ’s avonds om 20u. algemene vergadering en souper in het lokaal. Om er een zware maag van te krijgen! Aloïs Ostyn werd als nieuw lid aangeworven. Op 28 november werd een prijskamp uitgeschreven door Baron François : Maurice Glorieux won de ringsteking , Valère Dewilde won de wedstrijd “voor tertraagst” en Gustaaf Vandaele won de “raapkoers”.Gedurende dat jaar werden verscheidene uitstapjes gedaan naar velofeesten op andere gemeenten : Zwevegem, St. Lodewijk-Deerlijk en Bissegem, waar mooie prijzen behaald werden. In Bissegem werd ook nog deelgenomen aan de vaandelwijding van de wielrijdersgilde. En in het verlopen jaar werd wel feest gevierd op de plaatselijke kermis. Er werd tweemaal deelgenomen aan een stoet: 1/ het bezoek op 10 juli van Mgr. Waffelaert, bisschop van Brugge, ter gelegenheid van het vormsel 2/ op 8 september ter gelegenheid van de blijde intrede van Baron François de Bethune- Hayoit de Termicourt bij de terugkeer uit huwelijksreis(huwelijk te Leuven op 14 juli 1897).
In zitting van 11 januari 1898 werd in “De Prins” geklaagd over de ziekelijke toestand van de gilde. Er waren toen maar drie leden tegenwoordig.
Op donderdag 14 april onthaalde de voorzitter het gezelschap in Oostrozebeke op een lekker stuk hesp en ’s avonds op een prachtig eetmaal. De leden woonden een luisterlijk concert bij, voorgedragen door de zeer gekende toneelmaatschappij van die gemeente. De terugreis naar Marke werd slechts ’s anderendaags aangevat.
Op 19 mei was men present op de inhuldiging van het vaandel van de maatschappij van Moen. Achille Dumortier werd lid.
Op 24 juli werd beslist om het artikel betreffende het beboeten strenger toe te passen; geen redens, tenzij ziekte, werden aanvaard. De knecht kreeg een loon van 10 % op de jaargelden en 20% op de ingehaalde boeten. In de namiddag werd een uitstap gedaan naar een ringsteking in Lauwe. In augustus werd Joseph Everaert als lid aanvaard. Baron Emmanuel de Bethune trad op 1 september in het huwelijk. Nog in september werd Petrus Lefever lid.
Op 9 oktober nam de gilde ook deel in Kortrijk aan de herdenking van de Markse slachtoffers van de Boerenkrijg . Daar ontving de gilde haar eerste eremetaal.Valère Lauwers werd als lid aanvaard.
De leden kwamen massaal opdagen op 16 oktober 1898, met versierde fietsen, om deel te nemen aan de stoet van de blijde intrede van voorzitter Baron Emmanuel de Bethune en Joséphine de Ghellinck d’Elseghem, na hun huwelijksreis. Er werd ook beslist mee te draaien op zondag 30 oktober in de praalstoet in Oostrozebeke, waar de voorzitter in ruil een lekker souper aanbood. Arthur Tack vervoegde de gilde.
Het werd een va-et-vient van leden: er werden nieuwe leden aanvaard, anderen namen ontslag.Anderen kwamen terug!(6)
In 1899 werd door de voorzitter, uit erkentelijkheid voor de eer hem bewezen bij zijn blijde intrede, een vaandel geschonken. De schoonheid van het vaandel overtrof alle verwachtingen. Theophiel Cagnie en Valère Dewilde werden respectievelijk als eerste en tweede vaandeldrager gekozen. Op de velofeesten van Geluwe behaalde de gilde de eerste prijs voor vaandels. Het vaandel moest gewijd en ingehuldigd worden. Op maandag 22 mei (2e Sinksen) werd om 14 u. vergaderd aan “In de Belle Vue”en vandaar trok de stoet naar het kasteel om het vaandel af te halen. Een groot feest werd daarvoor geschikt, maar de weermaker stak er een stokje voor, de sluizen werden geopend en men moest zich tevreden stellen met de inzegening in de kerk. Er werd ook deelgenomen, op kermiszondag 3 september, aan de optocht ter herdenking van de Boerenkrijg. Daar werd een derde eremetaal ontvangen.
In april 1899 werd een ringsteking gehouden langs de Markestraat, met start aan café “De Haan” en aankomst aan café “De Vlasboot”. De velofeesten van 29 juli (St. Pietersdag) brachten ,niettegenstaande het mooi weer, weinig volk op de been en ook weinig deelnemers ; heel schadelijk voor de gildekas en voor de cafés. Aloïs Brasseur (veldwachter)werd met algemeenheid van stemmen aanvaard als lid. Dinsdag 15 augustus werd een uitstap naar Kuurne.
In café “De Haan” werd Polydore Lepere, door overtreding van het reglement, uitgesloten met 19 stemmen tegen 5 stemmen en 4 nietige. Arthur Tack werd bestuurslid in vervanging van Polydore Lepere.(er is geen reden gemeld)
In januari 1900 werd Cyrille Ameye lid. Drie nieuwe leden kwamen er zich bijvoegen in juli : Philemond Chanterie, Cyrille Vanackere en Henri Delcour. In 1900 werd Baron Emmanuel de Bethune burgemeester van Marke, de gilde was aanwezig op de inhuldiging van donderdag 14 juni ( zie foto : genomen vanaf IJzerpoort in de richting van Bissegem). Op 9 oktober werd Polydore Lepere mits algemene stemming weer aanvaard als lid.
In november kwamen twee nieuwe leden de groep versterken: Constant Billiet en Eduard Vanfleteren.
Op het patroonfeest van 25 november werd Aloïs Vandenweghe bestuurslid gekozen in vervanging van Cyrille Brasseur en Jules Dekimpe werd aanvaard als lid.
Het was ook het jaar van het overlijden van Joseph Everaert.
Op zondag 1 september 1901 organiseerde de wielrijdersgilde een groot feest , waar tal van premies en eremetalen te winnen waren. Deerlijk kwam met het grootste aantal leden. Meulebeke was de verstgelegen maatschappij en Aalbeke had het mooiste vaandel. In oktober verhuisde het lokaal, samen met de uitbater Theophile Cagnie ( zoon van Bruno ) naar café “De Beenhouwerij” in de Kerkstraat. De schrijver van de gilde Petrus Theys overleed in november op jonge leeftijd (24j.).
In januari 1902 werd Cyrille Brasseur gekozen als bestuurslid in vervanging van uittredend lid Cyriel De Brabandere. Arthur Tack werd ondervoorzitter.
Gustaaf Dermaux werd tot opvolger van Petrus Theys gekozen.
In mei uitstap naar Westrozebeke waar de tweede prijs voor het mooiste vaandel gewonnen werd.Op zondag 28 september kreeg de gilde in Wannegem (Lede) een prijs van 15fr. voor de verstgelegen maatschappij die er aanwezig was. Er werd een diner aangeboden door de voorzitter. Het jaar was verlopen met het verlies van Theophiel D’Haene.
Op het patroonfeest werd Polydore Lepere gekozen tot voorzitter in vervanging van Baron Emmanuel de Bethune, die gekozen werd tot erevoorzitter. De nieuwe voorzitter gaf een souper in zijn huis café “Hendrik Conscience”.
In mei volgde een uitstap naar Menen, waar 5fr. gewonnen werd ,alsook slecht weer. In september richting Harelbeke.
Er werd een verlies van drie leden genoteerd: Aloïs Brasseur,Philemond Chanterie en Cyrille Brasseur. Maar een nieuw lid kwam bij: Remi Theys (zoon van “De Prins”). Op 2 augustus werd het vaandel van de wielrijdersgilde van Rollegem ingehuldigd, daar werd ook deelgenomen aan de ringsteking.
In 1903 werd niets belangrijks opgetekend, buiten de aanvaarding van Jan Blondeel , Leopold Leurent en Camiel Osselaere als nieuw leden.
Op 27 september werd in Kortrijk deelgenomen aan het feest der “Gulden Sporen”. Twee nieuwe leden die de gilde vergezeld hadden moesten geen toegangsgeld betalen: Emiel Vlieghe en Jean Baptist Gallant.
In 1905 kwamen zeven nieuwe leden aanfietsen: Emiel Boussier,Henri Vander Heeren, Eduard Vanfleteren,Cyriel Vandermeersch, Achiel Ghekiere, Arthur Vanneste en Henri Delcour-Declercq.
In 1906 werd niets merkwaardigs genoteerd.
In 1907 zag het bestuur er als volgt uit:
Voorzitter : Baron Emmanuel de Bethune
Ondervoorzitter : Polydore Lepere
Raadsleden : Cyriel De Brabandere – Arthur Tack – Constant Vandorpe .
Ze hadden twee “trompetten” onder hun dienst: Jean Baptist Gallant en Emiel Boussier.
Op 17 april 1908 werd naar Roubaix gereden. Daar behaalde men de derde prijs voor het vaandel. E. Blauwblomme en Jules Vanhoutte verschijnen als nieuwe leden op het appel. Op 24 mei was een groots wielrijdersfeest met talrijke groepen (zie afbeelding).
In 1909 werd Gaston Moreels lid.
In Zwevegem werden mooie premies gewonnen , zowel in de voormiddag als in de namiddag. Op 21 juli was iedereen aanwezig op de begrafenis van voorzitter Baron Emmanuel de Bethune. In augustus werd een uitstap geprogrammeerd naar Bellegem, waar mooie prijzen werden gewonnen. Baron François de Bethune kreeg het erevoorzitterschap, Polydore Lepere werd voorzitter, Arthur Tack ondervoorzitter, en Arthur Vanneste, Cyriel De Brabandere en Constant Vandorpe werden raadsleden.
Vier nieuwe leden komen bij: Arthur Ghyselinck,Arthur Verfaille,Jules Theys, Philemond Chanterie. Ernest Ghyselinck, broer van Arthur en lid van de gilde overleed.
Het valt op dat sommige leden voor de tweede maal lid werden, zonder dat hun uittreding genoteerd werd. Sommige namen komen ook plots opduiken zonder dat het lidmaatschap genoteerd werd in het verslagboek. Regelmatig werden prijzen gewonnen voor mooiste klakken, mooiste vaandel en het meeste aantal deelnemers.
Op 10 januari 1910 was er feest bij de inhuldiging van Baron Fançois de Bethune als burgemeester van de gemeente (zie afbeelding).
Drie verplichte uitstappen stonden op het programma : op 4 juni naar Heist, op 23 juli naar Ingelmunster en op 3 augustus naar Roubaix. Telkens werden prijzen behaald. Op 9 september had de wijding plaats van een nieuw vaandel, geschonken door erevoorzitter Baron François de Bethune. Op de uitstap naar Wevelgem op 17 september werden de nieuwe leden François Depaepe en Georges Blomme verwelkomd.
In 1912 zijn uitstappen gemeld naar Kuurne en Bellegem.
In 1913 werd in Kooigem 5fr. bekomen voor de “klakken” (petten). Op 22 juli trok de gilde naar de wereldtentoonstelling in Gent, waar 20fr. prijs en een medaille ontvangen werd. Twee nieuwe leden kwamen in versterking: Cyrille Brasseur en Achiel Nuttin.
De oorlog kwam werkelijk roet in het eten gooien. Dat de wielrijdersgilde in verplichte staking ging moet niet gezegd worden. De Duitsers eisten immers de fietsen op. Het was vooral de “Deutsche Wache” die daarmee belast was. Die wacht was gelogeerd in de Statiestraat (Michel Van de Wielestraat). Toen mijn grootouders dat huis kwamen bewonen in 1919, werden bij het schoonmaken van de tuin honderden fietsplaten (1914 tot 17) gevonden.
In 1920 werd Baron Jean de Bethune lid. Bij een bezoek op 26 september aan het kasteel door enkele leden werd een foto genomen samen met het nieuwe lid Baron Jean.
In 1921 werden Remi Bekaert en Arthur Vandenberghe gekozen als lid.
Op 26 juni verhuisde het lokaal (“gildhuis”) naar café “Au Jardin Botanique”. Nieuwe leden kwamen bij: Gustaaf Lannoo, Gustaaf Delabie en Urbain Vandaele.
Uitstappen naar Wevelgem en Ingelmunster, waar prijzen ontvangen werden voor het vaandel.
Het bestuur: erevoorzitter: Baron François de Bethune
voorzitter : Ferdinand Glorieux
ondervoorzitter: Cyriel Vandermeersch
raadsleden: Cyriel De Brabandere – Arthur Vanneste – Remi
Duhem – Emiel Vlieghe .
schatbewaarder : Emiel Vandenweghe
schrijver : Gustaaf Dermaux
Er werd overgegaan tot het aanvaarden van 4 nieuwe leden: Georges Dermaux,Aurel Theys, Julien Derdeyn en Daniël Brasseur.
In 1922 werd Cyriel De Brabandere ingehuldigd als burgemeester van Marke ( zie foto: in de Kerkstraat).Er werden uitstappen gedaan naar Lauwe, Menen en Bissegem. Dokter Arthur Vanneste verlaat de gilde.
In 1923 telde de velogilde al 64 leden. Het aantal leden schommelde voortdurend door intreden en uittreden.Uitstappen werden gedaan naar Roubaix, Rekkem, Lauwe en Heist waar telkens prijzen werden veroverd voor het vaandel en voor het aantal. De gilde vereerde ook haar aanwezigheid op het turnfeest en op de herbegrafenis van de gesneuvelde Albert Vanackere, zoon van lid Cyriel Vanackere, waar een kroon gegeven werd. Op 21 augustus werd een bloemtuil geschonken aan Barones Marie de Bethune, zuster van Baron Jean, ter gelegenheid van haar huwelijk op 23 augustus met Jacques Ouvrard de Linière. Op 7 september konden de wielrijders niet ontbreken op de inhuldiging van het monument van de gesneuvelden.
In 1924 werden drie verplichte uitstappen gedaan naar Zwevegem, Bissegem en Bellegem. Vier leden gaven hun ontslag : Jerome St. Guilain,Henri Duhem,Arthur Vannieuwenhuyze en Urbain Vandaele. Er kwamen echter vier nieuwe leden bij: Remi Delabie, Remi Claerbout, Julien Sergeant en Julien Buyck.
Er waren in 1925 uitstappen naar Kuurne, Hulste, Helkijn en Bossuyt, waar prijzen in de wacht gesleept werden voor het vaandel, de “klakken” en de trompetten. Toen telde de vereniging 83 leden, waarvan 20 muzikanten.
Melding werd gedaan in 1926 van het overlijden van Petrus Lefever. Op het programma stonden de uitstappen naar Harelbeke,Menen en St. Kruis. Gustaaf Dermaux werd gevierd als 25 jaar schrijver van St. Catherine.
Het jaar 1927 dan: drie verplichte uitstappen werden voorgeschoteld: Beveren-Leie, Kuurne en Pottelberg. Een nieuw lid werd aanvaard: Nestor Deprez.
Verslag van het jaar 1928: het jaar was begonnen met de aanvaarding van Jules Holvoet. Uitstappen werden beraamd naar Aalbeke en Menen. Op 13 mei 1928 vergezelde de gilde Albert Van Overschelde op zijn inhuldiging als pastoor van Marke.(7)
Op 15 augustus was de gilde verheugd de intrede van het echtpaar Baron Jean de Bethune- Marie de Vinck te vieren, met versierde fietsen. Op het kasteel werd een bloemtuil aangeboden. Op 20 juli kwam het droevig nieuws dat Gustaaf Dermaux, een der stichters en oudste leden, met meer dan 25 jaren dienst als schrijver, overleden was.
Op 2 december werd door de voorzitter volgende wijzigingen aan het reglement voorgelegd: 1/ afschaffing van de boeten 2/ verhoging van de bijdrage naar 10fr. per jaar 3/premies toegekend aan de leden 1fr. voor het bijwonen van elke verplichte uitstap, 50 centiemen voor het bijwonen van elke verplichte vergadering. Een nieuw lid werd aanvaard: Benoit Cocquyt.
Op 2 juni 1929 werd een uitstap naar Bellegem gedaan en niettegenstaande het zeer slechte weer waren er toch 37 leden aanwezig. Er werd ook een propaganda-uitstap gedaan naar Dikkebus en ook het feest op het gehucht “Soetens Molen” in Kortrijk werd opgeluisterd. Maar over deze twee reizen mocht niet gestoeft worden, gezien het klein aantal deelnemers.
Op 1 december 1929 werd spelend lid André Theys aanvaard in de raad. Er werd toen ook beslist een diner te geven op het patroonfeest in plaats van een souper.
Nestor Deprez werd aangewezen als vaandeldrager
In 1930 ging een tamelijk groot aantal naar Wortegem. In Zwevegem was bijzonderlijk veel geld te verdienen en 42 leden waren in de stoet aanwezig. In augustus werd de gilde met een aantal leden naar Heist gevoerd. Wat hier diende aangehaald is dat Gustaaf Lannoo gratis zijn vrachtauto met chauffeur ter beschikking stelde voor het vervoer. Op 7 september nam de veloclub ook deel aan de “Eeuwfeesten” op de gemeente. Een lid gaf zijn ontslag : Gustaaf Theys.
Op het patroonfeest werd Ilonné Malfait aanvaard als trommelaar, AndréDerdeyn , Jozef Creupelandt en Daniël Vandenberghe kwamen bij als leden.
Intussen waren Camiel Holvoet, Jules Vanlandeghem en Octaaf Gillis ook sinds enkele jaren leden.
Op 28 juni 1931 had de veloclub van Marke de eer het ‘bondsfeest’ te mogen organiseren. Hierbij kwam ook de viering van het 35 jarig bestaan. Het was een echte zomerdag , waarbij 17 vreemde maatschappijen hun beste beentje voorzetten. Er werden voor 2500fr. prijzen uitgeloofd.
Op 2 augustus nam de gilde deel aan het feest ter gelegenheid van de inhuldiging van Jozef Lammens als pastoor van Marke.
Op 9 september overleed Philemond Grijspeerdt voorzitter van de W.V.W.B. (Westvlaamse Wielerbond). Een zeker aantal leden begeleidden hem tot het graf. Dit jaar werden weinig tot geen uitstappen gedaan. Gaston Decraene en André Vlieghe kwamen de groep vervoegen. Maar 4 leden verlieten de gilde: Jozef Moreels,Remi Claerbout, Jules Dekimpe en Remi Delabie.
Op 2e Sinksen van 1932 trok de gilde met 32 leden , altijd met de fiets, naar Roubaix. Het werd een dag die lang in het geheugen van iedereen gegrift bleef, want de terugreis was lang.(8) Er werden nog uitstappen genoteerd naar Wevelgem en Moeskroen.
Op 31 augustus was het verlies van Polydore Esquenet.
Op 2 september werd de gilde, die bestond uit 65 leden ,Koninklijk benoemd. Het was een belangrijke dag. Armand Vandenweghe, Gerard Blondeel en Albert Cagnie werden als leden aanvaard . Ieder lid werd afzonderlijk op foto vastgelegd. De kader met alle foto’s werd opgehangen in het lokaal.
In 1933, werden door de tijdsomstandigheden aan weinig wielrijdersfeesten deelgenomen.Iedere gilde die een wielrijdersfeest inrichtte moest immers over voldoende geld beschikken om premies voor te leggen. Wel werd een propaganda-uitstap gedaan naar de Kluisberg, waar geen groot geld te verdienen was. André Theys ontving een geschenk – door een bijdrage van 7f. elk – voor zijn behaalde prijs van uitmuntendheid aan de muziekacademie in Kortrijk.
In 1934 overleed Emiel Vandenweghe, sinds meer dan 25 jaar schatbewaarder van de gilde. Er werd een uitstap gedaan naar Lauwe en op maandag 3 september werd deelgenomen aan de huldiging van Mgr. Emiel Callewaert ( 50 jaar priester).
Jozef Craeynest verliet de gilde, maar Hugo Van Hauwaert en Jozef Brasseur kwamen aansluiten.
1935 werd gekenmerkt door het ontbreken van uitstappen. Baron François de Bethune werd gehuldigd in Kortrijk, voor zijn bewezen diensten als 25 jaar erevoorzitter van de Westvlaamse Wielerbond. De wielrijdersbond St. Catherine vierde hem ook op de patroondag in het lokaal en schonk hem een blijvend aandenken. Ik kon spijtig genoeg niet vernemen wat het geschenk inhield.s
“…als raadslid bij de stichting van onze gilde, den 4 oogst 1896, hebt gij, van stonden aan en bij iedere gelegenheid, de belangen der maatschappij behartigd. Als erevoorzitter gekozen in 1910 hebt gij in die lange reeks van jaren, al de harten voor u gewonnen. In het bestuur van onze gilde zijt gij de wijze raadsman….bidden wij u het aandenken te willen aanvaarden….het zal u een blijvende herinnering zijn aan de wielrijdersgilde van Marcke….”
In 1936 was niets bijzonders te melden, buiten het diner op de patroondag en het bezoek aan enkele leden- caféhouders.
In 1937 was er van uitstappen geen sprake. De Westvlaamse Wielerbond scheen dood en begraven te zijn en de plaatselijke bond was ook tijdens het jaar heel kalm. Alleen op de patroondag was wat actie te bespeuren in de vorm van een kaart- en biljartprijskamp.
1938 begon slecht want een vast en reeds lang gevestigd lid Gustaaf Lannoo was heengegaan en op 1 november overleed erevoorzitter Baron François de Bethune.Het werd een feestmaal in mineur op de patroondag.
1939 was het jaar van de mobilisatie en het patroonfeest werd gevierd in de grootste kalmte. Gelijk ieder jaar een hoogmis met bijzonder memento voor de overleden leden. Er was vergadering in het lokaal , maar geen diner. Om 16u. was er een kaart- en biljartprijskamp. Erevoorzitter Baron Jean de Bethune schonk hiervoor 100fr.
De tweede wereldoorlog dwarsboomde de activiteiten van de wielrijdersgilde. In 1945 kwam de gilde weer boven water. Na een misviering werd een noenmaal genuttigd en men besliste maar in de namiddag een kaartprijskamp te geven, maar die kende geen succes .
Het was gedaan met de uitstappen . Slechts de diners op St. Catherinedag zouden nog stand houden tot in 1950.
Als slotregel wil ik nog kwijt dat vele leden van de wielrijdersgilde St. Catherine later deel uitmaakten van de in 1907 gestichte fanfare St.-Jan. Hiervoor refereer ik naar het boek “90 jaar Fanfare St.-Jan in Marke “ van Filip Decock. 1997.
(1)In 1898 werd in Kortrijk de Véloclub Courtraisien gesticht en in 1899 de Vélo-club Dreyfus. De Algemeenen Arrondissements-Wielrijdersbond Kortrijk dateerde van 1902 ( Paul Debrabandere in “Het Kortrijkse Straatleven in de 20e eeuw, blz.47)
(2) Baron Emmanuel de Bethune (Gent 1869 – Marke 1909) was burgemeester van Oostrozebeke van 1895 tot 1899 en van Marke vanaf 1899 tot 1909.
Toen de veloclub St. Catherine gesticht werd, was Leopold Van Belleghem burgemeester in Marke. Hij overleed op 10 juni 1898 en was burgemeester sinds 1878.
(3)In de beginperiode kostte een fiets zo een 200 à 300fr. Dat was dan ook enkel voor de welgestelde burger en niet voor de gewone arbeider weggelegd. Vanaf 1910 zakte de prijs tot meer dan de helft en dat merkte men wel aan de ledenlijst. Polydore Benoot, zoon van onderwijzer Felix, startte in 1880 zijn werktuigkundig atelier in de Vagvuurstraat. In 1893 had hij een abonnement op het Nederlands tijdschrift “De Wielrijder” ( F. Decock). Daarop zou hij begonnen zijn met de verkoop en de herstellingen van fietsen en naaimachines van het merk “Dürkopp”. In de factuurboeken vinden wij de verkopen van fietsen “Dürkopp” (Bielefeld):aan Baron Emmanuel de Bethune in 1894, aan Charles Louis Lannoo in 1895 (350fr.), aan Gustaaf Dermaux en Aloïs Vandenweghe in 1896 (380fr.), ook aan Constant Vandorpe, enz… Aan de hand van de binnenkomende facturen blijkt dat Polydore er een aardig duitje aan verdiende, gezien hij rond de 100fr. per fiets betaalde.
(4)Tijdens de vergaderingen in 1902 en 1903 werd veel gepraat over de klakken. Waarschijnlijk werd het eerste hoofddeksel – zie foto van de inhuldiging van burgemeester Baron Emmanuel de Bethune in 1900 – vervangen door een nieuw, zo te zien op de foto van de inhuldiging van burgemeester Cyriel De Brabandere in 1922.
(5)In de factuurboeken van Karel, maar vooral van Valère Dewilde vinden we voornamelijk herstellingen van fietsen van leden van de veloclub: “ velo vermaakt in 1905 van Remi Claerbout. Pedalen vastgezet, een “speek” (spaak) ingestoken, velo vermaakt ; Emiel Vandenweghe: nieuwe soupape, een “speek” ingestoken, de velo gestopt…..( Iets dat 100 jaar later nog altijd kan gebeuren). De twee gebroeders hadden hun smidse in de Kerkstraat. Valère was werktuigkundig smid en werkte zelfs voor Polydore Benoot , als mekanieker aan de stoommachines.In 1906 moesten ze noodgedwongen het complex verlaten. In een brief gericht aan Baron Emmanuel de Bethune smeekten ze opdat hun pacht zou vernieuwd worden, maar tevergeefs.Het gebouw werd afgebroken in 1907. Ze verhuisden naar Lauwe en zetten er verder hun beroep voort.( zie ook “Heemkundig Kijkboek Marke “1982 M. en R. Faillie blz.62-63)
(6)Hiervoor refereer ik naar het fotoboek :”Marke,voor,tijdens en na de ‘Groote Oorlog’ Deel 3 “ van M. Faillie en F. Decock blz96. Op de foto staan leden, die in het verslagboek niet vermeld staan of van wie geen sprake is.
(7)Joseph Neirynck ( Lendelede 1882 –Marke 1943), directeur van de Tuilerie de Marcke-lez-Courtrai vóór Arthur Maenhout, nergens vermeld ,was ook lid van de veloclub. In 1929 schreef Joseph, in naam van enkele clubleden, een brief naar erevoorzitter Baron François, waarbij hij waarschuwde voor het onweder dat de maatschappijen bedreigde. De boosdoener was de Vlaamse Kring die probeerde de plaatselijke maatschappijen te dwingen om aan hun betogingen deel te nemen.Hij had het ook gemunt op pastoor Albert Van Overschelde, die zich “verbroederd” had met die mannen. De Vlaamse Kring moeide zich te veel.
Joseph Neirynck was ook medestichter op 31 januari 1931 van “Billard-Club Marcke”, de latere biljartclub St. Maurits ( R. Faillie).
(8)Aimé Verrue( Marke 1912 – Kortrijk1996):” Toen ik mij lid maakte bestond de veloclub St. Catherine al een hele tijd.Als kleine jongen ging ik al mee met mijn vader op de fiets (“buis”). Alle uitstappen deden de leden met de fiets. Er waren toen een 20-tal muzikanten, waaronder velen van de St. Jansfanfare. Op 2e Sinksendag gingen ze telkens naar Roubaix. Bij de terugkeer reed menig lid in de gracht. Soms werd ’s anderendaags op zoek gegaan naar muziekinstrumenten die verloren of achtergelaten werden langs de weg. Het lokaal was toen “Au Jardin Botanique” bij Remi Duhem.”
Louis Socquet werd in oktober 1918 , na zijn priesterwijding in mei , tot onderpastoor benoemd in Marke. Het was voor hem geen gemakkelijke taak om zich in te zetten midden de geestesverwarring, die er heerste na de eerste wereldoorlog. Doch hij kwam uit een lichting die er voor opgeleid was.De eerste wereldoorlog bracht grondige wijzigingen mee in de maatschappij.
Begin 1919 legde Socquet de eerste steen van de christen werkersorganisatie. Naast de sociale noodzakelijkheden stichtte hij vanuit de katholieke jongelingenvereniging (congregatie ) in 1920 een toneelafdeling (1) en in 1921 de harmonie "Hoger Op" en de turnkring "Voor Outer en Heerd". Bij het nagaan van de eerste toneelprogramma’s van 1922-23,konden we vaststellen dat de gemiddelde leeftijd van de toneelspelers rond de 20 jaar lag. De “Katholieke Kring” was de vaste stek van het gezelschap.Na de oorlog, in 1946, was het speelveld het zaaltje van het “Christen Werkersverbond”(in de volksmond “Den Bond”).(2)
Op zondag 29 oktober en zondag 5 november 1922 werd met de medewerking van de fanfare Sint Jan “De Gondelier der Dood” ,een geheimzinnig Venetiaans drama in drie bedrijven gespeeld: wij gaan er van uit dat wij hier te maken hadden met de spelers van het eerste uur. In die tijd waren vrouwen op het podium taboe, vooral in de parochiezalen. Ook de toneelstukken werden voor goedkeuring aan de proost, de onderpastoor in ons geval, voorgelegd.
Kostuums: het huis Maes in Tielt.
Kapping: het huis Robert Callewaert, Lange Steenstraat ,Kortrijk.
Omer Dejaegere (1903) Fiametto,de Gondelier der Dood
Maurice Holvoet (1900) Speranza,gezant van Padua
Michel Maes (1902) Andrea Morghese
Jozef Craeynest (1902) Iego Sparadozzi
Maurice Lefevre (1902) Zaccaria(Micaelo)
Arthur Vandenberghe(1898) Cocaroni,herbergier
Florent Sergeant(1905) Bambino,knecht
Achiel Desmet (1902) Del Nuova Broce,edelman
Marcel Benoit (1905) San Hieronymo,edelman
Maurice Derycke (1903) Axanio Parmezza,edelman
Gerard Mulie (1903) Carlotto, gondelier
Arthur Vanmaris (1905) Battista, gondelier
Aloïs Deganck (1904) Reginello, gondelier
Daarop volgde een klucht in één bedrijf “Oost-West, t’Huis Best”: een jongeling denkt dat het in Amerika allemaal suiker en zeem is, maar door allerhande tegenslagen komt hij weer naar België.
Arthur Vandenberghe Crispijn, knecht
Christophe Vandaele zangmeester
Urbain Vandaele barbier
Maurice Derycke geneesheer
Omer Dejaegere wapenmeester
Florent Sergeant bediende
Germain Vandaele bediende
Maurice Holvoet William Waters,hotelhouder
Jozef Craeynest Jan Dulhoofd,oom
Gerard Mulie Stefaan,neef
Plaatsen: gaanderij 3fr. en benedenzaal 2fr.
Jozef Craeynest en Germain Vandaele waren acteurs die ook hun diensten bewezen bij de “Ontwakende Jeugd”.
Op zondag 4 februari 1923 werd “Werkerseer”een drama in drie bedrijven voorgeschoteld . Van nu af werden de toneelfeesten opgeluisterd door de harmonie “Hoger Op”.
Kapping: het huis Robert Callewaert Kortrijk
Valeer Sergeant Roels,zwingelaar
Leopold Dufraimont Bert,zijn zoon
Amedée Desmet Dolf,zijn zoon
Maurice Decock Meersch,toeziener en handelaar
Jeroom Callewaert Gust,zijn zoon
Omer Dejaegere Vermeulen,vlaskoper
Camiel Duvilliers Klaas
Richard Dermaux de deurwaarder
Aloïs Deganck de veldwachter
Dan werd een boertige klucht in drie bedrijven gespeeld “ De Boeren van Oolen”:
Jeroom Callewaert Baas Biermans
Florent Sergeant Nelles,zijn knecht
Omer Dejaegere burgemeester
Arthur Vandenberghe garde champetter
Georges Demets Peerjan
Maurice Decock Wannes
Georges Duvilliers Koben
Richard Dermaux Tist
Leon Faillie 1e jager
Julien Demets 2e jager
Joseph Herman bode
Aloïs Deganck keizer
Georges Demets kleermaker
Plaatsen: boven 3fr. beneden: 1e rang 3fr. 2e rang 2fr.
Het toneelfeest van de zondagen 4 en 11 november 1923 : “Roode Kerstnacht”, een drama in vier bedrijven, uitgevoerd met Bretoense kostuums van het huis Maes in Tielt. Het speelt zich af in Bretagne in december 1793 tijdens de Franse Revolutie.
Een arm Bretoens gezin:
Maurice Decock Yann Coz,grootvader
Jerome Callewaert Lestrezec,vader
Nestor Dendooven Gabik,kind
Republikeinen:
Edmond Craeynest hoofdman
Michel Ferlin soldaat
Ignatius Desmet soldaat
Gerard Bossuyt soldaat
Leon Faillie soldaat
Bretoense Opstandelingen:
Omer Dejaegere Boishardy,kapitein
Gerard Mulie Barbe d’Or,luitenant
Jozef Craeynest Penn du,luitenant
Louis Dalle Hervé Garin,vluchteling
Florent Sergeant Le Grignous
August Vandenberghe La Volonté
Maurice Dufrasne La Chopine
Amedée Desmet Sans Quartier
Michel Maes Corentin le Patour
Marcel Vandenberghe Yannik, zijn broerke
Christophe Vandaele Vent du Noroit
Albert Verbeke Jambe d’acier
Maurice Volckaert Fleur d’épine
Gerard Maroi Penn dir
Jules Dufraimont Mouche à Bleus
Jozef Breye Le Bichon
Daarop volgde een klucht in één bedrijf : “Dood en niet Dood”:
Michel Maes Oudenhove,artist schilder
August Vandenberghe Jef,zijn zoon
Florent Sergeant Jan,zijn knecht
Gerard Mulie Kistemaekers,zijn vriend
Christophe Vandaele Doctor
Jerome Callewaert Deurwaarder,plaaghuise
Jozef Craeynest Duitschman
Omer Dejaegere Engelschman
Jozef Breye Gendarm
Amedée Desmet Gendarm
Plaatsen: gaanderij 3fr. - benedenzaal 2fr.
Het programmablad maakt ook melding van de bestuursleden :
De drie opvoeringen kwamen op initiatief van het christen werkersverbond en de jongelingencongregatie.
Daar geen archieven uit de beginperiode te vinden zijn , en ik het moest stellen met de programmablaadjes ,was het onmogelijk een juiste datering van de naamsverandering “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”op te geven. Het toneelgezelschap werd na de tweede wereldoorlog in 1946 heropgericht. Ik ben in het bezit van dat naoorlogs archief, dat naast het toneelgebeuren meestal handelt over het wedervaren van het gezelschap bij uitstapjes. Programmabladen en rolverdelingen uit die periode ontbreken.
Er werd praktisch altijd voor volle zalen gespeeld. Het publiek van Marke, een agrarische gemeente, bestond overwegend uit arbeiders en kleine burgerij. Dat gold trouwens ook voor de acteurs. Tussen de toneelstukken door waren er muziekuitvoeringen door de harmonie “Hoger Op”. Er bestond wel een bestuur , weliswaar op papier ,maar de grote baas was onderpastoor Louis Socquet. Hij koos zelf de stukken en was supervisor.
Van een moderne toneelvereniging kon men niet spreken, want vrouwen verschenen echter nooit op het podium…tot de heroprichting in 1946.
Bij gebrek aan archief en zelfs mondelinge bronnen weten we niet wat zich afspeelde vanaf 1924 tot 1927. Louis Socquet kreeg het van meet af aan zwaar te verduren . Hij ontving tergende en hatelijke pamfletten, komende uit de burgerijhoek, te verwerken. Pamflettist van dienst was vooral Alfred De Brabandere, die het opnam voor zijn vader Cyriel.(3) Daarbij genoot hij ook de bescherming niet van zijn overste, pastoor Evarist Wittouck . Socquet verliet (gedwongen ?) Marke in 1927 en dat zou wel eens de reden van het hiaat kunnen zijn. Wat wel opvalt zijn de namen van Maurice Holvoet en Germain Vandaele , die als vaste waarden opdoken in de latere stukken. Nieuwe leden kwamen de groep versterken.
Wij kunnen stellen dat de toneelgilde eigenlijk ontstaan is uit de toenmalige jongelingencongregatie, maar slechts in 1930-31 haar identiteit kreeg: “Geen Rijker Kroon dan Eigen schoon”.
Op het programmablad van het toneelfeest van zondag 29 januari 1928 staat het christen werkersverbond als initiatiefnemer. De harmonie “Hoger Op” , onder leiding van Jozef Berteele uit Kortrijk, opende het feest. Opvoering van “Haat en Broederliefde of De Vinger Gods”, een drama in drie bedrijven van E. Hoste.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums: huis De Gruyter Gent
Florent Sergeant Graaf Boudewijn
Leopold Vandenbuerie Godfried,zoontje van Boudewijn
Maurice Holvoet een pelgrim,broeder van Boudewijn
Jerome Callewaert Rembold,ridder en rovershoofdman
André Declercq Robrecht,rechter
Maurice Decock Théobald,rentmeester van Boudewijn
Nestor Dendooven Dirk,knecht van Boudewijn
Georges Maes Wolff,hospes
Georges Declercq Koenraad,rover
Julien Soete en Adhemar Deceuninck rovers
Arthur en Robert Turf twee ridders,vrienden van Boudewijn
Jozef Santens schildknaap
Daarna de eenakter ,blijspel “Soldatengrap”
Gerard Breye Felix van Degen,luitenant
Georges Maes Keffer,zijn knecht
Arthur Vandenberghe Jochem,zijn oppasser
Gerard Bossuyt Frans van Roerbeck
Camiel Callemin Frits van Roerbeck
Gerard Declercq Jantje,boodschapper
Er werd geëindigd met “De Vlaamse Leeuw” door de harmonie.
Tijdens de zomer van 1929 werd het stuk “Pater Lievens” gespeeld.
Op zaterdag 26 en zondag 27 oktober 1929 werd door de “jongelingencongregatie” “Ruwhart, de Wreede Kasteelheer” , een middeleeuws drama in drie bedrijven opgevoerd.
Kapping : huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums : huis De Gruyter Gent
André Declercq Ridder Brunehold
Leopold Vandenbuerie Godfried zijn zoon
Roger Vandersteene Albert zijn zoon
Omer Faillie Bruno,zijn knecht
Louis Dalle (lid van “Ontwakende Jeugd”) Giocco,zijn opzichter
Jerome Callewaert Ruwhart,kasteelheer
Nestor Dendooven Antoni,gevangenbewaker
Adhemar Deceuninck Boudewijn Van Biervliet,ridder
G.Decock-L.Dermaux-R.en A. Catteeuw vier soldaten
Hierop volgde een blijspel in twee bedrijven “’t Geluk van Rijk te Zijn”:
Marcel Dejan Stephan Rockland,Amerikaans
Millionair
Antoon Vandaele Pencil,zijn secretaris
Maurice Decock Baas Loowit,schilder
Julien Soete Jefke Snap,zijn knecht
Germain Vandaele Pol,tafelbediende
Camiel Callemin Notaris
Willem Vandendriessche Portier
Op zondag 26 januari 1930 gaf het christen werkersverbond een toneel- en muziekfeest “De Anarchist”, een drama in vier bedrijven van Reinier Ysabië:
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
André Declercq dr. Beerssen,geneesheer Nijmegen
Maurice Holvoet pater Herman,zijn zoon,missionaris
van Scheut
Jerome Callewaert Fred,zijn tweede zoon,geneesheer te
Rotterdam
Julien Soete Jan,huisknecht dr.Beerssen
Nestor Dendooven Musch,journalist en communistisch
Leider
Gerard Declercq Robbers,communistisch kandidaat-
Kamerlid
Georges Declercq Stoop,huiseigenaar Rotterdam
Marcel Dejan Braams,opzoeker bij de Haagse politie
Willem Vandendriessche Pater Veneman,missionaris van Scheut
Daarna een blijspel in één bedrijf “ “Pieter Lievinus Slimbroeck”:
Germain Vandaele Pieter Lievinus,stalknecht
Albert Vandenbuerie Toone,zijn broeder
Georges Maes pachter Jan,herbergier
Jozef Santens een koopman
Adhemar Deceuninck Cies De Rijmer
Camiel Callemin notarisklerk
Georges Maroi de bode
Tot slot : “De Vlaamse Leeuw” door de harmonie.
Op zondag 25 januari 1931 : opvoering door “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”, met twee openingsstukken door de harmonie onder leiding van onderpastoor Jozef Cosyn,(4) proost en bestuurder en opvolger van Louis Socquet: “Zijne Straf”, een drama in drie bedrijven:
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Jerome Callewaert Jan Bulckaert,handelaar,herbergier
Georges Declercq Karel Moreels,burgemeester
Nestor Dendooven Max,zoon van Bulckaert
Raphaël Dendooven Sander Brys,de polderboer
Georges Maes Bert Vermeulen,oude dagloner
Maurice Decock Frans Vermeulen,zijn zoon
Adhemar Deceuninck Stant Bettens,knecht van Bulckaert
Jozef Santens en Antoon Vandaele Leo en Felix,steenbakkers
Maurice Tack Binus straatmuzikant
Marcel Dejan veldwachter
Omer Faillie 1e dorpeling
Joris Dutoit 2e dorpeling
Albert Deveugele 3e dorpeling
André Velghe 4e dorpeling
Kluchtspel in één bedrijf “De Stijfkoppen”:
Joseph Santens Rik,schoenmaker, voorzitter van
de konijnenbond
Willem Vandendriessche Geert,kleermaker
Leopold Vandenbuerie Beerk,hun neef, een halfgebakkene
Georges Wastyn huisbaas
Antoon Vandaele Choucrout,een onwensbare
Daniel Goegebeur Dries
Camiel Callemin champetter
Tot slot: “ De Vlaamse Leeuw”, door de harmonie.
Plaatsen: middenbalkon en middenbenedenzaal 4fr. – zijbalkon en zijbenedenzaal 3fr.
Op zondag 29 november 1931 werd het eerste (5) winterfeest gegeven met de opvoering van “De Twee Wegen”, een drama in vier bedrijven.
Kapping:huis Robert Callewaert Kortrijk
Georges Declercq Handrik van Haastrecht,fabrikant
André Declercq Jozef Bremen,zijn meesterknecht
Daniel Goegebeur Herman Bremen,klerk bij Haastrecht
Albert Vandebuerie Jan Kapelen,werkman
Gerard Declercq Piet Gimmel,werkman
Nestor Dendooven Hein Schole,werkman
Albert Vandekerckhove Willem,kind van Schole
Jerome Van Essche Dirk,kind van Schole
Antoon Vandaele politiecommissaris
Jerome Callewaert politieagent 1
André Velghe politieagent 2
Camiel Callemin gevangenbewaarder
Gevolgd door een kluchtspel in één bedrijf :” In Twee Uren Genezen”
Georges Maes Van Zakkenhouwer,rentenier
Marcel Dejan Frans, zijn neef
Willem Vandendriessche Door,knecht
XXXX Léocadie , dienstmeid
Germain Vandaele Lodewijk,vriend van Frans
Leopold Vandenbuerie telegraafbediende
“Werklieden! ’t Is uwe toneelafdeling die deze maal eene vertoning geeft; steunt uwe jonge kunstliefhebbers en beloont hunne onbaatzuchtige opoffering door in groot getal op dit feest aanwezig te zijn.” Dixit programmablad.
Op zondag 24 januari 1932 kregen wij de opvoering “Priestereed” of” Martelaar van de Plicht”, een drama in vier bedrijven van Th. Mathys. Het programmablad maakt melding : “ de toneelafdeling “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” geeft haar tweede toneelfeest…..”
Het stuk speelt zich af te Parijs anno 1865.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums : huis Maes Tielt
André Declercq Ledoux,rijk nijveraar
Maurice Holvoet Sulpice,zijn zoon priester
Nestor Dendooven René,zijn tweede zoon
Willem Vandendriessche Nicois,vriend van Ledoux
Antoon Vandaele Bastien,meesterklerk
Jerome Callewaert Lagrange,meestergast
Roger Dendooven Baptist,knecht bij Ledoux
Georges Declercq Joost,onderzoeksrechter
Albert Vandebuerie Obry,politiecommissaris
A.Deveugele Bernard,portier
André Declercq Rigaud ,kapitein
Daniel Goegebeur Jacques,communard
Gerard Declercq Thierry,communard
Jerome Santens Marc,communard
Georges Wastyn Renaud,communard
Urbain Santens communard
Joris Dutoit overste der Versaillers
Daarbij een klucht eenakter “Het Varken met Twee Hespen”:
Georges Maes herbergier
Germain Vandaele Rikus,zijn knecht
Marcel Dejan Pekelharing,soldaat
Marcel Vandesonneville Barabas,luitenant
Antoon Vandaele Jef,soldaat
Camiel Callemin Knol,soldaat
Gerard Declercq Schietgat,soldaat
Willem Vandendriessche Pandoer,korporaal
Plaatsen: middenbalkon en middenbenedenzaal 4fr.
Zijbalkon en zijbenedenzaal 3fr.
Op 29 januari 1933 werd de opvoering van “Reyvaert de Tempelier” gedaan, een historisch spel in vijf bedrijven.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums: huis Maes Tielt
André Declercq Robrecht van Bethune,graaf van
Vlaanderen
Daniel Goegebeur Lodewijk van Nevers,zijn zoon
Georges Declercq vader Hugo, benediktijner-monnik van
Afflingem,in de wereld Geldolf van Scentelaere
Maurice Holvoet Reyvaert, zwevend tempelridder
Nestor Dendooven Staes Moerman van Scalande
Antoon Vandaele Boudewyn van Zonnebeke
Germain Vandaele Raas van Gaver, Vlaams ridder
Adhemar Deceuninck Pieter De Coninck,deken der wevers
Marcel Dejan Jan Breydel,deken der beenhouwers
Jerome Callewaert Zeger Nap,wever uit Brugge
Gerard Declercq Jan de Neckere,waard uit de “Gapaert”
te Male
Willem Vandendriessche Lieven van Roombeke,Leliaert
Roger Dendooven Lieven,knecht bij Staes Moerman
Albert Vandenbuerie Gillis Dansbeke,Bruggeling
Maurice Tack Laureyns Seurinck,Bruggeling
Georges Maes Jan Priem,Bruggeling
Joris Duthoo Tavernier uit “den Wildeman” te Brugge
Urbain Santens Tavernier uit “de Mane” te Brugge
Albert Deveugele de roeper,1e hofknaap
Albert Vandekerkhove een zanger
Op zondag 29 oktober 1933 werd “Harde Strijd” ,een drama in drie bedrijven opgevoerd (zie afbeelding programmablad)
Op zondag 28 januari 1934 gaf de toneelafdeling “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” haar winterfeest ten voordele van de missie van pater Willy Brasseur(6): “Onder de Sovjetsvlag”, een drama uit het toenmalig Rusland.
Kapping : huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums: huis Maes-Lecat Tielt
Jerome Callewaert Sergius Targanoff, Sovjet-commissaris
André Declercq Gregor Targanoff,zijn vader
Nestor Dendooven en Maurice Holvoet Wladimir en Alexander zijn zonen
Adhemar Deceuninck Graaf Boris Werchowski,officier
Gerard Declercq Janowitz,sovjet-commissaris
Jozef Declercq Iwan,knecht bij Sergius
Hierop volgde een klucht in twee bedrijven: “Burgemeester Pummel”:
Germain Vandaele Fideel Pummel,burgemeester
André Declercq Looi Vlietinckx,rentenier
Daniël Goegebeur Amatus,hulponderwijzer
Georges Maes Sus Gendebien,veldwachter
Albert Vandekerckhove Jooske,knecht bij Vietinckx
Albert Deveugele Baas Jan,herbergier
Antoon Vandaele Beno, de bohemer
Op zondag 28 oktober 1934 werd een groot missiefeest ingericht ten voordele van zuster Maria-Godfrieda (Rosa Dalle, een boeredochter). Zij vertrok naar de Filippijnen en was onze eerste missiezuster.
Het werd een dolle klucht in drie bedrijven : “Arme Millionair”.
Hierbij traden zowel acteurs van “Geen Rijker Kroon als Eigen schoon” als van “Ontwakende Jeugd” op. ( zie afbeelding programmablad)
Op Kerstdag 25 december 1934 werd het stuk “De Familie Wandels” , een drama in drie bedrijven ,opgevoerd ten voordele van het genootschap St.Vincentius a Paulo van de gemeente.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
André Declercq Wandels,koophandelaar
Adhemar Deceuninck Maurits,zijn zoon
Nestor Dendooven Georges,pleegzoon van Wandels
Gerard Declercq Van Zuyl
Antoon Vandaele Cremers,notaris
Georges Declercq Baptist, knecht
Willem Vandendriessche Ferdinand, knecht
Albert Vandekerckhove Petrus,knecht
Daarna een klucht in drie bedrijven met zang :”De Veldwachter van Zoetenaey”:
André Declercq de burgemeester van Zoetenaey
Willem Vandendriessche 1e schepen van Zoetenaey
Georges Declercq 2e schepen van Zoetenaey
Georges Maes secretaris van Zoetenaey
Germain Vandaele Ambrosius Pepermans,veldwachter van
Zoetenaey
Adhemar Deceuninck Pier Snoef,vermomd in Engelsman
Antoon Vandaele Jef Maekelberg,vermomd in Fransman
Nestor Dendooven Jan Pardaf,vermomd in Duitser
Het stuk speelt zich af in de herbergzaal van het gemeentehuis van Zoetenaey.
Plaatsen: balkon en middenbenedenzaal 3,50fr – zijbalkons en zijbenedenzaal 2,50fr.
Op 27 januari 1935 stond het groot successtuk “De Filosoof van Haagem” op het programma, een blijspel in zes bedrijven naar de humoristische roman van Jef Scheirs, door Joost van Cortenberghe.
Kapping : huis Robert Callewaert Kortrijk
Germain Vandaele Titten
Georges Maes Naten
Albert Vandekerkhove Patatje
Gerard Declercq Janus,de orgeldraaier
Willem Vandendriessche Pee Rul
Antoon Vandaele Vlekmans,notarisklerk
XXXX Kolletje
Adhemar Deceuninck Tooneke Bast
Nestor Dendooven Neel,herbergbaas
Georges Declercq burgemeester
André Naessens briefdrager
Xxx twee paters
Xxx kistemaker
Op zondag 26 januari 1936 werd het hartroerend anti-oorlogsspel in vier bedrijven “Gij zult niet Dooden” gespeeld, gevolgd door “Dokter voor een Uur” (zie afbeelding programmablad).
Op zondag 31 januari 1937 werd het een feestavond met liederen en het stuk “Kamers te Huren” een klucht in twee bedrijven:
Georges Maes Louis ,eigenaar
Albert Vandekerckhove Bram,bediende
Alfons Deprez Doofpot
Germain Vandaele Muskelman
Marcel Dermaux Zimmelknoop
Antoon Vandaele Burini
Willem Vandendriessche Spierbal
Gerard Deprez Veldwachter
Vanaf 1937 is bij gebrek aan bronnen moeilijk uit te maken of het toneelgezelschap het al dan niet voor gezien hield. Misschien zal het wel het laatste stuk uit het interbellum geweest zijn. De tweede wereldoorlog sloot meteen ook een periode in de toneelkunst af. De oorlogsjaren brachten vernieuwing mee . Er werd namelijk , met de introductie van vrouwen op de planken ,aan modern toneel gedaan. Het naoorlogs verslagboek meldt de heroprichting van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”op vrijdag 27 september 1946. Oudgedienden en nieuwelingen prijkten op de ledenlijst ( 32 leden). Men hoopte een nieuwe bloeiperiode tegemoet te gaan. Onder hen vermelden we acht vrouwen: Maria Deprez - Mariette Van Essche – Denise Callewaert – Thérèse Haesebrouck – Agnes Dendooven – Raphaëlla Dendooven – Mariette Mulie – Simonne Herman.
Op de eerste vergadering van 9 oktober 1946, werd overgegaan tot het kiezen van een bestuur:
Drie gehuwde mannen waren verkiesbaar: Georges Maes - Leopold Vandenbuerie - Gerard Declercq.
De vereiste leeftijd voor de jongelingen en vrouwen was 20 jaar, om verkiesbaar te zijn : Gabriël Haesebrouck - Noël Catteeuw - Michel Haesebrouck en Simonne Herman. De verkiezing gaf volgend resultaat.
Jerome Callewaert : leider ( hij was al de leider sinds 1923)
Georges Maes : voorzitter
Michel Haesebrouck : schrijver
Leopold Vandenbuerie : schatbewaarder
Gabriel Haesebrouck - Noël Catteeuw - Gerard Declercq – Simonne Herman : bestuursleden.
Na het lezen van enkele reglementpunten werd besloten een maandelijkse bijdrage te innen van 5fr. Iedereen was door zijn toetreding verplicht de repetities bij te wonen.
In de vergadering van 26 september 1947 had een herverkiezing plaats van de uittredende bestuursleden. Werden verkozen: Gabriël Haesebrouck – Georges Declercq – Gerard Declercq en Mariette Van Essche. Dat gebeurde jaarlijks. Georges Declercq , die café“In Hongarië” had uitgebaat in de Rekkemsestraat, was gewoonlijk de souffleur.
Onderpastoor Henri Mullebrouck werd de proost.(7)
Op zondag 9 november 1947 werd de eerste feestavond gegeven in de zaal van het “Christen Werkersverbond” (den Bond). De gekozen stukken “De Onbekende Vrouw”,een drama in drie bedrijven,en “Mr. Pumps als Stierenvechter”, een dolle klucht droegen unaniem de goedkeuring van pastoor Lammens (8), de proost en de leden. De voorstelling was om 17u. Het was een succes zowel voor de uitvoering als voor de opkomst.
In het verslag staat te lezen:” Een maand voor de opvoering hadden wij eindelijk de op te voeren stukken gekozen, en werden zij per express aangevraagd. Maar de boekjes kwamen dan toch maar traag aan, ’t was waarschijnlijk met een bommeltreintje…” Het geheel werd ook opgeluisterd door de harmonie “Hoger Op”.Inderhaast werd nog een tweede vertoning op touw gezet en het zaaltje liep weer vol.
Op 24 december 1947 stuurde het bestuur een aanvraag tot inschrijving bij het A.W.T. ( Algemeen Westvlaams Toneel).
Op zondag 25 januari 1948 gaf de toneelafdeling haar tweede feestavond. De gekozen stukken waren: “Als je nog een Moeder hebt”, een drama in vier bedrijven van H. Houben en een klucht eenakter “Johnny” van Jac. Braun. De zaal zat bomvol en menig liefhebber kon geen plaats meer bekomen. De donderdagavond kwam een tweede voorstelling.
In de bestuursvergadering van 1 juni 1948 werden Jerome Callewaert, Nestor Dendooven, Georges Maes en Georges Declercq vereerd en gehuldigd voor hun 25 jarige toneelloopbaan.
Op 17 oktober 1948 werd de eerste opvoering buitenshuis gespeeld, namelijk in Bissegem: het drama “Bazin en Knecht” en de klucht “De Gefopte Feldgendarm”kenden een enorm succes. Beide stukken werden in Marke opgevoerd op 24 en 28 oktober. Het werd een succes op de ganse lijn. Een vierde maal werden dezelfde voorstellingen opgevoerd in de zaal van “Den Bond” in Deerlijk. Het werd de beste opvoering van de vier.
Op 12 oktober 1949 , na een lange dode periode, werden Gabriël Haesebrouck, Raphaël Dendooven en Thérèse Devos , gekozen tot bestuursleden.
Op zondag 11 en donderdag 15 december 1949 werden “Gerrie’s Wraak” en de klucht “Een gekke Historie” op de planken gebracht. Het werd een nieuwe parel op de kroon.
Schatbewaarder Leopold Vandenbuerie verliet de gemeente en Mariette Van Essche werd na algemene instemming tot schatbewaarder benoemd.
Op 12 en 16 maart 1950 werden “Verbroken Banden, een drama in drie bedrijven en “Pietje” een klucht in een bedrijf opgevoerd.
Het laatste archiefstuk in mijn bezit kondigde een ontspanningsavond aan op 10 december 1950, steeds in de zaal van het “Christen Werkersverbond”. Het eerste deel werd verzorgd door de harmonie “Hoger Op” onder leiding van Michel Maes en in het tweede deel werd het toneelspel “Mensen in Botsing”, in drie bedrijven van Ben v.d.Holst, voorgeschoteld.
De rolverdeling:
Mej. Mariette Van Essche Mw. Verhagen
Désiré Declercq Verhagen,haar tweede man
Roger Mulie Dirk,haar zoon uit eerste huwelijk
Mej. Thérèse Haesebrouck Dora,haar dochter uit eerste huwelijk
Mej.Erna Vandendriessche Marietje,dochter uit eerste huwelijk
Lucien Dendooven Driessen ,haar broer
Willy Callewaert Hugo van der Wall,fabrikant
Marcel Haesebrouck Piet Geelen,vriend van Dirk
Jozef Van Essche dokter
Georges Declercq rechercheur
Op 11 april 1951 werd besloten het lidgeld van het A.W.T. niet meer te betalen! Volgens het verslagboek “bracht het meer schade dan voordeel…”. Het was het einde van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.
In december 1952 werd onder impuls van onderpastoor Leo Verstraete (9) een Parochiaal Toneel Comité ( P.T.C.)uit de grond gestampt. Alle katholieke groeperingen zouden de krachten bundelen om elk om beurt toneelstukken te brengen, onder de leiding van Gerard Tertooy. De meeste stukken werden opgevoerd in de katholieke kring, de K.W.B. bijvoorbeeld speelde zijn stukken in het zaaltje van het “Christen Werkersverbond“.
(1)Merkwaardig is de onderstaande foto van het algemeen bestuur van de congregatie in 1922. De vlag vermeldt: de turnvereniging “Voor Outer en Heerd” en ook de toneelgilde “Door Taal en Deugd naar Hoger Leven”, niettegenstaande die laatste vereniging haar doodvonnis al getekend had. Op de foto is dan ook niemand meer van haar kopstukken( behalve Louis Socquet , als opvolger van Jozef Bonne) te bespeuren:
v.l.n.r. boven: Georges Vanoverberghe- Jules Vanoverberghe-Jean Verhoye- Jozef Craeynest-Arthur Vandenberghe – Jules Ostyn- Maurice Holvoet- Nestor Esquenet.(zie foto)
v.l.n.r.onder : Henri Denutte- Baron Jean de Bethune – Onderpastoor Louis Socquet- Jozef Deblaere – Achiel Dierickx.
(2) Iedere gemeente heeft wel eens te maken gehad met volkstoneel. Het onderzoek omtrent het volkstoneel behoort echter tot” bedreigd terrein”, omdat heel wat bronnen, zowel archivalische als mondelinge, verloren zijn gegaan. Vele gedrukte dokumenten, zoals programmabladen zijn ook verloren gegaan. Het onderzoek betreffende volkstoneel behoort tot het heemkundig studieonderzoek.
(3) Cyriel De Brabandere (Marke 1860 – Kortrijk 1943) burgemeester van 1922 tot 1942.
Alfred De Brabandere (Marke 1891 – Marke 1957) zoon van Cyriel, was burgemeester van 1947 tot 1957.
(4)Joseph Cosyn (Westrozebeke 1884 – Proven 1943) was onderpastoor van april 1927 tot februari 1937.
(5)Vandaar de veronderstelling dat de toneelgroep haar naam “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”kreeg in 1930-31.
(6)Mgr.Willy Brasseur ( Marke 1903 – Baguio (Filip.) 1993) was missionaris van Scheut .Apostolisch Vicaris van de Bergprovincie op de Filipijnen van 1948 tot 1981
(7)Henri Mullebrouck (Wevelgem 1908 – Kortrijk 1978). Hij was onderpastoor van 1942 tot 1951. Van 1951 tot 1978 was hij directeur van de Zusters en aalmoezenier van de H. Hartkliniek in Kortrijk. Hij was voornamelijk tegen de inbreng van vrouwen op het toneel.
(8)Jozef Lammens (Brugge 1871 – Marke 1962) was pastoor van juni 1931 tot mei 1951.
(9)Leo Verstraete (Lendelede 1906 – Lendelede 1976) was onderpastoor van 1946 tot 1956.
De toneelgroep "Ontwakende Jeugd" werd gesticht in de schoot van de middenstand. In februari 1929 namen enkele mannen, waaronder de eerste leider Maurice Lefever,Marcel Delcour, Jozef Craeynest, Jozef Brasseur, Albert en Gilbert Vandewiele, het initiatief om een nieuw toneelgezelschap op te richten. In feite was het niets anders dan de heroprichting of voortzetting van “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven”. Op zondag 8 maart 1925 werd al een toneelfeest georganiseerd door de jeugd van de middenstandsbond met :”Verdruk den Mindere niet” een drama in drie bedrijven en met de eenakter “Jocrisse de Vondeling”, een kluchtspel. Beide stukken werden begeleid door de symfonie van de middenstandsbond van Kortrijk. Doch daar bleef het bij.
De middenstandsbond kon niet op de achtergrond blijven plakken, want het toneelgezelschap van het kristen werkersverbond,ontstaan in begin jaren '20, en ook het socialistisch “Na Werk Vermaak”, gesticht in 1927, vierden gestadig voort. (1) Germain Vandaele, aannemer van schilderwerken , die zowel acteerde bij “Ontwakende Jeugd” als bij “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”zou nog vanaf 1967 grimeur van het toneelgezelschap "Pallieter"worden.
Bij de stichting waren de leden: Maurice Lefever – Paul Holvoet- August Vandenberghe – Marcel Delcour – Julien Derdeyn – Rafaël Missiaen – Albert Vandewiele – Marcel Lefever – Jozef Brasseur – Gaston Dekimpe – André Vlieghe – Jozef Craeynest – Germain Vandaele – Remi Dekimpe (zoon van Arthur en Zulma Hoornaert) . Alle toneelvoorstellingen werden opgevoerd in de “Katholieke Kring”.
Jozef Craeynest en Jozef Brasseur hadden als jonge kerels al de vuurdoop gekregen bij "Door Taal en Deugd naar Hooger Leven".
Op scène waren de vrouwen steeds in de minderheid. De eerste keer dat een toneelspeelster verscheen was op Kerstdag 1937: “En waar de Ster bleef stille staan”(een legendespel). Op de rolverdeling stond Maria, maar zonder naam ernaast, enkel XXX. De rol werd toen gespeeld door Agnes Verhaege, echtgenote van regisseur Firmin Clement, niettegenstaan het uitdrukkelijke verbod door pastoor Jozef Lammens.(2)
In de voorstelling op 13 maart 1938 – trouwens een van de laatste- waagde men zich weer aan het inbrengen van vrouwen. In het stuk “De Boetseerder der Smart” acteerden Mariette Coussement, die een oud lid was van de toneelgroep “ Vergeet Mij Nietje”, Lucienne Missiaen en Maria Vlieghe ( de echtgenote van lid Roger Slosse). Het toneelgilde stond toen onder de leiding van “meester” Firmin Clement, die onderwijzer werd in Marke in september 1933.
Maurice Decock , Jerome Callewaert en Arthur Vandenberghe, drie vaste waarden van de latere groep “D’Oude Ratten” doken al op bij toneelfeesten,ingericht door het christen werkersverbond, op 29 januari 1928 in “ Haat en Broederliefde of De Vinger Gods” en “Soldatengrap” en op 27 januari 1929 met de stukken “Vergeten en Vergeven” en “Als ’t Kind Lastig is”. Willem Vandendriessche en Marcel Dejan zouden zich algauw aansluiten bij het trio. Met die mannen was er zeker geen probleem wat het improviseren betrof !
“Het volledig orkest van de Sint Jansfanfaren” zorgde steeds voor de muzikale tussenstukken tijdens de pauze van de toneelopvoeringen van de “Ontwakende Jeugd”. De opvoeringen van “Geen rijker Kroon dan Eigen Schoon” waren begeleid door de harmonie “Hoger Op”.
Er werd ook geregeld medewerking verleend aan de organisatie van missiefeesten. Dan traden spelers van beide katholieke toneelgroepen samen op.In 1935 telde de “Ontwakende Jeugd” meer dan 130 ereleden.Hun geldelijke steun had haar toegelaten modern decor en allerhande bijbehoorten aan te schaffen.
In de eerste vijf jaren zag het toneelrepertorium als volgt uit:
Op zondag 2 maart 1930 opvoering van “Onschuld Zegepraalt”, hartroerend drama in 4 bedrijven:
Kapping: huis Callewaert Kortrijk.
Maurice Lefever Grootvader Van Landen,fabrikant
Paul Holvoet Georges een kleinzoon
August Vandenberghe Mesters, boekhouder bij Van Landen
Marcel Delcour Willem Nys, zoon van een notaris
Julien Derdeyn Jozef, dienstknecht bij Van Landen
Rafaël Missiaen onderzoeksrechter
Albert Vandewiele bestuurder ener gevangenis
Marcel Lefever baas Diegers, herbergier
Gerard Brasseur Van Opstal, student
Gaston Dekimpe Van Lint, student
André Vlieghe Bouwens, werkman.
Verder nog dorpelingen, liedjeszangers, gevangenisbewaarders en vier gendarmen.
Hierop volgde een luimige klucht in één bedrijf:
“Moppie de Ongeluksvogel”
Marcel Delcour Lifteman,bankier
Jozef Craeynest Tuffer ,zijn kassier
Germain Vandaele Moppie,huisknecht bij Tuffer
André Vlieghe Kees,smid, vriend van Moppie
Remi Dekimpe Molm,los werkman, vriend van Moppie
Gerard Brasseur Kruier
Marcel Lefever een loopjongen
Middenbalkon en middenzaal 4fr. – Zijbalkon en benedenzaal :3fr.
Op zondag 22 februari 1931 werd “De Pauselijke Zouaaf” ,drama in twee bedrijven gespeeld:
Kapping: huis Callewaert Kortrijk
Kostumering: huis Degruytere Gent
Louis Dalle Antonio,hoofdman der Garibaldisten
Paul Holvoet Florimond, pauselijke zouaaf,zn.van Antonio
Jozef Brasseur Paulo,jongste zoon van Antonio
Gilbert Vandewiele Stephano,Antonio’s luitenant
Raphaël Missiaen Alberto,sergeant der zouaven
Maurice Lefever Sterno,Garibaldist
Henri Ferlin Josepho,Garibaldist
Maurice Vanneste Pedro,Garibaldist
Daarna, de eenakter “Grootheidswaanzin”, vrolijke studentengrap.
Maurice Lefever Driek Jansen,herbergier
Raphaël Missiaen Bart Jansen, zijn vader
André Decraemere Dirk, zijn knecht
Remi Dekimpe Dorus,zijn knecht
August Vandenberghe Panis,student
Marcel Delcour Korthals,student
Julien Derdeyn Van Totems,student
Marcel Lefever Van Asperen,handelaar in boter en eieren
Jozef Craeynest dokter
Familiekaarten: 3 personen -10fr.
1e rang ,4 personen – 12fr.
Prijzen der plaatsen 4 en 3fr.
Op zondag 25 oktober 1931 groot kluchtspel in vijf bedrijven, met tussen de bedrijven zang en declamatie. Een echte,luimige brok kazerneleven. Tien jaar geleden werd hetzelfde stuk hier ook opgevoerd en het kende een reuzenbijval.
Kapping :huis Callewaert Kortrijk
Louis Dalle Karel van Riemland
Jozef Brasseur Fernand,zijn zoon
Paul Holvoet Nard Berckenbusch,rentenier
Henri Ferlin Sander,knecht bij van Riemland
André Decraemere Door,knecht bij van Riemland
Marcel Delcour kolonel Van Daelsteen
Marcel Jacques luitenant Deflinck
Gilbert Vandewiele sergeant Tuyter
Jozef Craeynest korporaal Brom
Germain Vandaele Klammot soldaat
August Vandenberghe Vyncke soldaat
André Vlieghe De Krul soldaat
Leon Verfaille Patat soldaat
Julien Derdeyn Klepper soldaat
Plaatsen : 4 en 3fr.
Groot avondfeest op 28 februari 1932: “De Match” een spel van liefde en haat in drie bedrijven van Marcel De Paepe:
Louis Dalle Stan Dekker, toneelschrijver
Jozef Brasseur Chris,zijn zoon
Paul Holvoet Gommaer,zijn knecht
Marcel Delcour Hartman,schouwburgdirecteur
Gilbert Vandewiele Henk Brink,eerste planrol
August Vandenberghe Herman,vriend van Chris
Germain Josson Hansje,koorknaap
Dan zongen Jozef Brasseur en Leon Verfaille “Beroerde Nacht” (Wiesten en Tiesten op logement). Woorden en muziek door H. Defoort.
Daarna een eenakter “Om de Meid van den Pastoor”, een gekke trouwhistorie, door Arie Enterouckx.
Gilbert Vandewiele Vicus Klits
Jozef Craeynest Zander Klits
Maurice Lefever Dorus Klits
Henri Ferlin de koster
Remi Dekimpe de burgemeester
André Vlieghe de sjampetter
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op zondag 27 november 1932 prachtig oorlogsdrama in drie bedrijven:”De Laatste Tocht”.Het stuk speelt zich af in een onderstand in de Britse loopgraven vóór St.Quentin in maart 1918. Dit realistisch stuk toont de geschokte gemoedstoestand van de soldaten.
Modern decor.
Kapping: Maurice Lefever
Louis Dalle Stanhope,kapitein
Jozef Craeynest Osborne,officier
Gilbert Vandewiele Trotter,officier
Raphaël Missiaen Hibbert,officier
Paul Holvoet Raleigh,officier
August Vandenberghe Hardy,officier
Marcel Delcour de kolonel
Albert Vandewiele de sergeant-majoor
Marcel Lefever Mason,kok
Jan Glorieux een Duits soldaat
XXX twee soldaten der Cie.
Plaatsen: 4 en 3fr.
Zondag 26 februari 1933 opvoering van “De Zwarte Martelaars van Oeganda”, een bloedig drama in 5 delen van J. Boon,gespeeld ten voordele van Pater Willy Brasseur.
Kapping: Maurice Lefever
Kostumen: huis de Gruyter Gent
Louis Dalle de zendeling
Gilbert Vandewiele Mwanga,koning van Oeganda
Paul Holvoet Jozef Mkasa,raadsman
Raphaël Missiaen Katikiro,minister
Marcel Delcour Nganga, tovenaar
August Vandenberghe Denys Kamyoeka
Jan Glorieux Andreas Kagwa,legeroverste
Albert Vandewiele Karel Lwanga
Maurice Lefever Mboegano,hoofdman
André Decraemere Pokino,hoofdman
André Vlieghe Mbasanka,hoofdman
Maurice Vanneste Mkasou,hoofdman
Germain Josson en Etienne Verhaege kinderen van Katikiro
Marcel Lefever bode
Gerard Brasseur soldaat
Leon Verfaille soldaat
Daarna een geestig blijspel “ “De Nonkeltjes”, eenakter van Jac. Ballings.
Jozef Craeynest Vinus,nonkeltje
Germain Vandaele Nestje,nonkeltje
August Vandenberghe Walter, neef
Henri Ferlin Schol,rentenier
Plaatsen: middenboven 5fr. – middenbenedenzaal en zijboven 4fr.- zijbenedenzaal 3fr.
Op 19 november 1933 werd “De Wonderdoktoor” een blijspel in 3 bedrijven , van Jos. Janssen ,gespeeld. Honderden malen werd het opgevoerd in alle steden en het kende een ongehoorde bijval. Het werd geschreven in 1927. De West-Vlaamse schrijver werd met één slag beroemd in gans Vlaanderen.
Op Kerstdag 1933 werd, op aanvraag, een tweede voorstelling opgevoerd.
Leider: Gilbert Libbrecht onderwijzer uit Zwevegem
Kapping: Maurice Lefever.
Jozef Brasseur Steven Martens,geneesheer
Gilbert Vandewiele Manten Boone,koeboertje
Paul Holvoet Theo, zijn zoon
Raphaël Missiaen Dokus Geeraert,kwakzalver
Marcel Delcour Petrus Verkarre,burgemeester
XXXXXXX een man? Margriete,zijn dochter
André Vlieghe Sander Bekaert
Marcel Lefever Lander,zijn broer
Jan Glorieux de koster
Gaston Dekimpe Pé Lamote
Albert Vandewiele Dasten Loncke
Leon Verfaille boertje Stampers
Henri Ferlin David Schorre
Jozef Craeynest eerste dove man
Germain Vandaele tweede dove man
Maurice Lefever zieke boer
Karel Verhaege valse heer
Louis Dalle echte heer
Plaatsen: 4,3 en 2fr. genummerd.
Voorstelling op 25 februari 1934 van het symbolisch spel in een voorspel en drie bedrijven van C.F. Rath.
Leider: Gilbert Libbrecht, Zwevegem
Kapping: Maurice Lefever
Louis Dalle de nar
Raphaël Missiaen de koning
Albert Vandewiele de minister
Jan Glorieux de schatbewaarder
Jozef Brasseur de secretaris
August Vandenberghe de monnik
Firmin Clement de duivel
Gaston Dekimpe de pestlijder
Paul Holvoet de blinde
Karel Verhaege de heraut
Gilbert Vandewiele de toneeldirecteur
Marcel Delcour de ridder
Jozef Craeynest de bode
Henri Ferlin de hofknecht
Roger Slosse de wachter
XXXXX De pest en de dood. Beulen,knechten,oproerlingen,wachten.
Zondag 2 december 1934 : blijspel in vier bedrijven “De Gouden Spin” van C. Timmerman. De fijnheid van dit pittig blijspel ligt niet zozeer in de verschillende moppen die zo talrijk in dit stuk voorkomen, doch wel in de draad van het spel en de botsingen die er ontstaan tussen de verschillende karakters. Alles speelt zich af in Berlijn.
Maurice Lefever grootvader August,zijn schoonvader
Jozef Brasseur Hendrik,zijn zoon
Gilbert Vandewiele Berthold Henfling,tekenmeester
Gaston Dekimpe Frans,zijn zoon
Raphaël Missiaen Johan,zijn zoon
Maurice Vanneste Worlitz, zijn zwager
André Vandenberghe Dr. Gustaaf Kolmar,inwonende bij Henfling
Albert Vandewiele Mansfeld,commissaris van politie
Germain Vandaele Haspe,kapper
Marcel Lefever Meyer,bediende bij Klingenberg
Henri Ferlin Antoon,bediende bij Henfling
Roger Slosse Bolman,zakenman
André Vlieghe een smid
Plaatsen: 4 en 3 fr.
Op 24 februari 1935 werd ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan van de heringerichte toneelkring , onder de nieuwe naam “Ontwakende Jeugd”,de opvoering van “Bij ’t Wassen van den Vloed” gebracht. Een boeiend koloniaal drama in drie bedrijven van C. Staes. Het stuk speelt zich af in Egypte.
Leider: Roland Deloose
Kapping: Maurice Lefever
Louis Dalle Steven,regeringscommissaris
Hilonné Kerkhove Paddy, zijn zoontje
Gaston Dekimpe Hoocky,kapitein
Jozef Brasseur Gregory,luitenant
Gilbert Vandewiele Kimble,sergeant
André Vlieghe Struggle,sergeant
Albert Vandewiele Soueh,wijsgeer van de stam
Roger Slosse Pongo,hoofdman van de stam
Marcel Lefever Oaki,inlander
Etienne Verhaege Omo,zijn zoontje
Marcel Delcour de generaal,regeringsgezant
Inlandse soldaten
Een prachtig blijspel in twee delen, naar de oude Franse “farce” bewerkt door C.Lindemans “De Klucht van Meester Patelin”
Raphaël Missiaen meester Pieter Patelin,advokaat
Mw.Guillemette (gespeeld door een man) zijn gade
Paul Holvoet Willem Jousseaume,lakenkoopman
Henri Ferlin Tibald Aignelet,herder
August Vandenberghe de rechter
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Zondag 1 december 1935 het onsterfelijk meesterwerk van Molière in drie bedrijven, bewerkt door E.J. Wilders.
Leider: Roland Deloose ,Wevelgem
Kapping: Maurice Lefever
André Vandenberghe Johannes Pantouflus
Karel Verhaege zijn schoonvader
Marcel Delcour mijnheer Kalf
Gaston Dekimpe Herman Kalf,zijn zoon
Jan Glorieux Theodoor,leermeester van Herman
Jozef Brasseur een vriend van Herman
Germain Vandaele de lange knecht van Mr. Kalf
Marcel Lefever De kleine,tweede knecht van Mr. Kalf
Hierop volgde een eenakter “Het Wachterspel”, een drama van Rudolf Hens.
X een priester
Gilbert Vandewiele Daniël,vagabond
Raphaël Missiaen Leonard,vagabond
Firmin Clement Seppe,vagabond
Gilbert Depauw en Leon Logie twee jongens
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op Kerstdag 1935 werd kluchtig stuk “De Suikernonkeltjes “ opgevoerd. Het werd schaterlachen. Ook het onvergetelijke werk van Molière “Dokter tegen Wil en Dank”. De opbrengst van dat Kerstfeest diende uitsluitend voor de ondersteuning van het Sint Vincentius-genootschap. De toneelafdeling van de christene werklieden en de “Ontwakende Jeugd” van de middenstandsbond gaven elk om beurt op iedere Kerstdag een vertoning ten voordele van het genootschap.
Op zondag 23 februari 1936 volgde “De Gebroeders Degraeve”.
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op zondag 29 november 1936: “Mijnheer Klaproos” blijspel in drie bedrijven.Werd jaar in jaar uit, in stad en dorp, in overvolle zalen opgevoerd.
Leider: Gilbert Vandewiele
Kapping:Maurice Lefever
Firmin Clement Klaproos,dorpsrentenier
Marcel Delcour Buller,hotelier
Karel Verhaege Rumpel,neef van Buller
André Vandenberghe Bernardi, wereldreiziger
Jozef Brasseur Kruger, romanschrijver
Gilbert Vandewiele Grober, gepensionneerd majoor
Raphaël Missiaen Victor, kellner hotel Buller
Gaston Dekimpe Alfred,kellner hotel Buller
Albert Vandewiele Frans,knecht van Klparoos
Etienne Vandersteene postbode
Bezoekers van het kosthuis Buller.
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd
Op zondag 21 februari 1937 werd het vermakelijk toneelspel in drie bedrijven “De Blinde”, van C. Lindemans gespeeld.
Leider : Gilbert Vandewiele
Kapping: Maurice Lefever
Karel Verhaege de domme (later de blinde) bedelaar
Jozef Brasseur de magere bedelaar
Germain Vandaele de dikke bedelaar
Raphaël Missiaen de geest van Kleveland
Albert Vandewiele de geest van Bretanje
August Vandenberghe de stadsproost van Kleve
André Vlieghe de blauwe schepene
Marcel Delcour de rode schepene
Roger Slosse de groene schepene
Raphaël Missiaen de gele schepene
André Vanneste de griffier
Gilbert Vandewiele de pandoer-tapper
XXXX een vrouw
Gaston Dekimpe de koning
XXXX het prinsesje
Firmin Clement de nar
Paul ? Wyseur de professor
Albert Vandewiele de hofdokter
Het is niet geweten of de vrouw en het prinsesje werkelijk gespeeld werden door een vrouw en een meisje. Het kan ook een man geweest zijn, maar dat is weinig waarschijnlijk, gezien de bezetting van ongeveer het hele team.
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op Kerstdag 1937 – beurt aan”Ontwakende Jeugd”- ten voordele van het genootschap St. Vincentius à Paulo, opvoering van “En Waar de Ster Bleef Stille Staan”, een christelijk legendespel in negen taferelen.
Leider: Firmin Clement
Kapping: Maurice Lefever
Gilbert Vandewiele Pietje Vogel,palingvisser
Firmin Clement Suskewiet,herder
Karel Verhaege Schrobberbeeck,bedelaar
André Vanneste Pol Pap,herbergier “In ’t Zeemeerminneke”
Agnes Verhaege XXX bij rolverdeling Maria
Albert Vandewiele Jozef
E. Declercq Het kindeken Jezus
Raphaël Missiaen de duivel
Marcel Delcour de burgemeester
Jozef Brasseur de koster
XXXboeren
Plaatsen: 4 en 3fr.genummerd.
Op donderdag 23 december was een bijzondere vertoning voor de schoolgaande kinderen: 1fr.
Opvoering op zondag 13 maart 1938 van “De Boetseerder der Smart”, een hartroerend drama in vier bedrijven, naar het boek van Jef Scheirs. Het stuk speelt zich af te Brussel in een kunstenaarsmidden, waar verschillende stromingen tegen elkaar opbotsen.
Leider: Firmin Clement
Kapping: Maurice Lefever
Meubilering: huis Arthur Vandenberghe
Firmin Clement Gerard Hovog,beeldhouwer
Mariette Coussement Mw. Hovog, zijn moeder
Lucienne Missiaen Yvonne,verpleegster
Raphaël Missiaen Frans,kunstschilder
Jozef Brasseur Robert,kunstschilder
Marcel Delcour professor Van Bree
Albert Vandewiele Dr.Bost
Maria Vlieghe een buffetmeisje
André Vanneste een dienstknecht
Cafébezoekers
Gevolgd door “Bietje”een pittig blijspel in één bedrijf van Maurits Sabbe.
Maria Vlieghe Bietje
Gilbert Vandewiele Monne
André Vandenberghe Jean-Baptiste
Kaarten: 5,4 en 3fr. genummerd.
Op zondag 26 februari en 5 maart 1939, een van de laatste stukken van het toneelgezelschap “ De Schat uit Congo”, een blijspel in drie bedrijven van Jef Vereecke.
Mariette Coussement Mw. Elisabeth Somers, zijn zuster
Simonne Vanhoenacker Monique,haar dochter
Lucienne Missiaen Nadia Bral (Toutcha)
Antoon Stragier Hans Van Dalen,ingenieur
Raphaël Missiaen Charles Duval
André Vanneste Jan,tuinman
Firmin Clement Antoon,knecht
Plaatsen: 5,4 en 3fr. genummerd.
De oorlog bracht roet in het eten en zoals in vele andere dorpen sloot hier ook het toneelgordijn voor zowel “Ontwakende Jeugd”, “Na Werk Vermaak” als voor “Geen Rijker Kroon als Eigen Schoon”.
Na de oorlog werd , “Geen Rijker Kroon als Eigen Schoon” door enkele toneelfanaten hersticht.
(1)Het toneelgezelschap van het kristen werkersverbond, dat ontstond uit de jongelingencongregatie kreeg de naam" Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon" in 1930-31.
Op zondag 25 januari 1920 was er een toneelavond op initiatief van de vermaakafdeling van het christen werkersverbond in de Katholieke Kring, met medewerking van de muziekmaatschappij St. Jan. De harmonie “Hoger Op” bestond toen nog niet .Het drama “Pauzelijke Zouaaf”, en de blijspelen , eenakters“Dorpsrevolutie” ( speelt zich af in 1867) en “De Antiquaire” (speelt zich af in 1848) werden toen opgevoerd. Het was de voorbode van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.
De socialistische toneelgroep “Na Werk Vermaak” werd gesticht in maart 1927. De voorstellingen deed ze in haar zaal “De Verbroedering”,gelegen in de Hemelrijkstraat achter het café “Het Volkshuis”( op de hoek Hemelrijk- en Marktstraat). Het was een periode van bikkelharde strijd tussen socialisten en katholieken. Getuigen hiervan zijn de politieke pamfletten van beide partijen gedurende de verkiezingsstrijd in 1932. In september 1932 werd een socialistische “Vrouwenclub” gesticht, die onmiddellijk 64 leden telde. Op zondag 17 januari 1932 werd een blijspel in vier bedrijven gespeeld “De Gevolgen van een Leugen” en “De Grootste Zonde”. Op 30 april 1932 werd een toneelfeest gegeven “De Wapens neer”, een groot anti-militaristisch stuk in vier bedrijven. Op 23 juli 1933 werd de Jonge Socialistische Wacht (J.S.W.) opgericht, de voorloper van de “Rode Valken”. En op 29 april 1934 pakte die uit met een eerste toneelfeest , de eenakter “De Laatste Nacht” ,een oorlogsdrama.Ook nog het “Uniformverbod”, tegen de onderdrukten, gevolgd door de klucht “De Foppers”. “Na Werk Vermaak” stopte haar activiteiten met de tweede wereldoorlog.
(2)Pastoor Jozef Lammens ( Brugge 1 febr.1871 – Marke 25 oktober 1962), was pastoor in Marke van juni 1931 tot mei 1951. De stichting van de katholieke werkliedenbond in Kuurne, waar hij onderpastoor was van 1904 tot 1921, was zijn levenswerk.De vrouwenrollen werden normaal gespeeld door mannen. Het bisdom verbood, vooral in parochiezalen, dat vrouwen met mannen op scène verschenen. Er waren zelfs plaatsen dat vrouwen en mannen niet samen de voorstellingen mochten bijwonen.Dan werd tweemaal gespeeld . In Poperinge werden vrouwen pas in 1959 toegelaten in het gezelschap “Ic Dien”.Volgens de overlevering zou Agnes Verhaege de eerste vrouw geweest zijn die optrad bij de “Ontwakende Jeugd”.
Een van de uitingen van volksvermaak is toneel. Al vele decennia heeft het volkstoneel honderden mensen bijeengebracht voor zowel ernstige als kluchtige voorstellingen. Bronnen over de verschillende toneelgroepen, die Marke gekend heeft, zijn soms schaars en eerder fragmentair,ik citeer :”Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” ( Kristen Werkersverbond) , “Ontwakende Jeugd”(Middenstand), ”Vergeet Mij Nietje”( Katholieke Vlaamse Meisjesbond), “Voor Taal en Welzijn” (Liberaal), “Na Werk Vermaak”(Socialisten) en “ D’Oude Ratten” (Oudleerlingenbond ).(1) Het toneelgezelschap"Door Taal en Deugd naar Hooger Leven" , was door zijn kort bestaan als het ware een uitzondering. Wat de naoorlogse toneelgroep "Pallieter" betrof, had ik het voorrecht de volledige documentatie van Ghislain Theys (overleden in Antwerpen in 2003) door te nemen. Hij was immers samen met Filiep Callewaert de stichter.
In 1919 werd de schuur van Aloïs Ostyn in de Vagevuurstraat door de toenmalige geestelijkheid aangekocht , in een heuse feesttempel omgetoverd en gedoopt met de naam" Katholieke Kring". Van dan af leidden alle toneelwegen naar de nieuwe gelegenheid.(2)
Marke, die een tiental jaren terug over verscheidene groepen beschikte, had toen nood aan toneelaktiviteiten. Philippe Callewaert, gewapend met dokumenten van zijn vader Jerome (3),kwam vragen aan Ghislain Theys, of hij geen zin had om toneel te spelen. Beiden vroegen aan onderpastoor Louis Willemyns om de "Kring" (4) te mogen gebruiken voor de repitities en de voorstellingen, maar ze moesten natuurlijk nog wat jonge mannen kunnen warm maken. Ze lieten er geen gras over groeien en algauw werd een groep gevormd. Op 16 april 1967, beschouwd als de stichtingsdatum, waagde de groep zich aan het stuk “JACHT OP INBREKERS” van Piet Mossinkof ( alleen mannenrollen). Het ijs was gebroken en door de flinke belangstelling, die zij genoten , werd besloten verder regelmatig op de planken te verschijnen. Men zou zich vooral toeleggen op het genre van de blijspelen.
Regie: Maurits Holvoet
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Filiep Cagnie Patrick Decruynaere
Filiep Callewaert Roger Faillie
Wilfried Decraene Jos Vandermeersch
Willy Decraene
Souffleur: Willy Devreese
De winst van 5500fr. werd geschonken aan de “Kring”.
Hetzelfde jaar nog op 5 november kwam een tweede opvoering: “FAMILIE ONDEREEN ” door Jan Hoogeveen. Een gemengde opvoering.
Regie: Marcel Dendooven
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Linda Vandorpe Willy Decraene
Joseline Desmet Roger Faillie
Filiep Cagnie Ghislain Theys
Filiep Callewaert
Souffleur: Willy Devreese
Er werd gespeeld voor een overvolle zaal en het was opnieuw een daverend succes.
Met het derde blijspel “DE VIEZE APOTHEKER” van Henri Vandaele werd op 10 en 11 maart 1968 definitief overgegaan tot de oprichting van een toneelgroep , die de naam“PALLIETER” meekreeg. Baron Emmanuel de Bethune , peter, en Lydie Braekeveldt, meter (uitbaatster van café- lokaal “De Gilde”), schonken hun morele steun, terwijl men aansloot bij het Algemeen West-Vlaams Toneelverbond (A.W.T.) en het Nationaal Vlaams Kristelijk Toneelverbond (N.V.K.T.).
Regie: Marcel Dendooven
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Linda Vandorpe Willy Devreese
Joseline Desmet Willy Decraene
Annie Dutoit Roger Faillie
Filiep Cagnie Katrien Jacques
Filiep Callewaert Marleen Ferlin
De eerste drie opvoeringen waren een overgroot succes.
Het eerste optreden als officiële groep kwam er op 9 en 10 november 1968 met het toneelwerk “ HOOGHEID UW KAMEEL STAAT VOOR”. De toneelkring zocht naar versterking en maakte kennis met Daan Devlaminck die inzake regie heel wat in zijn mars had. Samen zouden Marcel Dendooven en Daan zorgen voor een puike prestatie. De opvoering gebeurde ten voordele van voetbalclub F.C. Marke. Met de komst van Daan werden ook toneel- en dictielessen gevolgd en men leerde ook improviseren , bewegen en evolueren op scène.
Regie: Marcel Dendooven en Daan Devlaminck.
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Annie Dutoit Filiep Callewaert
Linda Vandorpe Roger Faillie
Jeannine Van Craeyenest Willy Devreese
Joseline Termote Willy Decraene
Filiep Cagnie
Souffleur: Ghislain Theys
Zoals elke debuterende toneelgroep overigens had ook “Pallieter” financiële zorgen. Een comité werd gesticht met als leidende figuren Ghislain Theys , Filiep Callewaert en André Vandenbroucke. Op 21 december 1968 werd in de zaal de”Kring” een “Pallieteravond” ingericht , opgeluisterd met het orkest “The Boemerangs”. Tijdens die avond werd een driedaagse reis naar de boorden van de Rijn geschonken door het agentschap Demuynck uit Bellegem. En het succes was ongehoord.
Op 28 februari 1969 werd de eenakter “DE BRIEVENBUS” van Jozef Van Hoeck gespeeld.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Spelers: Joseline Desmet Wilfried Decraene
Annie Dutoit Patrick Decruynaere
Filiep Callewaert Ghislain Theys
Het stuk werd opgevoerd op aanvraag door het gemeentebestuur in het kader van de A.B.N.-week, die doorging samen met debat-, voordracht- en filmavonden.
De stukken volgden elkaar in snel tempo op. Het stuk “JEUGD” van Claude A. Puget werd opgevoerd op 30 en 31 maart 1969.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Spelers: Joselyne Desmet Filiep Cagnie
Jeannine Van Craeyenest Filiep Callewaert
Linda Vandorpe Ghislain Theys
Souffleur: Wilfried Decraene
Ondanks de voorbereiding van slechts één maand , werd toch een goed en merkwaardig resultaat geboekt.
Het toneelgezelschap pakte op 5,6 en 7 juli 1969 uit met zijn eerste Pallieterfeesten. Bij de “Pallieteravond” in 1968 was de “Kring” veel te klein en daarom werd uitgezien om het feest te laten doorgaan in het park van Blommegem, in de Van Bellegemdreef. Een grote tent werd er opgesteld met 500 zitplaatsen. Men vroeg zich af :” Waarom zouden we geen “Miss Pallieter “kiezen, wat ze elders kunnen, dat kunnen wij ook.”Onmiddellijk werden de handen uit de mouwen gestoken. De kandidaten lieten niet lang op zich wachten: Joseline Desmet - Annie Dutoit – Frieda Hennin – Martine Hugelier – Annique Pattin – Linda Tandt – Jeannine Van Craeyenest – Rita Verfaille. De orkesten “Jacky et ses X13” en “The Riksons” verzorgden de muzikale omlijsting. Linda Tandt werd de eerste “Miss Pallieter “.
Op 19 september volgde al de heropvoering van de eenakter “DE BRIEVENBUS”voor de bond van de christelijke mutualiteiten van Marke , in het bijzonder voor de langdurige zieken. Regie , grime en de spelers identiek als bij de eerste opvoering.
Een derde opvoering greep plaats op 15 maart 1970 ten voordele van de Nederlandstalige Sint Lutgardisschool te Elsene op aanvraag van Baron Emmanuel de Bethune.
Op 15 en 16 november 1969 werd “SLISSE EN CESAR” van J. Verten en J. Gevers opgevoerd. Het werden twee overvolle zalen en een nooit gekend succes. Gekenmerkt door spontaan applaus midden de opvoering. Op en top geslaagd.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Kapsels en make-up: Claudine Termote
Spelers: Ghislain Theys Slisse
Filiep Callewaert Cesar
Linda Vandorpe Melanie
Filiep Cagnie Facteur
Wilfried Decraene Dr.Monchausson
Brigitte Vandermeersch Mad. Flour
Jeannine Van Craeyenest Tinneke
Patrick Decruynaere Joe
Willy Decraene Rik
Willy Devreese Jan
Ingrid Delcroix Valerie
Souffleur: Joseline Termote
Medewerking van Arthur Vandenberghe van het meubelhuis “De Arend” in Marke.
De komedie “EEN HUIS VOL VERRASSINGEN” van J. Blaaser op 25 en 26 april 1970 werd gespeeld in het kader van een testwedstrijd voor het A.W.T. De toneelgroep “Pallieter” behaalde onderscheiding met 72% en het diploma waarmee ze van 3e naar 2e categorie promoveerde.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Kapsels en make-up: Claudine Termote
Spelers: Wilfried Decraene Frederik Fijnman, notaris
Filiep Callewaert Theoduul Uytenbosch, jr.
Patrick Decruynaere Theoduul Uytenbosch, sr.
Linda Vandorpe Tante Clementine
Ingrid Delcroix Marja, haar nicht
Ghislain Theys Lucien, de man van Marja
Claudine Termote Fifi,huishoudster
Fr. van der Mensbrugghe Susy,dienstmeisje
Joseline Desmet Marie,werkster
Filiep Cagnie Rechercheur van politie
De technische ploeg: Willy Devreese – Carlos en Octaaf Verhelst
Souffleur : Joseline Termote
Meubilering: huis “De Arend”.
Op 27,28 en 29 juni 1970 werd het tweede Pallieterfeest ingericht in het park Van Blommegem. Twee orkesten zorgden voor de animatie: “The Cosy’s”en “The Ricksons”.De acht kandidaten voor de nieuwe “Miss Pallieter” waren : Frieda Hennin – Francine Devoldere – Martine Huyse – Josée Pinnoo – Magda Demuyzere – Jeannine Mollie – Christelle Decramer – en Jeannine Van Craeyenest ,die laureate werd. Ze zou trouwens de tweede en laatste “Miss Pallieter” zijn. Talrijke opkomst van het publiek, ondanks het slechte weer.
Op 28 en 29 november 1970 volgde het satirisch zedenblijspel in vier tafarelen “VLOOIEN IN UNIFORM” van Paul Marien.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Make-up: Claudine Termote
Spelers: Filiep Callewaert Théodore de la Barre
Filiep Cagnie Wardje Lafaert
Ghislain Theys Kommissaris
Wilfried Decraene Brigadier Janssens
Jean-Pierre Barbe Agent Kuypers
Roger Faillie Agent van Broekspypegem
Carlos Verhelst Klodts
Ingrid Delcroix Juffrouw Coppejans
Linda Vandorpe Miss Williams
Patrick Decruynaere Arthur Schevelinck
Jean-Pierre Barbe Tony Jonkers
Jeannine Van Craeyenest ‘n Kellnerin
Willy Decraene Dedman
Claudine Termote ‘n Juffrouw
Decor: Frans Vandenberghe
Pruiken: huis Delvoye Kortrijk
Meubelen: huis “De Arend”
Kostumen: huis Maes Tielt
Opvoering op 27 en 28 november 1971 van het blijspel “BLOOTSVOETS IN HET PARK” van Neil Simon, in het kader van het schiftingstornooi 1971/72/73 ingericht door het A.W.T. Met de opvoering van dit toneelwerk bekwam de groep 75% van de punten. Uit het verslag van de jury :”..de vertoningen van voorgaande jaren en zeker dit laatste optreden, bewijzen dat er zich heel wat talentvolle acteurs onder het gezelschap bevinden, die zich uitermate goed lenen voor blijspelen….ieder der acteurs is er ten volle in geslaagd een spiegelbeeld te vormen van zijn te vertolken figuur…"
Met “HET HUIS OP DE ROTS” van George Batson waagde men zich op 22 en 23 april 1972 aan een thriller in 6 taferelen. Het gegeven speelde zich af op een flat op de bovenste verdieping van een oud huurhuis in de East 48th Street, New York City.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Spelers : Rose Devlaminck Joyce
Ghislain Theys Simon Antrobus
Jeannine Van Craeyenest Kitty Collier
Wilfried Decraene Peter Collier
Ingrid Bortier Jane Palmer
Daan Devlaminck Inspector Hale
Filiep Cagnie Steve Taylor
Decorontwerp: Daan Devlaminck
Decorbouw: technische ploeg van het toneelgezelschap onder leiding van Noël Dusselier.
Meubilering: meubelhuis “De Arend”.
Op 20 juli 1972 werd bij de algemene vergadering overgegaan tot de verkiezing van een nieuw bestuur. Wilfried Decraene werd de nieuwe voorzitter, Ghislain Theys werd secretaris en Filiep Callewaert en Linda Vandorpe fungeerden als bestuursleden.
Op 6 mei 1973 stond een innovatie op het programma: “Café Theater”. Er kwamen twee eenakters aan bod: “DE STOEL” en “PATRICIA” van Pieter de Prins, onder de regie van Daan Devlaminck. Het geheel werd opgeluisterd door de bekende kleinkunstenaar Gerard Vermeersch.(5)
Het eerste toneelstuk, dat gespeeld werd op 5 en 7 april 1974 in het nagelnieuwe ontmoetingscentrum in de Hellestraat, was “NANA”, een komedie in drie bedrijven van Staf Knop, in een regie van Daan Devlaminck. Nu kon men zich uitleven betreffende plaats, gebruik en ruimte.
Grime: Daan Devlaminck
Meubels: meubelhuis “De Arend”.
Mia Desmet speelde de rol van Nana.
Ghislain Theys was dokter André.
Wilfried Decraene speelde als Philip.
Filiep Callewaert kroop in de huid van Oscar.
De decorbouwers onder de leiding van Noël Dusselier verdienden ook een pluim. Willy Devreese zorgde voor de klank en Germain Vanoverberghe voor het licht.
Daan Devlaminck kreeg net zoals de spelers niets anders dan lofwoorden.
Op 2 maart 1975, werd voor het laatst opgetreden met de voorstelling van de eenakter “HUWELIJKSAANZOEK” van Tsjechov. Het was het eerste en ook het laatste stuk dat geregisseerd werd door Bert Dewildeman.(6) De toneelkring bracht hier met Filiep Callewaert, Ghislain Theys en Lieve Vanheste drie topacteurs op de planken.
Ghislain Theys was hier de Russische landeigenaar Tsoeboekow,Stepan Stepanowitsj en Filiep Callewaert , Lanow,Iwan Wasiljewitsj, buurman maar zeer achterdochtige landeigenaar .
Lieve Vanheste was Natalja Stepanowna, 25 jaar, dochter van Tsoeboekow.
Er werd nog een jaar samengewerkt met theater “Antigone” uit Kortrijk. “Antigone” gaf de voorstelling en toneelgroep “Pallieter” organiseerde. Later nam het Davidsfonds, na het verdwijnen van “Pallieter” de organisatie van de voorstellingen van “Antigone” over.
In april 1977 legde “Pallieter” na 10 jaar het bijltje erbij neer.
Ghislain Theys wist te vertellen dat alle stukken – en dat getuigden ook de dagbladen – succesvol waren. Alleen het stuk “Jeugd” kende minder succes.
(1)De “Ontwakende Jeugd” werd gesticht uit de middenstandsbond in 1929, als tegenhanger van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”. Maurice Lefever was de eerste leider, gevolgd door een onderwijzer uit Zwevegem, Gilbert Libbrecht. Firmin Clement, onderwijzer in Marke en regisseur van een toneelgroep in Lauwe, was de laatste leider .De toneelgroep stopte rond 1939.
“Vergeet Mij Nietje” werd gesticht in 1920-21 en ging toch een 15-tal jaren mee.
“Voor Taal en Welzijn” ontstond rond 1907 en ging maar een tijdje mee.
“Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” werd gesticht in de schoot van het Kristen Werkersverbond en zou het toch nog uithouden tot rond 1952. Het gezelschap telde menig speler in zijn rangen die deel had uitgemaakt van “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven”.
“D’Oude Ratten” waren oud-leerlingen van de broeders Van Dale in Marke. Die groep was in zekere mate de voortzetting van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.Ze speelden nog in 1962 “Weg met de Vrouwen”.
“Na Werk Vermaak” werd gesticht in 1927 en begaf het nog vóór de tweede wereldoorlog.
(2)De “Katholieke Kring”.De schuur en het woonhuis op de hoek van de Preshoekstraat en Vagevuurstraat werd in 1919 aangekocht aan Aloïs Ostyn en consoorten, door pastoor Evarist Wittouck, onderpastoor Louis Socquet, E.Heren Achiel Vander Heeren en Achiel Declercq. In 1924 werd die overgedragen aan de “Parochiale Werken der Dekenij Kortrijk” , die ze in 1930 overdroeg aan de”Parochiale Werken van Marke”.
(3) Jerome Callewaert ( Kuurne 1904-Marke 1963) regisseerde de toneelgroep “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.Hij was tevens (bestuurs)lid van de turngilde “Voor Outer en Heerd” en leidde er ook de afdeling van de “half-groten”. Hij maakte deel uit van de harmonie “Hoger Op” vanaf haar ontstaan in 1921.
(4)De “Kring”. In 1959-60 werd de “Katholieke Kring” afgebroken onder de leiding van onderpastoor Louis Willemyns. In december 1961 werd een gans nieuw complex onder de naam “Kring” ingehuldigd. Louis Willemyns werd in 1973 benoemd tot pastoor van Westkerke.
(5) Gerard Vermeersch (Ieper 1923-Ieper 1974) studeerde aan het Koninklijk conservatorium te Gent. Hij werd er met succes laureaat in de voordrachtklas en behaalde in 1958 het hoger diploma en de regeringsmedaille. Sinds 1971 werd hij door de minister van cultuur aan het hoger genoemd conservatorium tot leraar aangesteld. Hij was verder vast verbonden aan het dramatisch gezelschap van de B.R.T. als acteur voor luisterspelen en televisieproducties. Eén van zijn populaire sketches was de Avelgem-conférence.
(6)Bert Dewildeman (Kortrijk 1919- Kortrijk 2014) was een van de stichters en bezielers van het Kortrijkse theater “Antigone”.
1/ Groepsfoto in 1968 ter gelegenheid van het stuk “De Vieze Apotheker”
l.n.r. Jozef – Filiep - Wilfried - Roger – Filiep- Willy – Marcel- Germain
DE MOEIZAME OPRICHTING VAN HET OORLOGSMONUMENT OP MARKEPLAATS
DE MOEIZAME OPRICHTING VAN HET OORLOGSMONUMENT OP MARKEPLAATS .
________________________________________________
De funeste oorlogsjaren van 14-18 hadden klaarblijkelijk een abrupt einde gemaakt aan de levensstandaard van weleer. De bezetting had onze gemeente in een nijpende toestand gedompeld en er heerste schaarste en werkloosheid. De boeren moesten weer het evenwicht vinden, want de veestapel was fel gedund en de akkers en weiden lagen er kaal bij. Een hele hoop straten en wegen moesten worden hersteld. Désiré Vanoverberghe, onze laatste kasseilegger wist niet waar eerst beginnen. De schade berokkend aan de pannenfabriek en de weverij De Witte-Visage was aanzienlijk..(1) . Het zou nog een tijdje duren vooraleer onze gemeente haar vooroorlogse status zou terugwinnen.
Terwijl de gemeente nog niet bekomen was van de ellende ,die de oorlog teweeggebracht had, liet Arthur Maenhout ( Varsenare 1885 –Marke 1976) in september 1919 aan het gemeentebestuur van Marke weten dat hij een oud- strijdersbond (2) had gesticht :
“Mijnheeren,
Wij hebben de eer ter uwer kennis te brengen dat sedert enkele dagen de oudstrijders van Marcke besloten hebben eene sektie te vormen, aangesloten bij den Nationale Strijdersbond waarvan het oorspronkelijk doel is de belangen der oudstrijders, dezen hunner weduwen, weezen en rechthebbenden te verdedigen, de breedste broederlijkheid onzer oudsoldaten te bewerkstelligen en door de grootste eenheid de herleving en de bloei van België te betrachten.
Het bestuur is samengesteld als volgt:
Voorzitter: Arthur Maenhout leden: Jules Neyrinck
Schrijver : Oscar Vanhoenacker Octaaf Demets
Schatbewaarder: Nestor Delcour
Wij durven verhopen dat gij onze sektie zult willen erkennen.
Aanvaard ,Mijnheeren, de verzekering onzer gevoelens van hoogachting.”
Het antwoord van burgemeester François de Bethune (3)op 1 november : “Wij hebben met veel genoegen het stichten van uwe afdeeling vernomen en hopen wel met uwe maatschappij de beste betrekkingen te kunnen beleven.
Aanvaard, Mijne Heeren, de uitdrukking onzer gevoelens van achting.”
Na enkele maanden boekte de vereniging 115 leden waarvan de helft vuurkruisers. In 1959 bij de viering van het 40-jarig bestaan waren de rangen gedund tot 49 nog in levende leden…maar na 1945 kwam er aflossing. 160 Leden versterkten de rangen.(4).
Na de 1e wereldoorlog werd in bijna alle steden en dorpen geijverd om een gedenkteken(5) , ter nagedachtenis van alle oorlogsslachtoffers, op te richten. Monumenten zijn belangrijk voor het volk en voor onze nakomelingen. Ze reflecteren iets historisch ,merkwaardigs of emotioneels. Ze willen iets voor eeuwig nalaten. Iets belangrijks in de geschiedenis wordt in herinnering gebracht en men houdt eraan dat het niet in de mist verdwijnt. Het gedenkteken van de Boerenkrijg herinnert aan drie Markenaars die tijdens de Boerenkrijg door Franse soldaten gedood werden. In Kortrijk verwijst het Groeningemonument naar de Guldensporenslag en het Leiemonument herinnert aan de Leieslag van mei 1940.
Marke maakte blijkbaar niet veel haast voor de oprichting van het monument, getuige hiervan de brief die de Nationale Strijdersbond 14-18 (NSB) in 1923 richtte tot burgemeester Cyriel De Brabandere ( Marke 1860 – Marke 1943) (6). Arthur Maenhout speelde in zijn achterhoofd met de weet dat Aalbeke zijn monument onthuld had op 29 augustus 1920. Onze buur Lauwe huldigde zijn monument al in op zondag 2 mei 1920.
“Mijnheeren,
De ondergetekenden hebben de eer u hieronder een uittreksel hunner bestuursvergadering van 26 juni 1923 te laten geworden: “Gezien dat het reeds meer dan drij jaar geleden is dat het gemeentebestuur besloten heeft een gedenkteeken op te richten ter herinnering aller slachtoffers van den oorlog 14-18. Gezien dat , in zijn zitting van 1 juli 1921 ( Baron François de Bethune was toen burgemeester), de gemeenteraad besloten had over te gaan tot de uitvoering der beslissing van 7 mei 1920 en dat de noodige maatregelen zouden genomen zijn opdat de werken van afbraak der huizen en plaatsen van het gedenkteeken zouden voltooid zijn tegen 1 september 1922, beslissing welke niet uitgevoerd is geworden.
Gezien dat den Heer Rooms (7) , uitvoerder van het monument aan de afveerdiging der commissie verzekerd en beloofd heeft dat het gedenkteeken zal kunnen geplaatst zijn eind augustus. Bemerkende dat er, niettegenstaande het herhaalde aandringen der commissie, aan de afbraak der huizen niet begonnen is en terecht vreezen dat de inhuldiging in september aanstaande geen plaats zal kunnen hebben indien er niet meer spoed gemaakt worde.
Drukken den wensch uit opdat het schepencollegie onmiddellijk de noodige maatregelen neme ten einde die plechtigheid op gestelden datum te doen plaats grijpen. Namens het bestuur.
Getekend : Voorzitter Arthur Maenhout Schrijver: Oscar Vanhoenackere
Schatbewaarder: Nestor Delcour
De leden: Jules Neirynck – R. Delafontaine – Octaaf Demets – Omer Vandermeersch.”
Klare taal van Arthur Maenhout.
De gemeenteraad had al op 3 oktober 1919, bij goedkeuring van het Koninklijk Besluit van 19 maart 1920 , de onmiddellijke afbraak van de gebouwen vereist om de gemeenteplaats ruimer te maken en “ voor het oprichten van een gedenkteken tot verheerlijking der slachtoffers van de oorlog”. Het algemeen inrichtingsplan werd opgemaakt door Albert Vandendriessche, arrondissementsingenieur van de provinciale technische dienst te Kortrijk.
De openbare aanbesteding voor het oprichten van het monument gebeurde vóór 15 juli 1921 . Remi Rooms kreeg de uitvoering. Het zou duren tot in zitting van 6 juli 1923 , dat “..er beraadslaagd werd de beslissing van 1 juli 1921 te herzien , waar toen werd besloten over te gaan tot de uitvoering van de beslissing genomen op 7 mei 1920, namelijk de afbraak van huizen .. strekkende tot het oprichten van een gedenkteken tot nagedachtenis van de wereldoorlog.” De openbare aanbesteding voor de afbraakwerken geschiedde op 14 juli 1923, twee jaar na de openbare aanbesteding voor het oprichten van het monument.
Op 4 november 1921 werd een raadgevende commissie van 9 leden aangesteld : pastoor Evarist Wittouck , voorzitter , François de Bethune, ondervoorzitter ( nam op 28 juni 1922 ontslag en werd vervangen door Emiel Boussier, gemeentesecretaris van 1916 tot 1942) en de leden : Cyriel De Brabandere, Jan Degeest (gemeenteraadslid 1921-1923), Cyriel Dendooven (gemeenteraadslid 1921-1938), Polydoor Esquenet (schepen 1917-1932), Arthur Maenhout, Jozef Steelandt en Cyriel Vandermeersch (gemeenteraadslid 1921-1932).
Omer Vandermeersch (Marke 1882 – Marke 1960) en Gustaaf Lannoo (Marke 1887 – Marke 1938)werden als schatters van de te onteigenen goederen van Cyriel De Brabandere aangesteld en Aloïs Vandenweghe ( Marke 1862-Marke 1942) en Gustaaf Lannoo namen het op voor die van Baron François de Bethune.
De schattingen gebeurden op 4 juni 1923. Het proces-verbaal van “commodo en incommodo “ gebeurde op 26 juni 1923.
Welke waren de te onteigenen goederen:
-van Baron François de Bethune , een stuk grond ,gelegen op de Plaats, groot 84ca90 en een rechthoekig stuk grond van 8ca96 ( = onteigend deel van ongeveer 9m2 voor het gedenkteken). Een woonhuis dat dienstig was voor winkel en vroeger café “Sint-Barbara” , bewoond door Charles Holvoet.
-van Cyriel De Brabandere, een stuk grond ,gelegen op de Plaats, groot 91ca98. De gebouwen waren dienstig voor twee woonhuizen, het ene was bewoond door Gustaaf Debooserie, het andere ,vroeger café “In d’Arke van Noë”, was bewoond door de We. Henri Vanhoenackere.( Henri Vanhoenackere was gemeentesecretaris van 1879 tot zijn overlijden in 1916).
De gerenommeerde Remi Rooms ,de beste en goedkoopste aanbieder , had op 27 december 1922 uit Gent , een aangetekende zending gestuurd naar Baron François de Bethune, toen nog burgemeester, met een voorontwerp van het monument en hij was ook van plan een maquette te sturen, als hij de zekerheid kreeg dat hij in aanmerking kwam voor het werk . Het project in klein graniet en brons zou tussen de 14 en 15.000fr. liggen. Maar indien de gemeente over belangrijkere geldmiddelen beschikte, stelde hij een groter monument voor, dat ongeveer 20.000fr. zou kosten.
Gemeentesecretaris Emiel Boussier (Wevelgem 1874-Marke 1947) had in september al 2 ontwerpen gestuurd naar Rooms, die toch een paar opmerkingen had:
“1/ volstrekt afzien van het gedacht het monument aan een huis te plaatsen.
2/het gedenkteken in een grote nis plaatsen zal geen voordelig uitzicht bieden en zeer plat schijnen. De uitvoering ervan in korte tijd ware moeilijk. Doch het gedacht is voor verbetering vatbaar en zal voor mij goed dienen als basis.”
De commissie keurde op 3 januari 1923 het ontwerp van Rooms goed, die voorstelde naar een vergadering te komen om de schets voor te leggen. De beslissing luidde :” het voetstuk en de omlijsting moesten uitgevoerd in Belgisch graniet, alle uit volle stukken gebouwd en aan elkaar gehecht, daar waar het behoort met koperen krammen en dokken. De voegen voorzien van platlood. De groep in brons, half verheven beeldwerk voor de som van 20.000fr. De prijs bevat het maken van een maquette op 1/8 van de uitvoeringsgrootte. Zijn niet begrepen in bovengemelde prijs:
a/ de delf- en metselwerken voor de grondvesten.
b/ de muur waaraan het monument zou worden geplaatst.
c/ de arduinen kantstenen en de ijzeren omheining vóór het monument.”
16 januari 1923 : de kogel was door de kerk. Op 8 januari had ons gemeentebestuur het ontwerp van Rooms teruggestuurd met melding dat het goedgekeurd en aanvaard was volgens de uitvoeringsvoorwaarden van 27 december , maar had ook nog enkele vragen , waarop Rooms antwoordde:
“1/het voetstuk en de omlijsting zijn wel uit Belgische kleine graniet vervaardigd (Ecaussines, Soignies of soortgelijke).
2/het vervoer en het plaatsen zullen voor het gemeentebestuur geen andere kosten meebrengen.
3/het inbeitelen van de namen en andere opschriften, zoals voorzien op de tekeningen is in de prijs van 20.000fr. begrepen. Gebeurlijk verguldwerk is niet voorzien.
4/het ware mij volstrekt onmogelijk om een formele verbintenis aan te gaan voor 15 augustus 1923. Vooraleer een datum te kunnen bepalen moet mijn model van de groep zeer goed als afgewerkt zijn en moet ik een verbintenis hebben vanwege de bronsgieter.”
Rooms beloofde een tekening te maken van de arduinen kantstenen en de ijzeren afsluiting voor de omheining van het monument, ook voor de dekstenen van de muur. De best gepaste baksteen was deze van Zandvoorde of soortgelijke.
Hij liet niet na de voorwaarden van de betaling te vermelden:
a/ 7000fr. na goedkeuring van de maquette op 1/8. Bedrag dat betaald werd op 1 mei 1923.
b/ 7000fr. als het monument zal gereed zijn voor plaatsing.
c/ 6000fr.na de volkomen afwerking ter plaats.
Op 7 februari 1923 schreef Rooms naar Emiel Boussier dat het model op 1/8 van het gedenkteken gereed was. Op 26 februari stuurde Marke het plan, van Vandendriessche, met de plaats waar het monument moest gezet worden, naar Rooms . Doch deze laatste zond het terug en wees er op dat “ de diepte van de voorkant der huizen tot de voorkant van de muur waartegen het gedenkteken moet worden geplaatst mag 1m. niet overtreffen.”Het plan werd diezelfde dag nog door de commissie overgemaakt aan ingenieur Vandendriessche .
Op 8 maart zag Rooms zich verplicht het gemeentebestuur te verwittigen dat wat haast moest gemaakt worden en dat hij wachtte op het model . Een afvaardiging mocht gerust naar zijn werkhuis het uitvoeringsmodel komen nazien, vooraleer het afgegoten werd. In Marke vond men dat het hoofd van de soldaat zo tenger was, daartegenover stond de vrouw met een licht opgeblazen aangezicht.
De secretaris stuurde slechts op 30 maart na goedkeuring door de commissie, de maquette. Rooms smeekte op 1 mei opdat secretaris Emiel Boussier de som van 7000fr. zou storten op zijn rekening in de “Banque de Gand” te Gent. Rooms kon nog altijd de prijs van het vergulden van de opschriften niet opgeven. Hij moest eerst nog de grootte van de letters en het aantal ervan kunnen bepalen. Hij vroeg dat men hem zo rap mogelijk de namen van de gesneuvelde soldaten, opgeëiste werklieden en burgerlijke slachtoffers zou doorsturen.(8) Het aantal werd opgegeven , doch de namen volgden pas later. Kwam er nog bij dat Rooms een verkeerd rekeningnummer opgegeven had!
Op 6 juni 1923 wenste Rooms het bezoek van iemand van de commissie om het monument, dat bijna gereed was, te inspecteren vooraleer hij er verder aan werkte ( het was alsof Rooms de zaak niet vertrouwde) . Hij wilde ook nog een wijziging doorvoeren in de houding van de soldaat.
De commissie liet Rooms op 18 juni weten dat zij volledig instemde met de uivoering van het gedenkteken, maar had graag nog de prijzen gekend van :
a/ de muur achter het monument
b/de dekstenen
c/het ijzerwerk.
Op 22 juni 1923 wilde Rooms dat het gemeentebestuur de smid en de aannemer verwittigde om met hem af te spreken. Op 18 juli kon hij uiteindelijk de prijsopgaven van smid en aannemer mededelen.
Aloïs Vandenweghe mocht de delf- en metselwerken , en het plaatsen van de arduin op zich nemen voor 4356fr. Smid Leopold Lauwers ( 9) vroeg 1200fr. voor het smeden , verven en plaatsen van de omheining.
Rooms kon de prijs van het arduin niet bepalen, omdat hij eerst de maten van de bakstenen moest kennen. Hij moest ook weten wat te doen met de zijkanten, daar de huizen er nog niet zouden staan. Het gemeentebestuur had hem gewaarschuwd dat er zou gebouwd worden ,links van het monument, maar dat gebeurde maar in 1931. Aannemer Vandenweghe vroeg of hij de bakstenen mocht bestellen. Rooms bevestigde dat de prijs niet overdreven was, en smeekte het gemeentebestuur :” Geef hem toelating, om geen tijd te verliezen.”
Rooms drong aan , want veel kostelijke tijd was al verloren gegaan…” ..de grondlagen van de muur , alsook deze voor het monument kunnen gemetst worden met stenen van de afbraak !”
Zitting van de gemeenteraad 6 juli 1923:
“Dagorde : afbraak 3 huizen.
Uit reden van openbaar nut koopt de gemeente aan :
1/Baron François de Bethune en echtg. Hayoit de Termicourt één huis : “ Sint- Barbara”
2/ aan Cyriel De Brabandere, brouwer en echtg. Pharaïlde Verschuere 2 huizen, waaronder “In d’Arke van Noë”.
De huizen moeten onmiddellijk gesloopt worden:
a/ om de gemeenteplaats ruimer te maken, volgens het inrichtingsplan opgemaakt door Albert Vandendriessche, aangenomen door de gemeenteraad op 3 oktober 1919 en goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 19 maart 1920.
b/ voor het oprichten van een gedenkteken ter verheerlijking der slachtoffers van de oorlog.
De werken zullen uitgevoerd worden bij middel van openbare of schriftelijke aanbesteding te houden vóór 15 juli 1923.”
De verbintenissen tot verkoop waren al getekend op 4 en 6 juni 1923.
Jules Ferlin,metselaar te Marke, hoogste bieder met 1200fr. mocht de afbraakwerken van de huizen nrs. 6 – 7 en 8 op de Plaats aanvangen en maken dat alles , ook na opruiming, gereed lag tegen 4 augustus 1923.(10) Er mocht dus geen tijd verloren gaan. De bedongen prijs moest vóór de aanvang van de werken in handen van gemeenteontvanger Charles Brasseur( Marke 1854-Marke 1942) worden betaald.
Op 13 augustus 1923 schreef Rooms naar de burgemeester dat hij antwoord verwachtte op zijn brief van 2 augustus om de arduinen, dek- en boordstenen te kunnen bestellen. Rooms had de prijs opgegeven van de blauwsteen: 3252fr.en wachtte nog op de aanvaarding vanwege de commissie. Er werd onmiddellijk bevestigend geantwoord de dag erop.
Brief van Rooms aan het gemeentebestuur op 20 augustus :”…heb onmiddellijk order gegeven tot het vervaardigen van de dek- en boordstenen. Het is jammer dat er zo lang gewacht werd, gezien de tijd al zeer beperkt was, mij order te geven. Het monument zal zeker gereed zijn op 7 september en bedankt voor de uitnodiging tot de inhuldiging van het monument.”
Rooms was echter onzeker over de tijdige levering van dek- en boordstenen en gaf de raad om de inhuldiging 8 of 14 dagen te verschuiven.
Marke vroeg integendeel of het monument niet kon gereed geraken tegen 2 september, omdat het dan juist kermis was. Men kon absoluut de onthulling niet verdagen , omdat de plakbrieven reeds verzonden werden. De deelnemende maatschappijen hadden ook al toegezegd.
Antwoord op 24 augustus:” Tot mijn spijt kan het monument onmogelijk geplaatst worden tegen 2 september. De bronzen groep is mooi gegoten, en zal slechts donderdag kunnen gereed zijn. Alles moet samen opgebouwd worden. De plaatsing gebeurt op maandag 3 september om gedaan te krijgen op 5 september…”
Een brief gedateerd 7 september van Rooms:” Ik kan niet aanwezig zijn op de inhuldiging, wegens familieaangelegenheden. Zaterdagmorgen kom ik nog het werk nazien.”
Het monument kostte in totaal 27.614fr. ( leveren van de muur, de dek- en boordstenen inbegrepen). De smeden omheining werd afzonderlijk betaald aan Leopold Lauwers.
De inhuldiging greep plaats op 9 september 1923.
Op de Markeplaats hield Burgemeester Cyriel De Brabandere een toespraak.
Kolonel Verfaille vertegenwoordigde de Koning en de minister van Landsverdediging. Ook krijgsaalmoezenier De Beir was van de partij. Dhr. Doornaert vertegenwoordigde de ZAB.
Uit Marke: Turners “Voor Outer en Heerd” – Meisjesschool – Jongensschool – Boerengilde – Jongelingencongregatie- Maatschappij van Duivenliefhebbers – Onderlinge Bijstand- St. Barbara - Wielrijdersgilde St. Catherine- Vlaamsche Kring – Groep Markesteert- Handbooggilde St. Sebastiaan – Xaverianen – Bolders Vereenigde Vrienden- Heropbouw Marke- Vlasbazenbond – NSB –ZAB- Christen Werklieden.
Waren ook aanwezig de NSB-Afdelingen van Moeskroen, Ooigem,Kortrijk,Gullegem ,Bissegem, de ZAB-Afdelingen van Zottegem,Kortrijk en Aalbeke, de Invalieden Kortrijk en de Boyscouts Kortrijk.
René Couckuyt van Bissegem drukte de gedachtenisprentjes.
Georges Vandersteene, hovenier in de Marktstraat zorgde voor de bloemtuilen.
Georges Vanderplancke, elektrieker op Markeplaats plaatste de verlichting rondom het monument.
Victor Deriemaeker uit Ardooie was de vuurwerkmaker.
De weduwe Henri Benoit-Vandorpe vervaardigde twee vlaggen voor de inhuldiging.
Astère Himpe koetsier uit Kortrijk kwam met een landau en twee paarden voor het vervoeren van gedecoreerden.
Alfons Josson, uitbater van café “Het Gemeentehuis”schonk erewijn aan de gedecoreerden en zorgde voor een maaltijd aan 64 personen , waaronder die van de militaire muziekvereniging en van het 22e Linie uit Gent.
Jozef Moreels, drukker in de Preshoekstraat nr.1 mocht 1000 programma’s en 1200 gedachtenissen leveren.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de namen van de oorlogsslachtoffers van de beide oorlogen in opdracht van de gemeente Marke op dunne stenen panelen gebeiteld. De beschikbare plaats op het monument werd herverdeeld. De opgeschroefde panelen bedekken de oude namen en geven sindsdien het oorlogsmonument zijn huidige uitzicht. (Zie ook het artikel “De Oorlogsgedenktekens in Marke”) .
(1)Twee straatwegen moesten vernieuwd worden en 8 opnieuw bestraat. De stapstenen van de Vagevuurstraat en St. Annestraat waren erg beschadigd.
3 steenwegen moesten uitgebroken worden…
In mei 1919 werd gestart met de herstelwerken.
Toch een lichtpunt: de “ Duitse Kassei” door het Duits leger aangelegd tussen de Prinse en het kasteel de la Croix zou ten goede komen van het vervoer van vlas uit Bellegem en Rollegem en mocht behouden blijven. Veel vlas uit die gemeenten werd hier geroot.
(2)De officiële stichting vond plaats in september 1919. Van mei tot augustus 1919 was Marke aangesloten bij de afdeling Kortrijk. Enkele kameraden besloten een algemene vergadering te houden in café “Het Gemeentehuis”om de NSB (Nationale Strijdersbond) te stichten. De beginletters symboliseerden : Naastenliefde – Solidariteit –Broederlijkheid. Het eerste artikel van de standregelen luidde : Buiten alle politieke taal en godsdienstige strekking de strijders, gelijkgestelden , de ascedenten, weduwen en wezen te verenigen in een vereniging zonder winstoogmerken, al de belangen van zijn leden en deze van België te behartigen, het herstel na te streven van alle lichamelijke, stoffelijke en morele schade gevolg van de oorlog…”
(3) Baron François de Bethune was burgemeester van 1909 tot 1921.
(4)Het Wereldverbond der oud-strijders telde meer dan 20 miljoen oud-strijders uit meer dan 30 verschillende landen, waaronder: Amerika,Engeland,Frankrijk,Duitsland,Italië, enzovoort….
In 1959 telde de NSB afdeling Marke nog 49 oud-strijders 14-18, in 1969 nog 28 , in 1976 nog 9 en in 1984 nog 1 (Nestor Fillieux).
Het vaandel werd op 12 maart 1921 aangekocht voor 3285fr. aan de Manufacture Générale d’Equipements Militaires, Fonson & Cie in Brussel.
(5) De oudste gedenksteen voor de Eerste Wereldoorlog staat rechts tegen de voorgevel van de Sint-Brixiuskerk. Dit monument werd plechtig ingewijd en ingehuldigd op zondag 27 februari 1921.( zie ook artikel “De Markse Oorlogsgedenktekens”). Het “Liber Memorialis” meldt :” …gedenkteken van de dankbaarheid van Markes’ bevolking. Marke had een plechtige belofte gedaan binst de oorlog aan het H. Hart van Jezus, mocht het gespaard blijven …”.Het was een ontwerp van Baron Joseph de Bethune. Beeldhouwer Aloïs De Beule van Gent voerde het uit.
(6) Cyriel De Brabandere was burgemeester van 1922 tot 1941. Hij was schepen van 1917 tot 1921.
(7) Remi Rooms (° Zaffelare 28-7-1861 + Gent 23-7-1934) befaamd beeldhouwer ; hij bekwaamde zich vooral in houtsnijwerk. Hij studeerde aan het Sint-Lucas instituut te Gent (1876-1882). Hij stichtte in Gent een atelier voor burgerlijke en religieuze meubelen en kunstvoorwerpen. Hij bewerkte naast de gewone hout- en steensoorten ook marmer en brons (graf- en oorlogsmonumenten, beelden ,kerkmeubelen…). Deslée was zijn preferente bronsgieter .Rooms was fel begeesterd door de neogotische stijl. Zijn broer Jean was een gekend architect. Rooms trouwde met Pelagie , dochter van beeldhouwer Leonard Blanchaert (1834-1905), die voor architect Jean-Baptiste Bethune beeldhouwde. Het hoogaltaar in de Sint-Brixiuskerk werd gemaakt door Leopold Blanchaert (1832-1913) ,broer van Leonard ( Internet).
In 1885-86 startte het Gilde van St. Lucas en St.Jozef, dat leerlingen en oud-leerlingen van St. Lucas verenigde. Remi Rooms maakte deel uit van het eerste bestuurscomité. Aloïs De Beule (1861-1935) en Remi Rooms leverden een belangrijke bijdrage in de ontwikkeling van de zelfstandige beeldhouwkunst. Remi Rooms had duidelijk hoge artistieke ambities.
Door een brief uit Brussel geschreven op 20 februari 1922 naar pastoor Evarist Wittouck , vernemen wij dat ook Georges Vandevoorde ( Kortrijk 1878 + Anderlecht 1964), beeldhouwer van talrijke monumenten ,een “tekening” opstuurde naar Arthur Maenhout.
De offerte van 10 december 1921 van J. Mouffart, bronzes, Liège, werd buiten beschouwing gelaten.
(8) 19 soldaten (werd achterna verbeterd in 22)
8 opgeëisten ( Achiel Allewaert werd achterna nog bijgeteld)
11 burgerlijke slachtoffers (werd achterna verbeterd in 13)
(9) Aloïs Vandenweghe (Marke 1862- Marke 1942), was metselaarsbaas. Hij was de broer van Emile Vandenweghe, eveneens metselaarsbaas .
Leopold Lauwers zag het levenslicht in Marke op 11 maart 1878 en overleed er op 30 augustus 1963.
Op het einde van de 18e eeuw troffen we in Marke maar één paardensmid aan: Joannes Lauwers smeedde er op los in de “Ouwe Smisse” ( huis met poort naast café “De Prinse). Zijn zoon Amand volgde hem op maar overleed zeer jong ,in 1875. Désiré, zoon van Amand, volgde onmiddellijk zijn vader op aan “De Prinse” tot hij in 1877 verhuisde naar de Rekkemsestraat , waar nu de traiteur Eric gevestigd is . De vlasnijverheid floreerde en de Rekkemsestraat was een belangrijke verkeersader. Désiré (° Marke 23-10- 1838 + Kortrijk 30 -6-1928) hield er café “De Smis” open. Zijn smidse stond links ernaast , naast café “De Kroon” . De kinderen Valère en Leopold ( in de volksmond “Smetje Lauwers”) volgden vader Désiré op. Valère trok als smid naar St.Anne en Leopold bleef in het ouderlijk huis in de Rekkemsestraat. In 1919 kocht Leopold het metalen gebinte van een vliegtuigloods van de Jasta 11 op de Markebeke en verhuisde ermee iets verder aan de overkant in dezelfde straat ; hij betrok er het voormalig café “Sint-Jozef” . Daar hield hij zijn smederij . Hij werd kachelsmid en opende er een stovenwinkel tot 1951 . Hij herstelde ook fietsen; Charles Ferlin ,had er ook zijn stiel geleerd ( lees ook Dorpskrant nov.1994, F. Decock).
(10) De gemeenteraad en de commissie meldden op 28 juli 1923 aan Rooms dat de huizen afgebroken waren en dat het wegvoeren van de afbraak snel vooruitging.
De Toneelkring "Door Taal en Deugd naar Hooger Leven" had een dubbele Taak
DE TONEELKRING " DOOR TAAL EN DEUGD NAAR HOOGER LEVEN.” HAD EEN DUBBELE TAAK .
In het artikel over de “Maetschappij van Rhetorica” hadden we het over de bloeitijd van het amateurstoneel na de Hollandse periode. Toen ontstonden een groeiende belangstelling en liefde voor de taal. De toneelkringen werden beschouwd als de erfgenamen van de rederijkerskamers.Hun belangrijkste drijfveer was opvoeding en ontspanning onder het volk brengen. Dat was ook zo- en de naam verraadt het – voor het toneelgezelschap “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” in Marke. Aangaande de periode tussen het toneel van meester Benoot en de eeuwwisseling is niets bekend.
Uit de kroniek van de toneelkring “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven”:
In 1908 kwam in de maand november , onder de geestelijke leiding van onderpastoor Henri Eeuwaert, een twaalftal mannen zich verenigen.Hun belangrijkste drijfveer was door het beoefenen van de toneelkunst, opvoeding, volksontwikkeling en ontspanning brengen. Ze kwamen deels uit het genootschap van Sint-Franciscus Xaverius (de Xaverianen) (1) en ook ten dele uit de Congregatie van O.L.Vr. Naast het beoefenen van de toneelkunst hadden ze ook voor doel hun gilde eigen hoog te houden. En dat deden ze ieder jaar op de zondag vóór het gewoon toneelfeest, met een feest uitsluitend voor de leden van de jongensbond, voor de jongelingen en de mannen.
De eerste keer dat de leden van de toneelafdeling op de planken moesten, was op 31 januari 1909 in het klooster van de zusters in de Kloosterstraat. De grote zaal was veel te klein en het volk zat er gespannen als in een biekorf.(2)
De toneelschikking was was ellendig en de planken (toneel) waren geleend. Iedereen speelde op zijn eigen, dus elk het zijne: de jongens van de patronage speelden " Vogels voor de Kat". En dat er gelachen werd. De mannen van Xaverius speelden "Vergeten en Vergeven"...ze deden het zo goed dat het hun allang vergeven , maar nog nooit vergeten is. De jongelingen van O.L.Vr. speelden "Advokaat voor een Uur" en het was lachen een uur aan een stuk. Om aan de mensen te voldoen die geen plaats gevonden hadden, werd er de maandag een tweede vertoning gegeven en van dan af werd besloten van ieder jaar twee dagen achtereenvolgend te spelen: de zondag aan één frank en half en één frank, de maandag aan halve prijzen. Zo verliep de eerste "ronde". Naar aanleiding van het succes van de opgevoerde stukken werd een echte toneelgroep gesticht.
Zo ontstond in Marke een behoorlijke toneelkring die kon wedijveren met gelijk welk andere. De spelers en de toeschouwers waren tevreden en de armen kregen er hun deel van.
Het jaar nadien (1910) speelde men zonder de jongensbond. De mannen speelden "Verdruk den mind're niet" en de jongelingen "Twee Neven" en "Pieter Livinus Slimbrouck".De zaal liep weerom vol.
Het derde jaar (1911) kwam een nieuwigheid in het spel. Burgemeester Francois de Bethune zag dat men maar armtierig uitgerust was, zonder eigen podium. Hij liet een splinternieuw toneel bouwen, met doeken, schermen en houtwerk. Hij veegde zo met één hand de schuld weg. De spelers zorgden voor het schilderen en nu stond het toneelgezelschap , gekleed en gereed.(René Vandaele, een van de zorgers was schilder van beroep)
Van nu af speelden de mannen en de jongelingen door elkaar en vormden een ferme toneelgilde. Er werd een naam gekozen ,die luidde "Door Taal en Deugd naar Hooger Leven".
Het nieuw "theater" moest nu nog beproefd en ingewijd worden. Dat gebeurde met het stuk " De Werkstaking der Koolgravers",in vijf bedrijven, goed gekozen in die tijdsomstandigheden en het liet een machtige indruk achter. Daarna kwamen "Kobus en Wannes" en "Jocris de Vondeling", die potten, glazen en telloren brak.
Dan kwam het vierde jaar (1912), een jaar dat in de geschiedenis van het gilde langst in het geheugen zal blijven: “ Een grote gunst viel ons ten deele; immers, wij zouden helpen,nu, tot onderstand, tot voortplanting van ’t katholiek geloove in ’t zwarteland van Kongo.” Zo staat geboekt in de annalen van het toneelgezelschap.
Pater Callewaert die in onze kolonie sinds 25 jaar apostelwerk verrichtte, moest hulp krijgen en het toneelgezelschap had de grote eer een feest te kunnen geven ten voordele van zijn missiewerk. Om het missionarisleven en de gevaren , die er mee verbonden zijn aanschouwelijk te maken werd het stuk “De Menschenjagers” voorgeschoteld. Het werd een onverhoopte bijval, heel die mengeling van zwarten, slavenjagers en soldaten en daar tussenin het heerlijk beeld van de missionaris. Het was een van de mooiste bladzijden uit de geschiedenis van de vereniging. Hierbij kwamen een vertoning met lichtbeelden uit Kongo en het blijspel “Nonkel Judocus”, een lieve klucht, die hertelijk deed lachen en een soort verzachtende zalf was na het drama. Het feest bracht dan ook meer dan een gewone ontvangst op. Die grote bijval voerde de spelers nog verder: veertien dagen daarna stonden de toneelspelers op de planken in Bavikhove en voor een begeesterde menigte werd hetzelfde programma afgewerkt.
Nog een paar weken later belandde men in Kuurne ( ten voordele van pater Elslander) en hetzelfde spel herbegon. ’s Middags vertrokken toneelspelers en figuranten, begeleid van de Belgische en Kongolese vlaggen en een groot missiekruis, met een “char à bancs” getrokken door drie paarden:” Kom jongens!...van Vlaanderen en den Leeuw! …juu en op een draf klonk en ketste ’t over de straatstenen, van ’t ene dorp naar ’t andere. ’t Was als een zegetocht door de gapende straten van ons lieve Vlaanderen, met heel de Toneelgilde die als geroepen scheen om een halve wereld te hervormen….”
Na de voorstelling werd nog een avondmaal geserveerd en daarna weer naar huis. Onderweg werd gezongen van “Artevelde”, van “Klokke Roeland”, ook het “Kerstlied” en meer dan eens “Paterke, Paterke Lambrecht…”
Het vijfde toneeljaar (1913) werd een anti-alkoholisch drama “ Twee Wegen” gespeeld, een pakkend stuk dat ingreep en inwerkte bij het volk. Verder nog “Twee plezierige Jongens”, die de hele zaal hartelijk deed lachen en tot slot “Schilders in Huis”.
Datzelfde jaar werd onderpastoor Henri Eeuwaert (3), bestuurder van de toneelkring, als pastoor aangesteld in Doomkerke.
Het zesde jaar (1914) werd begonnen met een nieuwe bestuurder, onderpastoor Jozef Bonne (4), die van Knokke kwam. Nu werd een waar juweeltje op toneelgebied gespeeld “Hugh Scott”. Het was boeiend van begin tot het einde. Dan volgde “De Wonderdokter” en als blijspel “Het Testament”.
Ieder jaar, bij het naamfeest van de bestuurder, droegen “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” en de congregatie van de mannen een lief toneelprogramma voor.
Tijdens het zesde toneeljaar riep onderpastoor Bonne de toneelmannen samen om het officieel reglement vast te leggen en daarbij ook te kiezen voor een bestuur. Op O.H. Hemelvaart 21 mei 1914 werd het bestuur gekozen en op dinsdag aanstaande zou het reglement worden bepaald. De vergadering had plaats in de woning van onderpastoor Jozef Bonne. Het eerste bestuur zag er als volgt uit:
-Geestelijke bestuurder en toneelleider : onderpastoor Jozef Bonne.
-Hoofdman: Odiel Craeynest.
-Onderhoofdman: August Ostyn.
-Schrijver-penningmeester : Emiel Boussier.
- Zorgers: Ferdinand Glorieux – René Vandaele- Jeroom Ostyn.
Het reglement werd bepaald op dinsdag 26 mei. Op die dag werden als ere-bestuurder pastoor Louis De Brabandere en als ere-hoofdman Baron François de Bethune, burgemeester, aanvaard. Het reglement werd ook aan de goedkeuring van alle leden onderworpen. Ieder lid kreeg een gedrukt exemplaar en moest ook in de eerstvolgende vergadering het reglement ondertekenen. Iedere vergadering werd begonnen met het kruisteken . Die regel werd vastgelegd omdat het paste voor een katholieke instelling.
In 1914 vroeg “De Vlaamsche Kring” (5) om het toneel te mogen gebruiken bij het vieren van 11 juli. Volgens het reglement van inwendige orde werd het aanvaard.
Het dienstjaar 1914 noemde het bestuur een schrikkeljaar, omdat het geen jaar was zoals het zij hadden voorgesteld: “ Wij droomden van zoo schoone dingen, wij stonden immers geharnast en beslegen, wij stonden fier en trappelden van ongeduld, lijk een jong paard, dat voor de eerste maal den grond voelt te daveren onder de last van zijn ijzeren voeten…..jammer genoeg, een storm, zoo machtig als verwoed, is losgebroken….heel de menscheid ligt te zuchten , diep te zuchten onder ’t gewicht van zooveel rampen, bij den aanblik van zooveel weedom, gebaard door den gruwel van den oorlog…” schreef Emiel Boussier.
De droevige oorlog die al zovele huisgezinnen reeds in rouw en ellende had gedompeld eiste ook van het toneelgezelschap zijn offers en voerde twee van zijn leden mee in de strijd: Maurits Maes , de trouwe vriend van “Hugh Scott” werd opgeroepen om het vaderland te verdedigen. Ook de moedige Thom uit “De Menschenjagers”, Gustaaf Derdeyn had als vrijwilliger de wapens opgenomen.
De toneelgilde werd tot werkloosheid gedwongen.
Vanaf 1915 werd volgens het reglement jaarlijks verslag uitgebracht over de werkzaamheden van het vorig jaar. In de algemene vergadering van 14 februari 1915 werd volgend verslag blootgelegd:
Als ontvangsten:
-opbrengst van kaarten 453,20fr.
Als uitgaven:
-voor het plaatsen van het toneel 49,34fr.
-voor drukwerken 32,30fr.
-voor toneelstukken,benodigdheden
zegels 37,35fr.
-voor kostumen 30fr.
-voor kapping 22,50fr.
-voor verlichting 15,10fr.
-voor schilderwerken 16,63fr.
-aan kaartenverkopers 2 x5 10fr.
-voor bier aan muzikanten 7,60fr.
-voor politie 2x2 4fr. samen = 224,82fr.
Bleef nog 228,38 fr. over. Tijdens de toneelfeesten werd een omhaling gedaan ,die 51,70fr. opbracht. Deze som werd geschonken aan het Sint Vincentiusgenootschap.
In het verslag van het dienstjaar 1915 (vergadering van 13 februari 1916) waren geen inkomsten te bespeuren. 200fr. werd geschonken aan het Sint Vincentiusgenootschap en 5fr. werd besteed aan een mis, zodat nog 23,38fr. in kas bleef.
Er werd wel gezocht hoe men eventueel een toneelfeest kon op touw zetten, maar iedereen vond het ongepast, omwille van de beproeving van vele mensen. Toch kon men getuigen van een nieuwe stichting in die droeve tijden: “een comité tot onderstand” van de krijgsgevangenen. Voor de toneelafdeling was het aspect van de liefdadigheid erg belangrijk: de achtergebleven familieleden van de krijgsgevangenen, de weggevoerden en de gesneuvelden moesten gesteund en verzorgd worden.
Op 12 oktober 1915 werd door de leden van de toneelkring een comité opgericht dat bestendig zou ijveren om geld in te zamelen tot ondersteuning van de krijgsgevangenen in Duitsland. Alle leden sloten zich aan onder het voorzitterschap van ere-bestuurder pastoor Louis De Brabandere. Baron François de Bethune werd het ere-voorzittersschap aangeboden en onderpastoor Jozef Bonne werd als schrijver en schatbewaarder aangewezen. Aan Ferdinand Glorieux en René Vandaele werd de taak opgedragen een omhaling te doen in de gemeente. Dat was het begin van een hele reeks werkzaamheden, die later nog uitgebreider zouden worden. De omhaling bracht 619,61fr. op. Twee omhalingen in de kerk bij ’t kerstfeest en bij nieuwjaar leverden de som van 251,15fr. op. Geregeld na al de missen , de zondag,ook na het lof, werd aan het publiek de gelegenheid gegeven om hun “penning” te storten in de bus van “’t Werk der Krijgsgevangenen”. Op 22e ,23e en 25e mei werd over de gemeente een tweede omhaling gedaan, die 590,25fr. opbracht.
Herhaaldelijk stuurde men ook afwisselend, een pak kledingstukken, ook levensmiddelen, ondergoed,schoenen,tabak ,enz…
De algemene vergadering van 11 februari 1917 bracht voor het dienstjaar 1916 niets nieuw aan het licht. Op toneelgebied was het een dode letter gebleven. Totnogtoe had het werk ten behoeve van de krijgsgevangenen 3670,43fr. opgebracht.
Op de algemene vergadering van 10 februari 1918: de toestand van de kas is onveranderd gebleven en op toneelgebied is het ook bij het oude gebleven. Wat tot heden verzonden werd aan pakken beliep 6962,12fr. Dat was dank aan pastoor Louis De Brabandere, en de twee uitstekende zorgers Ferdinand Glorieux en René Vandaele, die in alle moeilijke omstandigheden een uitweg vonden. In december 1917 was de kas nagenoeg leeg. Daarom werd op de 17e van dezelfde maand een buitengewone ronde gedaan. Deze omhaling bracht weer 900,35fr. op. De ontvangsten bedroegen nu 8141,91fr. Met alle uitgaven , daarvan afgetrokken, beschikte het comité nog over 1179,79fr.
In het verlopen jaar werd de werkkring van het comité tot ondersteuning van de krijgsgevangenen aanzienlijk uitgebreid. Sedert meer dan een jaar immers werden tal van ongelukkigen onder de werkersbevolking ver van huis en have weggevoerd en tot werkplicht opgeroepen. Daar in hun ballingschap dreigden onze mensen weg te sterven. Hier ook moest een helpende hand uitgestoken worden. Het comité nam de taak op zich om aan die beklagenswaardige medeburgers regelmatig een pak met levensmiddelen, kleren en ondergoed en …beschuiten op te sturen. Het gemeentebestuur kwam hier tussen met geldelijke steun.
De algemene vergadering van 9 februari 1919: zoals de voorgaande oorlogsjaren bleef alles onveranderd tijdens het dienstjaar 1918. Het toneelprogramma bleef opzij geschoven, bleef over, aan het tweede deel van de zending beantwoorden: de werkkring van het comité tot hulp aan de krijgsgevangenen. De laatste hulp aan de krijgsgevangenen kon gezonden worden tot in de maand oktober 1918. Dat gold ook voor de “opgeeïste” werklieden.
Op het moment dat onderpastoor Jozef Bonne teruggeroepen werd naar Brugge, op 1 juli 1918, had het comité de som van 9374,41fr. bijeen gekregen. Baron François de Bethune had de taak op zich genomen om de zaken van het comité te voeren. Bij hem werd 2622,12fr. geboekt, dat maakte in de drie jaren samen 11.996,53fr.
Op 24 januari 1919 overleed bestuurder pastoor Louis De Brabandere.
Voor de eerste maal op 1 juni 1919 kon het toneelgezelschap , sedert de rampvolle dagen van onderdrukking en oorlogsellende, weer vrij ademen en genieten van het toneelleven.
De gesneuvelde soldaten en de medeburgers die gevallen waren onder het drukkend oorlogsgeweld, moesten gevierd en de namen moesten vereeuwigd worden. Er moest een gedenkteken komen. En daarom moest een buitengewoon toneelfeest gegeven worden. Op het podium hing een spandoek :” Dankbare Hulde aan onze Dooden.” Het stuk “Vergeten en Vergeven” werd waardig vertolkt en opgevoerd.
“Boerenkrakeel” gaf stof tot lachen en “De Droom der Krijgsgevangenen” was een lieve grap van pastoor Cuppens. Het toneelfeest bracht netto 1190,75fr. op.(6)
Voor de uitvoering van het programma werd beroep gedaan op vier nieuwe leden: Jozef Craeynest, Achilles Desmet, Maurice Holvoet en Maurits Lefevre.
Bij de herkiezing van het bestuur gaf de stemming volgende uitslag:
Hoofdman : Odiel Craeynest
Onder-hoofdman : August Derdeyn
Schrijver: Emiel Boussier
Toneelbestuurder: Emiel Boussier
Zorgers: Ferdinand Glorieux- René Vandaele- Jozef Craeynest.
Andere leden: Cyriel Ostyn – Maurice Maes – Gustaaf Haesebrouck –Gustaaf Derdeyn – Theophile D’Haene – Aloïs Ostyn – Arthur Dumortier – Arthur Vanthuyne – Maurice Holvoet – Evarist Holvoet – Jozef Brasseur – Maurits Lefevre - Achilles Desmet – Maurice Holvoet .
Algemene vergadering van 4 september 1922 : de toneelmaatschappij die op 1 juni 1919 haar laatste toneelfeest ten beste gaf legde haar eindrekening voor , alsook die van het comité tot ondersteuning aan de krijgsgevangenen en opgeeïste werklieden.(7)
De opbrengst moest dienen als bijdrage tot de oprichting van een gedenkteken voor de oorlogsslachtoffers, maar die was verre van genoeg.(zie ook artikel "Oorlogsgedenktekens te Marke")
Baron Jozef de Bethune tekende het heerlijk beeld, dat rechts aan de ingang van de kerk prijkt. Baron François de Bethune zorgde voor de ontbrekende centen.
Aloïs De Beule (8), beeldhouwer te Gent, werd met het werk gelast en op zondag 27 februari 1921, ter gelegenheid van de sluiting van de missie door de redemptoristen gepredikt, werd het gedenteken ingehuldigd in aanwezigheid van een ingetogen menigte. De totaalprijs van het gedenkteken beliep 6262,75fr.
In oktober 1918 werd Louis Socquet (9) , in opvolging van Bonne ,onderpastoor. Hij was op 25 mei 1918 priester gewijd in het kerkje van het Prinselijk Begijnhof te Brugge.Midden in de nog geestesverwarring die er nog heerste kwam hij , volledig opgeleid ,orde op zaken stellen in de organisatie van de laagste klasse, de arbeiders .Begin 1919 werd de eerste steen gelegd van de kristelijke werkersorganisatie. Naast de harmonie “Hoger Op”, stichtte hij de kinema, de turnersvereniging “Voor Outer en Heerd”, de KAJ en het toneelgezelschap dat later de naam “Geen rijker Kroon dan eigen Schoon” meekreeg. De schuur van Aloïs Ostyn, op de hoek van Preshoek- en Vagevuurstraat werd op 27 mei 1919 aangekocht en omgevormd in een heuse toneeltempel “De Katholieke Kring “genaamd.(10) De nieuwe feestzaal werd op 26 oktober1919 plechtig ingehuldigd met de opvoering “Robert en Bertrand” van Floridello.:”Alle katholieke standen, zoowel hoogeren, midden- als lageren stand zullen er toegang vinden om hunne belangen te bespreken ; de katholieke jeugd zal er in deugdzaamheid eerlijk vermaak genieten.”
De oorlogsjaren hadden voor vernieuwing gezorgd. Sociale factoren zorgden voor duidelijke vernieuwing van het cultureel leven. De nieuwe afdeling toneel die het levenslicht zag , “Geen rijker Kroon dan eigen Schoon” zal het onderwerp maken van een afzonderlijk artikel.
(1)Het genootschap van Franciscus Xaverius werd in 1878 door onderpastoor Leopold Roelens (Poperinge 1835- Marke 1880) opgericht. De congregatie van O.L.Vr. (de Maria-congregatie) niet alleen voor meisjes, maar ook voor jongens werd ingesteld door pastoor Carolus Van Dommele in 1845.
Op 22 april 1906 werd een toneelfeest gegeven in de grote zaal van het klooster.Vele leden van het latere gezelschap “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” maakten er deel van uit: Emiel Boussier- Aloïs Ostyn – Valère Lauwers – Remi Deprez – René Vandaele. Men speelde er het “ Eerekruis” van J. Snieders. Leopold Raemaekers hield twee alleenspraken : “Ik woon bij mijne Zuster”” en “Hoe men Pompier wordt”.
Op 21 april 1907 werd ook gewag gemaakt van een toneelafdeling met liberale inslag :“Voor Taal en Welzijn”, waarvan Polydoor Lepere en Ivo Verschuere de protagonisten waren. Volgens de overlevering zou er ook Ernest De Witte-Filliers, zoon van Theophiel Ernest , stichter van de weverij De Witte-Visage, lid van geweest zijn. De toneelvertoningen, ten voordele van de armen van de gemeente, gingen door in het feestlokaal van café “In Lauwe Wandeling” in de Rekkemsestraat. Over deze toneelkring is weinig tot niets bekend.
In maart 1927 werd een socialistische toneelkring gestart :” Na Werk Vermaak”. Adolf Bultiau was souffleur. Jozef Coole kwam opleiden. De eerste opvoering was op 20 maart met het stuk “Eert van Vader en Moeder”. De feestzaal was gelegen op de hoek van Marktstraat en Hemelrijkstraat. Op 30 april van hetzelfde jaar speelde men “Strijd” – “Herdenking van den Slag van Marcke van 1894” en “Is dat Komedie”.
(2)Maurice Holvoet (1900-1984) :” Maar de ouderen zoals,René Vandaele in plaats van te repeteren gingen ze in café”In de Gouden Leerze” pinten drinken.Het kwam zover dat onderpastoor Henri Eeuwaert, die zich het toneel aantrok, moest gaan smeken opdat ze de herhalingen zouden bijwonen.Dan zei René: “slechte repetities zijn goede vertoningen” en het was nog juist ook.”
(3) Henri Eeuwaert (Krombeke 11-5-1859 – Ardooie 21-12-1931. Zijn onderpastorij in de Markekerkstraat nr.6 werd in 1906 herbouwd. Hij was onderpastoor van 1891 tot zijn benoeming , op 22 oktober 1913 ,als pastoor van Doomkerke . Hij was ook de eerste proost van de fanfare Sint Jan in 1907.
(4) Albert Vandaele, ere-secretaris, zoon van René Vandaele :”Jozef Bonne moest Marke verlaten en werd teruggeroepen naar Brugge , waar hij gedegradeerd werd van onderpastoor tot geestelijke koster van de kathedraal van Brugge. Vanuit Brugge schreef hij regelmatig naar René Vandaele, mijn vader; Jozef Bonne en René Vandaele waren samen in de toneelgroep. Bonne leidde er een karig bestaan in Brugge. René Vandaele en Emile Boussier stuurden dan regelmatig tabak naar Jozef Bonne.”
(5) “De Vlaamsche Kring” werd gesticht door dokter Arthur Vanneste in 1913, met het doel het Vlaamse volk te heropbeuren en veredelen door kunst en wetenschap. De ere-voorzitters waren pastoor Louis De Brabandere en burgemeester Baron François de Bethune ; de proost onderpastoor Jozef Bonne ; voorzitter dokter Arthur Vanneste ; ondervoorzitter postmeester Achiel Desmet ; schrijver Jozef Deblaere; schatbewaarder Gabriël De Brabandere ; bestuursleden: Arthur Maenhout, K. Berland, Camiel Raepsaet, J. Martens en Camiel Deganck.
(6) Jozef Craeynest (1902-1991), zoon van Odilon Craeynest :”Na de 1e wereldoorlog werd weer voor de 1e maal gespeeld in het klooster in 1919.”Vergeten en Vergeten” “Boerenkrakeel” en “De Droom der Krijgsgevangenen”.In 1920 begonnen ze te repeteren voor het stuk “Jozef in Dotham” van Vondel maar ze hebben het nooit gespeeld. De opbrengst moest dienen voor een gedenkteken der gesneuvelden. Dat gedenkteken zit nu in de rechtervoorgevel van de kerk. Emile Boussier had maar weinig tijd meer voor het toneel het spel viel in duigen.”
Albert Vandaele : “De toneelgroep van de burgerij “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” was wel in concurrentie met de toneelgroep “ Geen rijker Kroon dan eigen Schoon”van Socquet. De werkende klasse vormde de toneelgroep van Socquet. De burgerij deed haar repetities en hun toneelopvoeringen in de zaal van het klooster. Toen Socquet in 1919 de patronage oprichtte , dus de Katholieke Kring, ontstond ruzie tussen de 2 toneelverenigingen. De burgerij mocht van Socquet niet in de patronage optreden, dus in de Katholieke Kring. Daarentegen mocht Socquet de rekwisieten, die de burgerij bezat niet gebruiken( dus decors en klederen). Vandaar de ruzie.”
(7) Maurice Holvoet :”Toch werd eens,tijdens de oorlog door enkele jonge liefhebbers ( Jozef Craeynest, Achilles Desmet, Aloïs Ostyn,Maurits Lefevre en ik zelf), een toneelavond ingericht, waar een 10-tal alléén- en tweespraken werden voorgedragen enkele liederen gezongen en zelfs een klucht werd opgevoerd.Dat ging door op een plaats, boven de koeiestal bij Remi Bekaert.Veel belangstelling was er. Ruim 100 aanwezigen en van de meest vooraanstaanden der gemeente.De toegang was langs een ladder, en voor het geval er alarm zou zijn, voor vliegergevaar, werd een nooduitgang voorzien, ook met een ladder.En of het nodig bleek.Na een half uur spel!Alarm! Alleman naar beneden en in de onderstand.Gelukkig geen bommen.Daarna wederom de ladder op en voortgedaan.Slechts éénmaal had dit plaats.De gevaren waren te groot. Dat gebeurde toen het vliegveld er al was.Ze namen dan wat schetterwerk (houten planken) van de Duitsers en mieken zo een verhoog of hun theater.Ze speelden ten gunste van de opgeeisten.”
(8) Aloïs de Beule (1861-1935) ontwierp zo een 20-tal oorlogsgedenktekens. Hij was ook, in 1902, de uitvoerder van de kruisweg in de nieuwe Sint-Brixiuskerk in Marke. Hij kreeg vele opdrachten van architect Jean-Baptiste Bethune (“Jantje Gothiek”).
(9) Louis Socquet werd geboren te Ieper op 4 april 1893. Na zijn collegetijd in Menen belandde hij in september 1912 in het klein seminarie te Roeselare, dat hij in 1914 verliet. Ondanks de oorlog kon hij toch naar het groot seminarie in april 1915. Daar volgde hij vier jaar theologie. In 1927 werd Socquet benoemd tot onderpastoor op Sint Pieters in Ieper. Zes jaar lang zou hij rusteloos werken, net zoals in Marke, aan de uitbouw van de arbeidersbeweging, en dat ging gepaard met diverse stichtingen. In 1933 werd hij ontlast van de bediening als onderpastoor en werd hij directeur van de Vrije Katholieke Beroepsschool St. Jozef te Ieper. In september 1948, neergeveld door ziekte, bekwam hij eervol ontslag. Hij stierf op 8 november 1950.
(10) De grond waarop Aloïs Ostyn een huis met schuur bouwde werd aangekocht aan Baron Joseph de Bethune op 16 januari 1908. “De Katholieke Kring”kreeg , door de zorgen van onderpastoor Louis Willemyns,een hele nieuwe facelift en werd in 1961 gewoonweg als “De Kring” ingewijd.
Maurice Decock (1903-1991) :”De schuur van vlashandelaar Ostyn op de hoek van de Preshoekstraat en de Vagevuurstraat werd in 1919 omgevormd in een kinemazaal en toneelzaal en werd de “Katholieke Kring” genoemd .De 2 toneelgroepen smolten later toch weer samen in het werk “Met een hoed van Italiaans stro”. Vele spelers die in “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” speelden gingen ook spelen in “Geen rijker Kroon dan eigen Schoon”.De toneelspelers werden ouder en het spel doofde langzaam uit.
Later kwamen ze toch weer eens samen om te herbeginnen, maar dan onder de naam van ‘D’Oude Ratten’, allemaal oud-leerlingen van de Broeders Van Dale.”
Zoals in veel landelijke gemeenten was de taak van onderwijzer in de 17e en 18e eeuw voor de plaatselijke koster weggelegd. In Marke was Jan Soete-Parré koster en onderwijzer vanaf 1695. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Pieter , die het uithield tot 1817 .(1) De pastoor genoot wegens zijn ambt en zijn studies een hoog aanzien. Het onderwijs van de jeugd in geloof- en zedenleer ( godsdienst) behoorde tot zijn taak. Het cultuurpeil van het volk was zeer laag, want velen konden noch lezen, noch schrijven. De oudst gekende onderwijzer- niet- koster was Pieter De Fraeye. Hij was de zoon van Joannes en Maria Jacoba Vanneste, landbouwers te Marke. Hij overleed op 3 maart 1799 amper 34 jaar oud . Zijn opvolger Josse Martin Vandenberghe trouwde met Marie-Cathérine Valcke, weduwe van Pieter De Fraeye. Er werd toen les gegeven in de woning van de onderwijzer. Later werd daar de onderpastorie gebouwd , nu parochiaal secretariaat in de Markekerkstraat nr.6.
Vanaf 1807 werd Josse Martin omroeper van wetten, besluiten en berichten vanaf de kerksteen. Hiervoor ontving hij jaarlijks 20fr.(2) In 1812 hield hij het voor gezien en Marke viel zonder onderwijzer. Hij stierf op 18 april 1842 in zijn woonst in de Aalbekestraat in Kortrijk. Het loon van de onderwijzer was aan de lage kant . In 1807 ontving hij 30 fr. voor logement en 60 fr. voor onderwijs aan de arme kinderen. Het jaarlijkse loon van de secretaris was 200fr., van de veldwachter 400fr. en van de pastoor 300fr.!
In 1815 kregen wij een nieuwe koning : Willem I. En ook een nieuwe meester: Petrus Delepaut ( Kortrijk 1794- Kortrijk 1855) . De nieuwe koning stelde alles in het werk om het volksonderwijs te verbeteren. Petrus Delepaut behaalde een akte van derde rang, na het afleggen van een examen voor een Commissie van Onderwijs. In 1822 had hij tijdens de zomer 30 leerlingen, en tijdens de winter 10. Tijdens de winter werden de kinderen ingeschakeld in de spinnijverheid, die vele handenkrachten vergde.
In 1830 werd de school betiteld als volgt: “Een school voor het lezen, de eerste beginselen van spellen,lezen en schrijven, bestuurd door een wettig aangestelde onderwijzer.”Het schoollokaal telde 1 stoel en 8 banken en was toen gelegen in het huis van Delepaut op Markeplaats, tussen café Sint-Barbara en het hoekhuis aan de Van Bellegemdreef (bakker Soete). De schoolbehoeften behelsden: schrijfboeken,potloden, inkt,leesboeken, “histoires de Belgique”, “histoires saintes”,” histoires ecclésiastiques”, “géographies”, “manuel de culture”, manuel d’arboriculture”, “manuel de drainage”, gebedenboeken..
In 1831 was België dus onafhankelijk en dat betekende : vrijheid van onderwijs. De bisschoppen maakten er gretig van gebruik om bij hun pastoors aan te dringen in hun parochies vrije scholen op te richten. Pastoor Carolus Vandommele ( Egem 1790- Marke 1847) moest er niet lang op slapen: in 1835 liet hij in de Hellestraat (nu Kloosterstraat) een woonhuis voor zusters en een zijvleugel voor een school bouwen. Pauline Van Belleghem (Marke 1817 – Marke 1868), dochter van burgemeester Petrus Franciscus, en Sophie Delember (Marke 1816- Marke 1893), beiden van Marke , waren de eerste die het klooster kwamen bewonen. Zij “leerden” al enige tijd de kinderen. In 1839 noteren we volgend onderwijzeressen in de kloosterschool: A. Vanuxem (overste) - Al.Werrebrouck- Regina Wyseur (Z) -Sophie Delember (Z) - Melanie D'hespeel (Z).
Nu konden de meisjes ook naar school gaan. De zusters hielden er een “kantwerkschool”. De arme kinderen leerden er gratis spinnen en kantwerken, en kregen ook godsdienstles. In 1843 kwam er zelfs een kostschool.
In 1838 werd onder impuls van Mgr. Boussen, bisschop van Brugge, een normaalschool gesticht in Roeselare. De school trad niet zelfstandig op, doch als een afdeling van het klein seminarie. Het onderwijs moest toevertrouwd worden aan mannen, die niet alleen deugdzaam waren, maar die ook grondige kennis bezaten. Dergelijke mannen ontbraken vooral op het platteland. De leerlingen werden , naar gelang het peil van hun ontwikkeling, in drie klassen ingedeeld. Er werden een “oefenschool”(modelschool) en facultatieve leergangen voor koster ingericht. In 1846 werd de normaalschool uit het verband van het klein seminarie geschakeld en overgebracht naar Torhout. De kostersschool was zeer nauw verbonden met de normaalschool. Gedurende lange tijd was er zelfs geen onderscheid tussen beide: in de opvatting van de geestelijke overheid moest de normaalschool haar leerlingen opleiden tot de twee ambten tegelijk: onderwijzer en koster.
In het archief van het bisdom Brugge vond ik jaren terug een interessant document , dat de “staet der leegere school van Marcke in 1843” onthulde. Het werd opgemaakt door pastoor Carolus Van Dommele op 23 maart 1843.
Hieruit bleek dat er een zondagsschool bestond ,waar 230 leerlingen les volgden . Zij werd bestuurd door de pastoor en de onderpastoor. De lessen duurden 1u 15 . Hier waren de meisjes en de jongens totaal van elkaar gescheiden : ze hadden een afzonderlijk lokaal en koer. Het lokaal van de jongens kon verbeterd worden. De gemeente bezat een werkschool, bestuurd door “ Religieusen genaemd Zusters van OLV. Onbevlekte Ontvangenisse.” Die werd bezocht door 100 leerlingen. In de werkschool leerde men buiten de “Christelijke Leering”, nog lezen,schrijven, cijferen, spelwerken ,naaien en breien. Op de vraag aan wie het schoollokaal van de werkschool toebehoorde, klonk het antwoord “aan de Pastor”. De onderwijzeressen kregen geen geldelijke steun voor de arme kinderen in hun werkschool. Meisjes en jongens zaten gescheiden.Er bestond één “communaele”(gemeenteschool), met 60 leerlingen. Petrus Delepaut was er onderwijzer en zijn oudste zoon Louis speelde er ondermeester. Delepaut was getrouwd en had 4 kinderen. Delepaut verdiende het vertrouwen van de geestelijkheid en de inwoners niet. Zijn christelijk en zedelijk leven liet te wensen over. Had hij het voor het zeggen gehad hebben dan zou er nooit een armenschool en nog veel min een meisjesschool bestaan hebben. Zijn zoon , als ondermeester, moest wel in de gaten gehouden worden, “ hij wil den wijzen spelen en spreekt bijna niet anders als van litterature en physiquen, waarvan hij nauwelijks de naam kent.” Een keer per maand werd door de onderpastoor christelijke leer en zedenles gegeven.
De zondag werden de schoolkinderen niet gezamenlijk door de onderwijzer naar de goddelijke diensten geleid. Enkel “pensionnairen” werden er naartoe geleid. De gemeenteschool was er alleen voor de jongens. De boeken die gebruikt werden in de gemeenteschool : “Beginselen der Vlaamsche spraakkunst door Renier 1843- Beginselen der Fransche spraakkunst door Tack – Vlaamsche spel en leesboekjes uitgegeven door Mr. Annoqui als allinus. Verhalen van ’t oud en nieuw testament en de Mechelsen Catechismus.”
De onderwijzer verdiende 74fr. per jaar. De school behoorde toe aan “meester Soete” te Kortrijk.
In 1848 : iedere gemeente moest over ten minste één lagere school beschikken, die aan behoeftige kinderen kosteloos onderwijs verstrekte.
In 1844 werd onze burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem op de vingers getikt door de provinciale inspectie ,omdat de school niet beantwoordde aan de gestelde normen. Hij was er niet mee akkoord want “ het schooltje is groot genoeg, want toen de armenschool van de zusters nog niet bestond zaten er nog meer kinderen in dan nu.” De inspectie wilde zelfs hebben dat het gemeentebestuur stappen ondernam om Bidé de la Grandville, Heer van Marke, te smeken een lapje grond te verkopen om het schooltje te kunnen bouwen….maar de gemeente zat bluts. Het betrof een stuk grond , dat paalde aan het hoekhuis van bakker Soete, in de Van Bellegemdreef.
Nog om een ongekende reden nam Petrus Delepaut in 1848 ontslag en verliet hij samen met zijn echtgenote ,Rosalie Baptiste (3) , de gemeente. In zijn plaats kwam Charles-Louis Callens uit Moeskroen. Hij trok het hier niet lang en overleed op 4 maart 1850 . Marke zat met een probleem : de wet van 23 september 1842 luidde dat de gemeenteraad in een tijdsspanne van 40 dagen moest kunnen voorzien in een vervanger, dat was vóór 15 april 1850. Gezien nog geen enkele kandidaat zich aangeboden had vroeg de burgemeester een uitstel van 30 dagen aan de arrondissementscommissaris. In zitting van de raad van 21 mei 1850 werd gemeld dat ook een zekere De(j)sune met vrucht de Normaalschool had verlaten en zich kandidaat stelde. Van waar hij kwam werd niet gemeld. Er werd gestemd.
De keuze viel uiteindelijk op kandidaat Felix Benoot (Loppem 1824 – Marke 1887). Felix Benoot stond vermeld in de internaatsboeken van het klein seminarie, waar hij leerling was van 9 oktober 1837 tot april 1839, dus vóór zijn opleiding in de normaalschool. Hij stond twee maal vermeld in de palmaressen van de normaalschool: (16 augustus) schooljaar 1842-43, als leerling van de “troisième cours”en op 17 augustus 1845. In het palmares van 1844 kwam zijn naam nergens voor, want toen had hij zijn examens met succes afgelegd aan de “modelschool” in Roeselare.
Felix Benoot kwam wonen in het huis naast de bakkerij Soete , gelegen,op de hoek van de Van Bellegemdreef. Hij zou tevens met de dochter van de bakker trouwen. Tussen café Sint-Barbara en het huis waar Benoot woonde bevond zich de school.
Arrondissementscommissaris Raemaekers stuurde op 4 juli 1850 een missive naar het gemeentebestuur :”De normaalschool van Torhout werd slechts door de overheid aanvaard op 17 december 1843, dus Benoot voldoet niet aan de voorwaarden geëist door de wet van 23 september 1842. Zijn benoeming kan niet doorgaan zonder machtiging van hogerop.” Alles berustte op een misverstand. De bisschoppelijke normaalschool van Roeselare werd aangenomen op 17 december 1843, maar werd naar Torhout overgebracht in oktober 1846. Bijgevolg , voor onderwijzer moest men vanaf 1846 naar Torhout!
Uit volgend attest van het bisdom Brugge, bleek dat Felix Benoot het onderwijsdiploma op zak had :” Benoot Félix de Loppem a exercé pendant 3 mois les fonctions d’instituteur à l’école modèle attachée à l’école normale de Roulers, et y a subi un examen en pédagogie pratique le 17 février 1844. Il sera très bon instituteur. Il sait se concilier l’amour et l’estime de ses élèves et il est très exact à faire observer la discipline. ROULERS 6 mars 1844.”
De gouverneur gaf bijgevolg op 6 augustus 1850 de machtiging aan de gemeenteraad om Benoot te benoemen. Zo kon hij op 16 augustus aan de slag.(4)
De provinciale inspectie had er weer in 1846 op gewezen dat het schoollokaal niet voldeed aan de gestelde normen. De gemeente bezat geen eigenlijk schoolgebouw, en ze had ook de geldmiddelen niet om er een aan te schaffen . De provinciale inspectie bleef hardnekkig bij haar standpunt, niettegenstaande herstellingen aan de school in 1857.
Pastoor Petrus Martens ( Zulte 1804- Marke 1854) richtte op 23 januari 1853 een schrijven naar de bisschop (vertaling):
“ Dicht bij de pastorie ligt een klein stukje grond van ongeveer 15a. oppervlakte, verdeeld in twee delen door een huis dat vlak in het midden ligt. Het huis behoort toe aan het bureel van Weldadigheid. Het terrein was weleer , in zijn geheel, eigendom van de pastorie. Nu is het terrein voor het huis, eigendom van het Bureel. Het deel achter het huis behoort in ieder geval aan de pastorie. Het gemeentebestuur is samen met het Bureel van plan het huis in te nemen om er een schoolgebouw op te zetten, zonder iemand te raadplegen. Zodra ik dat vernam liet ik officieus weten , in het voordeel van de pastorie, dat ik protesteerde. Inderdaad het is onmogelijk om dat project uit te voeren, zonder voet te zetten op de eigendom van de pastorie en vooral zonder ze te beschadigen. Het resultaat zal immers zeer onaangenaam uitkomen voor de pastoor. Ik verneem dat de gemeentelijke administratie mijn klachten in de wind slaat. Vandaar , Monseigneur, dat ik mij tot u wend om te weten wat ons te doen staat.”
Brief van 25 januari 1853 door de bisschop naar de gouverneur (vertaling):
“ Het gemeentebestuur van Marke werd verzocht door de overheid om een geschikt schoolgebouw te vinden. Het denkt samen met het Bureel van Weldadigheid om een huis , dicht bij de pastorie, in te nemen en het terrein te gebruiken om nieuwe gebouwen te zetten zonder iemand te raadplegen. Het blijkt dat niettegenstaande de klachten van de pastoor, het gemeentebestuur wilt verder gaan zonder de goedkeuring van de kerkfabriek, van de pastoor en van de competente bevoegdheden. In dat geval , denk ik, dat maar een middel bestaat om kwade conflicten en onaangenaamheden met het gemeentebestuur te voorkomen, en dat is uw tussenkomst. Als u bevel geeft dat de gemeente zich moet schikken volgens de wetten , zal ze zeker toegeven. Volgens de rapporten die mij toekomen, is geen tijd te verliezen, want men bereidt zich voor om te beginnen aan de werken.”
De gouverneur schrijft op 3 februari 1853 terug naar de bisschop (vertaling):
“ Ik heb de eer u ter kennis te brengen dat de arrondissementscommissaris van Kortrijk op 28 januari een bezoek bracht naar Marke. Deze nam contact met het hoofd van de gemeentelijke administratie en de pastoor. Hij schrijft mij dat inderdaad een geschil bestaat met onderwerp het terrein waarop men van gedacht is een school op te bouwen. Maar zo zegt hij is de administratie nog niet van plan om direct een gebouw te zetten.”
Het stuk grond in kwestie lag tussen de oude pastorie ( ten noorden van de huidige pastorie) en het huis , in de Pastoor Vandommeledreef, dat vroeger dienst deed als onderpastorie (nu Christiaan Kina).
In 1866 werd 18a grond gekocht aan Baron Felix de Bethune in de Vagevuurstraat, en daarop verscheen een heuse school en een huis voor de onderwijzer.(5) Als dat geen goed nieuws was voor Benoot ! Er was één klas, die verdeeld was in vier afdelingen. Benoot werd soms eens afgelost door zijn zoon Polydore, om les te geven , maar die had meer aandacht voor mechaniek. Hij had meer hulp van zijn andere zoon, Emiel, ook onderwijzer.De nieuwe school was gelegen omtrent het nr.4. Er was één klas, maar die was verdeeld in vier afdelingen. De onderwijzerswoning stond ernaast (huidig nr.6) en werd later bewoond door Polydore Benoot-Josson ( zoon van Felix) en Michel Vandewiele-Benoot.( schoonzoon van Polydore).
Gabriël Vanneste (Lauwe 1894- Kortrijk 1980):”De gebouwen van de firma Benoot waren gelegen in de Vagevuurstraat waar “plakkerke” Gustaaf Loosvelt woont ( nu Dr. Lode De Wispelaere). Het atelier lag langs de straat waar nu het huis en poort ( nu gewoon oprit) zich bevinden. Vooraleer Benoot daar begon was een school voor liberalen. Links naast het atelier stond het huis van onderwijzer Felix Benoot.”
De wet Van Humbeeck haalde Benoot van zijn sokkel. Er werd besloten een vrije school op te richten in Marke. Benoot dacht voordeel te halen als hij aanbleef, maar zijn school liep leeg. In 1879 werd een school gebouwd in de Markekerkstraat. Aimé De Muynck (gediplomeerd) , de schoonzoon van koster Désiré Moreels, werd in 1881 eerste schoolhoofd, nadat Emiel Debeurme in december 1880 als eerste onderwijzer uit de school werd gezet (zie de klacht verder). Felix Benoot was sinds 1879 ter beschikking en als klerk werkzaam op het gemeentehuis.(6) Het gemeentebestuur besloot de vrije school van De Muynck aan te nemen en vroeg meteen aan de overheid om de gemeenteschool af te schaffen. Meester Benoot vroeg ontslag en mocht als gepensioneerd onderwijzer in het huis bij de gemeenteschool blijven wonen. Het schoollokaal was verder bestemd om de schoolmeubelen in te bewaren.
Uit een brief van 28 november 1880 gericht aan de bisschop van Brugge door de schoolraad leren wij dat in november 1879 ( de school was toen nog niet geheel afgewerkt) een zekere Emiel Debeurme uit Heestert benoemd werd tot onderwijzer in de vrije school van Marke . Het betrof een klacht:” wij horen sedert enigen tijd , dat hij vele schulden had eer hij alhier schoolmeester wierd, schulden die hij gemaakt heeft binst dat hij opvolgentlijk gemeenteontvanger, onderkoster, winkelier en koopman in guano en kolen was te Heestert , en die belopen tot de som van ten minste 4500fr…..te Marke en te Kortrijk maakt hij nieuwe schulden. In Kortrijk en in Marke in verscheidene herbergen betaalt hij zijn drank niet….hierdoor lijdt het katholiek onderwijs….”
Gezien onze parochie door en door christelijk en katholiek was vreesde de overheid dat de jongensschool kinderen zou verliezen. Hij was al enkele keren vermaand , maar wilde niet luisteren, integendeel het verergerde. E.H. Dehouck, schoolopziener te Kortrijk had al de raad gegeven hem af te zetten. Op 2 december 1880 kreeg hij zijn ontslag.
Uiteindelijk vroeg Aimé De Muynck in 1884 zijn ontslag ,omdat hij van plan was naar Bovekerke te trekken om er koster te worden. Zijn schoonvader zag het nog niet zitten om te stoppen , en daarbij zijn zoon Jules zou hem wel opvolgen.
Zuster Agnes (Louise Raepsaet) , een gediplomeerde van de normaalschool “Dames de Saint André” te Brugge , kwam onze kandidaat-koster vervangen. In de Markekerkstraat werd zuster Agnes bijgestaan door zuster Martha (Elodie Van Simaey).In 1894 echter werd zuster Agnes tot overste verkozen in het klooster. Zuster Augustine moest zuster Marie-Louise (Regina Wyseur) , die tot dan toe de school in de Kloosterstraat leidde, opvolgen. Agnes bood haar ontslag aan.
Dat kwam hard aan voor de jongensschool in de Markekerkstraat. Gelukkig was een oplossing in de maak.
Pastoor Samyn ( Bavikhove 1838- Marke 1895) zorgde ervoor dat de Broeders Van Dale naar Marke kwamen. De school werd heraangenomen op naam van Emile Despriet (broeder Gerardus) (Kortrijk 1866-Kortrijk1931), die samen met Ernest Vanhaverbeke (broeder Stanislaus)( Kortrijk 1858- Kortrijk 1931) de school zou leiden.
KORTE SAMENVATTING:
Vóór de wet van 1879 waren er twee lagere scholen, een gemeenteschool voor jongens door een wereldlijke “meester” gehouden, en een vrije meisjesschool, toebehorende aan de zusters. In 1879-80 werd in de Markekerkstraat een nieuwe jongensschool met huis gebouwd door Baron Felix Bethune +1880). Geen enkel kind ging nog naar de “geuzenschool” in de Vagevuurstraat. Twee zusters bestuurden de jongensschool. Met de nieuwe schoolwet van 1885 werd de officiële gemeenteschool (“geuzenschool”) afgeschaft en de twee vrije scholen werden aangenomen. Vanaf 1894 werd de jongensschool bestuurd door de Broeders Van Dale . De meisjesschool werd bestuurd door de zusters van het klooster van O.L.Vr. Onbevlekte Ontvangenis.
(1)Pieter (° Marke + Uitkerke 1856, 76 jaar oud) , zoon van Jan Soete, bakker en koster , was de laatste koster met de naam Soete in Marke. Zijn opvolgers waren, Theodoor Clavers (tot 1820), Leo Dervaux (°Marke 1781 + Marke 1849) en Désiré Moreels (° Tiegem 1822 + Marke 1896). Felix Benoot , onderwijzer trouwde met Natalia Soete, dochter van bovengemelde Pieter .
(2)Over het jaar 1802-1803 ontving Josse Martin 40fr. voor logement en 60fr. voor onderwijs aan de arme kinderen. Daarbij kwam nog een weinig van de betalende kinderen. Zijn taak als omroeper bracht hem jaarlijks 20fr. Vanaf 1824 werd de veldwachter aangesteld als “belleman”. In de kleinste gemeenten was het onderwijzersberoep ontoerijkend als broodwinning.
(3) Rosalie Baptiste was de dochter van veldwachter Nicolas Baptiste.Het gezin ging wonen in de Aalbekestraat te Kortrijk.
(4) Benoot behaalde in 1844 zijn diploma in de “modelschool”.
(5)De grond eigendom van Baron Felix de Bethune werd op 22 december 1864 verkocht aan de gemeente voor de prijs van 1500fr. De gemeente niet goed bij kas, moest een lening aangaan aan het Bureel van Weldadigheid (het latere COO) aan de rentevoet van 5%. per jaar. Het plan werd opgemaakt door Croquison, provinciaal bouwmeester te Kortrijk op 4 mei 1865.
(6)Mgr. Boussen wilde dat Benoot ontslag nam als onderwijzer van de gemeenteschool. Benoot verkoos aan te blijven want bij ontslag verloor hij zijn pensioenrechten. Maar hij verloor ook zijn leerlingen…Pastoor De Poortere had op 12 september 1879 in een brief in het Latijn , gericht aan de bisschop , melding gemaakt dat Benoot goede katholiek en zeer eerbaar was, goede huisvader en van ontegensprekelijk gedrag…misschien ten onrechte werd zijn school “Geuzenschool” genoemd.
Lange tijd geleden kreeg ik enkele schriftelijke documenten handelende over de 2e wereldoorlog in Marke. Eén ervan was van de hand van Arthur Maenhout (°Varsenare 1885 + Marke 1976), stichter in september 1919 van de Nationale Strijdersbond Afdeling Marke . Hij was ook ere-beheerder van de Nationale Strijdersbond van België , voorzitter van West-Vlaanderen en van het gewest “Schelde en Leie”.
De titel van zijn document luidde : “ Oorlogsfeiten betreffende Marke en onze fabriek ”. Maenhout was technisch directeur in de pannenfabriek van Marke tijdens de tweede wereldoorlog. Ik heb niet nagelaten om aanvullingen aan te brengen, afkomstig uit andere bronnen, om tot een sluitend geheel te komen.
Wij beleefden benarde tijden. Duitsland had op 10 mei 1940 de oorlog verklaard aan België en Nederland. Het Belgische leger en de geallieerden trokken zich terug over de Leie . Het vliegveld van Wevelgem-Bissegem en het vormingsstation van Kortrijk waren voornamelijk het doelwit van de Duitse en geallieerde luchtmacht. De meeste schade door vliegtuigbommen was immers in Kortrijk veroorzaakt. Ons dorp was door zijn geografische en strategische ligging aan grote gevaren blootgesteld. Aan de oostzijde is het immers begrensd door het belangrijke vormingsstation ( rangeerstation of Kongostatie) en het ligt op een boogscheut afstand van het vliegveld van Wevelgem-Bissegem. Het is dan ook geen wonder dat Marke veel te lijden gehad heeft tijdens de oorlogsacties.
Het eerste oorlogsslachtoffer in Marke was Odiel Theys (Heule 1907 - Kortrijk 13 mei 1940). Hij werd ongelukkiglijk neergeschoten door eigen makkers aan het Duits Militair Kerkhof in de Hellestraat. Hij overleed aan de gevolgen in het Kortrijks Hospitaal.
De Slag aan de Leie:
Het Belgische leger neemt noodgedwongen stelling achter de Leie. Op 23 mei veroveren de Duitsers al het Kortrijks stedelijk gebied ten zuiden van de Leie.
Hier volgt een passage uit de “Stamboom van de familie Vandeputte” door Omer Vandeputte. De hoeve Vandeputte was gelegen op de hoek van de Pottelberg en Bruyningstraat. ( nu terrein waar de school voor bijzonder onderwijs is):
“Mei 1940: de Duitsers installeren in de boomgaard achter het woonhuis een veldkeuken. Engelsen gooien er brisantbommen op af. Belgische soldaten schieten van achter de Leie een hoek van de koeienstal kapot.”
Woensdag 22 mei 1940: Engelse soldaten die hier op de hoeve van Arthur Dekimpe (Van Bellegemdreef) vertoefden maakten zich klaar om ’s avonds te vertrekken naar veiliger oorden. Hun vlucht begon omstreeks 18 u. en duurde tot laat in de nacht. In de morgen hoorde men hevige ontploffingen. De Engelse dekkingstroepen deden de bruggen en de voornaamste kruispunten in de lucht vliegen, om de opmars van de vijand te vertragen. Noteren wij ook dat ons leger een wanhopige weerstand bood ten noorden van de Leie. Wat zouden die groene uniformen uitvoeren? De oude mensen van toen zeiden:” Wanneer men groene fraks uit het oosten ziet, zorg voor den voorraad, want die komen eten.”
Donderdag 23 mei 1940 :
rond 16 u. komen 2 Duitsers, waarvan een officier, per zijspan de Kloosterstraat opgereden en maken halt op de Plaats. Zij doen navraag of er geen Belgische of geallieerde soldaten op de gemeente verblijven en vragen inlichtingen omtrent hun posities aan de Leie. Een lijdensdag die de weg zou openen van 4 dolle bezettingsjaren. Tijdens de nacht waren de Engelsen uitgeweken over de Leie en bliezen de Leiebrug op. Dezelfde avond waren al Duitse soldaten in Marke. De Duitsers bouwden onmiddellijk een houten brug die nog dienst zou doen tot in 1967. De afbraak en het maken van een noodbrug voor voetgangers vingen aan in september 1967 . De nieuwe brug was klaar in 1969.
Vrijdag 24 mei 1940:
3 u. in de morgen. De fabriek (pannenfabriek) is bezet door Duitse infanterie en secties van de genie. Machinegeweren worden vóór de kantoren en in de droogzaal 1 geïnstalleerd , zodoende hebben ze alle Belgische stellingen in het vizier. Begin namiddag ontvangen de Belgische stellingen een hagelvuur van de machinegeweren, waarop ze slechts maar zwakjes antwoorden. Rond 15u50 wordt de Leie overgestoken door Duitse elementen van de genie, gevolgd door de infanterie. De Duitse genie had een houten pontonbrug gebouwd over de Leie net onder de Leieweg. Marke wordt zonder ophouden beschoten van 11u. ’s morgens tot 6u. in de morgen van 25 mei. Hier en daar is aanzienlijke schade, voornamelijk in de Markestraat (Marktstraat), op de Plaats en in de Kerkstraat (Markekerkstraat). De kerk als gebouw bleef ongedeerd maar al de vensters, waaronder de prachtige brandvensters werden uitgerukt of beschadigd door obussen die in de omgeving van de kerk ontploften. De inwoners verbleven in de kelders.
Anna Kesteloot (° Kortrijk 1-1-1939), dochter van Georges en Marie-Louise Maelfait, wonend in de Markestraat , werd gedood door een granaatschilfer.
Joseph Sacré, Belgisch militair van het 2e Linieregiment, 2e Komp. werd hier dood gevonden in een verlaten woonhuis te Marke in de Doenaertstraat nr.26. Hij werd door zijn familie weggehaald en overgebracht naar Montegnée (Luik) (brief van de burgemeester naar de arrondissementscommissaris te Kortrijk op 31 juli 1940).
De gemeente moest, tegen 29 oktober 1940, op bevel van de plaatscommandant , aan Feldkommandant Major Spiritus in Kortrijk,alle krijgsgraven melden ,die op haar grondgebied te vinden waren.
Duitse soldaten die sneuvelden:
Schutz Walter Arndt 14 3 R 11 werd begraven in een veld van landbouwer Vannieuwenhuyse langs de Hospitaalstraat.
Uffz. Fr. Scheider 8 3 R 17 sneuvelde op het veld van Vannieuwenhuyse en werd begraven langs de Kortrijkstraat (Markebekestraat).
Anton Pott en Rudolf Weitkamper Pioniere 2 Bon Inf. Div. 31 sneuvelden op 24 mei en werden begraven in het park van het kasteel de Bethune op de Markebeke.
Een onbekende Duitse soldaat werd begraven in de weide van landbouwer Gustaaf Coopman (hoeve tegen de Leie ter hoogte van de Bissegemstraat (Overzetweg).
Ernst Koch Gefr. 12/17 I.R. 31 M.G. Jäg. sneuvelde op 24 mei in St. Anne en werd begraven op een veld eigendom van de la Croix – de Bethune langs de St. Annestraat.
Marke kende de Leiegevechten waar ons Belgisch leger tussen Deinze en Menen drie dagen de Duitse legers heeft weerhouden. Onze Belgische mannen in bruine uniformen hadden stelling genomen op de linkeroever van de Leie. Ze hielden hier de Pruis een tijdje in bedwang. Gans de nacht door bulderden de kanonnen en knetterden de machinegeweren.
Gedurende drie dagen kreeg Marke obussen van klein en middelmatig kaliber, met tussenpozen, te verteren, veroorzaakt door de Engelse en Belgische artillerie. Er moeten er ongeveer 500 geweest zijn. Ter informatie: de aangiften voor oorlogsschade getuigden van het dubbel.
Om 11u30 viel een obus van 150mm op de koer van de pannenfabriek, en vernielde een hangaar en beschadigde het huis Maes. Het vuur van de bakovens blokkeerde onmiddellijk. Op dat moment waren de ovens nog in werking. In feite gelukkig dat onze fabriek zich tussen twee vuurzones bevond, de eerste zone , de gevaarlijkste begrensd door de Statiestraat (Michel Van de Wielestraat) en de tweede minder belangrijk aan het zandmagazijn waar een 10-tal obussen vielen in de velden en weiden.
In de kloosterkroniek lezen wij :”Met de eerste dagen van den oorlog werden we overrompeld door vluchtelingen…dortoirs, kelders, tot in ’t groenselkotje alles zat vol gepropt. …Een obus valt in den boomgaard, op de paardenstal en doodt het paard, een derde vernielt den afsluitingsmuur tussen de boerderij en het pensionaat,…een komt terecht op de zolder van ’t pensionaat…Nu en dan hadden we soldaten te herbergen soms in een klas, soms in ’t oud manhuis.In oktober kwamen de grote overheden, die voorlopig verbleven op ’t kasteel Blommegem, om winterkwartier te maken. Ze eisten alle benedenklassen, de keuken van de 4e graad , al de spreekkamers en één slaapkamer boven voor een officier. Er werden nog drie barakken bij geplaatst, twee op den koer van ’t externaat en één op de koer van de zusters. Ze vertrokken weer op 14 januari 1941…we waren blijde toen we enkele klassen opnieuw mochten betrekken.”( Klooster Marke 1836-1986 Ann Brasseur en Oscar Van Damme, blz.167-168)
Zaterdag 25 mei 1940:
Rond 18u.laat een eskader Engelse torpedo’s obussen vallen, waaronder een van 250 pond (113,375 kg) op het stationskwartier ( Michel van de Wielestraat) in Marke. Een kleine bom viel op de koer van de boekhouder en vernielde de bijgebouwen en bracht veel schade aan het interieur. Een kleine bom viel in iedere tuin vanaf de schuur van Henri Delcour-Declercq . Een kleine ontplofte op de zolder van Dendooven. Een bom van 250pond viel in de schuur van Delcour maar ontplofte gelukkig niet. Enkele dagen later werd die bom afgehaald door majoor Samyn en zijn mannen; men liet ze ontploffen in een weide aan de Leie.
Een bom van hetzelfde kaliber viel goed en ontplofte ten volle in een Duitse colonne , die gestationeerd was in de private weg (Rode Dreef) van Baron François de Bethune. Vele Duitsers en paarden werden gedood. De inwoners van de omtrek waren verplicht de paarden te begraven tot de duisternis viel. (de paarden werden begraven met de poten omhoog, op de zuidelijke oosthoek van de Rode Dreef en de H. Casteleynstraat.). De poten moesten afgezaagd; dat gebeurde door slager Remi Duhem (slager waar nu de slagerij Ph. Singier is).De bommen werden uitgestrooid door Blenheims van het 82 Squadron van de Britten. Ze moesten de pas aangelegde pontonbrug in Marke vernielen , maar ze slaagden daar niet in (Dirk Decuypere). De bommen vielen wel in de Rode dreef .
Rafaël Dekimpe( ° Marke 1-4-1911), zoon van landbouwer Arthur Dekimpe en Zulma Hoornaert , werd rond de hoeve in de Van Bellegemdreef door brisantbomscherven getroffen en overleed op 4 juni 1940 in het Kortrijks hospitaal.
Sylvère Dekimpe , zoon van Arthur:” Er lagen Engelse soldaten gelogeerd onder het afdak, links , naast de ingang van de poort van de hoeve. Vader Arthur had een hoop balen stro opengegooid opdat die konden slapen. De Engelse soldaten waren pas een paar dagen weg, of Duitse soldaten kwamen kort daarna door de Rode Dreef richting Leie, want daar hadden ze een noodbrug gebouwd aan café “De Cis”. De Engelsen waren al weg toen de Duitsers aankwamen. Opeens werden ze gebombardeerd. Er sneuvelden 11 soldaten en13 paarden. Rafaël, mijn broer, was bezig met René Debuck uit Anzegem, het stro open te leggen van onder het afdak. René kwam in huis gelopen, doch Rafaël wilde niet. Rafaël werd aan het hoofd getroffen door scherven van brisantbommen. Dokter Arthur Vanneste verzorgde hem en voerde hem naar het hospitaal in Kortrijk waar hij op 4 juni overleed.”
Volgende Duitse soldaten van de 31.Inf. Div. (1)werden op 25 mei begraven op de westkant van het park Blommegem, ongeveer naast het poortje dat uitgeeft op de Rode Dreef :
Heinrich Schwertfeger 7 Bath. A.R. 31
Kart. Lohrenger ob. Gefr. “
Herman Ende Gefr. “
Walter Scheiman Gefr. “
Franz Wierny Gefr. “
Gustav Wehri Gefr. “
Arthur Moritz Kan. “
Wilhem Kruse Kan. “
Schutze Rossing
Drie Duitsers , Lt. Plumer Kd.31 I.D. , Uffz.Stackfleth en Gefr. Meutzel van de 31 I.D. werden begraven in een weide van landbouwer Dekimpe, langs de Van Bellegemdreef, ongeveer waar dokter Albert Debeurme bouwde in 1949.
Cyrille Callens ( ° Ingelmunster 1876), zoon van Carolus en Romanie Devogel , werd ten gevolge van de beschieting gedood op de Pottelberg (Marke).
Een Duitse uitzendpost meldde :”Tussen 11 en 12u. de Leie over”…maar …ze gelukten erslechts in na grote verliezen. Velen namen een bad om er nooit meer weer uit te keren. De Belgen vochten als dappere helden aan de overzijde van de Leie in hun “putjes”. Hun geschut bleef niet werkloos. Omstreeks 10u. beschoten onze mannen , onder Engels bevel, onze gemeente. Deze beschieting bereikte haar hoogtepunt op vrijdagavond en vrijdagnacht. Het bijzonderste mikpunt van onze soldaten was de Kerkstraat met de daar instaande kerk en de schoolgebouwen, die deerlijk gehavend werden . Omdat er een paar klassen getroffen waren moesten de leerlingen uitwijken naar de Markestraat in “Het Christen Werkersverbond” ( nu “Spijs en Drank”) in de bovenzaal, die verdeeld was in twee. Zo werd les gevolgd tot de school weer hersteld was. Het geschut hield op aan de middag. De Duitsers waren toch over de Leie en achtervolgden onze troepen.
Ter illustratie laat ik een gedicht horen, die ik kreeg van Julien Segers. Het komt van de hand van Rafaël Cocquyt.
“In den Kelder
Als wij in den kelder moeten gaan
Doen we dat zo geren
Omdat we niet rechte moeten staan
En ook niet moeten leren
Dan lezen wij boekjes fijn
Van verre avonturen
Zo vervelen zich groot en klein
Niet in die lange uren
Soms krijgt er een op zijne broek
En moet het hard verduren
En vliegt daarbij nog in den hoek
Voor al zijn zotte kuren
Dan komen de zware vliegers nader
Met hun zwaar geronk
De kleine knapen kruipen te gader
Hun hart,’t is een hamer die bonkt
De zware motoren zijn voorbij
Het eindalarm wordt gegeven
De kleinen zijn weer blij
Ze kunnen nu vrij leven.”
Zondag 26 mei 1940:
eerste luchtgevecht boven Marke. Intussen stroomde een deel van het gros van het Duits leger onze gemeente binnen op doortocht naar het front. Fier de koppen in de lucht stapten ze door de straten.’s Avonds werd de jongensschool ( Markekerkstraat) bezet door een 150-tal soldaten van het Rode Kruis. Doch in de loop van de week vertrokken ze reeds naar Rijsel.
De jongensschool die veel geleden had, alsook het woonhuis van de broeders werden in min dan een maand hersteld en bruikbaar gemaakt. Ook het klooster en de meisjesschool.
Dinsdag 28 mei 1940:
Het Belgische leger capituleerde in de vroege morgen. De toestand op gebied van de ravitaillering verslechtte. De vijand voerde weg wat niet te zwaar of te warm was. Alle bommen gevallen in Marke waren in het algemeen missers , die bestemd waren voor het vormingsstation en het vliegplein.
Luitenant Paul Huet (° Jemeppe-sur-Sambre 1904) werd hier door de Duitsers doodgeschoten op de Markebeke, rechtover de schuur van Jerome Vandenweghe. Wat zijn opdracht was is niet geweten, er wordt gezegd dat hij familie kwam bezoeken. Waarschijnlijk in de “Wallonreke”, gekend voor de vele Walen die er woonden.
Louis Vandenweghe: “Duitsers zaten in de schuur van mijn vader, Jerome Vandenweghe ,op de Markebeke ( de schuur bestaat nu nog). Opeens hoorde mijn vader een geweerschot. Luitenant Huet werd doodgeschoten.Hij ging zijn tante bezoeken die in de “Wallonreke” woonde. De Duitsers brachten hem binnen in de schuur en stopten hem in een baal vlas. Zij begroeven hem rechtover ons huis op de Markebeke. Later werd hij ontgraven.”
De 10 volgende Duitse soldaten werden begraven op het Duits kerkhof in Marke: (misschien slachtoffers van de nachtelijke aanvallen van 30/31 mei op de Pottelberg !)
Rudolf Leichtenstein Gefr. 14 I.R.19 3-6-1940
Ferdinand Schrumf Gefr. K S R
Sch. 3-6-1940
Jozef Rusp Schutz 9 I.R. 19 6-6-1940
Otto Sonner Schutz 9 I.R. 62 30-5-1940
Johan Schwarzer Feldw. 4 MG I.R.61 31-5-1940
Herman Mayr Gefr. Nach. K P 7 2-6-1940
Heinrich Siemer Gefr. 14 I.R. 61 1-6-1940
Thomas Lochmeier Gefr. 6 I.R. 19 1-6-1940
Willi Hofmann Ob. Feldw. 14 I.R. 61 2-6-1940
Ludwig Oft Schutze 9 III 7 I.R. 61
Na verloop van een paar jaar was het wat stil maar toen de formaties overvlogen en er alarm was moest meestal de schuilkelder gezocht worden, tot het alarm afgeblazen was.
1940 : uit de kloosterkroniek: “…sommige mensen begonnen armoede en ellende te gevoelen. Daarom werd besloten door burgemeester Cyriel Vandermeersch en andere leden, dat er dagelijks soep zou gemaakt worden in ’t klooster voor al de schoolkinderen en de armste bevolking….taak aangevangen op 20 januari…soep gekookt in ’t washuis. De oude soepketel van vorigen oorlog werd geplaatst in de kamer van ’t manhuis aan de poort…Een 60-tal kinderen en een 100-tal gezinnen vonden daarin een redding.”( Klooster blz 168)
Vanaf augustus 1942 werd ons dorp gebombardeerd.
29 augustus 1942:
luchtaanval van het vliegplein om 12u.30. Bommenwerpers komen uit het oosten. Ongeveer 41 bommen ontploften, waarvan 1/3 grote, op ons dorp, vanaf Pottelberg, Brandelweg , Hellestraat en Vagevuurstraat tot de pannenfabriek van Marke. Een niet ontplofte bom van 500 pond viel op de pannenfabriek tussen de ovens 2 en 3. Zij werd weggehaald door de ontmijningsdienst op 17 mei 1946, na vele moeilijkheden. Een 10-tal niet ontplofte bommen: één middelmatige in de Rekkemsestraat, rechtover de huizen van de pannenfabriek, één op 5m. afstand van het huis van Bovyn, chef in de pannenfabriek, één op 36m. afstand van het huis van Kerckhove, “conducteur loco” in de pannenfabriek, twee bommen vielen in de tuin van Van den Bogaerde. Al die bommen werden weggehaald door de ontmijningsdienst in mei en augustus 1946. Slachtoffer in de Brandelweg :
Pharaïlde Vandesonneville (° Marke 1867), weduwe van Henri Maertens.
In september 1942 vielen 13 bommen van 500 pond in de omgeving van de Smokkelpotstraat, op de grens van Marke met Kortrijk. Meerdere vielen op de landen van de familie de la Croix-de Bethune.
In de loop van 1942 nam de omvang van de bommenwerperformaties spectaculair toe.
1e Bombardement :vrijdag 14 mei 1943:
Marke moest zijn hevigste bombardement doorstaan. Rond 12u.40 komen bommenwerpers uit het westen het vliegveld trakteren. 142 bommen van groot en middelmatig kaliber, waarvan een 20-tal niet ontploft, vallen op onze gemeente, voornamelijk op de de kerk. De firma De Witte-Visage, de Markestraat werden zwaar getroffen. Vele huizen (61) werden getroffen en erg beschadigd. Het waren de bangste dagen voor Marke. De kerk werd geweldig getroffen in haar noordelijke kruisbeuk. Pastoor Lammens kwam ongedeerd met zijn meid vanuit het puin van de pastorie. Ze verhuisden tijdelijk naar het klooster en gingen dan wat verder in de Markestraat wonen (rechtover de Hemelrijkstraat) . In de nacht van 10/11 mei 1944 werden ze daar weer uitgebombardeerd.
Acht mensenlevens vielen te betreuren op 14 mei. De goddelijke diensten hadden voortaan plaats in de kapel van het klooster tot de kerk hersteld was. Dat duurde zeven weken. De doden en gekwetsten werden naar het klooster gebracht. De klas van zuster Karoline was tot rouwkapel omgevormd. De begrafenis had plaats op de speelplaats van het externaat, daar de kerk ook gebombardeerd was. Vele Markenaren waren zonder dak en werden in het klooster ontvangen of bij vrienden of familieleden in de naburige dorpen geherbergd. Gedurende vier weken kwamen meer dan 100 slachtoffers van de Markestraat eten naar ’t klooster. Winterhulp (2) en het Rode Kruis zorgden voor het noen- en avondmaal voor de 100-tal slachtoffers.
8 Doden: Achiel Vandecasteele (°Marke 1890)– Jozef Rosseel (°Gent 1891)- Adrienne Vancompernolle (°Emelgem 1897)-Andréa Vercruysse (°Marke 1931)– Polydore Carrette (°Kachtem 1898)en zoon Noël (°Rumbeke 1931) – Jerome Santens( ° Marke 1928)- Robert Vanacker (°Lauwe 1889) overleed in de kliniek in de Loofstraat..
Jerome Santens had pas het middagmaal genomen , zoals gewoonlijk, bij zijn oom Maurice Decock in de Markestraat 120. Hij vertrok, samen met zijn oom, naar zijn werk in de firma De Witte- Visage, gelegen in de Markestraat, om 12u.35. Geallieerde vliegtuigen deden een aanval met machinegeweren in de Markestraat.( F. Decock)
Noël Carrette zat toen in het 6e leerjaar bij de broeders Van Dale in Marke. Broeder Angelus ( Adolf Deprez ° Heule 17-11-1919 + Sava (Rwanda) 25-6-1986) schreef ter die gelegenheid een gedicht getiteld “In Memoriam” :
“In memoriam…de beste jongen uit mijn klas
‘k Minde hem omdat hij edel en eenvoudig was.
Uit zijn schitter-oogen, zong de reinheid van zijn ziel
Het subtielste lied, dat ooit van englenlippen viel.
Om zijn mond lag ’n lach van vrede en gelukkig zijn,
’t Kinderhart beminde al wat teeder was en rein.
Zijn gelaat was open en helder als ’n spiegelglas
Waarin de rechtzinnigheid van doen te lezen was.
Hij was als een bloemenkelk met goed omsloten blad,
Om te beschermen hetgene hij gekregen had
Van de Heer ; hij bewaarde ’t immer gaaf in zijn hart,
Want zijn hart beminde ’t mooie en ’t kende geen smart.
Hij kon stoeien en spelen met iederen makker,
Ook met diegene, bekend als den grootsten rakker.
Hij kon springen en dansen en lachen als geen één,
’n Vrije vogel in blauwe lucht en in storm meteen.
En plots was het gebeurd…het had bommen geregend…
’t Was op ’n dag in Mei; gezinnen bleven gezegend,
En andere familie’s werden beproefd; zoo viel
Hij ,onverwacht geroepen bij den Heer met zijn ziel.
’t Was wreed om aan te schouwen, ’t vreeslijk verminkte lijk,
Als ’n geschonden parel opgehaald uit afvalslijk.
Hij kwam om, samen met zijn vader en zijn moeder,
Een wees bleef achter: het was zijn eenige broeder.
Verglaasde oogen keken u medelijdend aan,
Als iemand die geen uitweg wist daar hij werd verraên.
Alleen ’t voorhoofd was ’t eenigst gaaf deel van zijn gezicht,
Aan kin en wang had zoo ’n dood , zijn ijslijk werk verricht.
Een ginster-ster verdween aan den hemel en viel..viel…
Op englenreine maagdenhand, bood hij God zijn ziel,
Die ongerept gebleven was als bij haar ontstaan,
En bij ’n stormlawine bereid was om te vergaan.
Het was geen kind meer, maar een misvormd verworden wrak,
Even als ’n kostbaar vat dat viel en aan scherven brak.
Zoo was het dan, toen ik voor de laatste maal zag:
Een geschonden menschenkind, dat zoo ijskoud daar lag.
Weenen kon ik niet, maar het deed zoo ’n pijn om mijn hart,
’t Trof me even diep als de ruwst-scherpst-nijpende smart.
Het was nog één van dat oude stervende ras…
Van oerbrave ouders…rein en fier omdat ’t Vlaamsch was.
De uitvaart was sober; het gansche dorp was in rouw,
De kist was bedekt met ’n witte wade en ’n kruis in ’t blauw.
Omringd door weenende makkers, zonk de kist in ’t graf
Waarover de priester zijn laatsten zegen dan gaf.
Zijn familie en broer weenden allen om het meest,
De dood komt altijd onverwacht, wanneer men ‘t minst vreest.
Al zijn makkers strooiden dan nog wat bruine aarde
Over de kist die ’t lijk van hun makker bewaarde.
Stilaan gleed de stille menschenstoet van ’t doodenplein,
’t Deed goed aan mijn ziel om dan alleen bij ’t graf te zijn.
Neen, eens snikken kon ik weerom niet, maar bidden wel,
Ach God, het leven komt en het is voorbij zoo snel.
‘k Keek nog éénmaal naar ’t briefje met zijn naam op de kist,
Dit beeld was ’n afscheid dat nimmer meer kan uitgewischt.
Zoo diep bleef ’t geprent in gansch mijn wezen.-‘k Ging dan voort,
Als iemand die ontwaakt uit ’n droom en ’n poos is verstoord.
Hij ligt begraven in ’t lommer van ons dorpsche kerk,
Daar vindt men nu ’n verlaten eenzaam graf zonder zerk.
Ouders en kind rusten er stil in het kille graf,
En wachten de laatste komst van den Messias af.
Zijn leraar Broeder Angelus
Aan mijn innig-dierbaren leerling Carrette Noël.”
Nu volgt een getuigenis van een leerling betreffende de deportatie van broeder Pius (Hyppoliet Flamez °Gullegem 1895 + Kortrijk 1979), overste van de school van de Broeders Van Dale te Marke :
“In 1943 (lees 1942) was er een leerling met name E.S. bij de Hitlerjugend en had daarom boekjes om reclame te maken. Vrienden uit de Hemelrijkstraat en de Markestraat, die dan de naam droeg van “Raymond de Tollenaerestraat” kregen enkele boekjes om rond te dragen na school. Deze boekjes zaten in de boekentassen die wij in de gang moesten hangen aan de haak waar ook onze kledij hing. Broeder Pius, overste had waarschijnlijk lont geroken en onderzocht de boekentassen. Iedereen die zo ’n boekjes had moest naar het klaslokaal van broeder overste en deze vroeg uitleg. Iedereen vertelde dat hij deze na de klas in de brievenbussen moest steken, elk had zijn straat toegewezen gekregen. Broeder overste nam alle boekjes in beslag en zei dat dit niet mocht gebeuren. Etienne S. was een buur van Reginald B., een S.S.-man [toen kinderen broeder Pius kwamen zeggen dat een hakenkruis getekend was in een van de toiletten, zei hij dat het er best paste]. Enkele dagen erna kwamen Duitse soldaten en namen broeder overste mee. We hebben hem niet meer teruggezien. Na de oorlog is hij teruggekeerd bij de Broeders Van Dale, maar kwam niet meer naar de Markse school.” (zie ook het artikel " Het onderwijs in Marke met de Broeders Van Dale van 1894 tot 1965).
De bommen vallen in de weide van landbouwer Vandeputte op de Pottelberg. De hoeve van Jean Verhoye op de Pottelberg werd ook getroffen.
“Op een nacht in augustus 1943 valt in de weide tussen het huis en de Bruyningstraat een verloren bom. Andere bommen vielen toen bij buur-boer Jan Verhoye en bij Achiel Berthier in Marke.”(Omer Vandeputte)
Op 11 augustus werden de 2 grootste klokken Brixius en Agatha uit de toren neergelaten en in de kerk geplaatst tot de 14e . Daarvan maakten de Markenaren gebruik om ze met bloemen te tooien en er een briefje aan te hechten , waarop te lezen stond : “Wie met de klokken schiet, wint den oorlog niet.” De 14e rond de middag werden ze opgeladen en met een autocamion weggevoerd door de Duitsers.
2e Bombardement :
zaterdag 4 september 1943 ’s avonds om 7u. aanval op het vormingsstation van Kortrijk door 3 Amerikaanse bommenwerper-formaties. Ongeveer 130 bommen vallen op onze gemeente, vanaf de pannenfabriek tot ter hoogte van de hoeven Henri Denutte in de Bruyningstraat. Een bom valt op 140m. van de ingangspoort van de pannenfabriek in de tuin van Arthur Ghyselinck. De fabriek “Céramiques de la Lys” (Lannoo) en de pannenfabriek “Tuileries du Pottelberg” zijn zwaar getroffen. Van de 350 bommen die op Kortrijk en Marke vielen, is er maar één gevallen op het vormingsstation. De spoorlijnen in Marke werden getroffen, alsook 65 huizen. Er vielen 8 slachtoffers , waarvan 6 op de hoek Rekkemsestraat en Kerkstraat bij de cafés “Het Sportpaleis” en “Au Jardin Botanique”. De kinderen Holvoet werden getroffen, enkele meters verder van het laatste café in de Rekkemsetraat:
Arsène Delcour(°Lauwe 1900) en dochter Dina Rosa (°Marke 1930), Marie-Octavie Dupon (° Zedelgem 1895)) met haar twee dochters Denise (°Kortrijk 1930) en Laurette (°Kortrijk 1933) Deltour – Leopold Holvoet (°Marke 1920)- Jozef Holvoet (° Marke 1923)- Albertina Naert (° Kortrijk 1883).
Er was juist een fancy-fair op touw gezet ten voordele van Winterhulp. Toen greep de bomaanval plaats. De doden werden naar het klooster gebracht in de tot rouwkapel herschapen bewaarklas. De begrafenis greep plaats in de herstelde kerk. (lees ook blz.170 in “Klooster Marke 1838-1986)
“ 4 september 1943: 18u.40 : kinderen en buren schuilen in de aardappelkelder. Het luchtalarm is nog niet af of geallieerde vliegtuigen droppen hun paternoster bommen. Ze zijn voor de Kongostatie (vormingsstation) bestemd…de kinderen worden gauw vanonder de steenhoop gehaald, zonder erg… gebroken balken, steengruis en dode koeien….links van ons geen huis meer, maar één puinhoop. Op 26 maart 1944 is het weer prijs. Na de luchtaanvallen van 10 mei en 21 juli 1944 staan van de boerderij alleen nog de pilaren van de poorten aan de straat nog overeind.” (Omer Vandeputte)
3e Bombardement:
zondag 26 maart 1944: Passiezondag en dag van de Plechtige Communie . Om 21u. nieuwe aanval op het vormingsstation, duur 20 min. 197 bommen op Marke en daarbij 8 niet ontploft , op een totaal van 1200. Kortrijk heeft veel geleden. In Marke zijn de meeste gevallen in de velden. Het gehucht Pottelberg , alsook de Kortrijkstraat (Markebekestraat) is zwaar getroffen. De“Tuileries du Pottelberg” is zwaar gehavend, een van de gebouwen met de voorraad kledingstukken vatte vuur. Er werden 96 bommen geteld door directeur Brackx. Vele huizen beschadigd en vernietigd op de Markebeke. Verscheidene bommen vielen ook in het kasteelpark van baron Jean de Bethune en bij landbouwer Delabie ( hoeve achter het kasteel).
Slachtoffers: Jozef Rigole (° Kuurne 1869) naast café “De Marckebeke”(aan de oostelijke hoek van de Kasteeldreef) en Rachel Dekijver( °Bissegem 1913) in de Kortrijkstraat (Markebekestraat) . Beiden werden in Marke begraven.
Op de Pottelberg : René Vanassche (°Marke 1914) en kind Liliane (°Kortrijk 1942), Debie Maria-Magdalena ( ° Oostrozebeke 1914) echtg. van René Vanassche – Gustaaf Pyckerelle(° Kortrijk 1886), Victor Lagae (°Kortrijk 1910) en Norbert Breye (° Bissegem 1935).
4e Bombardement :
woensdag 10 mei 1944: rond 23u. nieuwe aanval op het vormingsstation. Heviger dan op 26 maart. 293 Bommen op Marke, vanaf de Leie, zware bommen op de eigendom van Baron Jean de Bethune tot ter hoogte van de Pottelberg, die veel geleden heeft door de vernieling van huizen en villa’s. De “Tuileries du Pottelberg” heeft een groot deel gekregen. Een van de fabricatiezalen was nagenoeg volledig vernield. Een kwartier aan een stuk regende het bommen.Voltreffers vielen op een Duitse verlofgangerstrein in het vormingsstation: langs de straten waren er lijken te zien, afgrijselijk. Het is op dat moment dat de viaduct aan de Doenaertstraat, met nog vele Duitsers eronder toegedekt werd. Vele Markenaars woonden toen al elders of gingen elders overnachten.
2 slachtoffers in de Brandelweg tussen de “Zwarte Gevel” en de Molen Glorieux: Pierre Demeester (° Moeskroen 1876) en Albert Tremerie (° Marke 1927).
Maandag 15 mei 1944:
rond 10u. werd het vormingsstation nogmaals in het vizier genomen door 6 zware Amerikaanse bommenwerpers. Geen enkele viel op Marke. Het vliegveld Wevelgem-Bissegem werd aangevallen door 3 bommenwerpers die 12 bommen van 500 pond losten.
In de nachten van 21 à 22 en 22 à 23 mei 1944 rond 23u30 werd het vliegveld gebombardeerd door enkele vliegtuigen, doch viel er geen enkele bom op Marke. Het record alarmen werd verpulverd op donderdag 9 september 1943, niet minder dan 12 alertes, waarvan 8 in de voormiddag . De bommenwerpers vlogen gedurig boven de Markse pannenfabriek. Het personeel van de pannenfabriek haastte zich telkens naar de schuilplaatsen.
5e Bombardement:
op vrijdag 21 juli 1944 hadden we twee bombardementen te doorstaan, met een tussenpoos , om 0u.15 en om 1u.50 . Het doelwit was wederom het vormingsstation door 2 zware bommenwerpers. De eerste aanval duurde 20 min. , de tweede 15 min. De “Tuileries du Pottelberg” kreeg er weer een groot deel van. Marke kreeg ook zijn deel : 145 bommen, de meeste gevallen in de velden en op verlaten plaatsen. De firma De Witte-Visage kreeg er een groot aantal. De villa “Lamolle” in de Rekkemsestraat werd half vernield. De serres en de tuin werden getroffen en grote bomen werden ontworteld. Langs de Rekkemsestraat een 10-tal huizen volledig vernield. Een 10-tal bommen vielen dicht bij de roterij De Brabandere in de Aardweg. Een andere reeks viel bij de hoeve Van der Heeren ( Preshoekstraat) en tussen de Helle- en Vagevuurstraat. Veertien dagen daarna ontploften een groot deel tijdbommen op Marke en Kortrijk. In het totaal 500 obussen en een 1000-tal bommen vielen op Marke. Bij elke luchtaanval, nam onze gemeente-administratie de plaats op van de aanval en notitie van het aantal bommen die gevallen waren.
Het gehucht de Markebeke, de Aalbeke- en de St. Annastraat werden telkens erg geteisterd. Slachtoffers in de Rekkemsestraat:
Zulma Vanoutryve (°Heule 1897) – Marie-Louise Vandenborre (°Kortrijk 1873) vonden de dood in de kelder van Albert Blondeel (nu Rekkemsestraat 65)
Raymond Demeyere (°Heestert 1875). Ze werden allen naar het klooster gebracht.
Carolus (Charles) Dierickx, jonkman (Marke 11 februari 1888), zoon van Benedictus en Elisa Callemin , wonende in de Rekkemsestraat, staat nog altijd vermeld als vermist sedert het bombardement van 21 juli 1944 (brief van de burgemeester van 10 februari 1949 aan het Kantoor der Burgerlijke Akten ,Doorniklaan 1 Kortrijk)
Vrijdag 1 en zaterdag 2 september 1944:
intense beweging op het spoor. Treinen geladen met het meest diverse materiaal of met terugtrekkende troepen volgden zich op en gebruikten de 2 sporen zonder de signalen te respecteren. Richting Gent als concentratiepunt. De laatste trein kwam voorbij om 20u. Deze morgen 2 september kwamen de spoorwachters de camionette opeisen die in de hangar van de pannenfabriek stond en die ter beschikking was van de branddienst. De bestuurder kon zich uit de voeten maken. De Duitsers waren woedend, vooral omdat een andere opgevorderde camionette afgenomen werd door het personeel van het vliegveld. Rond 9u30 hadden zij bevel gegeven aan de gemeenteoverheid om 50 man van 18 à 50 jaar op te eisen , om het materiaal en bagages , alsook 30 fietsen op te laden. Ze dreigden ermee, indien de werklieden en de fietsen niet binnen het half uur ter plaats waren, de werklieden te ronselen uit de fabrieken. Het gerucht deed rap de ronde en er ontstond paniek in de voornaamste fabrieken van de gemeente. Vele werklieden zijn gevlucht met hun fietsen, anderen vroegen om het werk te mogen neerleggen. Hier zoals op de andere gemeenten was de Gestapo gevreesd, de mannen met hun grijze frakken. Maar de nog meest gehate mannen waren wel de eigen landgenoten , die hun vaderland en volk verkochten. Een 10-tal werklieden bleef werken aan de ovens. Bij gebrek aan gemotoriseerde wagens, hadden de Duitsers hoevekarren opgevorderd om het materiaal en de bagages naar Waregem te voeren en dwongen ook voorbijgangers hun fiets af te geven. De laatste soldaten van die groep hadden Marke verlaten rond 20u.
Diezelfde zaterdag rond de middag hadden de Duitsers de munitiedepots en ook de installaties van het vliegplein in de lucht doen springen. De laatste Duitse camions kwamen hier voorbij rond middernacht.
Zondag 3 september:
absolute kalmte. Geen enkele trein en Duitser te zien, alleen enkele geallieerde vliegtuigen. Men hoort het kanon en de machinegeweren knetteren in de sector Menen-Ieper.
Dinsdag 5 september :
kleine groepen Duitsers zijn gesignaleerd in Lauwe, Wevelgem en andere gemeenten in de omgeving. Enkelen zijspannen met machinegeweren rijden voorbij in de Rekkemsestraat. Een 20-tal Duitsers zit verschanst op de linkeroever van de Leie en bezet de Leiebrug.
In de namiddag van 5 september wordt Godelieve Logie ° Passendale 1-2-1899 doodgeschoten achter de schuur van de hoeve Vannieuwenhuyse in de Hospitaalstraat, dicht bij de Leie.
Woensdag 6 september:
de Leiebrug is nog altijd bezet door Duitse soldaten. Om 14u., geven 7 van de 8 zich over aan 3 mannen van de witte brigade (Geheim Leger). Hierdoor krijgen de witte mannen weer wapens, want zij hadden er praktisch geen meer. Zij maakten 7 Duitse krijgsgevangenen, die het bevel gekregen hadden om de Leiebrug op te blazen. Zij hebben, gesteund door een Engelse tank, deze brug van het springen kunnen vrijwaren en deze schamele houten brug, door de Duitsers in 1941 gebouwd, heeft een groot gedeelte van de Britse troepen laten doorgaan. De werklieden van de pannenfabriek hebben rond 10u. de fabriek verlaten, het kanon brulde hevig in de omstreken en machinegeweerschoten weergalmden. Rond 16u. kwamen de eerste geallieerde troepen (3)voorbij in de Rekkemsestraat. Ze waren beter onthaald dan degenen die juist verdwenen waren. Met luid gejuich werden ze begroet.
Donderdag 7 september :
Regen en storm. De Engelse artillerie heeft zich verschanst rond de hoeve Van der Heeren in de Preshoekstraat en kanonneert zonder tegenstand de Duitse posities van Kuurne-Harelbeke.
Vrijdag 8 september:
voorbij trekken van troepen zonder ophouden. Het is de bevrijding!
Donderdag 10 mei 1945:
op O.L.Heer Hemelvaart werd een grote vredesstoet georganiseerd.
Een eerste politieke gevangene kwam reed toe in het begin van 1944, na 18 maanden gevangenschap in Duitsland, beticht van het opstoken van de jeugd. Een tweede, een gewezen scholier van de militaire school, zag zijn gemeente terug op 9 mei 1944, gans uitgemergeld. De bevolking was woedend. Van nu af volgde de thuiskomst van de verplichte werklieden elkander snel op.
Broeder Pius, gewezen overste van de school van de Broeders Van Dale in Marke, werd hier in 1945 plechtig ingehuldigd , na zijn 1 ½ jaar dwangarbeid in Duitsland.
(1)Opstelling Duitse troepen op 24 mei : de 31.Infanterie.Divisie lag opgesteld tussen Kortrijk en Lauwe. Het 17. Infanterie Regiment stond opgesteld van het kanaal Kortrijk-Bossuyt tot over de Aardweg, het II Bon /17 in de Rekkemsestraat tot de Aardweg en het 12. I.R. links met III Bon/12 achter het station van Marke en I Bon/12 op de Leiekant . Later een nieuw situatierapport : het I Bon/17 graaft zich in rond het kasteel de Bethune, het II Bon/17 aan weerzijden de Leiebrug. Het 12. I.R. heeft zijn III. Bon aan het station in Marke en zijn I/bon aan de Leiekant. (blz 64 enz “Kortrijk tijdens de 2e Wereldoorlog “ José Vanbossele) Bon= Bataljon.
(2)Winterhulp Marke :”Onze gemeente is reeds viermaal zwaar geteisterd geworden door een bomaanval ( op 14 mei 1943, 26 maart 1944,10 mei 1944 en 21 juli 1944). Na iedere bomaanvalheeft het Plaatselijk Comité dadelijk alles in ’t werk gesteld om hulp te verschaffen aan de meest geteisterden, door het geven van eetmalen en verschaffen van kledingstukken.
Bij het bombardement van 14 mei 1943 werden aan 125 personen gedurende 28 dagen dagelijks 2 eetmalen verstrekt.
Bij het bombardement van 26 maart 1944 werden aan 166 personen gedurende 22 dagen dagelijks 2 eetmalen verstrekt.
Bij het bombardement van 10 mei 1944 werden aan 76 personen gedurende 16 dagen dagelijks 2 eetmalen verstrekt.
Bij het bombardement van 21 juli 1944 werden aan 53 personen gedurende 21 dagen dagelijks 2 eetmalen verstrekt.
Deze eetmalen werden uitgereikt in het klooster te Marke. De geteisterden waren heel tevreden over de hulp, die hun door toedoen van ’t Plaatselijk Comité van Winterhulp werd verstrekt.”
(3)Ons land werd in september 1944 door troepen van verschillende nationaliteit bevrijd. Ieper en Zonnebeke werden bevrijd door de 1e Poolse Pantserdivisie, die in de sector van de 21e Britse Legergroep van Generaal Montgomery opereerde. Wervik , Geluwe en Menen werden door Britse troepen bevrijd. Dit laatste was ook het geval voor Kortrijk,Marke,Lauwe,Wevelgem en Moorsele.