De boeken leren ons dat de fiets met groot en klein wiel in 1888 uit het beeld verdween en van dan af zijn huidige gedaante aannam. Paul Debrabandere noteerde dat er in 1890 in Kortrijk ten hoogste 20 fietsers waren, maar in 1894 en 1895 telde men al respectievelijk 80 en 208 fietsen.(1) Het fietsentijdperk was aangebroken en in vele steden en dorpen zagen wielrijders- of veloclubs het daglicht.
De wielrijdersgilde St. Catherine werd gesticht op 4 augustus 1896. Zij vestigde haar lokaal in café “In de Belle Vue” op Markeplaats bij Bruno Cagnie (Izegem 1835-Marke 1901), onder het voorzitterschap van Baron Emmanuel de Bethune (2).
Ik geef het woord aan het verslagboek:” Er is te Marcke eene maatschappij ingericht voor doel hebbende , de belangen der wielrijders te verdedigen, en hun vermakelijkheden te verschaffen. De maatschappij bestaat uit werkende en ereleden. De ereleden betalen eene jaarlijksche jeunste van vijf franken, zij hebben vrijen toegang tot al de feesten door de gilde gehouden en worden uitgenodigd tot de patroonmisse. De werkende leden moeten aan de volgende voorwaarden beantwoorden: 1/ inwoners zijn van de gemeente of in de naaste buurt wonen 2/gelot hebben of van de toelating van hunne ouders kunnen bewijzen 3/onberispelijk van gedrag zijn 4/ een wielpeerd (3) bezitten en de lasten er voor betaald hebben 5/ zich op voorhand onderwerpen aan de keure en aan alle latere wettige beslissingen.Het bestuur beslist of het voorgedragen lid mag aangenomen zijn of als het in de vergadering aan de stemmen zal onderworpen zijn.”
De intredende leden betaalden een inkomgeld van drie franken. De jaarlijkse bijdrage der werkende leden was een frank. Zij die weigerden hun jaarlijkse toelage of hun boeten te betalen, waren aanzien als ontslaggevend. De leden die nadeel toebrachten aan de maatschappij of aan haar goede naam en faam, door woorden of daden, werden uit de gilde gesloten. De klachten moesten uiteraard gegrond zijn.Het bestuur bestond uit een voorzitter, een ondervoorzitter en drie raadsleden. Het bestuur nam ook een schrijver en een penningmeester onder de leden. Zij mochten terzelfder tijd deel uitmaken van het bestuur. De voorzitter gaf bevelen aan de gildeknaap. Leden die afwezig waren op vergaderingen werden beboet ; zij werden genoteerd door de penningmeester. Dat gold ook voor telaatkomers. De gewone vergaderingen hadden altijd plaats de tweede dinsdag van iedere maand om 20 ½ u. in mei,juni,juli,augustus en september, om 19 ½ u. in maart, april en oktober, om 18 ½ u. in november, december ,januari en februari. Onmiddellijk na aflezen van het verslag werden de aanwezigheden der leden opgenomen. De boete voor de afwezige leden bedroeg 25 centiemen en voor het bestuur 50 centiemen. Het lid dat binnenkwam na de naamafroeping betaalde onmiddellijk 10 centiemen. Alle verwijten en twisten onder de leden, alle geestelijke, politieke of persoonlijke redetwisten werden op straffe van 25 centiemen boete , na vermaning door de voorzitter opgelegd. Na toepassing van de boete mocht de voorzitter de berispte gildeman de zitting doen verlaten. De aanvaarding of de uitsluiting van de leden werd gestemd door de 2/3 van de aanwezige leden. De patroondag (25 november) werd gevierd door het bijwonen van een mis . De mis was verplichtend, bij verzuiming werd een boete van 25 centiemen opgelegd. De vergadering die er op volgde was eveneens verplichtend aan dezelfde voorwaarden. Op die dag hadden ook de kiezing van het bestuur en de aanstelling van de gildeknaap plaats. Wanneer de gilde een uitstap deed werd op voorhand het uur van vertrek, hoeveel tijd langs de weg besteed zou worden en het uur van terugkeer vastgelegd. Het lid dat de reisleider durfde verlaten, hetzij door te snel rijden, hetzij door achter te blijven, hetzij door een andere weg in te slaan, hetzij niet op tijd op de vergaderplaats te zijn, kreeg een boete van 25 centiemen. De maandelijkse vergaderingen werden gehouden beurtelings bij ieder lid dat café hield. Het was de gildeknaap die het geld inzamelde. Jaarlijks werd hij van zijn bediening ontslagen en kon hij herkozen worden. De leden waren verzocht zoveel mogelijk een grijslaken kleding aan te trekken. De “klak” (pet) met het kenteken van de gilde was verplichtend. De klak vertoonde ook een rode band (4) .De gilde kon niet ontbonden worden zolang drie leden er deel van uitmaakten.
Besluit van 13 april 1897: de leden waarvan de vader of broer uit hetzelfde gezin deelmaakt van de gilde, moesten maar half geld betalen tijdens het jaar van hun aanvaarding.
Besluit van 25 augustus 1898: aan de leden die in het huwelijk traden werd een bloemtuil geschonken. Daarvoor betaalde ieder lid telkens 20 centiemen.
Besluit van 14 augustus 1900: de leden die deelnamen aan een uitstap naar een vreemd feest werden telkens van een boete ontslagen.
Hierbij de lijst van de leden van het eerste uur ( met het beroep op het moment van de inschrijving):
Baron Emmanuel de Bethune voorzitter
Cyriel De Brabandere brouwer ondervoorzitter
Polydore Lepere kleermaker raadslid (werd op 14 november
1899 uitgesloten en herkozen
Als lid op 9 oktober 1900)
Cyrille Brasseur vlashandelaar raadslid (uitgetreden in 1903
vervangen door Constant
Vandorpe en weer lid in 1911
Oscar Van Belleghem landbouwer raadslid
Baron François de Bethune advocaat raadslid
Constant Vandorpe vlashandelaar
Jules Vannieuwenhuyze vlashandelaar
Odile Callewaert vlashandelaar
Pieter(Petrus) Theys bureelbediende
Aloïs Vandenweghe metselaarsbaas
Emiel Vandenweghe metselaarsbaas
Edouard Haemers metselaar
Leopold (Paul) Vandenberghe aannemer-timmerwerken
Jules Vandenberghe aannemer-timmerwerken
Jules Saint-Guilain kleermaker
Charles-Louis Lannoo aannemer-timmerwerken
Theophiel Cagnie beenhouwer
Richard Glorieux landbouwer - molenaar
Alphonse De Brabandere landbouwer
Valère Dewilde (5) smid
Karel Dewilde (5) smid
Gustaaf Dermaux aannemer -schilderwerken
Aloïs Brasseur (sr) veldwachter (van 1877 tot 1907)
Hector Casteleyn vlashandelaar
Camiel Verroken caféhouder
Aloïs Lefebvre landbouwer
Gustaaf Vandaele aannemer -schilderwerken
Theophile D’Haene haarkapper
Maurice Glorieux landbouwer
Pieter (Petrus) Vanoverberghe baanwachter
Aloïs Ostyn inpakker
Achille Dumortier vlashandelaar
Joseph Everaert vlashandelaar
Petrus Lefever vlashandelaar
Valère Lauwers smid
Arthur Tack vlashandelaar
Aloïs Brasseur (jr) vlashandelaar ( veldwachter van 1908
Tot 1941)
Cyriel Ameye vlashandelaar
Achille Ghekiere landbouwer
Henri Delcour landbouwer
Philemond Chanterie plafonneerder ( was ook fietsenhersteller)
Cyriel Vanackere metselaarsbaas
Constant Billiet vlashandelaar
Eduard Vanfleteren vlashandelaar
Jules Dekimpe vlashandelaar
De ereleden waren : Barones de Bethune- de Ghellinck d’Elseghem
Baron François de Bethune 5fr.
Oscar Van Belleghem 3fr.
Wij overlopen even de cafés waar regelmatig vergaderingen werden gehouden. Voor Cyriel De Brabandere, brouwer, was dat natuurlijk “koekenbak”, want vele van die cafés waren zijn eigendom en hoe groter de verkoop, hoe….
Op de stichtingsvergadering van 4 augustus 1896 werden Petrus Theys en Emiel Vandenweghe respectievelijk tot schrijver en schatbewaarder gekozen. Een voorstel voor de feesten ter gelegenheid van de kermis werd uitgesteld. De allereerste uitstap was de deelname door een afdeling aan de feesten op 9 augustus in Bissegem. Er werd toen ook besloten het hulpgeld voor de kermisfeesten te sparen voor het patroonfeest van 25 november. Het eerste patroonfeest – en dat zou ieder jaar op 25 november en met dezelfde normen gebeuren- begon met een mis om 7u., daarna vergadering in het “gildhuis” en ’s avonds om 19u. een souper.
Op 28 november werd door de voorzitter een ringsteking, een klassieker in de wielrijdersgilden, gegeven: Alfons en Cyriel De Brabandere kaapten de eerste prijzen weg. Dan volgde gewoonlijk een “hespe-avond” en de prijsuitdeling.
In de vergadering in café “De Prins” van 13 april 1897 werd gesproken over de aansluiting bij de “Ligue Vélocipédique Belge”, doch dat werd verdaagd tot verder onderzoek. Op 19 april werd beslist de maten van de “klakken” (petten) te nemen.
Op 16 mei trokken onze mannen naar de feesten in Lauwe en er werd besloten de feesten op de wijk “Oostenrijk” in Marke bij te wonen.
In “Hendrik Conscience” werden Camiel Verroken, Aloïs Lefevre en Gustaaf Vandaele leden.
Op 10 augustus werden in het lokaal volgende beslissingen genomen:
1/ er zal 20fr. uit de kas der gilde gegeven worden voor twee velofeesten aan de “Prinsenhoek” en aan de Markebeke.
In september werd Pieter (Petrus) Vanoverberghe als lid aanvaard. Er werd een uitstap belegd naar Heule-Watermolen. De patroondagviering in 1897 zag er als volgt uit: om 7 ½ u. mis, daarna vergadering in het lokaal en om 14u. uitstap naar Deerlijk en Vichte , ’s avonds om 20u. algemene vergadering en souper in het lokaal. Om er een zware maag van te krijgen! Aloïs Ostyn werd als nieuw lid aangeworven. Op 28 november werd een prijskamp uitgeschreven door Baron François : Maurice Glorieux won de ringsteking , Valère Dewilde won de wedstrijd “voor tertraagst” en Gustaaf Vandaele won de “raapkoers”.Gedurende dat jaar werden verscheidene uitstapjes gedaan naar velofeesten op andere gemeenten : Zwevegem, St. Lodewijk-Deerlijk en Bissegem, waar mooie prijzen behaald werden. In Bissegem werd ook nog deelgenomen aan de vaandelwijding van de wielrijdersgilde. En in het verlopen jaar werd wel feest gevierd op de plaatselijke kermis. Er werd tweemaal deelgenomen aan een stoet: 1/ het bezoek op 10 juli van Mgr. Waffelaert, bisschop van Brugge, ter gelegenheid van het vormsel 2/ op 8 september ter gelegenheid van de blijde intrede van Baron François de Bethune- Hayoit de Termicourt bij de terugkeer uit huwelijksreis(huwelijk te Leuven op 14 juli 1897).
In zitting van 11 januari 1898 werd in “De Prins” geklaagd over de ziekelijke toestand van de gilde. Er waren toen maar drie leden tegenwoordig.
Op donderdag 14 april onthaalde de voorzitter het gezelschap in Oostrozebeke op een lekker stuk hesp en ’s avonds op een prachtig eetmaal. De leden woonden een luisterlijk concert bij, voorgedragen door de zeer gekende toneelmaatschappij van die gemeente. De terugreis naar Marke werd slechts ’s anderendaags aangevat.
Op 19 mei was men present op de inhuldiging van het vaandel van de maatschappij van Moen. Achille Dumortier werd lid.
Op 24 juli werd beslist om het artikel betreffende het beboeten strenger toe te passen; geen redens, tenzij ziekte, werden aanvaard. De knecht kreeg een loon van 10 % op de jaargelden en 20% op de ingehaalde boeten. In de namiddag werd een uitstap gedaan naar een ringsteking in Lauwe. In augustus werd Joseph Everaert als lid aanvaard. Baron Emmanuel de Bethune trad op 1 september in het huwelijk. Nog in september werd Petrus Lefever lid.
Op 9 oktober nam de gilde ook deel in Kortrijk aan de herdenking van de Markse slachtoffers van de Boerenkrijg . Daar ontving de gilde haar eerste eremetaal.Valère Lauwers werd als lid aanvaard.
De leden kwamen massaal opdagen op 16 oktober 1898, met versierde fietsen, om deel te nemen aan de stoet van de blijde intrede van voorzitter Baron Emmanuel de Bethune en Joséphine de Ghellinck d’Elseghem, na hun huwelijksreis. Er werd ook beslist mee te draaien op zondag 30 oktober in de praalstoet in Oostrozebeke, waar de voorzitter in ruil een lekker souper aanbood. Arthur Tack vervoegde de gilde.
Het werd een va-et-vient van leden: er werden nieuwe leden aanvaard, anderen namen ontslag.Anderen kwamen terug!(6)
In 1899 werd door de voorzitter, uit erkentelijkheid voor de eer hem bewezen bij zijn blijde intrede, een vaandel geschonken. De schoonheid van het vaandel overtrof alle verwachtingen. Theophiel Cagnie en Valère Dewilde werden respectievelijk als eerste en tweede vaandeldrager gekozen. Op de velofeesten van Geluwe behaalde de gilde de eerste prijs voor vaandels. Het vaandel moest gewijd en ingehuldigd worden. Op maandag 22 mei (2e Sinksen) werd om 14 u. vergaderd aan “In de Belle Vue”en vandaar trok de stoet naar het kasteel om het vaandel af te halen. Een groot feest werd daarvoor geschikt, maar de weermaker stak er een stokje voor, de sluizen werden geopend en men moest zich tevreden stellen met de inzegening in de kerk. Er werd ook deelgenomen, op kermiszondag 3 september, aan de optocht ter herdenking van de Boerenkrijg. Daar werd een derde eremetaal ontvangen.
In april 1899 werd een ringsteking gehouden langs de Markestraat, met start aan café “De Haan” en aankomst aan café “De Vlasboot”. De velofeesten van 29 juli (St. Pietersdag) brachten ,niettegenstaande het mooi weer, weinig volk op de been en ook weinig deelnemers ; heel schadelijk voor de gildekas en voor de cafés. Aloïs Brasseur (veldwachter)werd met algemeenheid van stemmen aanvaard als lid. Dinsdag 15 augustus werd een uitstap naar Kuurne.
In café “De Haan” werd Polydore Lepere, door overtreding van het reglement, uitgesloten met 19 stemmen tegen 5 stemmen en 4 nietige. Arthur Tack werd bestuurslid in vervanging van Polydore Lepere.(er is geen reden gemeld)
In januari 1900 werd Cyrille Ameye lid. Drie nieuwe leden kwamen er zich bijvoegen in juli : Philemond Chanterie, Cyrille Vanackere en Henri Delcour. In 1900 werd Baron Emmanuel de Bethune burgemeester van Marke, de gilde was aanwezig op de inhuldiging van donderdag 14 juni ( zie foto : genomen vanaf IJzerpoort in de richting van Bissegem). Op 9 oktober werd Polydore Lepere mits algemene stemming weer aanvaard als lid.
In november kwamen twee nieuwe leden de groep versterken: Constant Billiet en Eduard Vanfleteren.
Op het patroonfeest van 25 november werd Aloïs Vandenweghe bestuurslid gekozen in vervanging van Cyrille Brasseur en Jules Dekimpe werd aanvaard als lid.
Het was ook het jaar van het overlijden van Joseph Everaert.
Op zondag 1 september 1901 organiseerde de wielrijdersgilde een groot feest , waar tal van premies en eremetalen te winnen waren. Deerlijk kwam met het grootste aantal leden. Meulebeke was de verstgelegen maatschappij en Aalbeke had het mooiste vaandel. In oktober verhuisde het lokaal, samen met de uitbater Theophile Cagnie ( zoon van Bruno ) naar café “De Beenhouwerij” in de Kerkstraat. De schrijver van de gilde Petrus Theys overleed in november op jonge leeftijd (24j.).
In januari 1902 werd Cyrille Brasseur gekozen als bestuurslid in vervanging van uittredend lid Cyriel De Brabandere. Arthur Tack werd ondervoorzitter.
Gustaaf Dermaux werd tot opvolger van Petrus Theys gekozen.
In mei uitstap naar Westrozebeke waar de tweede prijs voor het mooiste vaandel gewonnen werd.Op zondag 28 september kreeg de gilde in Wannegem (Lede) een prijs van 15fr. voor de verstgelegen maatschappij die er aanwezig was. Er werd een diner aangeboden door de voorzitter. Het jaar was verlopen met het verlies van Theophiel D’Haene.
Op het patroonfeest werd Polydore Lepere gekozen tot voorzitter in vervanging van Baron Emmanuel de Bethune, die gekozen werd tot erevoorzitter. De nieuwe voorzitter gaf een souper in zijn huis café “Hendrik Conscience”.
In mei volgde een uitstap naar Menen, waar 5fr. gewonnen werd ,alsook slecht weer. In september richting Harelbeke.
Er werd een verlies van drie leden genoteerd: Aloïs Brasseur,Philemond Chanterie en Cyrille Brasseur. Maar een nieuw lid kwam bij: Remi Theys (zoon van “De Prins”). Op 2 augustus werd het vaandel van de wielrijdersgilde van Rollegem ingehuldigd, daar werd ook deelgenomen aan de ringsteking.
In 1903 werd niets belangrijks opgetekend, buiten de aanvaarding van Jan Blondeel , Leopold Leurent en Camiel Osselaere als nieuw leden.
Op 27 september werd in Kortrijk deelgenomen aan het feest der “Gulden Sporen”. Twee nieuwe leden die de gilde vergezeld hadden moesten geen toegangsgeld betalen: Emiel Vlieghe en Jean Baptist Gallant.
In 1905 kwamen zeven nieuwe leden aanfietsen: Emiel Boussier,Henri Vander Heeren, Eduard Vanfleteren,Cyriel Vandermeersch, Achiel Ghekiere, Arthur Vanneste en Henri Delcour-Declercq.
In 1906 werd niets merkwaardigs genoteerd.
In 1907 zag het bestuur er als volgt uit:
Voorzitter : Baron Emmanuel de Bethune
Ondervoorzitter : Polydore Lepere
Raadsleden : Cyriel De Brabandere – Arthur Tack – Constant Vandorpe .
Ze hadden twee “trompetten” onder hun dienst: Jean Baptist Gallant en Emiel Boussier.
Op 17 april 1908 werd naar Roubaix gereden. Daar behaalde men de derde prijs voor het vaandel. E. Blauwblomme en Jules Vanhoutte verschijnen als nieuwe leden op het appel. Op 24 mei was een groots wielrijdersfeest met talrijke groepen (zie afbeelding).
In 1909 werd Gaston Moreels lid.
In Zwevegem werden mooie premies gewonnen , zowel in de voormiddag als in de namiddag. Op 21 juli was iedereen aanwezig op de begrafenis van voorzitter Baron Emmanuel de Bethune. In augustus werd een uitstap geprogrammeerd naar Bellegem, waar mooie prijzen werden gewonnen. Baron François de Bethune kreeg het erevoorzitterschap, Polydore Lepere werd voorzitter, Arthur Tack ondervoorzitter, en Arthur Vanneste, Cyriel De Brabandere en Constant Vandorpe werden raadsleden.
Vier nieuwe leden komen bij: Arthur Ghyselinck,Arthur Verfaille,Jules Theys, Philemond Chanterie. Ernest Ghyselinck, broer van Arthur en lid van de gilde overleed.
Het valt op dat sommige leden voor de tweede maal lid werden, zonder dat hun uittreding genoteerd werd. Sommige namen komen ook plots opduiken zonder dat het lidmaatschap genoteerd werd in het verslagboek. Regelmatig werden prijzen gewonnen voor mooiste klakken, mooiste vaandel en het meeste aantal deelnemers.
Op 10 januari 1910 was er feest bij de inhuldiging van Baron Fançois de Bethune als burgemeester van de gemeente (zie afbeelding).
Drie verplichte uitstappen stonden op het programma : op 4 juni naar Heist, op 23 juli naar Ingelmunster en op 3 augustus naar Roubaix. Telkens werden prijzen behaald. Op 9 september had de wijding plaats van een nieuw vaandel, geschonken door erevoorzitter Baron François de Bethune. Op de uitstap naar Wevelgem op 17 september werden de nieuwe leden François Depaepe en Georges Blomme verwelkomd.
In 1912 zijn uitstappen gemeld naar Kuurne en Bellegem.
In 1913 werd in Kooigem 5fr. bekomen voor de “klakken” (petten). Op 22 juli trok de gilde naar de wereldtentoonstelling in Gent, waar 20fr. prijs en een medaille ontvangen werd. Twee nieuwe leden kwamen in versterking: Cyrille Brasseur en Achiel Nuttin.
De oorlog kwam werkelijk roet in het eten gooien. Dat de wielrijdersgilde in verplichte staking ging moet niet gezegd worden. De Duitsers eisten immers de fietsen op. Het was vooral de “Deutsche Wache” die daarmee belast was. Die wacht was gelogeerd in de Statiestraat (Michel Van de Wielestraat). Toen mijn grootouders dat huis kwamen bewonen in 1919, werden bij het schoonmaken van de tuin honderden fietsplaten (1914 tot 17) gevonden.
In 1920 werd Baron Jean de Bethune lid. Bij een bezoek op 26 september aan het kasteel door enkele leden werd een foto genomen samen met het nieuwe lid Baron Jean.
In 1921 werden Remi Bekaert en Arthur Vandenberghe gekozen als lid.
Op 26 juni verhuisde het lokaal (“gildhuis”) naar café “Au Jardin Botanique”. Nieuwe leden kwamen bij: Gustaaf Lannoo, Gustaaf Delabie en Urbain Vandaele.
Uitstappen naar Wevelgem en Ingelmunster, waar prijzen ontvangen werden voor het vaandel.
Het bestuur: erevoorzitter: Baron François de Bethune
voorzitter : Ferdinand Glorieux
ondervoorzitter: Cyriel Vandermeersch
raadsleden: Cyriel De Brabandere – Arthur Vanneste – Remi
Duhem – Emiel Vlieghe .
schatbewaarder : Emiel Vandenweghe
schrijver : Gustaaf Dermaux
Er werd overgegaan tot het aanvaarden van 4 nieuwe leden: Georges Dermaux,Aurel Theys, Julien Derdeyn en Daniël Brasseur.
In 1922 werd Cyriel De Brabandere ingehuldigd als burgemeester van Marke ( zie foto: in de Kerkstraat).Er werden uitstappen gedaan naar Lauwe, Menen en Bissegem. Dokter Arthur Vanneste verlaat de gilde.
In 1923 telde de velogilde al 64 leden. Het aantal leden schommelde voortdurend door intreden en uittreden.Uitstappen werden gedaan naar Roubaix, Rekkem, Lauwe en Heist waar telkens prijzen werden veroverd voor het vaandel en voor het aantal. De gilde vereerde ook haar aanwezigheid op het turnfeest en op de herbegrafenis van de gesneuvelde Albert Vanackere, zoon van lid Cyriel Vanackere, waar een kroon gegeven werd. Op 21 augustus werd een bloemtuil geschonken aan Barones Marie de Bethune, zuster van Baron Jean, ter gelegenheid van haar huwelijk op 23 augustus met Jacques Ouvrard de Linière. Op 7 september konden de wielrijders niet ontbreken op de inhuldiging van het monument van de gesneuvelden.
In 1924 werden drie verplichte uitstappen gedaan naar Zwevegem, Bissegem en Bellegem. Vier leden gaven hun ontslag : Jerome St. Guilain,Henri Duhem,Arthur Vannieuwenhuyze en Urbain Vandaele. Er kwamen echter vier nieuwe leden bij: Remi Delabie, Remi Claerbout, Julien Sergeant en Julien Buyck.
Er waren in 1925 uitstappen naar Kuurne, Hulste, Helkijn en Bossuyt, waar prijzen in de wacht gesleept werden voor het vaandel, de “klakken” en de trompetten. Toen telde de vereniging 83 leden, waarvan 20 muzikanten.
Melding werd gedaan in 1926 van het overlijden van Petrus Lefever. Op het programma stonden de uitstappen naar Harelbeke,Menen en St. Kruis. Gustaaf Dermaux werd gevierd als 25 jaar schrijver van St. Catherine.
Het jaar 1927 dan: drie verplichte uitstappen werden voorgeschoteld: Beveren-Leie, Kuurne en Pottelberg. Een nieuw lid werd aanvaard: Nestor Deprez.
Verslag van het jaar 1928: het jaar was begonnen met de aanvaarding van Jules Holvoet. Uitstappen werden beraamd naar Aalbeke en Menen. Op 13 mei 1928 vergezelde de gilde Albert Van Overschelde op zijn inhuldiging als pastoor van Marke.(7)
Op 15 augustus was de gilde verheugd de intrede van het echtpaar Baron Jean de Bethune- Marie de Vinck te vieren, met versierde fietsen. Op het kasteel werd een bloemtuil aangeboden. Op 20 juli kwam het droevig nieuws dat Gustaaf Dermaux, een der stichters en oudste leden, met meer dan 25 jaren dienst als schrijver, overleden was.
Op 2 december werd door de voorzitter volgende wijzigingen aan het reglement voorgelegd: 1/ afschaffing van de boeten 2/ verhoging van de bijdrage naar 10fr. per jaar 3/premies toegekend aan de leden 1fr. voor het bijwonen van elke verplichte uitstap, 50 centiemen voor het bijwonen van elke verplichte vergadering. Een nieuw lid werd aanvaard: Benoit Cocquyt.
Op 2 juni 1929 werd een uitstap naar Bellegem gedaan en niettegenstaande het zeer slechte weer waren er toch 37 leden aanwezig. Er werd ook een propaganda-uitstap gedaan naar Dikkebus en ook het feest op het gehucht “Soetens Molen” in Kortrijk werd opgeluisterd. Maar over deze twee reizen mocht niet gestoeft worden, gezien het klein aantal deelnemers.
Op 1 december 1929 werd spelend lid André Theys aanvaard in de raad. Er werd toen ook beslist een diner te geven op het patroonfeest in plaats van een souper.
Nestor Deprez werd aangewezen als vaandeldrager
In 1930 ging een tamelijk groot aantal naar Wortegem. In Zwevegem was bijzonderlijk veel geld te verdienen en 42 leden waren in de stoet aanwezig. In augustus werd de gilde met een aantal leden naar Heist gevoerd. Wat hier diende aangehaald is dat Gustaaf Lannoo gratis zijn vrachtauto met chauffeur ter beschikking stelde voor het vervoer. Op 7 september nam de veloclub ook deel aan de “Eeuwfeesten” op de gemeente. Een lid gaf zijn ontslag : Gustaaf Theys.
Op het patroonfeest werd Ilonné Malfait aanvaard als trommelaar, AndréDerdeyn , Jozef Creupelandt en Daniël Vandenberghe kwamen bij als leden.
Intussen waren Camiel Holvoet, Jules Vanlandeghem en Octaaf Gillis ook sinds enkele jaren leden.
Op 28 juni 1931 had de veloclub van Marke de eer het ‘bondsfeest’ te mogen organiseren. Hierbij kwam ook de viering van het 35 jarig bestaan. Het was een echte zomerdag , waarbij 17 vreemde maatschappijen hun beste beentje voorzetten. Er werden voor 2500fr. prijzen uitgeloofd.
Op 2 augustus nam de gilde deel aan het feest ter gelegenheid van de inhuldiging van Jozef Lammens als pastoor van Marke.
Op 9 september overleed Philemond Grijspeerdt voorzitter van de W.V.W.B. (Westvlaamse Wielerbond). Een zeker aantal leden begeleidden hem tot het graf. Dit jaar werden weinig tot geen uitstappen gedaan. Gaston Decraene en André Vlieghe kwamen de groep vervoegen. Maar 4 leden verlieten de gilde: Jozef Moreels,Remi Claerbout, Jules Dekimpe en Remi Delabie.
Op 2e Sinksen van 1932 trok de gilde met 32 leden , altijd met de fiets, naar Roubaix. Het werd een dag die lang in het geheugen van iedereen gegrift bleef, want de terugreis was lang.(8) Er werden nog uitstappen genoteerd naar Wevelgem en Moeskroen.
Op 31 augustus was het verlies van Polydore Esquenet.
Op 2 september werd de gilde, die bestond uit 65 leden ,Koninklijk benoemd. Het was een belangrijke dag. Armand Vandenweghe, Gerard Blondeel en Albert Cagnie werden als leden aanvaard . Ieder lid werd afzonderlijk op foto vastgelegd. De kader met alle foto’s werd opgehangen in het lokaal.
In 1933, werden door de tijdsomstandigheden aan weinig wielrijdersfeesten deelgenomen.Iedere gilde die een wielrijdersfeest inrichtte moest immers over voldoende geld beschikken om premies voor te leggen. Wel werd een propaganda-uitstap gedaan naar de Kluisberg, waar geen groot geld te verdienen was. André Theys ontving een geschenk – door een bijdrage van 7f. elk – voor zijn behaalde prijs van uitmuntendheid aan de muziekacademie in Kortrijk.
In 1934 overleed Emiel Vandenweghe, sinds meer dan 25 jaar schatbewaarder van de gilde. Er werd een uitstap gedaan naar Lauwe en op maandag 3 september werd deelgenomen aan de huldiging van Mgr. Emiel Callewaert ( 50 jaar priester).
Jozef Craeynest verliet de gilde, maar Hugo Van Hauwaert en Jozef Brasseur kwamen aansluiten.
1935 werd gekenmerkt door het ontbreken van uitstappen. Baron François de Bethune werd gehuldigd in Kortrijk, voor zijn bewezen diensten als 25 jaar erevoorzitter van de Westvlaamse Wielerbond. De wielrijdersbond St. Catherine vierde hem ook op de patroondag in het lokaal en schonk hem een blijvend aandenken. Ik kon spijtig genoeg niet vernemen wat het geschenk inhield.s
“…als raadslid bij de stichting van onze gilde, den 4 oogst 1896, hebt gij, van stonden aan en bij iedere gelegenheid, de belangen der maatschappij behartigd. Als erevoorzitter gekozen in 1910 hebt gij in die lange reeks van jaren, al de harten voor u gewonnen. In het bestuur van onze gilde zijt gij de wijze raadsman….bidden wij u het aandenken te willen aanvaarden….het zal u een blijvende herinnering zijn aan de wielrijdersgilde van Marcke….”
In 1936 was niets bijzonders te melden, buiten het diner op de patroondag en het bezoek aan enkele leden- caféhouders.
In 1937 was er van uitstappen geen sprake. De Westvlaamse Wielerbond scheen dood en begraven te zijn en de plaatselijke bond was ook tijdens het jaar heel kalm. Alleen op de patroondag was wat actie te bespeuren in de vorm van een kaart- en biljartprijskamp.
1938 begon slecht want een vast en reeds lang gevestigd lid Gustaaf Lannoo was heengegaan en op 1 november overleed erevoorzitter Baron François de Bethune.Het werd een feestmaal in mineur op de patroondag.
1939 was het jaar van de mobilisatie en het patroonfeest werd gevierd in de grootste kalmte. Gelijk ieder jaar een hoogmis met bijzonder memento voor de overleden leden. Er was vergadering in het lokaal , maar geen diner. Om 16u. was er een kaart- en biljartprijskamp. Erevoorzitter Baron Jean de Bethune schonk hiervoor 100fr.
De tweede wereldoorlog dwarsboomde de activiteiten van de wielrijdersgilde. In 1945 kwam de gilde weer boven water. Na een misviering werd een noenmaal genuttigd en men besliste maar in de namiddag een kaartprijskamp te geven, maar die kende geen succes .
Het was gedaan met de uitstappen . Slechts de diners op St. Catherinedag zouden nog stand houden tot in 1950.
Als slotregel wil ik nog kwijt dat vele leden van de wielrijdersgilde St. Catherine later deel uitmaakten van de in 1907 gestichte fanfare St.-Jan. Hiervoor refereer ik naar het boek “90 jaar Fanfare St.-Jan in Marke “ van Filip Decock. 1997.
(1)In 1898 werd in Kortrijk de Véloclub Courtraisien gesticht en in 1899 de Vélo-club Dreyfus. De Algemeenen Arrondissements-Wielrijdersbond Kortrijk dateerde van 1902 ( Paul Debrabandere in “Het Kortrijkse Straatleven in de 20e eeuw, blz.47)
(2) Baron Emmanuel de Bethune (Gent 1869 – Marke 1909) was burgemeester van Oostrozebeke van 1895 tot 1899 en van Marke vanaf 1899 tot 1909.
Toen de veloclub St. Catherine gesticht werd, was Leopold Van Belleghem burgemeester in Marke. Hij overleed op 10 juni 1898 en was burgemeester sinds 1878.
(3)In de beginperiode kostte een fiets zo een 200 à 300fr. Dat was dan ook enkel voor de welgestelde burger en niet voor de gewone arbeider weggelegd. Vanaf 1910 zakte de prijs tot meer dan de helft en dat merkte men wel aan de ledenlijst. Polydore Benoot, zoon van onderwijzer Felix, startte in 1880 zijn werktuigkundig atelier in de Vagvuurstraat. In 1893 had hij een abonnement op het Nederlands tijdschrift “De Wielrijder” ( F. Decock). Daarop zou hij begonnen zijn met de verkoop en de herstellingen van fietsen en naaimachines van het merk “Dürkopp”. In de factuurboeken vinden wij de verkopen van fietsen “Dürkopp” (Bielefeld):aan Baron Emmanuel de Bethune in 1894, aan Charles Louis Lannoo in 1895 (350fr.), aan Gustaaf Dermaux en Aloïs Vandenweghe in 1896 (380fr.), ook aan Constant Vandorpe, enz… Aan de hand van de binnenkomende facturen blijkt dat Polydore er een aardig duitje aan verdiende, gezien hij rond de 100fr. per fiets betaalde.
(4)Tijdens de vergaderingen in 1902 en 1903 werd veel gepraat over de klakken. Waarschijnlijk werd het eerste hoofddeksel – zie foto van de inhuldiging van burgemeester Baron Emmanuel de Bethune in 1900 – vervangen door een nieuw, zo te zien op de foto van de inhuldiging van burgemeester Cyriel De Brabandere in 1922.
(5)In de factuurboeken van Karel, maar vooral van Valère Dewilde vinden we voornamelijk herstellingen van fietsen van leden van de veloclub: “ velo vermaakt in 1905 van Remi Claerbout. Pedalen vastgezet, een “speek” (spaak) ingestoken, velo vermaakt ; Emiel Vandenweghe: nieuwe soupape, een “speek” ingestoken, de velo gestopt…..( Iets dat 100 jaar later nog altijd kan gebeuren). De twee gebroeders hadden hun smidse in de Kerkstraat. Valère was werktuigkundig smid en werkte zelfs voor Polydore Benoot , als mekanieker aan de stoommachines.In 1906 moesten ze noodgedwongen het complex verlaten. In een brief gericht aan Baron Emmanuel de Bethune smeekten ze opdat hun pacht zou vernieuwd worden, maar tevergeefs.Het gebouw werd afgebroken in 1907. Ze verhuisden naar Lauwe en zetten er verder hun beroep voort.( zie ook “Heemkundig Kijkboek Marke “1982 M. en R. Faillie blz.62-63)
(6)Hiervoor refereer ik naar het fotoboek :”Marke,voor,tijdens en na de ‘Groote Oorlog’ Deel 3 “ van M. Faillie en F. Decock blz96. Op de foto staan leden, die in het verslagboek niet vermeld staan of van wie geen sprake is.
(7)Joseph Neirynck ( Lendelede 1882 –Marke 1943), directeur van de Tuilerie de Marcke-lez-Courtrai vóór Arthur Maenhout, nergens vermeld ,was ook lid van de veloclub. In 1929 schreef Joseph, in naam van enkele clubleden, een brief naar erevoorzitter Baron François, waarbij hij waarschuwde voor het onweder dat de maatschappijen bedreigde. De boosdoener was de Vlaamse Kring die probeerde de plaatselijke maatschappijen te dwingen om aan hun betogingen deel te nemen.Hij had het ook gemunt op pastoor Albert Van Overschelde, die zich “verbroederd” had met die mannen. De Vlaamse Kring moeide zich te veel.
Joseph Neirynck was ook medestichter op 31 januari 1931 van “Billard-Club Marcke”, de latere biljartclub St. Maurits ( R. Faillie).
(8)Aimé Verrue( Marke 1912 – Kortrijk1996):” Toen ik mij lid maakte bestond de veloclub St. Catherine al een hele tijd.Als kleine jongen ging ik al mee met mijn vader op de fiets (“buis”). Alle uitstappen deden de leden met de fiets. Er waren toen een 20-tal muzikanten, waaronder velen van de St. Jansfanfare. Op 2e Sinksendag gingen ze telkens naar Roubaix. Bij de terugkeer reed menig lid in de gracht. Soms werd ’s anderendaags op zoek gegaan naar muziekinstrumenten die verloren of achtergelaten werden langs de weg. Het lokaal was toen “Au Jardin Botanique” bij Remi Duhem.”
Louis Socquet werd in oktober 1918 , na zijn priesterwijding in mei , tot onderpastoor benoemd in Marke. Het was voor hem geen gemakkelijke taak om zich in te zetten midden de geestesverwarring, die er heerste na de eerste wereldoorlog. Doch hij kwam uit een lichting die er voor opgeleid was.De eerste wereldoorlog bracht grondige wijzigingen mee in de maatschappij.
Begin 1919 legde Socquet de eerste steen van de christen werkersorganisatie. Naast de sociale noodzakelijkheden stichtte hij vanuit de katholieke jongelingenvereniging (congregatie ) in 1920 een toneelafdeling (1) en in 1921 de harmonie "Hoger Op" en de turnkring "Voor Outer en Heerd". Bij het nagaan van de eerste toneelprogramma’s van 1922-23,konden we vaststellen dat de gemiddelde leeftijd van de toneelspelers rond de 20 jaar lag. De “Katholieke Kring” was de vaste stek van het gezelschap.Na de oorlog, in 1946, was het speelveld het zaaltje van het “Christen Werkersverbond”(in de volksmond “Den Bond”).(2)
Op zondag 29 oktober en zondag 5 november 1922 werd met de medewerking van de fanfare Sint Jan “De Gondelier der Dood” ,een geheimzinnig Venetiaans drama in drie bedrijven gespeeld: wij gaan er van uit dat wij hier te maken hadden met de spelers van het eerste uur. In die tijd waren vrouwen op het podium taboe, vooral in de parochiezalen. Ook de toneelstukken werden voor goedkeuring aan de proost, de onderpastoor in ons geval, voorgelegd.
Kostuums: het huis Maes in Tielt.
Kapping: het huis Robert Callewaert, Lange Steenstraat ,Kortrijk.
Omer Dejaegere (1903) Fiametto,de Gondelier der Dood
Maurice Holvoet (1900) Speranza,gezant van Padua
Michel Maes (1902) Andrea Morghese
Jozef Craeynest (1902) Iego Sparadozzi
Maurice Lefevre (1902) Zaccaria(Micaelo)
Arthur Vandenberghe(1898) Cocaroni,herbergier
Florent Sergeant(1905) Bambino,knecht
Achiel Desmet (1902) Del Nuova Broce,edelman
Marcel Benoit (1905) San Hieronymo,edelman
Maurice Derycke (1903) Axanio Parmezza,edelman
Gerard Mulie (1903) Carlotto, gondelier
Arthur Vanmaris (1905) Battista, gondelier
Aloïs Deganck (1904) Reginello, gondelier
Daarop volgde een klucht in één bedrijf “Oost-West, t’Huis Best”: een jongeling denkt dat het in Amerika allemaal suiker en zeem is, maar door allerhande tegenslagen komt hij weer naar België.
Arthur Vandenberghe Crispijn, knecht
Christophe Vandaele zangmeester
Urbain Vandaele barbier
Maurice Derycke geneesheer
Omer Dejaegere wapenmeester
Florent Sergeant bediende
Germain Vandaele bediende
Maurice Holvoet William Waters,hotelhouder
Jozef Craeynest Jan Dulhoofd,oom
Gerard Mulie Stefaan,neef
Plaatsen: gaanderij 3fr. en benedenzaal 2fr.
Jozef Craeynest en Germain Vandaele waren acteurs die ook hun diensten bewezen bij de “Ontwakende Jeugd”.
Op zondag 4 februari 1923 werd “Werkerseer”een drama in drie bedrijven voorgeschoteld . Van nu af werden de toneelfeesten opgeluisterd door de harmonie “Hoger Op”.
Kapping: het huis Robert Callewaert Kortrijk
Valeer Sergeant Roels,zwingelaar
Leopold Dufraimont Bert,zijn zoon
Amedée Desmet Dolf,zijn zoon
Maurice Decock Meersch,toeziener en handelaar
Jeroom Callewaert Gust,zijn zoon
Omer Dejaegere Vermeulen,vlaskoper
Camiel Duvilliers Klaas
Richard Dermaux de deurwaarder
Aloïs Deganck de veldwachter
Dan werd een boertige klucht in drie bedrijven gespeeld “ De Boeren van Oolen”:
Jeroom Callewaert Baas Biermans
Florent Sergeant Nelles,zijn knecht
Omer Dejaegere burgemeester
Arthur Vandenberghe garde champetter
Georges Demets Peerjan
Maurice Decock Wannes
Georges Duvilliers Koben
Richard Dermaux Tist
Leon Faillie 1e jager
Julien Demets 2e jager
Joseph Herman bode
Aloïs Deganck keizer
Georges Demets kleermaker
Plaatsen: boven 3fr. beneden: 1e rang 3fr. 2e rang 2fr.
Het toneelfeest van de zondagen 4 en 11 november 1923 : “Roode Kerstnacht”, een drama in vier bedrijven, uitgevoerd met Bretoense kostuums van het huis Maes in Tielt. Het speelt zich af in Bretagne in december 1793 tijdens de Franse Revolutie.
Een arm Bretoens gezin:
Maurice Decock Yann Coz,grootvader
Jerome Callewaert Lestrezec,vader
Nestor Dendooven Gabik,kind
Republikeinen:
Edmond Craeynest hoofdman
Michel Ferlin soldaat
Ignatius Desmet soldaat
Gerard Bossuyt soldaat
Leon Faillie soldaat
Bretoense Opstandelingen:
Omer Dejaegere Boishardy,kapitein
Gerard Mulie Barbe d’Or,luitenant
Jozef Craeynest Penn du,luitenant
Louis Dalle Hervé Garin,vluchteling
Florent Sergeant Le Grignous
August Vandenberghe La Volonté
Maurice Dufrasne La Chopine
Amedée Desmet Sans Quartier
Michel Maes Corentin le Patour
Marcel Vandenberghe Yannik, zijn broerke
Christophe Vandaele Vent du Noroit
Albert Verbeke Jambe d’acier
Maurice Volckaert Fleur d’épine
Gerard Maroi Penn dir
Jules Dufraimont Mouche à Bleus
Jozef Breye Le Bichon
Daarop volgde een klucht in één bedrijf : “Dood en niet Dood”:
Michel Maes Oudenhove,artist schilder
August Vandenberghe Jef,zijn zoon
Florent Sergeant Jan,zijn knecht
Gerard Mulie Kistemaekers,zijn vriend
Christophe Vandaele Doctor
Jerome Callewaert Deurwaarder,plaaghuise
Jozef Craeynest Duitschman
Omer Dejaegere Engelschman
Jozef Breye Gendarm
Amedée Desmet Gendarm
Plaatsen: gaanderij 3fr. - benedenzaal 2fr.
Het programmablad maakt ook melding van de bestuursleden :
De drie opvoeringen kwamen op initiatief van het christen werkersverbond en de jongelingencongregatie.
Daar geen archieven uit de beginperiode te vinden zijn , en ik het moest stellen met de programmablaadjes ,was het onmogelijk een juiste datering van de naamsverandering “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”op te geven. Het toneelgezelschap werd na de tweede wereldoorlog in 1946 heropgericht. Ik ben in het bezit van dat naoorlogs archief, dat naast het toneelgebeuren meestal handelt over het wedervaren van het gezelschap bij uitstapjes. Programmabladen en rolverdelingen uit die periode ontbreken.
Er werd praktisch altijd voor volle zalen gespeeld. Het publiek van Marke, een agrarische gemeente, bestond overwegend uit arbeiders en kleine burgerij. Dat gold trouwens ook voor de acteurs. Tussen de toneelstukken door waren er muziekuitvoeringen door de harmonie “Hoger Op”. Er bestond wel een bestuur , weliswaar op papier ,maar de grote baas was onderpastoor Louis Socquet. Hij koos zelf de stukken en was supervisor.
Van een moderne toneelvereniging kon men niet spreken, want vrouwen verschenen echter nooit op het podium…tot de heroprichting in 1946.
Bij gebrek aan archief en zelfs mondelinge bronnen weten we niet wat zich afspeelde vanaf 1924 tot 1927. Louis Socquet kreeg het van meet af aan zwaar te verduren . Hij ontving tergende en hatelijke pamfletten, komende uit de burgerijhoek, te verwerken. Pamflettist van dienst was vooral Alfred De Brabandere, die het opnam voor zijn vader Cyriel.(3) Daarbij genoot hij ook de bescherming niet van zijn overste, pastoor Evarist Wittouck . Socquet verliet (gedwongen ?) Marke in 1927 en dat zou wel eens de reden van het hiaat kunnen zijn. Wat wel opvalt zijn de namen van Maurice Holvoet en Germain Vandaele , die als vaste waarden opdoken in de latere stukken. Nieuwe leden kwamen de groep versterken.
Wij kunnen stellen dat de toneelgilde eigenlijk ontstaan is uit de toenmalige jongelingencongregatie, maar slechts in 1930-31 haar identiteit kreeg: “Geen Rijker Kroon dan Eigen schoon”.
Op het programmablad van het toneelfeest van zondag 29 januari 1928 staat het christen werkersverbond als initiatiefnemer. De harmonie “Hoger Op” , onder leiding van Jozef Berteele uit Kortrijk, opende het feest. Opvoering van “Haat en Broederliefde of De Vinger Gods”, een drama in drie bedrijven van E. Hoste.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums: huis De Gruyter Gent
Florent Sergeant Graaf Boudewijn
Leopold Vandenbuerie Godfried,zoontje van Boudewijn
Maurice Holvoet een pelgrim,broeder van Boudewijn
Jerome Callewaert Rembold,ridder en rovershoofdman
André Declercq Robrecht,rechter
Maurice Decock Théobald,rentmeester van Boudewijn
Nestor Dendooven Dirk,knecht van Boudewijn
Georges Maes Wolff,hospes
Georges Declercq Koenraad,rover
Julien Soete en Adhemar Deceuninck rovers
Arthur en Robert Turf twee ridders,vrienden van Boudewijn
Jozef Santens schildknaap
Daarna de eenakter ,blijspel “Soldatengrap”
Gerard Breye Felix van Degen,luitenant
Georges Maes Keffer,zijn knecht
Arthur Vandenberghe Jochem,zijn oppasser
Gerard Bossuyt Frans van Roerbeck
Camiel Callemin Frits van Roerbeck
Gerard Declercq Jantje,boodschapper
Er werd geëindigd met “De Vlaamse Leeuw” door de harmonie.
Tijdens de zomer van 1929 werd het stuk “Pater Lievens” gespeeld.
Op zaterdag 26 en zondag 27 oktober 1929 werd door de “jongelingencongregatie” “Ruwhart, de Wreede Kasteelheer” , een middeleeuws drama in drie bedrijven opgevoerd.
Kapping : huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums : huis De Gruyter Gent
André Declercq Ridder Brunehold
Leopold Vandenbuerie Godfried zijn zoon
Roger Vandersteene Albert zijn zoon
Omer Faillie Bruno,zijn knecht
Louis Dalle (lid van “Ontwakende Jeugd”) Giocco,zijn opzichter
Jerome Callewaert Ruwhart,kasteelheer
Nestor Dendooven Antoni,gevangenbewaker
Adhemar Deceuninck Boudewijn Van Biervliet,ridder
G.Decock-L.Dermaux-R.en A. Catteeuw vier soldaten
Hierop volgde een blijspel in twee bedrijven “’t Geluk van Rijk te Zijn”:
Marcel Dejan Stephan Rockland,Amerikaans
Millionair
Antoon Vandaele Pencil,zijn secretaris
Maurice Decock Baas Loowit,schilder
Julien Soete Jefke Snap,zijn knecht
Germain Vandaele Pol,tafelbediende
Camiel Callemin Notaris
Willem Vandendriessche Portier
Op zondag 26 januari 1930 gaf het christen werkersverbond een toneel- en muziekfeest “De Anarchist”, een drama in vier bedrijven van Reinier Ysabië:
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
André Declercq dr. Beerssen,geneesheer Nijmegen
Maurice Holvoet pater Herman,zijn zoon,missionaris
van Scheut
Jerome Callewaert Fred,zijn tweede zoon,geneesheer te
Rotterdam
Julien Soete Jan,huisknecht dr.Beerssen
Nestor Dendooven Musch,journalist en communistisch
Leider
Gerard Declercq Robbers,communistisch kandidaat-
Kamerlid
Georges Declercq Stoop,huiseigenaar Rotterdam
Marcel Dejan Braams,opzoeker bij de Haagse politie
Willem Vandendriessche Pater Veneman,missionaris van Scheut
Daarna een blijspel in één bedrijf “ “Pieter Lievinus Slimbroeck”:
Germain Vandaele Pieter Lievinus,stalknecht
Albert Vandenbuerie Toone,zijn broeder
Georges Maes pachter Jan,herbergier
Jozef Santens een koopman
Adhemar Deceuninck Cies De Rijmer
Camiel Callemin notarisklerk
Georges Maroi de bode
Tot slot : “De Vlaamse Leeuw” door de harmonie.
Op zondag 25 januari 1931 : opvoering door “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”, met twee openingsstukken door de harmonie onder leiding van onderpastoor Jozef Cosyn,(4) proost en bestuurder en opvolger van Louis Socquet: “Zijne Straf”, een drama in drie bedrijven:
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Jerome Callewaert Jan Bulckaert,handelaar,herbergier
Georges Declercq Karel Moreels,burgemeester
Nestor Dendooven Max,zoon van Bulckaert
Raphaël Dendooven Sander Brys,de polderboer
Georges Maes Bert Vermeulen,oude dagloner
Maurice Decock Frans Vermeulen,zijn zoon
Adhemar Deceuninck Stant Bettens,knecht van Bulckaert
Jozef Santens en Antoon Vandaele Leo en Felix,steenbakkers
Maurice Tack Binus straatmuzikant
Marcel Dejan veldwachter
Omer Faillie 1e dorpeling
Joris Dutoit 2e dorpeling
Albert Deveugele 3e dorpeling
André Velghe 4e dorpeling
Kluchtspel in één bedrijf “De Stijfkoppen”:
Joseph Santens Rik,schoenmaker, voorzitter van
de konijnenbond
Willem Vandendriessche Geert,kleermaker
Leopold Vandenbuerie Beerk,hun neef, een halfgebakkene
Georges Wastyn huisbaas
Antoon Vandaele Choucrout,een onwensbare
Daniel Goegebeur Dries
Camiel Callemin champetter
Tot slot: “ De Vlaamse Leeuw”, door de harmonie.
Plaatsen: middenbalkon en middenbenedenzaal 4fr. – zijbalkon en zijbenedenzaal 3fr.
Op zondag 29 november 1931 werd het eerste (5) winterfeest gegeven met de opvoering van “De Twee Wegen”, een drama in vier bedrijven.
Kapping:huis Robert Callewaert Kortrijk
Georges Declercq Handrik van Haastrecht,fabrikant
André Declercq Jozef Bremen,zijn meesterknecht
Daniel Goegebeur Herman Bremen,klerk bij Haastrecht
Albert Vandebuerie Jan Kapelen,werkman
Gerard Declercq Piet Gimmel,werkman
Nestor Dendooven Hein Schole,werkman
Albert Vandekerckhove Willem,kind van Schole
Jerome Van Essche Dirk,kind van Schole
Antoon Vandaele politiecommissaris
Jerome Callewaert politieagent 1
André Velghe politieagent 2
Camiel Callemin gevangenbewaarder
Gevolgd door een kluchtspel in één bedrijf :” In Twee Uren Genezen”
Georges Maes Van Zakkenhouwer,rentenier
Marcel Dejan Frans, zijn neef
Willem Vandendriessche Door,knecht
XXXX Léocadie , dienstmeid
Germain Vandaele Lodewijk,vriend van Frans
Leopold Vandenbuerie telegraafbediende
“Werklieden! ’t Is uwe toneelafdeling die deze maal eene vertoning geeft; steunt uwe jonge kunstliefhebbers en beloont hunne onbaatzuchtige opoffering door in groot getal op dit feest aanwezig te zijn.” Dixit programmablad.
Op zondag 24 januari 1932 kregen wij de opvoering “Priestereed” of” Martelaar van de Plicht”, een drama in vier bedrijven van Th. Mathys. Het programmablad maakt melding : “ de toneelafdeling “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” geeft haar tweede toneelfeest…..”
Het stuk speelt zich af te Parijs anno 1865.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums : huis Maes Tielt
André Declercq Ledoux,rijk nijveraar
Maurice Holvoet Sulpice,zijn zoon priester
Nestor Dendooven René,zijn tweede zoon
Willem Vandendriessche Nicois,vriend van Ledoux
Antoon Vandaele Bastien,meesterklerk
Jerome Callewaert Lagrange,meestergast
Roger Dendooven Baptist,knecht bij Ledoux
Georges Declercq Joost,onderzoeksrechter
Albert Vandebuerie Obry,politiecommissaris
A.Deveugele Bernard,portier
André Declercq Rigaud ,kapitein
Daniel Goegebeur Jacques,communard
Gerard Declercq Thierry,communard
Jerome Santens Marc,communard
Georges Wastyn Renaud,communard
Urbain Santens communard
Joris Dutoit overste der Versaillers
Daarbij een klucht eenakter “Het Varken met Twee Hespen”:
Georges Maes herbergier
Germain Vandaele Rikus,zijn knecht
Marcel Dejan Pekelharing,soldaat
Marcel Vandesonneville Barabas,luitenant
Antoon Vandaele Jef,soldaat
Camiel Callemin Knol,soldaat
Gerard Declercq Schietgat,soldaat
Willem Vandendriessche Pandoer,korporaal
Plaatsen: middenbalkon en middenbenedenzaal 4fr.
Zijbalkon en zijbenedenzaal 3fr.
Op 29 januari 1933 werd de opvoering van “Reyvaert de Tempelier” gedaan, een historisch spel in vijf bedrijven.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums: huis Maes Tielt
André Declercq Robrecht van Bethune,graaf van
Vlaanderen
Daniel Goegebeur Lodewijk van Nevers,zijn zoon
Georges Declercq vader Hugo, benediktijner-monnik van
Afflingem,in de wereld Geldolf van Scentelaere
Maurice Holvoet Reyvaert, zwevend tempelridder
Nestor Dendooven Staes Moerman van Scalande
Antoon Vandaele Boudewyn van Zonnebeke
Germain Vandaele Raas van Gaver, Vlaams ridder
Adhemar Deceuninck Pieter De Coninck,deken der wevers
Marcel Dejan Jan Breydel,deken der beenhouwers
Jerome Callewaert Zeger Nap,wever uit Brugge
Gerard Declercq Jan de Neckere,waard uit de “Gapaert”
te Male
Willem Vandendriessche Lieven van Roombeke,Leliaert
Roger Dendooven Lieven,knecht bij Staes Moerman
Albert Vandenbuerie Gillis Dansbeke,Bruggeling
Maurice Tack Laureyns Seurinck,Bruggeling
Georges Maes Jan Priem,Bruggeling
Joris Duthoo Tavernier uit “den Wildeman” te Brugge
Urbain Santens Tavernier uit “de Mane” te Brugge
Albert Deveugele de roeper,1e hofknaap
Albert Vandekerkhove een zanger
Op zondag 29 oktober 1933 werd “Harde Strijd” ,een drama in drie bedrijven opgevoerd (zie afbeelding programmablad)
Op zondag 28 januari 1934 gaf de toneelafdeling “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” haar winterfeest ten voordele van de missie van pater Willy Brasseur(6): “Onder de Sovjetsvlag”, een drama uit het toenmalig Rusland.
Kapping : huis Robert Callewaert Kortrijk
Kostuums: huis Maes-Lecat Tielt
Jerome Callewaert Sergius Targanoff, Sovjet-commissaris
André Declercq Gregor Targanoff,zijn vader
Nestor Dendooven en Maurice Holvoet Wladimir en Alexander zijn zonen
Adhemar Deceuninck Graaf Boris Werchowski,officier
Gerard Declercq Janowitz,sovjet-commissaris
Jozef Declercq Iwan,knecht bij Sergius
Hierop volgde een klucht in twee bedrijven: “Burgemeester Pummel”:
Germain Vandaele Fideel Pummel,burgemeester
André Declercq Looi Vlietinckx,rentenier
Daniël Goegebeur Amatus,hulponderwijzer
Georges Maes Sus Gendebien,veldwachter
Albert Vandekerckhove Jooske,knecht bij Vietinckx
Albert Deveugele Baas Jan,herbergier
Antoon Vandaele Beno, de bohemer
Op zondag 28 oktober 1934 werd een groot missiefeest ingericht ten voordele van zuster Maria-Godfrieda (Rosa Dalle, een boeredochter). Zij vertrok naar de Filippijnen en was onze eerste missiezuster.
Het werd een dolle klucht in drie bedrijven : “Arme Millionair”.
Hierbij traden zowel acteurs van “Geen Rijker Kroon als Eigen schoon” als van “Ontwakende Jeugd” op. ( zie afbeelding programmablad)
Op Kerstdag 25 december 1934 werd het stuk “De Familie Wandels” , een drama in drie bedrijven ,opgevoerd ten voordele van het genootschap St.Vincentius a Paulo van de gemeente.
Kapping: huis Robert Callewaert Kortrijk
André Declercq Wandels,koophandelaar
Adhemar Deceuninck Maurits,zijn zoon
Nestor Dendooven Georges,pleegzoon van Wandels
Gerard Declercq Van Zuyl
Antoon Vandaele Cremers,notaris
Georges Declercq Baptist, knecht
Willem Vandendriessche Ferdinand, knecht
Albert Vandekerckhove Petrus,knecht
Daarna een klucht in drie bedrijven met zang :”De Veldwachter van Zoetenaey”:
André Declercq de burgemeester van Zoetenaey
Willem Vandendriessche 1e schepen van Zoetenaey
Georges Declercq 2e schepen van Zoetenaey
Georges Maes secretaris van Zoetenaey
Germain Vandaele Ambrosius Pepermans,veldwachter van
Zoetenaey
Adhemar Deceuninck Pier Snoef,vermomd in Engelsman
Antoon Vandaele Jef Maekelberg,vermomd in Fransman
Nestor Dendooven Jan Pardaf,vermomd in Duitser
Het stuk speelt zich af in de herbergzaal van het gemeentehuis van Zoetenaey.
Plaatsen: balkon en middenbenedenzaal 3,50fr – zijbalkons en zijbenedenzaal 2,50fr.
Op 27 januari 1935 stond het groot successtuk “De Filosoof van Haagem” op het programma, een blijspel in zes bedrijven naar de humoristische roman van Jef Scheirs, door Joost van Cortenberghe.
Kapping : huis Robert Callewaert Kortrijk
Germain Vandaele Titten
Georges Maes Naten
Albert Vandekerkhove Patatje
Gerard Declercq Janus,de orgeldraaier
Willem Vandendriessche Pee Rul
Antoon Vandaele Vlekmans,notarisklerk
XXXX Kolletje
Adhemar Deceuninck Tooneke Bast
Nestor Dendooven Neel,herbergbaas
Georges Declercq burgemeester
André Naessens briefdrager
Xxx twee paters
Xxx kistemaker
Op zondag 26 januari 1936 werd het hartroerend anti-oorlogsspel in vier bedrijven “Gij zult niet Dooden” gespeeld, gevolgd door “Dokter voor een Uur” (zie afbeelding programmablad).
Op zondag 31 januari 1937 werd het een feestavond met liederen en het stuk “Kamers te Huren” een klucht in twee bedrijven:
Georges Maes Louis ,eigenaar
Albert Vandekerckhove Bram,bediende
Alfons Deprez Doofpot
Germain Vandaele Muskelman
Marcel Dermaux Zimmelknoop
Antoon Vandaele Burini
Willem Vandendriessche Spierbal
Gerard Deprez Veldwachter
Vanaf 1937 is bij gebrek aan bronnen moeilijk uit te maken of het toneelgezelschap het al dan niet voor gezien hield. Misschien zal het wel het laatste stuk uit het interbellum geweest zijn. De tweede wereldoorlog sloot meteen ook een periode in de toneelkunst af. De oorlogsjaren brachten vernieuwing mee . Er werd namelijk , met de introductie van vrouwen op de planken ,aan modern toneel gedaan. Het naoorlogs verslagboek meldt de heroprichting van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”op vrijdag 27 september 1946. Oudgedienden en nieuwelingen prijkten op de ledenlijst ( 32 leden). Men hoopte een nieuwe bloeiperiode tegemoet te gaan. Onder hen vermelden we acht vrouwen: Maria Deprez - Mariette Van Essche – Denise Callewaert – Thérèse Haesebrouck – Agnes Dendooven – Raphaëlla Dendooven – Mariette Mulie – Simonne Herman.
Op de eerste vergadering van 9 oktober 1946, werd overgegaan tot het kiezen van een bestuur:
Drie gehuwde mannen waren verkiesbaar: Georges Maes - Leopold Vandenbuerie - Gerard Declercq.
De vereiste leeftijd voor de jongelingen en vrouwen was 20 jaar, om verkiesbaar te zijn : Gabriël Haesebrouck - Noël Catteeuw - Michel Haesebrouck en Simonne Herman. De verkiezing gaf volgend resultaat.
Jerome Callewaert : leider ( hij was al de leider sinds 1923)
Georges Maes : voorzitter
Michel Haesebrouck : schrijver
Leopold Vandenbuerie : schatbewaarder
Gabriel Haesebrouck - Noël Catteeuw - Gerard Declercq – Simonne Herman : bestuursleden.
Na het lezen van enkele reglementpunten werd besloten een maandelijkse bijdrage te innen van 5fr. Iedereen was door zijn toetreding verplicht de repetities bij te wonen.
In de vergadering van 26 september 1947 had een herverkiezing plaats van de uittredende bestuursleden. Werden verkozen: Gabriël Haesebrouck – Georges Declercq – Gerard Declercq en Mariette Van Essche. Dat gebeurde jaarlijks. Georges Declercq , die café“In Hongarië” had uitgebaat in de Rekkemsestraat, was gewoonlijk de souffleur.
Onderpastoor Henri Mullebrouck werd de proost.(7)
Op zondag 9 november 1947 werd de eerste feestavond gegeven in de zaal van het “Christen Werkersverbond” (den Bond). De gekozen stukken “De Onbekende Vrouw”,een drama in drie bedrijven,en “Mr. Pumps als Stierenvechter”, een dolle klucht droegen unaniem de goedkeuring van pastoor Lammens (8), de proost en de leden. De voorstelling was om 17u. Het was een succes zowel voor de uitvoering als voor de opkomst.
In het verslag staat te lezen:” Een maand voor de opvoering hadden wij eindelijk de op te voeren stukken gekozen, en werden zij per express aangevraagd. Maar de boekjes kwamen dan toch maar traag aan, ’t was waarschijnlijk met een bommeltreintje…” Het geheel werd ook opgeluisterd door de harmonie “Hoger Op”.Inderhaast werd nog een tweede vertoning op touw gezet en het zaaltje liep weer vol.
Op 24 december 1947 stuurde het bestuur een aanvraag tot inschrijving bij het A.W.T. ( Algemeen Westvlaams Toneel).
Op zondag 25 januari 1948 gaf de toneelafdeling haar tweede feestavond. De gekozen stukken waren: “Als je nog een Moeder hebt”, een drama in vier bedrijven van H. Houben en een klucht eenakter “Johnny” van Jac. Braun. De zaal zat bomvol en menig liefhebber kon geen plaats meer bekomen. De donderdagavond kwam een tweede voorstelling.
In de bestuursvergadering van 1 juni 1948 werden Jerome Callewaert, Nestor Dendooven, Georges Maes en Georges Declercq vereerd en gehuldigd voor hun 25 jarige toneelloopbaan.
Op 17 oktober 1948 werd de eerste opvoering buitenshuis gespeeld, namelijk in Bissegem: het drama “Bazin en Knecht” en de klucht “De Gefopte Feldgendarm”kenden een enorm succes. Beide stukken werden in Marke opgevoerd op 24 en 28 oktober. Het werd een succes op de ganse lijn. Een vierde maal werden dezelfde voorstellingen opgevoerd in de zaal van “Den Bond” in Deerlijk. Het werd de beste opvoering van de vier.
Op 12 oktober 1949 , na een lange dode periode, werden Gabriël Haesebrouck, Raphaël Dendooven en Thérèse Devos , gekozen tot bestuursleden.
Op zondag 11 en donderdag 15 december 1949 werden “Gerrie’s Wraak” en de klucht “Een gekke Historie” op de planken gebracht. Het werd een nieuwe parel op de kroon.
Schatbewaarder Leopold Vandenbuerie verliet de gemeente en Mariette Van Essche werd na algemene instemming tot schatbewaarder benoemd.
Op 12 en 16 maart 1950 werden “Verbroken Banden, een drama in drie bedrijven en “Pietje” een klucht in een bedrijf opgevoerd.
Het laatste archiefstuk in mijn bezit kondigde een ontspanningsavond aan op 10 december 1950, steeds in de zaal van het “Christen Werkersverbond”. Het eerste deel werd verzorgd door de harmonie “Hoger Op” onder leiding van Michel Maes en in het tweede deel werd het toneelspel “Mensen in Botsing”, in drie bedrijven van Ben v.d.Holst, voorgeschoteld.
De rolverdeling:
Mej. Mariette Van Essche Mw. Verhagen
Désiré Declercq Verhagen,haar tweede man
Roger Mulie Dirk,haar zoon uit eerste huwelijk
Mej. Thérèse Haesebrouck Dora,haar dochter uit eerste huwelijk
Mej.Erna Vandendriessche Marietje,dochter uit eerste huwelijk
Lucien Dendooven Driessen ,haar broer
Willy Callewaert Hugo van der Wall,fabrikant
Marcel Haesebrouck Piet Geelen,vriend van Dirk
Jozef Van Essche dokter
Georges Declercq rechercheur
Op 11 april 1951 werd besloten het lidgeld van het A.W.T. niet meer te betalen! Volgens het verslagboek “bracht het meer schade dan voordeel…”. Het was het einde van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.
In december 1952 werd onder impuls van onderpastoor Leo Verstraete (9) een Parochiaal Toneel Comité ( P.T.C.)uit de grond gestampt. Alle katholieke groeperingen zouden de krachten bundelen om elk om beurt toneelstukken te brengen, onder de leiding van Gerard Tertooy. De meeste stukken werden opgevoerd in de katholieke kring, de K.W.B. bijvoorbeeld speelde zijn stukken in het zaaltje van het “Christen Werkersverbond“.
(1)Merkwaardig is de onderstaande foto van het algemeen bestuur van de congregatie in 1922. De vlag vermeldt: de turnvereniging “Voor Outer en Heerd” en ook de toneelgilde “Door Taal en Deugd naar Hoger Leven”, niettegenstaande die laatste vereniging haar doodvonnis al getekend had. Op de foto is dan ook niemand meer van haar kopstukken( behalve Louis Socquet , als opvolger van Jozef Bonne) te bespeuren:
v.l.n.r. boven: Georges Vanoverberghe- Jules Vanoverberghe-Jean Verhoye- Jozef Craeynest-Arthur Vandenberghe – Jules Ostyn- Maurice Holvoet- Nestor Esquenet.(zie foto)
v.l.n.r.onder : Henri Denutte- Baron Jean de Bethune – Onderpastoor Louis Socquet- Jozef Deblaere – Achiel Dierickx.
(2) Iedere gemeente heeft wel eens te maken gehad met volkstoneel. Het onderzoek omtrent het volkstoneel behoort echter tot” bedreigd terrein”, omdat heel wat bronnen, zowel archivalische als mondelinge, verloren zijn gegaan. Vele gedrukte dokumenten, zoals programmabladen zijn ook verloren gegaan. Het onderzoek betreffende volkstoneel behoort tot het heemkundig studieonderzoek.
(3) Cyriel De Brabandere (Marke 1860 – Kortrijk 1943) burgemeester van 1922 tot 1942.
Alfred De Brabandere (Marke 1891 – Marke 1957) zoon van Cyriel, was burgemeester van 1947 tot 1957.
(4)Joseph Cosyn (Westrozebeke 1884 – Proven 1943) was onderpastoor van april 1927 tot februari 1937.
(5)Vandaar de veronderstelling dat de toneelgroep haar naam “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”kreeg in 1930-31.
(6)Mgr.Willy Brasseur ( Marke 1903 – Baguio (Filip.) 1993) was missionaris van Scheut .Apostolisch Vicaris van de Bergprovincie op de Filipijnen van 1948 tot 1981
(7)Henri Mullebrouck (Wevelgem 1908 – Kortrijk 1978). Hij was onderpastoor van 1942 tot 1951. Van 1951 tot 1978 was hij directeur van de Zusters en aalmoezenier van de H. Hartkliniek in Kortrijk. Hij was voornamelijk tegen de inbreng van vrouwen op het toneel.
(8)Jozef Lammens (Brugge 1871 – Marke 1962) was pastoor van juni 1931 tot mei 1951.
(9)Leo Verstraete (Lendelede 1906 – Lendelede 1976) was onderpastoor van 1946 tot 1956.
De toneelgroep "Ontwakende Jeugd" werd gesticht in de schoot van de middenstand. In februari 1929 namen enkele mannen, waaronder de eerste leider Maurice Lefever,Marcel Delcour, Jozef Craeynest, Jozef Brasseur, Albert en Gilbert Vandewiele, het initiatief om een nieuw toneelgezelschap op te richten. In feite was het niets anders dan de heroprichting of voortzetting van “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven”. Op zondag 8 maart 1925 werd al een toneelfeest georganiseerd door de jeugd van de middenstandsbond met :”Verdruk den Mindere niet” een drama in drie bedrijven en met de eenakter “Jocrisse de Vondeling”, een kluchtspel. Beide stukken werden begeleid door de symfonie van de middenstandsbond van Kortrijk. Doch daar bleef het bij.
De middenstandsbond kon niet op de achtergrond blijven plakken, want het toneelgezelschap van het kristen werkersverbond,ontstaan in begin jaren '20, en ook het socialistisch “Na Werk Vermaak”, gesticht in 1927, vierden gestadig voort. (1) Germain Vandaele, aannemer van schilderwerken , die zowel acteerde bij “Ontwakende Jeugd” als bij “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”zou nog vanaf 1967 grimeur van het toneelgezelschap "Pallieter"worden.
Bij de stichting waren de leden: Maurice Lefever – Paul Holvoet- August Vandenberghe – Marcel Delcour – Julien Derdeyn – Rafaël Missiaen – Albert Vandewiele – Marcel Lefever – Jozef Brasseur – Gaston Dekimpe – André Vlieghe – Jozef Craeynest – Germain Vandaele – Remi Dekimpe (zoon van Arthur en Zulma Hoornaert) . Alle toneelvoorstellingen werden opgevoerd in de “Katholieke Kring”.
Jozef Craeynest en Jozef Brasseur hadden als jonge kerels al de vuurdoop gekregen bij "Door Taal en Deugd naar Hooger Leven".
Op scène waren de vrouwen steeds in de minderheid. De eerste keer dat een toneelspeelster verscheen was op Kerstdag 1937: “En waar de Ster bleef stille staan”(een legendespel). Op de rolverdeling stond Maria, maar zonder naam ernaast, enkel XXX. De rol werd toen gespeeld door Agnes Verhaege, echtgenote van regisseur Firmin Clement, niettegenstaan het uitdrukkelijke verbod door pastoor Jozef Lammens.(2)
In de voorstelling op 13 maart 1938 – trouwens een van de laatste- waagde men zich weer aan het inbrengen van vrouwen. In het stuk “De Boetseerder der Smart” acteerden Mariette Coussement, die een oud lid was van de toneelgroep “ Vergeet Mij Nietje”, Lucienne Missiaen en Maria Vlieghe ( de echtgenote van lid Roger Slosse). Het toneelgilde stond toen onder de leiding van “meester” Firmin Clement, die onderwijzer werd in Marke in september 1933.
Maurice Decock , Jerome Callewaert en Arthur Vandenberghe, drie vaste waarden van de latere groep “D’Oude Ratten” doken al op bij toneelfeesten,ingericht door het christen werkersverbond, op 29 januari 1928 in “ Haat en Broederliefde of De Vinger Gods” en “Soldatengrap” en op 27 januari 1929 met de stukken “Vergeten en Vergeven” en “Als ’t Kind Lastig is”. Willem Vandendriessche en Marcel Dejan zouden zich algauw aansluiten bij het trio. Met die mannen was er zeker geen probleem wat het improviseren betrof !
“Het volledig orkest van de Sint Jansfanfaren” zorgde steeds voor de muzikale tussenstukken tijdens de pauze van de toneelopvoeringen van de “Ontwakende Jeugd”. De opvoeringen van “Geen rijker Kroon dan Eigen Schoon” waren begeleid door de harmonie “Hoger Op”.
Er werd ook geregeld medewerking verleend aan de organisatie van missiefeesten. Dan traden spelers van beide katholieke toneelgroepen samen op.In 1935 telde de “Ontwakende Jeugd” meer dan 130 ereleden.Hun geldelijke steun had haar toegelaten modern decor en allerhande bijbehoorten aan te schaffen.
In de eerste vijf jaren zag het toneelrepertorium als volgt uit:
Op zondag 2 maart 1930 opvoering van “Onschuld Zegepraalt”, hartroerend drama in 4 bedrijven:
Kapping: huis Callewaert Kortrijk.
Maurice Lefever Grootvader Van Landen,fabrikant
Paul Holvoet Georges een kleinzoon
August Vandenberghe Mesters, boekhouder bij Van Landen
Marcel Delcour Willem Nys, zoon van een notaris
Julien Derdeyn Jozef, dienstknecht bij Van Landen
Rafaël Missiaen onderzoeksrechter
Albert Vandewiele bestuurder ener gevangenis
Marcel Lefever baas Diegers, herbergier
Gerard Brasseur Van Opstal, student
Gaston Dekimpe Van Lint, student
André Vlieghe Bouwens, werkman.
Verder nog dorpelingen, liedjeszangers, gevangenisbewaarders en vier gendarmen.
Hierop volgde een luimige klucht in één bedrijf:
“Moppie de Ongeluksvogel”
Marcel Delcour Lifteman,bankier
Jozef Craeynest Tuffer ,zijn kassier
Germain Vandaele Moppie,huisknecht bij Tuffer
André Vlieghe Kees,smid, vriend van Moppie
Remi Dekimpe Molm,los werkman, vriend van Moppie
Gerard Brasseur Kruier
Marcel Lefever een loopjongen
Middenbalkon en middenzaal 4fr. – Zijbalkon en benedenzaal :3fr.
Op zondag 22 februari 1931 werd “De Pauselijke Zouaaf” ,drama in twee bedrijven gespeeld:
Kapping: huis Callewaert Kortrijk
Kostumering: huis Degruytere Gent
Louis Dalle Antonio,hoofdman der Garibaldisten
Paul Holvoet Florimond, pauselijke zouaaf,zn.van Antonio
Jozef Brasseur Paulo,jongste zoon van Antonio
Gilbert Vandewiele Stephano,Antonio’s luitenant
Raphaël Missiaen Alberto,sergeant der zouaven
Maurice Lefever Sterno,Garibaldist
Henri Ferlin Josepho,Garibaldist
Maurice Vanneste Pedro,Garibaldist
Daarna, de eenakter “Grootheidswaanzin”, vrolijke studentengrap.
Maurice Lefever Driek Jansen,herbergier
Raphaël Missiaen Bart Jansen, zijn vader
André Decraemere Dirk, zijn knecht
Remi Dekimpe Dorus,zijn knecht
August Vandenberghe Panis,student
Marcel Delcour Korthals,student
Julien Derdeyn Van Totems,student
Marcel Lefever Van Asperen,handelaar in boter en eieren
Jozef Craeynest dokter
Familiekaarten: 3 personen -10fr.
1e rang ,4 personen – 12fr.
Prijzen der plaatsen 4 en 3fr.
Op zondag 25 oktober 1931 groot kluchtspel in vijf bedrijven, met tussen de bedrijven zang en declamatie. Een echte,luimige brok kazerneleven. Tien jaar geleden werd hetzelfde stuk hier ook opgevoerd en het kende een reuzenbijval.
Kapping :huis Callewaert Kortrijk
Louis Dalle Karel van Riemland
Jozef Brasseur Fernand,zijn zoon
Paul Holvoet Nard Berckenbusch,rentenier
Henri Ferlin Sander,knecht bij van Riemland
André Decraemere Door,knecht bij van Riemland
Marcel Delcour kolonel Van Daelsteen
Marcel Jacques luitenant Deflinck
Gilbert Vandewiele sergeant Tuyter
Jozef Craeynest korporaal Brom
Germain Vandaele Klammot soldaat
August Vandenberghe Vyncke soldaat
André Vlieghe De Krul soldaat
Leon Verfaille Patat soldaat
Julien Derdeyn Klepper soldaat
Plaatsen : 4 en 3fr.
Groot avondfeest op 28 februari 1932: “De Match” een spel van liefde en haat in drie bedrijven van Marcel De Paepe:
Louis Dalle Stan Dekker, toneelschrijver
Jozef Brasseur Chris,zijn zoon
Paul Holvoet Gommaer,zijn knecht
Marcel Delcour Hartman,schouwburgdirecteur
Gilbert Vandewiele Henk Brink,eerste planrol
August Vandenberghe Herman,vriend van Chris
Germain Josson Hansje,koorknaap
Dan zongen Jozef Brasseur en Leon Verfaille “Beroerde Nacht” (Wiesten en Tiesten op logement). Woorden en muziek door H. Defoort.
Daarna een eenakter “Om de Meid van den Pastoor”, een gekke trouwhistorie, door Arie Enterouckx.
Gilbert Vandewiele Vicus Klits
Jozef Craeynest Zander Klits
Maurice Lefever Dorus Klits
Henri Ferlin de koster
Remi Dekimpe de burgemeester
André Vlieghe de sjampetter
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op zondag 27 november 1932 prachtig oorlogsdrama in drie bedrijven:”De Laatste Tocht”.Het stuk speelt zich af in een onderstand in de Britse loopgraven vóór St.Quentin in maart 1918. Dit realistisch stuk toont de geschokte gemoedstoestand van de soldaten.
Modern decor.
Kapping: Maurice Lefever
Louis Dalle Stanhope,kapitein
Jozef Craeynest Osborne,officier
Gilbert Vandewiele Trotter,officier
Raphaël Missiaen Hibbert,officier
Paul Holvoet Raleigh,officier
August Vandenberghe Hardy,officier
Marcel Delcour de kolonel
Albert Vandewiele de sergeant-majoor
Marcel Lefever Mason,kok
Jan Glorieux een Duits soldaat
XXX twee soldaten der Cie.
Plaatsen: 4 en 3fr.
Zondag 26 februari 1933 opvoering van “De Zwarte Martelaars van Oeganda”, een bloedig drama in 5 delen van J. Boon,gespeeld ten voordele van Pater Willy Brasseur.
Kapping: Maurice Lefever
Kostumen: huis de Gruyter Gent
Louis Dalle de zendeling
Gilbert Vandewiele Mwanga,koning van Oeganda
Paul Holvoet Jozef Mkasa,raadsman
Raphaël Missiaen Katikiro,minister
Marcel Delcour Nganga, tovenaar
August Vandenberghe Denys Kamyoeka
Jan Glorieux Andreas Kagwa,legeroverste
Albert Vandewiele Karel Lwanga
Maurice Lefever Mboegano,hoofdman
André Decraemere Pokino,hoofdman
André Vlieghe Mbasanka,hoofdman
Maurice Vanneste Mkasou,hoofdman
Germain Josson en Etienne Verhaege kinderen van Katikiro
Marcel Lefever bode
Gerard Brasseur soldaat
Leon Verfaille soldaat
Daarna een geestig blijspel “ “De Nonkeltjes”, eenakter van Jac. Ballings.
Jozef Craeynest Vinus,nonkeltje
Germain Vandaele Nestje,nonkeltje
August Vandenberghe Walter, neef
Henri Ferlin Schol,rentenier
Plaatsen: middenboven 5fr. – middenbenedenzaal en zijboven 4fr.- zijbenedenzaal 3fr.
Op 19 november 1933 werd “De Wonderdoktoor” een blijspel in 3 bedrijven , van Jos. Janssen ,gespeeld. Honderden malen werd het opgevoerd in alle steden en het kende een ongehoorde bijval. Het werd geschreven in 1927. De West-Vlaamse schrijver werd met één slag beroemd in gans Vlaanderen.
Op Kerstdag 1933 werd, op aanvraag, een tweede voorstelling opgevoerd.
Leider: Gilbert Libbrecht onderwijzer uit Zwevegem
Kapping: Maurice Lefever.
Jozef Brasseur Steven Martens,geneesheer
Gilbert Vandewiele Manten Boone,koeboertje
Paul Holvoet Theo, zijn zoon
Raphaël Missiaen Dokus Geeraert,kwakzalver
Marcel Delcour Petrus Verkarre,burgemeester
XXXXXXX een man? Margriete,zijn dochter
André Vlieghe Sander Bekaert
Marcel Lefever Lander,zijn broer
Jan Glorieux de koster
Gaston Dekimpe Pé Lamote
Albert Vandewiele Dasten Loncke
Leon Verfaille boertje Stampers
Henri Ferlin David Schorre
Jozef Craeynest eerste dove man
Germain Vandaele tweede dove man
Maurice Lefever zieke boer
Karel Verhaege valse heer
Louis Dalle echte heer
Plaatsen: 4,3 en 2fr. genummerd.
Voorstelling op 25 februari 1934 van het symbolisch spel in een voorspel en drie bedrijven van C.F. Rath.
Leider: Gilbert Libbrecht, Zwevegem
Kapping: Maurice Lefever
Louis Dalle de nar
Raphaël Missiaen de koning
Albert Vandewiele de minister
Jan Glorieux de schatbewaarder
Jozef Brasseur de secretaris
August Vandenberghe de monnik
Firmin Clement de duivel
Gaston Dekimpe de pestlijder
Paul Holvoet de blinde
Karel Verhaege de heraut
Gilbert Vandewiele de toneeldirecteur
Marcel Delcour de ridder
Jozef Craeynest de bode
Henri Ferlin de hofknecht
Roger Slosse de wachter
XXXXX De pest en de dood. Beulen,knechten,oproerlingen,wachten.
Zondag 2 december 1934 : blijspel in vier bedrijven “De Gouden Spin” van C. Timmerman. De fijnheid van dit pittig blijspel ligt niet zozeer in de verschillende moppen die zo talrijk in dit stuk voorkomen, doch wel in de draad van het spel en de botsingen die er ontstaan tussen de verschillende karakters. Alles speelt zich af in Berlijn.
Maurice Lefever grootvader August,zijn schoonvader
Jozef Brasseur Hendrik,zijn zoon
Gilbert Vandewiele Berthold Henfling,tekenmeester
Gaston Dekimpe Frans,zijn zoon
Raphaël Missiaen Johan,zijn zoon
Maurice Vanneste Worlitz, zijn zwager
André Vandenberghe Dr. Gustaaf Kolmar,inwonende bij Henfling
Albert Vandewiele Mansfeld,commissaris van politie
Germain Vandaele Haspe,kapper
Marcel Lefever Meyer,bediende bij Klingenberg
Henri Ferlin Antoon,bediende bij Henfling
Roger Slosse Bolman,zakenman
André Vlieghe een smid
Plaatsen: 4 en 3 fr.
Op 24 februari 1935 werd ter gelegenheid van het vijfjarig bestaan van de heringerichte toneelkring , onder de nieuwe naam “Ontwakende Jeugd”,de opvoering van “Bij ’t Wassen van den Vloed” gebracht. Een boeiend koloniaal drama in drie bedrijven van C. Staes. Het stuk speelt zich af in Egypte.
Leider: Roland Deloose
Kapping: Maurice Lefever
Louis Dalle Steven,regeringscommissaris
Hilonné Kerkhove Paddy, zijn zoontje
Gaston Dekimpe Hoocky,kapitein
Jozef Brasseur Gregory,luitenant
Gilbert Vandewiele Kimble,sergeant
André Vlieghe Struggle,sergeant
Albert Vandewiele Soueh,wijsgeer van de stam
Roger Slosse Pongo,hoofdman van de stam
Marcel Lefever Oaki,inlander
Etienne Verhaege Omo,zijn zoontje
Marcel Delcour de generaal,regeringsgezant
Inlandse soldaten
Een prachtig blijspel in twee delen, naar de oude Franse “farce” bewerkt door C.Lindemans “De Klucht van Meester Patelin”
Raphaël Missiaen meester Pieter Patelin,advokaat
Mw.Guillemette (gespeeld door een man) zijn gade
Paul Holvoet Willem Jousseaume,lakenkoopman
Henri Ferlin Tibald Aignelet,herder
August Vandenberghe de rechter
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Zondag 1 december 1935 het onsterfelijk meesterwerk van Molière in drie bedrijven, bewerkt door E.J. Wilders.
Leider: Roland Deloose ,Wevelgem
Kapping: Maurice Lefever
André Vandenberghe Johannes Pantouflus
Karel Verhaege zijn schoonvader
Marcel Delcour mijnheer Kalf
Gaston Dekimpe Herman Kalf,zijn zoon
Jan Glorieux Theodoor,leermeester van Herman
Jozef Brasseur een vriend van Herman
Germain Vandaele de lange knecht van Mr. Kalf
Marcel Lefever De kleine,tweede knecht van Mr. Kalf
Hierop volgde een eenakter “Het Wachterspel”, een drama van Rudolf Hens.
X een priester
Gilbert Vandewiele Daniël,vagabond
Raphaël Missiaen Leonard,vagabond
Firmin Clement Seppe,vagabond
Gilbert Depauw en Leon Logie twee jongens
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op Kerstdag 1935 werd kluchtig stuk “De Suikernonkeltjes “ opgevoerd. Het werd schaterlachen. Ook het onvergetelijke werk van Molière “Dokter tegen Wil en Dank”. De opbrengst van dat Kerstfeest diende uitsluitend voor de ondersteuning van het Sint Vincentius-genootschap. De toneelafdeling van de christene werklieden en de “Ontwakende Jeugd” van de middenstandsbond gaven elk om beurt op iedere Kerstdag een vertoning ten voordele van het genootschap.
Op zondag 23 februari 1936 volgde “De Gebroeders Degraeve”.
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op zondag 29 november 1936: “Mijnheer Klaproos” blijspel in drie bedrijven.Werd jaar in jaar uit, in stad en dorp, in overvolle zalen opgevoerd.
Leider: Gilbert Vandewiele
Kapping:Maurice Lefever
Firmin Clement Klaproos,dorpsrentenier
Marcel Delcour Buller,hotelier
Karel Verhaege Rumpel,neef van Buller
André Vandenberghe Bernardi, wereldreiziger
Jozef Brasseur Kruger, romanschrijver
Gilbert Vandewiele Grober, gepensionneerd majoor
Raphaël Missiaen Victor, kellner hotel Buller
Gaston Dekimpe Alfred,kellner hotel Buller
Albert Vandewiele Frans,knecht van Klparoos
Etienne Vandersteene postbode
Bezoekers van het kosthuis Buller.
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd
Op zondag 21 februari 1937 werd het vermakelijk toneelspel in drie bedrijven “De Blinde”, van C. Lindemans gespeeld.
Leider : Gilbert Vandewiele
Kapping: Maurice Lefever
Karel Verhaege de domme (later de blinde) bedelaar
Jozef Brasseur de magere bedelaar
Germain Vandaele de dikke bedelaar
Raphaël Missiaen de geest van Kleveland
Albert Vandewiele de geest van Bretanje
August Vandenberghe de stadsproost van Kleve
André Vlieghe de blauwe schepene
Marcel Delcour de rode schepene
Roger Slosse de groene schepene
Raphaël Missiaen de gele schepene
André Vanneste de griffier
Gilbert Vandewiele de pandoer-tapper
XXXX een vrouw
Gaston Dekimpe de koning
XXXX het prinsesje
Firmin Clement de nar
Paul ? Wyseur de professor
Albert Vandewiele de hofdokter
Het is niet geweten of de vrouw en het prinsesje werkelijk gespeeld werden door een vrouw en een meisje. Het kan ook een man geweest zijn, maar dat is weinig waarschijnlijk, gezien de bezetting van ongeveer het hele team.
Plaatsen: 4 en 3fr. genummerd.
Op Kerstdag 1937 – beurt aan”Ontwakende Jeugd”- ten voordele van het genootschap St. Vincentius à Paulo, opvoering van “En Waar de Ster Bleef Stille Staan”, een christelijk legendespel in negen taferelen.
Leider: Firmin Clement
Kapping: Maurice Lefever
Gilbert Vandewiele Pietje Vogel,palingvisser
Firmin Clement Suskewiet,herder
Karel Verhaege Schrobberbeeck,bedelaar
André Vanneste Pol Pap,herbergier “In ’t Zeemeerminneke”
Agnes Verhaege XXX bij rolverdeling Maria
Albert Vandewiele Jozef
E. Declercq Het kindeken Jezus
Raphaël Missiaen de duivel
Marcel Delcour de burgemeester
Jozef Brasseur de koster
XXXboeren
Plaatsen: 4 en 3fr.genummerd.
Op donderdag 23 december was een bijzondere vertoning voor de schoolgaande kinderen: 1fr.
Opvoering op zondag 13 maart 1938 van “De Boetseerder der Smart”, een hartroerend drama in vier bedrijven, naar het boek van Jef Scheirs. Het stuk speelt zich af te Brussel in een kunstenaarsmidden, waar verschillende stromingen tegen elkaar opbotsen.
Leider: Firmin Clement
Kapping: Maurice Lefever
Meubilering: huis Arthur Vandenberghe
Firmin Clement Gerard Hovog,beeldhouwer
Mariette Coussement Mw. Hovog, zijn moeder
Lucienne Missiaen Yvonne,verpleegster
Raphaël Missiaen Frans,kunstschilder
Jozef Brasseur Robert,kunstschilder
Marcel Delcour professor Van Bree
Albert Vandewiele Dr.Bost
Maria Vlieghe een buffetmeisje
André Vanneste een dienstknecht
Cafébezoekers
Gevolgd door “Bietje”een pittig blijspel in één bedrijf van Maurits Sabbe.
Maria Vlieghe Bietje
Gilbert Vandewiele Monne
André Vandenberghe Jean-Baptiste
Kaarten: 5,4 en 3fr. genummerd.
Op zondag 26 februari en 5 maart 1939, een van de laatste stukken van het toneelgezelschap “ De Schat uit Congo”, een blijspel in drie bedrijven van Jef Vereecke.
Mariette Coussement Mw. Elisabeth Somers, zijn zuster
Simonne Vanhoenacker Monique,haar dochter
Lucienne Missiaen Nadia Bral (Toutcha)
Antoon Stragier Hans Van Dalen,ingenieur
Raphaël Missiaen Charles Duval
André Vanneste Jan,tuinman
Firmin Clement Antoon,knecht
Plaatsen: 5,4 en 3fr. genummerd.
De oorlog bracht roet in het eten en zoals in vele andere dorpen sloot hier ook het toneelgordijn voor zowel “Ontwakende Jeugd”, “Na Werk Vermaak” als voor “Geen Rijker Kroon als Eigen Schoon”.
Na de oorlog werd , “Geen Rijker Kroon als Eigen Schoon” door enkele toneelfanaten hersticht.
(1)Het toneelgezelschap van het kristen werkersverbond, dat ontstond uit de jongelingencongregatie kreeg de naam" Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon" in 1930-31.
Op zondag 25 januari 1920 was er een toneelavond op initiatief van de vermaakafdeling van het christen werkersverbond in de Katholieke Kring, met medewerking van de muziekmaatschappij St. Jan. De harmonie “Hoger Op” bestond toen nog niet .Het drama “Pauzelijke Zouaaf”, en de blijspelen , eenakters“Dorpsrevolutie” ( speelt zich af in 1867) en “De Antiquaire” (speelt zich af in 1848) werden toen opgevoerd. Het was de voorbode van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.
De socialistische toneelgroep “Na Werk Vermaak” werd gesticht in maart 1927. De voorstellingen deed ze in haar zaal “De Verbroedering”,gelegen in de Hemelrijkstraat achter het café “Het Volkshuis”( op de hoek Hemelrijk- en Marktstraat). Het was een periode van bikkelharde strijd tussen socialisten en katholieken. Getuigen hiervan zijn de politieke pamfletten van beide partijen gedurende de verkiezingsstrijd in 1932. In september 1932 werd een socialistische “Vrouwenclub” gesticht, die onmiddellijk 64 leden telde. Op zondag 17 januari 1932 werd een blijspel in vier bedrijven gespeeld “De Gevolgen van een Leugen” en “De Grootste Zonde”. Op 30 april 1932 werd een toneelfeest gegeven “De Wapens neer”, een groot anti-militaristisch stuk in vier bedrijven. Op 23 juli 1933 werd de Jonge Socialistische Wacht (J.S.W.) opgericht, de voorloper van de “Rode Valken”. En op 29 april 1934 pakte die uit met een eerste toneelfeest , de eenakter “De Laatste Nacht” ,een oorlogsdrama.Ook nog het “Uniformverbod”, tegen de onderdrukten, gevolgd door de klucht “De Foppers”. “Na Werk Vermaak” stopte haar activiteiten met de tweede wereldoorlog.
(2)Pastoor Jozef Lammens ( Brugge 1 febr.1871 – Marke 25 oktober 1962), was pastoor in Marke van juni 1931 tot mei 1951. De stichting van de katholieke werkliedenbond in Kuurne, waar hij onderpastoor was van 1904 tot 1921, was zijn levenswerk.De vrouwenrollen werden normaal gespeeld door mannen. Het bisdom verbood, vooral in parochiezalen, dat vrouwen met mannen op scène verschenen. Er waren zelfs plaatsen dat vrouwen en mannen niet samen de voorstellingen mochten bijwonen.Dan werd tweemaal gespeeld . In Poperinge werden vrouwen pas in 1959 toegelaten in het gezelschap “Ic Dien”.Volgens de overlevering zou Agnes Verhaege de eerste vrouw geweest zijn die optrad bij de “Ontwakende Jeugd”.
Een van de uitingen van volksvermaak is toneel. Al vele decennia heeft het volkstoneel honderden mensen bijeengebracht voor zowel ernstige als kluchtige voorstellingen. Bronnen over de verschillende toneelgroepen, die Marke gekend heeft, zijn soms schaars en eerder fragmentair,ik citeer :”Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” ( Kristen Werkersverbond) , “Ontwakende Jeugd”(Middenstand), ”Vergeet Mij Nietje”( Katholieke Vlaamse Meisjesbond), “Voor Taal en Welzijn” (Liberaal), “Na Werk Vermaak”(Socialisten) en “ D’Oude Ratten” (Oudleerlingenbond ).(1) Het toneelgezelschap"Door Taal en Deugd naar Hooger Leven" , was door zijn kort bestaan als het ware een uitzondering. Wat de naoorlogse toneelgroep "Pallieter" betrof, had ik het voorrecht de volledige documentatie van Ghislain Theys (overleden in Antwerpen in 2003) door te nemen. Hij was immers samen met Filiep Callewaert de stichter.
In 1919 werd de schuur van Aloïs Ostyn in de Vagevuurstraat door de toenmalige geestelijkheid aangekocht , in een heuse feesttempel omgetoverd en gedoopt met de naam" Katholieke Kring". Van dan af leidden alle toneelwegen naar de nieuwe gelegenheid.(2)
Marke, die een tiental jaren terug over verscheidene groepen beschikte, had toen nood aan toneelaktiviteiten. Philippe Callewaert, gewapend met dokumenten van zijn vader Jerome (3),kwam vragen aan Ghislain Theys, of hij geen zin had om toneel te spelen. Beiden vroegen aan onderpastoor Louis Willemyns om de "Kring" (4) te mogen gebruiken voor de repitities en de voorstellingen, maar ze moesten natuurlijk nog wat jonge mannen kunnen warm maken. Ze lieten er geen gras over groeien en algauw werd een groep gevormd. Op 16 april 1967, beschouwd als de stichtingsdatum, waagde de groep zich aan het stuk “JACHT OP INBREKERS” van Piet Mossinkof ( alleen mannenrollen). Het ijs was gebroken en door de flinke belangstelling, die zij genoten , werd besloten verder regelmatig op de planken te verschijnen. Men zou zich vooral toeleggen op het genre van de blijspelen.
Regie: Maurits Holvoet
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Filiep Cagnie Patrick Decruynaere
Filiep Callewaert Roger Faillie
Wilfried Decraene Jos Vandermeersch
Willy Decraene
Souffleur: Willy Devreese
De winst van 5500fr. werd geschonken aan de “Kring”.
Hetzelfde jaar nog op 5 november kwam een tweede opvoering: “FAMILIE ONDEREEN ” door Jan Hoogeveen. Een gemengde opvoering.
Regie: Marcel Dendooven
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Linda Vandorpe Willy Decraene
Joseline Desmet Roger Faillie
Filiep Cagnie Ghislain Theys
Filiep Callewaert
Souffleur: Willy Devreese
Er werd gespeeld voor een overvolle zaal en het was opnieuw een daverend succes.
Met het derde blijspel “DE VIEZE APOTHEKER” van Henri Vandaele werd op 10 en 11 maart 1968 definitief overgegaan tot de oprichting van een toneelgroep , die de naam“PALLIETER” meekreeg. Baron Emmanuel de Bethune , peter, en Lydie Braekeveldt, meter (uitbaatster van café- lokaal “De Gilde”), schonken hun morele steun, terwijl men aansloot bij het Algemeen West-Vlaams Toneelverbond (A.W.T.) en het Nationaal Vlaams Kristelijk Toneelverbond (N.V.K.T.).
Regie: Marcel Dendooven
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Linda Vandorpe Willy Devreese
Joseline Desmet Willy Decraene
Annie Dutoit Roger Faillie
Filiep Cagnie Katrien Jacques
Filiep Callewaert Marleen Ferlin
De eerste drie opvoeringen waren een overgroot succes.
Het eerste optreden als officiële groep kwam er op 9 en 10 november 1968 met het toneelwerk “ HOOGHEID UW KAMEEL STAAT VOOR”. De toneelkring zocht naar versterking en maakte kennis met Daan Devlaminck die inzake regie heel wat in zijn mars had. Samen zouden Marcel Dendooven en Daan zorgen voor een puike prestatie. De opvoering gebeurde ten voordele van voetbalclub F.C. Marke. Met de komst van Daan werden ook toneel- en dictielessen gevolgd en men leerde ook improviseren , bewegen en evolueren op scène.
Regie: Marcel Dendooven en Daan Devlaminck.
Grime: Germain Vandaele
Spelers: Annie Dutoit Filiep Callewaert
Linda Vandorpe Roger Faillie
Jeannine Van Craeyenest Willy Devreese
Joseline Termote Willy Decraene
Filiep Cagnie
Souffleur: Ghislain Theys
Zoals elke debuterende toneelgroep overigens had ook “Pallieter” financiële zorgen. Een comité werd gesticht met als leidende figuren Ghislain Theys , Filiep Callewaert en André Vandenbroucke. Op 21 december 1968 werd in de zaal de”Kring” een “Pallieteravond” ingericht , opgeluisterd met het orkest “The Boemerangs”. Tijdens die avond werd een driedaagse reis naar de boorden van de Rijn geschonken door het agentschap Demuynck uit Bellegem. En het succes was ongehoord.
Op 28 februari 1969 werd de eenakter “DE BRIEVENBUS” van Jozef Van Hoeck gespeeld.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Spelers: Joseline Desmet Wilfried Decraene
Annie Dutoit Patrick Decruynaere
Filiep Callewaert Ghislain Theys
Het stuk werd opgevoerd op aanvraag door het gemeentebestuur in het kader van de A.B.N.-week, die doorging samen met debat-, voordracht- en filmavonden.
De stukken volgden elkaar in snel tempo op. Het stuk “JEUGD” van Claude A. Puget werd opgevoerd op 30 en 31 maart 1969.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Spelers: Joselyne Desmet Filiep Cagnie
Jeannine Van Craeyenest Filiep Callewaert
Linda Vandorpe Ghislain Theys
Souffleur: Wilfried Decraene
Ondanks de voorbereiding van slechts één maand , werd toch een goed en merkwaardig resultaat geboekt.
Het toneelgezelschap pakte op 5,6 en 7 juli 1969 uit met zijn eerste Pallieterfeesten. Bij de “Pallieteravond” in 1968 was de “Kring” veel te klein en daarom werd uitgezien om het feest te laten doorgaan in het park van Blommegem, in de Van Bellegemdreef. Een grote tent werd er opgesteld met 500 zitplaatsen. Men vroeg zich af :” Waarom zouden we geen “Miss Pallieter “kiezen, wat ze elders kunnen, dat kunnen wij ook.”Onmiddellijk werden de handen uit de mouwen gestoken. De kandidaten lieten niet lang op zich wachten: Joseline Desmet - Annie Dutoit – Frieda Hennin – Martine Hugelier – Annique Pattin – Linda Tandt – Jeannine Van Craeyenest – Rita Verfaille. De orkesten “Jacky et ses X13” en “The Riksons” verzorgden de muzikale omlijsting. Linda Tandt werd de eerste “Miss Pallieter “.
Op 19 september volgde al de heropvoering van de eenakter “DE BRIEVENBUS”voor de bond van de christelijke mutualiteiten van Marke , in het bijzonder voor de langdurige zieken. Regie , grime en de spelers identiek als bij de eerste opvoering.
Een derde opvoering greep plaats op 15 maart 1970 ten voordele van de Nederlandstalige Sint Lutgardisschool te Elsene op aanvraag van Baron Emmanuel de Bethune.
Op 15 en 16 november 1969 werd “SLISSE EN CESAR” van J. Verten en J. Gevers opgevoerd. Het werden twee overvolle zalen en een nooit gekend succes. Gekenmerkt door spontaan applaus midden de opvoering. Op en top geslaagd.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Kapsels en make-up: Claudine Termote
Spelers: Ghislain Theys Slisse
Filiep Callewaert Cesar
Linda Vandorpe Melanie
Filiep Cagnie Facteur
Wilfried Decraene Dr.Monchausson
Brigitte Vandermeersch Mad. Flour
Jeannine Van Craeyenest Tinneke
Patrick Decruynaere Joe
Willy Decraene Rik
Willy Devreese Jan
Ingrid Delcroix Valerie
Souffleur: Joseline Termote
Medewerking van Arthur Vandenberghe van het meubelhuis “De Arend” in Marke.
De komedie “EEN HUIS VOL VERRASSINGEN” van J. Blaaser op 25 en 26 april 1970 werd gespeeld in het kader van een testwedstrijd voor het A.W.T. De toneelgroep “Pallieter” behaalde onderscheiding met 72% en het diploma waarmee ze van 3e naar 2e categorie promoveerde.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Kapsels en make-up: Claudine Termote
Spelers: Wilfried Decraene Frederik Fijnman, notaris
Filiep Callewaert Theoduul Uytenbosch, jr.
Patrick Decruynaere Theoduul Uytenbosch, sr.
Linda Vandorpe Tante Clementine
Ingrid Delcroix Marja, haar nicht
Ghislain Theys Lucien, de man van Marja
Claudine Termote Fifi,huishoudster
Fr. van der Mensbrugghe Susy,dienstmeisje
Joseline Desmet Marie,werkster
Filiep Cagnie Rechercheur van politie
De technische ploeg: Willy Devreese – Carlos en Octaaf Verhelst
Souffleur : Joseline Termote
Meubilering: huis “De Arend”.
Op 27,28 en 29 juni 1970 werd het tweede Pallieterfeest ingericht in het park Van Blommegem. Twee orkesten zorgden voor de animatie: “The Cosy’s”en “The Ricksons”.De acht kandidaten voor de nieuwe “Miss Pallieter” waren : Frieda Hennin – Francine Devoldere – Martine Huyse – Josée Pinnoo – Magda Demuyzere – Jeannine Mollie – Christelle Decramer – en Jeannine Van Craeyenest ,die laureate werd. Ze zou trouwens de tweede en laatste “Miss Pallieter” zijn. Talrijke opkomst van het publiek, ondanks het slechte weer.
Op 28 en 29 november 1970 volgde het satirisch zedenblijspel in vier tafarelen “VLOOIEN IN UNIFORM” van Paul Marien.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Make-up: Claudine Termote
Spelers: Filiep Callewaert Théodore de la Barre
Filiep Cagnie Wardje Lafaert
Ghislain Theys Kommissaris
Wilfried Decraene Brigadier Janssens
Jean-Pierre Barbe Agent Kuypers
Roger Faillie Agent van Broekspypegem
Carlos Verhelst Klodts
Ingrid Delcroix Juffrouw Coppejans
Linda Vandorpe Miss Williams
Patrick Decruynaere Arthur Schevelinck
Jean-Pierre Barbe Tony Jonkers
Jeannine Van Craeyenest ‘n Kellnerin
Willy Decraene Dedman
Claudine Termote ‘n Juffrouw
Decor: Frans Vandenberghe
Pruiken: huis Delvoye Kortrijk
Meubelen: huis “De Arend”
Kostumen: huis Maes Tielt
Opvoering op 27 en 28 november 1971 van het blijspel “BLOOTSVOETS IN HET PARK” van Neil Simon, in het kader van het schiftingstornooi 1971/72/73 ingericht door het A.W.T. Met de opvoering van dit toneelwerk bekwam de groep 75% van de punten. Uit het verslag van de jury :”..de vertoningen van voorgaande jaren en zeker dit laatste optreden, bewijzen dat er zich heel wat talentvolle acteurs onder het gezelschap bevinden, die zich uitermate goed lenen voor blijspelen….ieder der acteurs is er ten volle in geslaagd een spiegelbeeld te vormen van zijn te vertolken figuur…"
Met “HET HUIS OP DE ROTS” van George Batson waagde men zich op 22 en 23 april 1972 aan een thriller in 6 taferelen. Het gegeven speelde zich af op een flat op de bovenste verdieping van een oud huurhuis in de East 48th Street, New York City.
Regie: Daan Devlaminck
Grime: Daan Devlaminck
Spelers : Rose Devlaminck Joyce
Ghislain Theys Simon Antrobus
Jeannine Van Craeyenest Kitty Collier
Wilfried Decraene Peter Collier
Ingrid Bortier Jane Palmer
Daan Devlaminck Inspector Hale
Filiep Cagnie Steve Taylor
Decorontwerp: Daan Devlaminck
Decorbouw: technische ploeg van het toneelgezelschap onder leiding van Noël Dusselier.
Meubilering: meubelhuis “De Arend”.
Op 20 juli 1972 werd bij de algemene vergadering overgegaan tot de verkiezing van een nieuw bestuur. Wilfried Decraene werd de nieuwe voorzitter, Ghislain Theys werd secretaris en Filiep Callewaert en Linda Vandorpe fungeerden als bestuursleden.
Op 6 mei 1973 stond een innovatie op het programma: “Café Theater”. Er kwamen twee eenakters aan bod: “DE STOEL” en “PATRICIA” van Pieter de Prins, onder de regie van Daan Devlaminck. Het geheel werd opgeluisterd door de bekende kleinkunstenaar Gerard Vermeersch.(5)
Het eerste toneelstuk, dat gespeeld werd op 5 en 7 april 1974 in het nagelnieuwe ontmoetingscentrum in de Hellestraat, was “NANA”, een komedie in drie bedrijven van Staf Knop, in een regie van Daan Devlaminck. Nu kon men zich uitleven betreffende plaats, gebruik en ruimte.
Grime: Daan Devlaminck
Meubels: meubelhuis “De Arend”.
Mia Desmet speelde de rol van Nana.
Ghislain Theys was dokter André.
Wilfried Decraene speelde als Philip.
Filiep Callewaert kroop in de huid van Oscar.
De decorbouwers onder de leiding van Noël Dusselier verdienden ook een pluim. Willy Devreese zorgde voor de klank en Germain Vanoverberghe voor het licht.
Daan Devlaminck kreeg net zoals de spelers niets anders dan lofwoorden.
Op 2 maart 1975, werd voor het laatst opgetreden met de voorstelling van de eenakter “HUWELIJKSAANZOEK” van Tsjechov. Het was het eerste en ook het laatste stuk dat geregisseerd werd door Bert Dewildeman.(6) De toneelkring bracht hier met Filiep Callewaert, Ghislain Theys en Lieve Vanheste drie topacteurs op de planken.
Ghislain Theys was hier de Russische landeigenaar Tsoeboekow,Stepan Stepanowitsj en Filiep Callewaert , Lanow,Iwan Wasiljewitsj, buurman maar zeer achterdochtige landeigenaar .
Lieve Vanheste was Natalja Stepanowna, 25 jaar, dochter van Tsoeboekow.
Er werd nog een jaar samengewerkt met theater “Antigone” uit Kortrijk. “Antigone” gaf de voorstelling en toneelgroep “Pallieter” organiseerde. Later nam het Davidsfonds, na het verdwijnen van “Pallieter” de organisatie van de voorstellingen van “Antigone” over.
In april 1977 legde “Pallieter” na 10 jaar het bijltje erbij neer.
Ghislain Theys wist te vertellen dat alle stukken – en dat getuigden ook de dagbladen – succesvol waren. Alleen het stuk “Jeugd” kende minder succes.
(1)De “Ontwakende Jeugd” werd gesticht uit de middenstandsbond in 1929, als tegenhanger van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”. Maurice Lefever was de eerste leider, gevolgd door een onderwijzer uit Zwevegem, Gilbert Libbrecht. Firmin Clement, onderwijzer in Marke en regisseur van een toneelgroep in Lauwe, was de laatste leider .De toneelgroep stopte rond 1939.
“Vergeet Mij Nietje” werd gesticht in 1920-21 en ging toch een 15-tal jaren mee.
“Voor Taal en Welzijn” ontstond rond 1907 en ging maar een tijdje mee.
“Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon” werd gesticht in de schoot van het Kristen Werkersverbond en zou het toch nog uithouden tot rond 1952. Het gezelschap telde menig speler in zijn rangen die deel had uitgemaakt van “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven”.
“D’Oude Ratten” waren oud-leerlingen van de broeders Van Dale in Marke. Die groep was in zekere mate de voortzetting van “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.Ze speelden nog in 1962 “Weg met de Vrouwen”.
“Na Werk Vermaak” werd gesticht in 1927 en begaf het nog vóór de tweede wereldoorlog.
(2)De “Katholieke Kring”.De schuur en het woonhuis op de hoek van de Preshoekstraat en Vagevuurstraat werd in 1919 aangekocht aan Aloïs Ostyn en consoorten, door pastoor Evarist Wittouck, onderpastoor Louis Socquet, E.Heren Achiel Vander Heeren en Achiel Declercq. In 1924 werd die overgedragen aan de “Parochiale Werken der Dekenij Kortrijk” , die ze in 1930 overdroeg aan de”Parochiale Werken van Marke”.
(3) Jerome Callewaert ( Kuurne 1904-Marke 1963) regisseerde de toneelgroep “Geen Rijker Kroon dan Eigen Schoon”.Hij was tevens (bestuurs)lid van de turngilde “Voor Outer en Heerd” en leidde er ook de afdeling van de “half-groten”. Hij maakte deel uit van de harmonie “Hoger Op” vanaf haar ontstaan in 1921.
(4)De “Kring”. In 1959-60 werd de “Katholieke Kring” afgebroken onder de leiding van onderpastoor Louis Willemyns. In december 1961 werd een gans nieuw complex onder de naam “Kring” ingehuldigd. Louis Willemyns werd in 1973 benoemd tot pastoor van Westkerke.
(5) Gerard Vermeersch (Ieper 1923-Ieper 1974) studeerde aan het Koninklijk conservatorium te Gent. Hij werd er met succes laureaat in de voordrachtklas en behaalde in 1958 het hoger diploma en de regeringsmedaille. Sinds 1971 werd hij door de minister van cultuur aan het hoger genoemd conservatorium tot leraar aangesteld. Hij was verder vast verbonden aan het dramatisch gezelschap van de B.R.T. als acteur voor luisterspelen en televisieproducties. Eén van zijn populaire sketches was de Avelgem-conférence.
(6)Bert Dewildeman (Kortrijk 1919- Kortrijk 2014) was een van de stichters en bezielers van het Kortrijkse theater “Antigone”.
1/ Groepsfoto in 1968 ter gelegenheid van het stuk “De Vieze Apotheker”
l.n.r. Jozef – Filiep - Wilfried - Roger – Filiep- Willy – Marcel- Germain
DE MOEIZAME OPRICHTING VAN HET OORLOGSMONUMENT OP MARKEPLAATS
DE MOEIZAME OPRICHTING VAN HET OORLOGSMONUMENT OP MARKEPLAATS .
________________________________________________
De funeste oorlogsjaren van 14-18 hadden klaarblijkelijk een abrupt einde gemaakt aan de levensstandaard van weleer. De bezetting had onze gemeente in een nijpende toestand gedompeld en er heerste schaarste en werkloosheid. De boeren moesten weer het evenwicht vinden, want de veestapel was fel gedund en de akkers en weiden lagen er kaal bij. Een hele hoop straten en wegen moesten worden hersteld. Désiré Vanoverberghe, onze laatste kasseilegger wist niet waar eerst beginnen. De schade berokkend aan de pannenfabriek en de weverij De Witte-Visage was aanzienlijk..(1) . Het zou nog een tijdje duren vooraleer onze gemeente haar vooroorlogse status zou terugwinnen.
Terwijl de gemeente nog niet bekomen was van de ellende ,die de oorlog teweeggebracht had, liet Arthur Maenhout ( Varsenare 1885 –Marke 1976) in september 1919 aan het gemeentebestuur van Marke weten dat hij een oud- strijdersbond (2) had gesticht :
“Mijnheeren,
Wij hebben de eer ter uwer kennis te brengen dat sedert enkele dagen de oudstrijders van Marcke besloten hebben eene sektie te vormen, aangesloten bij den Nationale Strijdersbond waarvan het oorspronkelijk doel is de belangen der oudstrijders, dezen hunner weduwen, weezen en rechthebbenden te verdedigen, de breedste broederlijkheid onzer oudsoldaten te bewerkstelligen en door de grootste eenheid de herleving en de bloei van België te betrachten.
Het bestuur is samengesteld als volgt:
Voorzitter: Arthur Maenhout leden: Jules Neyrinck
Schrijver : Oscar Vanhoenacker Octaaf Demets
Schatbewaarder: Nestor Delcour
Wij durven verhopen dat gij onze sektie zult willen erkennen.
Aanvaard ,Mijnheeren, de verzekering onzer gevoelens van hoogachting.”
Het antwoord van burgemeester François de Bethune (3)op 1 november : “Wij hebben met veel genoegen het stichten van uwe afdeeling vernomen en hopen wel met uwe maatschappij de beste betrekkingen te kunnen beleven.
Aanvaard, Mijne Heeren, de uitdrukking onzer gevoelens van achting.”
Na enkele maanden boekte de vereniging 115 leden waarvan de helft vuurkruisers. In 1959 bij de viering van het 40-jarig bestaan waren de rangen gedund tot 49 nog in levende leden…maar na 1945 kwam er aflossing. 160 Leden versterkten de rangen.(4).
Na de 1e wereldoorlog werd in bijna alle steden en dorpen geijverd om een gedenkteken(5) , ter nagedachtenis van alle oorlogsslachtoffers, op te richten. Monumenten zijn belangrijk voor het volk en voor onze nakomelingen. Ze reflecteren iets historisch ,merkwaardigs of emotioneels. Ze willen iets voor eeuwig nalaten. Iets belangrijks in de geschiedenis wordt in herinnering gebracht en men houdt eraan dat het niet in de mist verdwijnt. Het gedenkteken van de Boerenkrijg herinnert aan drie Markenaars die tijdens de Boerenkrijg door Franse soldaten gedood werden. In Kortrijk verwijst het Groeningemonument naar de Guldensporenslag en het Leiemonument herinnert aan de Leieslag van mei 1940.
Marke maakte blijkbaar niet veel haast voor de oprichting van het monument, getuige hiervan de brief die de Nationale Strijdersbond 14-18 (NSB) in 1923 richtte tot burgemeester Cyriel De Brabandere ( Marke 1860 – Marke 1943) (6). Arthur Maenhout speelde in zijn achterhoofd met de weet dat Aalbeke zijn monument onthuld had op 29 augustus 1920. Onze buur Lauwe huldigde zijn monument al in op zondag 2 mei 1920.
“Mijnheeren,
De ondergetekenden hebben de eer u hieronder een uittreksel hunner bestuursvergadering van 26 juni 1923 te laten geworden: “Gezien dat het reeds meer dan drij jaar geleden is dat het gemeentebestuur besloten heeft een gedenkteeken op te richten ter herinnering aller slachtoffers van den oorlog 14-18. Gezien dat , in zijn zitting van 1 juli 1921 ( Baron François de Bethune was toen burgemeester), de gemeenteraad besloten had over te gaan tot de uitvoering der beslissing van 7 mei 1920 en dat de noodige maatregelen zouden genomen zijn opdat de werken van afbraak der huizen en plaatsen van het gedenkteeken zouden voltooid zijn tegen 1 september 1922, beslissing welke niet uitgevoerd is geworden.
Gezien dat den Heer Rooms (7) , uitvoerder van het monument aan de afveerdiging der commissie verzekerd en beloofd heeft dat het gedenkteeken zal kunnen geplaatst zijn eind augustus. Bemerkende dat er, niettegenstaande het herhaalde aandringen der commissie, aan de afbraak der huizen niet begonnen is en terecht vreezen dat de inhuldiging in september aanstaande geen plaats zal kunnen hebben indien er niet meer spoed gemaakt worde.
Drukken den wensch uit opdat het schepencollegie onmiddellijk de noodige maatregelen neme ten einde die plechtigheid op gestelden datum te doen plaats grijpen. Namens het bestuur.
Getekend : Voorzitter Arthur Maenhout Schrijver: Oscar Vanhoenackere
Schatbewaarder: Nestor Delcour
De leden: Jules Neirynck – R. Delafontaine – Octaaf Demets – Omer Vandermeersch.”
Klare taal van Arthur Maenhout.
De gemeenteraad had al op 3 oktober 1919, bij goedkeuring van het Koninklijk Besluit van 19 maart 1920 , de onmiddellijke afbraak van de gebouwen vereist om de gemeenteplaats ruimer te maken en “ voor het oprichten van een gedenkteken tot verheerlijking der slachtoffers van de oorlog”. Het algemeen inrichtingsplan werd opgemaakt door Albert Vandendriessche, arrondissementsingenieur van de provinciale technische dienst te Kortrijk.
De openbare aanbesteding voor het oprichten van het monument gebeurde vóór 15 juli 1921 . Remi Rooms kreeg de uitvoering. Het zou duren tot in zitting van 6 juli 1923 , dat “..er beraadslaagd werd de beslissing van 1 juli 1921 te herzien , waar toen werd besloten over te gaan tot de uitvoering van de beslissing genomen op 7 mei 1920, namelijk de afbraak van huizen .. strekkende tot het oprichten van een gedenkteken tot nagedachtenis van de wereldoorlog.” De openbare aanbesteding voor de afbraakwerken geschiedde op 14 juli 1923, twee jaar na de openbare aanbesteding voor het oprichten van het monument.
Op 4 november 1921 werd een raadgevende commissie van 9 leden aangesteld : pastoor Evarist Wittouck , voorzitter , François de Bethune, ondervoorzitter ( nam op 28 juni 1922 ontslag en werd vervangen door Emiel Boussier, gemeentesecretaris van 1916 tot 1942) en de leden : Cyriel De Brabandere, Jan Degeest (gemeenteraadslid 1921-1923), Cyriel Dendooven (gemeenteraadslid 1921-1938), Polydoor Esquenet (schepen 1917-1932), Arthur Maenhout, Jozef Steelandt en Cyriel Vandermeersch (gemeenteraadslid 1921-1932).
Omer Vandermeersch (Marke 1882 – Marke 1960) en Gustaaf Lannoo (Marke 1887 – Marke 1938)werden als schatters van de te onteigenen goederen van Cyriel De Brabandere aangesteld en Aloïs Vandenweghe ( Marke 1862-Marke 1942) en Gustaaf Lannoo namen het op voor die van Baron François de Bethune.
De schattingen gebeurden op 4 juni 1923. Het proces-verbaal van “commodo en incommodo “ gebeurde op 26 juni 1923.
Welke waren de te onteigenen goederen:
-van Baron François de Bethune , een stuk grond ,gelegen op de Plaats, groot 84ca90 en een rechthoekig stuk grond van 8ca96 ( = onteigend deel van ongeveer 9m2 voor het gedenkteken). Een woonhuis dat dienstig was voor winkel en vroeger café “Sint-Barbara” , bewoond door Charles Holvoet.
-van Cyriel De Brabandere, een stuk grond ,gelegen op de Plaats, groot 91ca98. De gebouwen waren dienstig voor twee woonhuizen, het ene was bewoond door Gustaaf Debooserie, het andere ,vroeger café “In d’Arke van Noë”, was bewoond door de We. Henri Vanhoenackere.( Henri Vanhoenackere was gemeentesecretaris van 1879 tot zijn overlijden in 1916).
De gerenommeerde Remi Rooms ,de beste en goedkoopste aanbieder , had op 27 december 1922 uit Gent , een aangetekende zending gestuurd naar Baron François de Bethune, toen nog burgemeester, met een voorontwerp van het monument en hij was ook van plan een maquette te sturen, als hij de zekerheid kreeg dat hij in aanmerking kwam voor het werk . Het project in klein graniet en brons zou tussen de 14 en 15.000fr. liggen. Maar indien de gemeente over belangrijkere geldmiddelen beschikte, stelde hij een groter monument voor, dat ongeveer 20.000fr. zou kosten.
Gemeentesecretaris Emiel Boussier (Wevelgem 1874-Marke 1947) had in september al 2 ontwerpen gestuurd naar Rooms, die toch een paar opmerkingen had:
“1/ volstrekt afzien van het gedacht het monument aan een huis te plaatsen.
2/het gedenkteken in een grote nis plaatsen zal geen voordelig uitzicht bieden en zeer plat schijnen. De uitvoering ervan in korte tijd ware moeilijk. Doch het gedacht is voor verbetering vatbaar en zal voor mij goed dienen als basis.”
De commissie keurde op 3 januari 1923 het ontwerp van Rooms goed, die voorstelde naar een vergadering te komen om de schets voor te leggen. De beslissing luidde :” het voetstuk en de omlijsting moesten uitgevoerd in Belgisch graniet, alle uit volle stukken gebouwd en aan elkaar gehecht, daar waar het behoort met koperen krammen en dokken. De voegen voorzien van platlood. De groep in brons, half verheven beeldwerk voor de som van 20.000fr. De prijs bevat het maken van een maquette op 1/8 van de uitvoeringsgrootte. Zijn niet begrepen in bovengemelde prijs:
a/ de delf- en metselwerken voor de grondvesten.
b/ de muur waaraan het monument zou worden geplaatst.
c/ de arduinen kantstenen en de ijzeren omheining vóór het monument.”
16 januari 1923 : de kogel was door de kerk. Op 8 januari had ons gemeentebestuur het ontwerp van Rooms teruggestuurd met melding dat het goedgekeurd en aanvaard was volgens de uitvoeringsvoorwaarden van 27 december , maar had ook nog enkele vragen , waarop Rooms antwoordde:
“1/het voetstuk en de omlijsting zijn wel uit Belgische kleine graniet vervaardigd (Ecaussines, Soignies of soortgelijke).
2/het vervoer en het plaatsen zullen voor het gemeentebestuur geen andere kosten meebrengen.
3/het inbeitelen van de namen en andere opschriften, zoals voorzien op de tekeningen is in de prijs van 20.000fr. begrepen. Gebeurlijk verguldwerk is niet voorzien.
4/het ware mij volstrekt onmogelijk om een formele verbintenis aan te gaan voor 15 augustus 1923. Vooraleer een datum te kunnen bepalen moet mijn model van de groep zeer goed als afgewerkt zijn en moet ik een verbintenis hebben vanwege de bronsgieter.”
Rooms beloofde een tekening te maken van de arduinen kantstenen en de ijzeren afsluiting voor de omheining van het monument, ook voor de dekstenen van de muur. De best gepaste baksteen was deze van Zandvoorde of soortgelijke.
Hij liet niet na de voorwaarden van de betaling te vermelden:
a/ 7000fr. na goedkeuring van de maquette op 1/8. Bedrag dat betaald werd op 1 mei 1923.
b/ 7000fr. als het monument zal gereed zijn voor plaatsing.
c/ 6000fr.na de volkomen afwerking ter plaats.
Op 7 februari 1923 schreef Rooms naar Emiel Boussier dat het model op 1/8 van het gedenkteken gereed was. Op 26 februari stuurde Marke het plan, van Vandendriessche, met de plaats waar het monument moest gezet worden, naar Rooms . Doch deze laatste zond het terug en wees er op dat “ de diepte van de voorkant der huizen tot de voorkant van de muur waartegen het gedenkteken moet worden geplaatst mag 1m. niet overtreffen.”Het plan werd diezelfde dag nog door de commissie overgemaakt aan ingenieur Vandendriessche .
Op 8 maart zag Rooms zich verplicht het gemeentebestuur te verwittigen dat wat haast moest gemaakt worden en dat hij wachtte op het model . Een afvaardiging mocht gerust naar zijn werkhuis het uitvoeringsmodel komen nazien, vooraleer het afgegoten werd. In Marke vond men dat het hoofd van de soldaat zo tenger was, daartegenover stond de vrouw met een licht opgeblazen aangezicht.
De secretaris stuurde slechts op 30 maart na goedkeuring door de commissie, de maquette. Rooms smeekte op 1 mei opdat secretaris Emiel Boussier de som van 7000fr. zou storten op zijn rekening in de “Banque de Gand” te Gent. Rooms kon nog altijd de prijs van het vergulden van de opschriften niet opgeven. Hij moest eerst nog de grootte van de letters en het aantal ervan kunnen bepalen. Hij vroeg dat men hem zo rap mogelijk de namen van de gesneuvelde soldaten, opgeëiste werklieden en burgerlijke slachtoffers zou doorsturen.(8) Het aantal werd opgegeven , doch de namen volgden pas later. Kwam er nog bij dat Rooms een verkeerd rekeningnummer opgegeven had!
Op 6 juni 1923 wenste Rooms het bezoek van iemand van de commissie om het monument, dat bijna gereed was, te inspecteren vooraleer hij er verder aan werkte ( het was alsof Rooms de zaak niet vertrouwde) . Hij wilde ook nog een wijziging doorvoeren in de houding van de soldaat.
De commissie liet Rooms op 18 juni weten dat zij volledig instemde met de uivoering van het gedenkteken, maar had graag nog de prijzen gekend van :
a/ de muur achter het monument
b/de dekstenen
c/het ijzerwerk.
Op 22 juni 1923 wilde Rooms dat het gemeentebestuur de smid en de aannemer verwittigde om met hem af te spreken. Op 18 juli kon hij uiteindelijk de prijsopgaven van smid en aannemer mededelen.
Aloïs Vandenweghe mocht de delf- en metselwerken , en het plaatsen van de arduin op zich nemen voor 4356fr. Smid Leopold Lauwers ( 9) vroeg 1200fr. voor het smeden , verven en plaatsen van de omheining.
Rooms kon de prijs van het arduin niet bepalen, omdat hij eerst de maten van de bakstenen moest kennen. Hij moest ook weten wat te doen met de zijkanten, daar de huizen er nog niet zouden staan. Het gemeentebestuur had hem gewaarschuwd dat er zou gebouwd worden ,links van het monument, maar dat gebeurde maar in 1931. Aannemer Vandenweghe vroeg of hij de bakstenen mocht bestellen. Rooms bevestigde dat de prijs niet overdreven was, en smeekte het gemeentebestuur :” Geef hem toelating, om geen tijd te verliezen.”
Rooms drong aan , want veel kostelijke tijd was al verloren gegaan…” ..de grondlagen van de muur , alsook deze voor het monument kunnen gemetst worden met stenen van de afbraak !”
Zitting van de gemeenteraad 6 juli 1923:
“Dagorde : afbraak 3 huizen.
Uit reden van openbaar nut koopt de gemeente aan :
1/Baron François de Bethune en echtg. Hayoit de Termicourt één huis : “ Sint- Barbara”
2/ aan Cyriel De Brabandere, brouwer en echtg. Pharaïlde Verschuere 2 huizen, waaronder “In d’Arke van Noë”.
De huizen moeten onmiddellijk gesloopt worden:
a/ om de gemeenteplaats ruimer te maken, volgens het inrichtingsplan opgemaakt door Albert Vandendriessche, aangenomen door de gemeenteraad op 3 oktober 1919 en goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 19 maart 1920.
b/ voor het oprichten van een gedenkteken ter verheerlijking der slachtoffers van de oorlog.
De werken zullen uitgevoerd worden bij middel van openbare of schriftelijke aanbesteding te houden vóór 15 juli 1923.”
De verbintenissen tot verkoop waren al getekend op 4 en 6 juni 1923.
Jules Ferlin,metselaar te Marke, hoogste bieder met 1200fr. mocht de afbraakwerken van de huizen nrs. 6 – 7 en 8 op de Plaats aanvangen en maken dat alles , ook na opruiming, gereed lag tegen 4 augustus 1923.(10) Er mocht dus geen tijd verloren gaan. De bedongen prijs moest vóór de aanvang van de werken in handen van gemeenteontvanger Charles Brasseur( Marke 1854-Marke 1942) worden betaald.
Op 13 augustus 1923 schreef Rooms naar de burgemeester dat hij antwoord verwachtte op zijn brief van 2 augustus om de arduinen, dek- en boordstenen te kunnen bestellen. Rooms had de prijs opgegeven van de blauwsteen: 3252fr.en wachtte nog op de aanvaarding vanwege de commissie. Er werd onmiddellijk bevestigend geantwoord de dag erop.
Brief van Rooms aan het gemeentebestuur op 20 augustus :”…heb onmiddellijk order gegeven tot het vervaardigen van de dek- en boordstenen. Het is jammer dat er zo lang gewacht werd, gezien de tijd al zeer beperkt was, mij order te geven. Het monument zal zeker gereed zijn op 7 september en bedankt voor de uitnodiging tot de inhuldiging van het monument.”
Rooms was echter onzeker over de tijdige levering van dek- en boordstenen en gaf de raad om de inhuldiging 8 of 14 dagen te verschuiven.
Marke vroeg integendeel of het monument niet kon gereed geraken tegen 2 september, omdat het dan juist kermis was. Men kon absoluut de onthulling niet verdagen , omdat de plakbrieven reeds verzonden werden. De deelnemende maatschappijen hadden ook al toegezegd.
Antwoord op 24 augustus:” Tot mijn spijt kan het monument onmogelijk geplaatst worden tegen 2 september. De bronzen groep is mooi gegoten, en zal slechts donderdag kunnen gereed zijn. Alles moet samen opgebouwd worden. De plaatsing gebeurt op maandag 3 september om gedaan te krijgen op 5 september…”
Een brief gedateerd 7 september van Rooms:” Ik kan niet aanwezig zijn op de inhuldiging, wegens familieaangelegenheden. Zaterdagmorgen kom ik nog het werk nazien.”
Het monument kostte in totaal 27.614fr. ( leveren van de muur, de dek- en boordstenen inbegrepen). De smeden omheining werd afzonderlijk betaald aan Leopold Lauwers.
De inhuldiging greep plaats op 9 september 1923.
Op de Markeplaats hield Burgemeester Cyriel De Brabandere een toespraak.
Kolonel Verfaille vertegenwoordigde de Koning en de minister van Landsverdediging. Ook krijgsaalmoezenier De Beir was van de partij. Dhr. Doornaert vertegenwoordigde de ZAB.
Uit Marke: Turners “Voor Outer en Heerd” – Meisjesschool – Jongensschool – Boerengilde – Jongelingencongregatie- Maatschappij van Duivenliefhebbers – Onderlinge Bijstand- St. Barbara - Wielrijdersgilde St. Catherine- Vlaamsche Kring – Groep Markesteert- Handbooggilde St. Sebastiaan – Xaverianen – Bolders Vereenigde Vrienden- Heropbouw Marke- Vlasbazenbond – NSB –ZAB- Christen Werklieden.
Waren ook aanwezig de NSB-Afdelingen van Moeskroen, Ooigem,Kortrijk,Gullegem ,Bissegem, de ZAB-Afdelingen van Zottegem,Kortrijk en Aalbeke, de Invalieden Kortrijk en de Boyscouts Kortrijk.
René Couckuyt van Bissegem drukte de gedachtenisprentjes.
Georges Vandersteene, hovenier in de Marktstraat zorgde voor de bloemtuilen.
Georges Vanderplancke, elektrieker op Markeplaats plaatste de verlichting rondom het monument.
Victor Deriemaeker uit Ardooie was de vuurwerkmaker.
De weduwe Henri Benoit-Vandorpe vervaardigde twee vlaggen voor de inhuldiging.
Astère Himpe koetsier uit Kortrijk kwam met een landau en twee paarden voor het vervoeren van gedecoreerden.
Alfons Josson, uitbater van café “Het Gemeentehuis”schonk erewijn aan de gedecoreerden en zorgde voor een maaltijd aan 64 personen , waaronder die van de militaire muziekvereniging en van het 22e Linie uit Gent.
Jozef Moreels, drukker in de Preshoekstraat nr.1 mocht 1000 programma’s en 1200 gedachtenissen leveren.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de namen van de oorlogsslachtoffers van de beide oorlogen in opdracht van de gemeente Marke op dunne stenen panelen gebeiteld. De beschikbare plaats op het monument werd herverdeeld. De opgeschroefde panelen bedekken de oude namen en geven sindsdien het oorlogsmonument zijn huidige uitzicht. (Zie ook het artikel “De Oorlogsgedenktekens in Marke”) .
(1)Twee straatwegen moesten vernieuwd worden en 8 opnieuw bestraat. De stapstenen van de Vagevuurstraat en St. Annestraat waren erg beschadigd.
3 steenwegen moesten uitgebroken worden…
In mei 1919 werd gestart met de herstelwerken.
Toch een lichtpunt: de “ Duitse Kassei” door het Duits leger aangelegd tussen de Prinse en het kasteel de la Croix zou ten goede komen van het vervoer van vlas uit Bellegem en Rollegem en mocht behouden blijven. Veel vlas uit die gemeenten werd hier geroot.
(2)De officiële stichting vond plaats in september 1919. Van mei tot augustus 1919 was Marke aangesloten bij de afdeling Kortrijk. Enkele kameraden besloten een algemene vergadering te houden in café “Het Gemeentehuis”om de NSB (Nationale Strijdersbond) te stichten. De beginletters symboliseerden : Naastenliefde – Solidariteit –Broederlijkheid. Het eerste artikel van de standregelen luidde : Buiten alle politieke taal en godsdienstige strekking de strijders, gelijkgestelden , de ascedenten, weduwen en wezen te verenigen in een vereniging zonder winstoogmerken, al de belangen van zijn leden en deze van België te behartigen, het herstel na te streven van alle lichamelijke, stoffelijke en morele schade gevolg van de oorlog…”
(3) Baron François de Bethune was burgemeester van 1909 tot 1921.
(4)Het Wereldverbond der oud-strijders telde meer dan 20 miljoen oud-strijders uit meer dan 30 verschillende landen, waaronder: Amerika,Engeland,Frankrijk,Duitsland,Italië, enzovoort….
In 1959 telde de NSB afdeling Marke nog 49 oud-strijders 14-18, in 1969 nog 28 , in 1976 nog 9 en in 1984 nog 1 (Nestor Fillieux).
Het vaandel werd op 12 maart 1921 aangekocht voor 3285fr. aan de Manufacture Générale d’Equipements Militaires, Fonson & Cie in Brussel.
(5) De oudste gedenksteen voor de Eerste Wereldoorlog staat rechts tegen de voorgevel van de Sint-Brixiuskerk. Dit monument werd plechtig ingewijd en ingehuldigd op zondag 27 februari 1921.( zie ook artikel “De Markse Oorlogsgedenktekens”). Het “Liber Memorialis” meldt :” …gedenkteken van de dankbaarheid van Markes’ bevolking. Marke had een plechtige belofte gedaan binst de oorlog aan het H. Hart van Jezus, mocht het gespaard blijven …”.Het was een ontwerp van Baron Joseph de Bethune. Beeldhouwer Aloïs De Beule van Gent voerde het uit.
(6) Cyriel De Brabandere was burgemeester van 1922 tot 1941. Hij was schepen van 1917 tot 1921.
(7) Remi Rooms (° Zaffelare 28-7-1861 + Gent 23-7-1934) befaamd beeldhouwer ; hij bekwaamde zich vooral in houtsnijwerk. Hij studeerde aan het Sint-Lucas instituut te Gent (1876-1882). Hij stichtte in Gent een atelier voor burgerlijke en religieuze meubelen en kunstvoorwerpen. Hij bewerkte naast de gewone hout- en steensoorten ook marmer en brons (graf- en oorlogsmonumenten, beelden ,kerkmeubelen…). Deslée was zijn preferente bronsgieter .Rooms was fel begeesterd door de neogotische stijl. Zijn broer Jean was een gekend architect. Rooms trouwde met Pelagie , dochter van beeldhouwer Leonard Blanchaert (1834-1905), die voor architect Jean-Baptiste Bethune beeldhouwde. Het hoogaltaar in de Sint-Brixiuskerk werd gemaakt door Leopold Blanchaert (1832-1913) ,broer van Leonard ( Internet).
In 1885-86 startte het Gilde van St. Lucas en St.Jozef, dat leerlingen en oud-leerlingen van St. Lucas verenigde. Remi Rooms maakte deel uit van het eerste bestuurscomité. Aloïs De Beule (1861-1935) en Remi Rooms leverden een belangrijke bijdrage in de ontwikkeling van de zelfstandige beeldhouwkunst. Remi Rooms had duidelijk hoge artistieke ambities.
Door een brief uit Brussel geschreven op 20 februari 1922 naar pastoor Evarist Wittouck , vernemen wij dat ook Georges Vandevoorde ( Kortrijk 1878 + Anderlecht 1964), beeldhouwer van talrijke monumenten ,een “tekening” opstuurde naar Arthur Maenhout.
De offerte van 10 december 1921 van J. Mouffart, bronzes, Liège, werd buiten beschouwing gelaten.
(8) 19 soldaten (werd achterna verbeterd in 22)
8 opgeëisten ( Achiel Allewaert werd achterna nog bijgeteld)
11 burgerlijke slachtoffers (werd achterna verbeterd in 13)
(9) Aloïs Vandenweghe (Marke 1862- Marke 1942), was metselaarsbaas. Hij was de broer van Emile Vandenweghe, eveneens metselaarsbaas .
Leopold Lauwers zag het levenslicht in Marke op 11 maart 1878 en overleed er op 30 augustus 1963.
Op het einde van de 18e eeuw troffen we in Marke maar één paardensmid aan: Joannes Lauwers smeedde er op los in de “Ouwe Smisse” ( huis met poort naast café “De Prinse). Zijn zoon Amand volgde hem op maar overleed zeer jong ,in 1875. Désiré, zoon van Amand, volgde onmiddellijk zijn vader op aan “De Prinse” tot hij in 1877 verhuisde naar de Rekkemsestraat , waar nu de traiteur Eric gevestigd is . De vlasnijverheid floreerde en de Rekkemsestraat was een belangrijke verkeersader. Désiré (° Marke 23-10- 1838 + Kortrijk 30 -6-1928) hield er café “De Smis” open. Zijn smidse stond links ernaast , naast café “De Kroon” . De kinderen Valère en Leopold ( in de volksmond “Smetje Lauwers”) volgden vader Désiré op. Valère trok als smid naar St.Anne en Leopold bleef in het ouderlijk huis in de Rekkemsestraat. In 1919 kocht Leopold het metalen gebinte van een vliegtuigloods van de Jasta 11 op de Markebeke en verhuisde ermee iets verder aan de overkant in dezelfde straat ; hij betrok er het voormalig café “Sint-Jozef” . Daar hield hij zijn smederij . Hij werd kachelsmid en opende er een stovenwinkel tot 1951 . Hij herstelde ook fietsen; Charles Ferlin ,had er ook zijn stiel geleerd ( lees ook Dorpskrant nov.1994, F. Decock).
(10) De gemeenteraad en de commissie meldden op 28 juli 1923 aan Rooms dat de huizen afgebroken waren en dat het wegvoeren van de afbraak snel vooruitging.
De Toneelkring "Door Taal en Deugd naar Hooger Leven" had een dubbele Taak
DE TONEELKRING " DOOR TAAL EN DEUGD NAAR HOOGER LEVEN.” HAD EEN DUBBELE TAAK .
In het artikel over de “Maetschappij van Rhetorica” hadden we het over de bloeitijd van het amateurstoneel na de Hollandse periode. Toen ontstonden een groeiende belangstelling en liefde voor de taal. De toneelkringen werden beschouwd als de erfgenamen van de rederijkerskamers.Hun belangrijkste drijfveer was opvoeding en ontspanning onder het volk brengen. Dat was ook zo- en de naam verraadt het – voor het toneelgezelschap “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” in Marke. Aangaande de periode tussen het toneel van meester Benoot en de eeuwwisseling is niets bekend.
Uit de kroniek van de toneelkring “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven”:
In 1908 kwam in de maand november , onder de geestelijke leiding van onderpastoor Henri Eeuwaert, een twaalftal mannen zich verenigen.Hun belangrijkste drijfveer was door het beoefenen van de toneelkunst, opvoeding, volksontwikkeling en ontspanning brengen. Ze kwamen deels uit het genootschap van Sint-Franciscus Xaverius (de Xaverianen) (1) en ook ten dele uit de Congregatie van O.L.Vr. Naast het beoefenen van de toneelkunst hadden ze ook voor doel hun gilde eigen hoog te houden. En dat deden ze ieder jaar op de zondag vóór het gewoon toneelfeest, met een feest uitsluitend voor de leden van de jongensbond, voor de jongelingen en de mannen.
De eerste keer dat de leden van de toneelafdeling op de planken moesten, was op 31 januari 1909 in het klooster van de zusters in de Kloosterstraat. De grote zaal was veel te klein en het volk zat er gespannen als in een biekorf.(2)
De toneelschikking was was ellendig en de planken (toneel) waren geleend. Iedereen speelde op zijn eigen, dus elk het zijne: de jongens van de patronage speelden " Vogels voor de Kat". En dat er gelachen werd. De mannen van Xaverius speelden "Vergeten en Vergeven"...ze deden het zo goed dat het hun allang vergeven , maar nog nooit vergeten is. De jongelingen van O.L.Vr. speelden "Advokaat voor een Uur" en het was lachen een uur aan een stuk. Om aan de mensen te voldoen die geen plaats gevonden hadden, werd er de maandag een tweede vertoning gegeven en van dan af werd besloten van ieder jaar twee dagen achtereenvolgend te spelen: de zondag aan één frank en half en één frank, de maandag aan halve prijzen. Zo verliep de eerste "ronde". Naar aanleiding van het succes van de opgevoerde stukken werd een echte toneelgroep gesticht.
Zo ontstond in Marke een behoorlijke toneelkring die kon wedijveren met gelijk welk andere. De spelers en de toeschouwers waren tevreden en de armen kregen er hun deel van.
Het jaar nadien (1910) speelde men zonder de jongensbond. De mannen speelden "Verdruk den mind're niet" en de jongelingen "Twee Neven" en "Pieter Livinus Slimbrouck".De zaal liep weerom vol.
Het derde jaar (1911) kwam een nieuwigheid in het spel. Burgemeester Francois de Bethune zag dat men maar armtierig uitgerust was, zonder eigen podium. Hij liet een splinternieuw toneel bouwen, met doeken, schermen en houtwerk. Hij veegde zo met één hand de schuld weg. De spelers zorgden voor het schilderen en nu stond het toneelgezelschap , gekleed en gereed.(René Vandaele, een van de zorgers was schilder van beroep)
Van nu af speelden de mannen en de jongelingen door elkaar en vormden een ferme toneelgilde. Er werd een naam gekozen ,die luidde "Door Taal en Deugd naar Hooger Leven".
Het nieuw "theater" moest nu nog beproefd en ingewijd worden. Dat gebeurde met het stuk " De Werkstaking der Koolgravers",in vijf bedrijven, goed gekozen in die tijdsomstandigheden en het liet een machtige indruk achter. Daarna kwamen "Kobus en Wannes" en "Jocris de Vondeling", die potten, glazen en telloren brak.
Dan kwam het vierde jaar (1912), een jaar dat in de geschiedenis van het gilde langst in het geheugen zal blijven: “ Een grote gunst viel ons ten deele; immers, wij zouden helpen,nu, tot onderstand, tot voortplanting van ’t katholiek geloove in ’t zwarteland van Kongo.” Zo staat geboekt in de annalen van het toneelgezelschap.
Pater Callewaert die in onze kolonie sinds 25 jaar apostelwerk verrichtte, moest hulp krijgen en het toneelgezelschap had de grote eer een feest te kunnen geven ten voordele van zijn missiewerk. Om het missionarisleven en de gevaren , die er mee verbonden zijn aanschouwelijk te maken werd het stuk “De Menschenjagers” voorgeschoteld. Het werd een onverhoopte bijval, heel die mengeling van zwarten, slavenjagers en soldaten en daar tussenin het heerlijk beeld van de missionaris. Het was een van de mooiste bladzijden uit de geschiedenis van de vereniging. Hierbij kwamen een vertoning met lichtbeelden uit Kongo en het blijspel “Nonkel Judocus”, een lieve klucht, die hertelijk deed lachen en een soort verzachtende zalf was na het drama. Het feest bracht dan ook meer dan een gewone ontvangst op. Die grote bijval voerde de spelers nog verder: veertien dagen daarna stonden de toneelspelers op de planken in Bavikhove en voor een begeesterde menigte werd hetzelfde programma afgewerkt.
Nog een paar weken later belandde men in Kuurne ( ten voordele van pater Elslander) en hetzelfde spel herbegon. ’s Middags vertrokken toneelspelers en figuranten, begeleid van de Belgische en Kongolese vlaggen en een groot missiekruis, met een “char à bancs” getrokken door drie paarden:” Kom jongens!...van Vlaanderen en den Leeuw! …juu en op een draf klonk en ketste ’t over de straatstenen, van ’t ene dorp naar ’t andere. ’t Was als een zegetocht door de gapende straten van ons lieve Vlaanderen, met heel de Toneelgilde die als geroepen scheen om een halve wereld te hervormen….”
Na de voorstelling werd nog een avondmaal geserveerd en daarna weer naar huis. Onderweg werd gezongen van “Artevelde”, van “Klokke Roeland”, ook het “Kerstlied” en meer dan eens “Paterke, Paterke Lambrecht…”
Het vijfde toneeljaar (1913) werd een anti-alkoholisch drama “ Twee Wegen” gespeeld, een pakkend stuk dat ingreep en inwerkte bij het volk. Verder nog “Twee plezierige Jongens”, die de hele zaal hartelijk deed lachen en tot slot “Schilders in Huis”.
Datzelfde jaar werd onderpastoor Henri Eeuwaert (3), bestuurder van de toneelkring, als pastoor aangesteld in Doomkerke.
Het zesde jaar (1914) werd begonnen met een nieuwe bestuurder, onderpastoor Jozef Bonne (4), die van Knokke kwam. Nu werd een waar juweeltje op toneelgebied gespeeld “Hugh Scott”. Het was boeiend van begin tot het einde. Dan volgde “De Wonderdokter” en als blijspel “Het Testament”.
Ieder jaar, bij het naamfeest van de bestuurder, droegen “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” en de congregatie van de mannen een lief toneelprogramma voor.
Tijdens het zesde toneeljaar riep onderpastoor Bonne de toneelmannen samen om het officieel reglement vast te leggen en daarbij ook te kiezen voor een bestuur. Op O.H. Hemelvaart 21 mei 1914 werd het bestuur gekozen en op dinsdag aanstaande zou het reglement worden bepaald. De vergadering had plaats in de woning van onderpastoor Jozef Bonne. Het eerste bestuur zag er als volgt uit:
-Geestelijke bestuurder en toneelleider : onderpastoor Jozef Bonne.
-Hoofdman: Odiel Craeynest.
-Onderhoofdman: August Ostyn.
-Schrijver-penningmeester : Emiel Boussier.
- Zorgers: Ferdinand Glorieux – René Vandaele- Jeroom Ostyn.
Het reglement werd bepaald op dinsdag 26 mei. Op die dag werden als ere-bestuurder pastoor Louis De Brabandere en als ere-hoofdman Baron François de Bethune, burgemeester, aanvaard. Het reglement werd ook aan de goedkeuring van alle leden onderworpen. Ieder lid kreeg een gedrukt exemplaar en moest ook in de eerstvolgende vergadering het reglement ondertekenen. Iedere vergadering werd begonnen met het kruisteken . Die regel werd vastgelegd omdat het paste voor een katholieke instelling.
In 1914 vroeg “De Vlaamsche Kring” (5) om het toneel te mogen gebruiken bij het vieren van 11 juli. Volgens het reglement van inwendige orde werd het aanvaard.
Het dienstjaar 1914 noemde het bestuur een schrikkeljaar, omdat het geen jaar was zoals het zij hadden voorgesteld: “ Wij droomden van zoo schoone dingen, wij stonden immers geharnast en beslegen, wij stonden fier en trappelden van ongeduld, lijk een jong paard, dat voor de eerste maal den grond voelt te daveren onder de last van zijn ijzeren voeten…..jammer genoeg, een storm, zoo machtig als verwoed, is losgebroken….heel de menscheid ligt te zuchten , diep te zuchten onder ’t gewicht van zooveel rampen, bij den aanblik van zooveel weedom, gebaard door den gruwel van den oorlog…” schreef Emiel Boussier.
De droevige oorlog die al zovele huisgezinnen reeds in rouw en ellende had gedompeld eiste ook van het toneelgezelschap zijn offers en voerde twee van zijn leden mee in de strijd: Maurits Maes , de trouwe vriend van “Hugh Scott” werd opgeroepen om het vaderland te verdedigen. Ook de moedige Thom uit “De Menschenjagers”, Gustaaf Derdeyn had als vrijwilliger de wapens opgenomen.
De toneelgilde werd tot werkloosheid gedwongen.
Vanaf 1915 werd volgens het reglement jaarlijks verslag uitgebracht over de werkzaamheden van het vorig jaar. In de algemene vergadering van 14 februari 1915 werd volgend verslag blootgelegd:
Als ontvangsten:
-opbrengst van kaarten 453,20fr.
Als uitgaven:
-voor het plaatsen van het toneel 49,34fr.
-voor drukwerken 32,30fr.
-voor toneelstukken,benodigdheden
zegels 37,35fr.
-voor kostumen 30fr.
-voor kapping 22,50fr.
-voor verlichting 15,10fr.
-voor schilderwerken 16,63fr.
-aan kaartenverkopers 2 x5 10fr.
-voor bier aan muzikanten 7,60fr.
-voor politie 2x2 4fr. samen = 224,82fr.
Bleef nog 228,38 fr. over. Tijdens de toneelfeesten werd een omhaling gedaan ,die 51,70fr. opbracht. Deze som werd geschonken aan het Sint Vincentiusgenootschap.
In het verslag van het dienstjaar 1915 (vergadering van 13 februari 1916) waren geen inkomsten te bespeuren. 200fr. werd geschonken aan het Sint Vincentiusgenootschap en 5fr. werd besteed aan een mis, zodat nog 23,38fr. in kas bleef.
Er werd wel gezocht hoe men eventueel een toneelfeest kon op touw zetten, maar iedereen vond het ongepast, omwille van de beproeving van vele mensen. Toch kon men getuigen van een nieuwe stichting in die droeve tijden: “een comité tot onderstand” van de krijgsgevangenen. Voor de toneelafdeling was het aspect van de liefdadigheid erg belangrijk: de achtergebleven familieleden van de krijgsgevangenen, de weggevoerden en de gesneuvelden moesten gesteund en verzorgd worden.
Op 12 oktober 1915 werd door de leden van de toneelkring een comité opgericht dat bestendig zou ijveren om geld in te zamelen tot ondersteuning van de krijgsgevangenen in Duitsland. Alle leden sloten zich aan onder het voorzitterschap van ere-bestuurder pastoor Louis De Brabandere. Baron François de Bethune werd het ere-voorzittersschap aangeboden en onderpastoor Jozef Bonne werd als schrijver en schatbewaarder aangewezen. Aan Ferdinand Glorieux en René Vandaele werd de taak opgedragen een omhaling te doen in de gemeente. Dat was het begin van een hele reeks werkzaamheden, die later nog uitgebreider zouden worden. De omhaling bracht 619,61fr. op. Twee omhalingen in de kerk bij ’t kerstfeest en bij nieuwjaar leverden de som van 251,15fr. op. Geregeld na al de missen , de zondag,ook na het lof, werd aan het publiek de gelegenheid gegeven om hun “penning” te storten in de bus van “’t Werk der Krijgsgevangenen”. Op 22e ,23e en 25e mei werd over de gemeente een tweede omhaling gedaan, die 590,25fr. opbracht.
Herhaaldelijk stuurde men ook afwisselend, een pak kledingstukken, ook levensmiddelen, ondergoed,schoenen,tabak ,enz…
De algemene vergadering van 11 februari 1917 bracht voor het dienstjaar 1916 niets nieuw aan het licht. Op toneelgebied was het een dode letter gebleven. Totnogtoe had het werk ten behoeve van de krijgsgevangenen 3670,43fr. opgebracht.
Op de algemene vergadering van 10 februari 1918: de toestand van de kas is onveranderd gebleven en op toneelgebied is het ook bij het oude gebleven. Wat tot heden verzonden werd aan pakken beliep 6962,12fr. Dat was dank aan pastoor Louis De Brabandere, en de twee uitstekende zorgers Ferdinand Glorieux en René Vandaele, die in alle moeilijke omstandigheden een uitweg vonden. In december 1917 was de kas nagenoeg leeg. Daarom werd op de 17e van dezelfde maand een buitengewone ronde gedaan. Deze omhaling bracht weer 900,35fr. op. De ontvangsten bedroegen nu 8141,91fr. Met alle uitgaven , daarvan afgetrokken, beschikte het comité nog over 1179,79fr.
In het verlopen jaar werd de werkkring van het comité tot ondersteuning van de krijgsgevangenen aanzienlijk uitgebreid. Sedert meer dan een jaar immers werden tal van ongelukkigen onder de werkersbevolking ver van huis en have weggevoerd en tot werkplicht opgeroepen. Daar in hun ballingschap dreigden onze mensen weg te sterven. Hier ook moest een helpende hand uitgestoken worden. Het comité nam de taak op zich om aan die beklagenswaardige medeburgers regelmatig een pak met levensmiddelen, kleren en ondergoed en …beschuiten op te sturen. Het gemeentebestuur kwam hier tussen met geldelijke steun.
De algemene vergadering van 9 februari 1919: zoals de voorgaande oorlogsjaren bleef alles onveranderd tijdens het dienstjaar 1918. Het toneelprogramma bleef opzij geschoven, bleef over, aan het tweede deel van de zending beantwoorden: de werkkring van het comité tot hulp aan de krijgsgevangenen. De laatste hulp aan de krijgsgevangenen kon gezonden worden tot in de maand oktober 1918. Dat gold ook voor de “opgeeïste” werklieden.
Op het moment dat onderpastoor Jozef Bonne teruggeroepen werd naar Brugge, op 1 juli 1918, had het comité de som van 9374,41fr. bijeen gekregen. Baron François de Bethune had de taak op zich genomen om de zaken van het comité te voeren. Bij hem werd 2622,12fr. geboekt, dat maakte in de drie jaren samen 11.996,53fr.
Op 24 januari 1919 overleed bestuurder pastoor Louis De Brabandere.
Voor de eerste maal op 1 juni 1919 kon het toneelgezelschap , sedert de rampvolle dagen van onderdrukking en oorlogsellende, weer vrij ademen en genieten van het toneelleven.
De gesneuvelde soldaten en de medeburgers die gevallen waren onder het drukkend oorlogsgeweld, moesten gevierd en de namen moesten vereeuwigd worden. Er moest een gedenkteken komen. En daarom moest een buitengewoon toneelfeest gegeven worden. Op het podium hing een spandoek :” Dankbare Hulde aan onze Dooden.” Het stuk “Vergeten en Vergeven” werd waardig vertolkt en opgevoerd.
“Boerenkrakeel” gaf stof tot lachen en “De Droom der Krijgsgevangenen” was een lieve grap van pastoor Cuppens. Het toneelfeest bracht netto 1190,75fr. op.(6)
Voor de uitvoering van het programma werd beroep gedaan op vier nieuwe leden: Jozef Craeynest, Achilles Desmet, Maurice Holvoet en Maurits Lefevre.
Bij de herkiezing van het bestuur gaf de stemming volgende uitslag:
Hoofdman : Odiel Craeynest
Onder-hoofdman : August Derdeyn
Schrijver: Emiel Boussier
Toneelbestuurder: Emiel Boussier
Zorgers: Ferdinand Glorieux- René Vandaele- Jozef Craeynest.
Andere leden: Cyriel Ostyn – Maurice Maes – Gustaaf Haesebrouck –Gustaaf Derdeyn – Theophile D’Haene – Aloïs Ostyn – Arthur Dumortier – Arthur Vanthuyne – Maurice Holvoet – Evarist Holvoet – Jozef Brasseur – Maurits Lefevre - Achilles Desmet – Maurice Holvoet .
Algemene vergadering van 4 september 1922 : de toneelmaatschappij die op 1 juni 1919 haar laatste toneelfeest ten beste gaf legde haar eindrekening voor , alsook die van het comité tot ondersteuning aan de krijgsgevangenen en opgeeïste werklieden.(7)
De opbrengst moest dienen als bijdrage tot de oprichting van een gedenkteken voor de oorlogsslachtoffers, maar die was verre van genoeg.(zie ook artikel "Oorlogsgedenktekens te Marke")
Baron Jozef de Bethune tekende het heerlijk beeld, dat rechts aan de ingang van de kerk prijkt. Baron François de Bethune zorgde voor de ontbrekende centen.
Aloïs De Beule (8), beeldhouwer te Gent, werd met het werk gelast en op zondag 27 februari 1921, ter gelegenheid van de sluiting van de missie door de redemptoristen gepredikt, werd het gedenteken ingehuldigd in aanwezigheid van een ingetogen menigte. De totaalprijs van het gedenkteken beliep 6262,75fr.
In oktober 1918 werd Louis Socquet (9) , in opvolging van Bonne ,onderpastoor. Hij was op 25 mei 1918 priester gewijd in het kerkje van het Prinselijk Begijnhof te Brugge.Midden in de nog geestesverwarring die er nog heerste kwam hij , volledig opgeleid ,orde op zaken stellen in de organisatie van de laagste klasse, de arbeiders .Begin 1919 werd de eerste steen gelegd van de kristelijke werkersorganisatie. Naast de harmonie “Hoger Op”, stichtte hij de kinema, de turnersvereniging “Voor Outer en Heerd”, de KAJ en het toneelgezelschap dat later de naam “Geen rijker Kroon dan eigen Schoon” meekreeg. De schuur van Aloïs Ostyn, op de hoek van Preshoek- en Vagevuurstraat werd op 27 mei 1919 aangekocht en omgevormd in een heuse toneeltempel “De Katholieke Kring “genaamd.(10) De nieuwe feestzaal werd op 26 oktober1919 plechtig ingehuldigd met de opvoering “Robert en Bertrand” van Floridello.:”Alle katholieke standen, zoowel hoogeren, midden- als lageren stand zullen er toegang vinden om hunne belangen te bespreken ; de katholieke jeugd zal er in deugdzaamheid eerlijk vermaak genieten.”
De oorlogsjaren hadden voor vernieuwing gezorgd. Sociale factoren zorgden voor duidelijke vernieuwing van het cultureel leven. De nieuwe afdeling toneel die het levenslicht zag , “Geen rijker Kroon dan eigen Schoon” zal het onderwerp maken van een afzonderlijk artikel.
(1)Het genootschap van Franciscus Xaverius werd in 1878 door onderpastoor Leopold Roelens (Poperinge 1835- Marke 1880) opgericht. De congregatie van O.L.Vr. (de Maria-congregatie) niet alleen voor meisjes, maar ook voor jongens werd ingesteld door pastoor Carolus Van Dommele in 1845.
Op 22 april 1906 werd een toneelfeest gegeven in de grote zaal van het klooster.Vele leden van het latere gezelschap “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” maakten er deel van uit: Emiel Boussier- Aloïs Ostyn – Valère Lauwers – Remi Deprez – René Vandaele. Men speelde er het “ Eerekruis” van J. Snieders. Leopold Raemaekers hield twee alleenspraken : “Ik woon bij mijne Zuster”” en “Hoe men Pompier wordt”.
Op 21 april 1907 werd ook gewag gemaakt van een toneelafdeling met liberale inslag :“Voor Taal en Welzijn”, waarvan Polydoor Lepere en Ivo Verschuere de protagonisten waren. Volgens de overlevering zou er ook Ernest De Witte-Filliers, zoon van Theophiel Ernest , stichter van de weverij De Witte-Visage, lid van geweest zijn. De toneelvertoningen, ten voordele van de armen van de gemeente, gingen door in het feestlokaal van café “In Lauwe Wandeling” in de Rekkemsestraat. Over deze toneelkring is weinig tot niets bekend.
In maart 1927 werd een socialistische toneelkring gestart :” Na Werk Vermaak”. Adolf Bultiau was souffleur. Jozef Coole kwam opleiden. De eerste opvoering was op 20 maart met het stuk “Eert van Vader en Moeder”. De feestzaal was gelegen op de hoek van Marktstraat en Hemelrijkstraat. Op 30 april van hetzelfde jaar speelde men “Strijd” – “Herdenking van den Slag van Marcke van 1894” en “Is dat Komedie”.
(2)Maurice Holvoet (1900-1984) :” Maar de ouderen zoals,René Vandaele in plaats van te repeteren gingen ze in café”In de Gouden Leerze” pinten drinken.Het kwam zover dat onderpastoor Henri Eeuwaert, die zich het toneel aantrok, moest gaan smeken opdat ze de herhalingen zouden bijwonen.Dan zei René: “slechte repetities zijn goede vertoningen” en het was nog juist ook.”
(3) Henri Eeuwaert (Krombeke 11-5-1859 – Ardooie 21-12-1931. Zijn onderpastorij in de Markekerkstraat nr.6 werd in 1906 herbouwd. Hij was onderpastoor van 1891 tot zijn benoeming , op 22 oktober 1913 ,als pastoor van Doomkerke . Hij was ook de eerste proost van de fanfare Sint Jan in 1907.
(4) Albert Vandaele, ere-secretaris, zoon van René Vandaele :”Jozef Bonne moest Marke verlaten en werd teruggeroepen naar Brugge , waar hij gedegradeerd werd van onderpastoor tot geestelijke koster van de kathedraal van Brugge. Vanuit Brugge schreef hij regelmatig naar René Vandaele, mijn vader; Jozef Bonne en René Vandaele waren samen in de toneelgroep. Bonne leidde er een karig bestaan in Brugge. René Vandaele en Emile Boussier stuurden dan regelmatig tabak naar Jozef Bonne.”
(5) “De Vlaamsche Kring” werd gesticht door dokter Arthur Vanneste in 1913, met het doel het Vlaamse volk te heropbeuren en veredelen door kunst en wetenschap. De ere-voorzitters waren pastoor Louis De Brabandere en burgemeester Baron François de Bethune ; de proost onderpastoor Jozef Bonne ; voorzitter dokter Arthur Vanneste ; ondervoorzitter postmeester Achiel Desmet ; schrijver Jozef Deblaere; schatbewaarder Gabriël De Brabandere ; bestuursleden: Arthur Maenhout, K. Berland, Camiel Raepsaet, J. Martens en Camiel Deganck.
(6) Jozef Craeynest (1902-1991), zoon van Odilon Craeynest :”Na de 1e wereldoorlog werd weer voor de 1e maal gespeeld in het klooster in 1919.”Vergeten en Vergeten” “Boerenkrakeel” en “De Droom der Krijgsgevangenen”.In 1920 begonnen ze te repeteren voor het stuk “Jozef in Dotham” van Vondel maar ze hebben het nooit gespeeld. De opbrengst moest dienen voor een gedenkteken der gesneuvelden. Dat gedenkteken zit nu in de rechtervoorgevel van de kerk. Emile Boussier had maar weinig tijd meer voor het toneel het spel viel in duigen.”
Albert Vandaele : “De toneelgroep van de burgerij “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” was wel in concurrentie met de toneelgroep “ Geen rijker Kroon dan eigen Schoon”van Socquet. De werkende klasse vormde de toneelgroep van Socquet. De burgerij deed haar repetities en hun toneelopvoeringen in de zaal van het klooster. Toen Socquet in 1919 de patronage oprichtte , dus de Katholieke Kring, ontstond ruzie tussen de 2 toneelverenigingen. De burgerij mocht van Socquet niet in de patronage optreden, dus in de Katholieke Kring. Daarentegen mocht Socquet de rekwisieten, die de burgerij bezat niet gebruiken( dus decors en klederen). Vandaar de ruzie.”
(7) Maurice Holvoet :”Toch werd eens,tijdens de oorlog door enkele jonge liefhebbers ( Jozef Craeynest, Achilles Desmet, Aloïs Ostyn,Maurits Lefevre en ik zelf), een toneelavond ingericht, waar een 10-tal alléén- en tweespraken werden voorgedragen enkele liederen gezongen en zelfs een klucht werd opgevoerd.Dat ging door op een plaats, boven de koeiestal bij Remi Bekaert.Veel belangstelling was er. Ruim 100 aanwezigen en van de meest vooraanstaanden der gemeente.De toegang was langs een ladder, en voor het geval er alarm zou zijn, voor vliegergevaar, werd een nooduitgang voorzien, ook met een ladder.En of het nodig bleek.Na een half uur spel!Alarm! Alleman naar beneden en in de onderstand.Gelukkig geen bommen.Daarna wederom de ladder op en voortgedaan.Slechts éénmaal had dit plaats.De gevaren waren te groot. Dat gebeurde toen het vliegveld er al was.Ze namen dan wat schetterwerk (houten planken) van de Duitsers en mieken zo een verhoog of hun theater.Ze speelden ten gunste van de opgeeisten.”
(8) Aloïs de Beule (1861-1935) ontwierp zo een 20-tal oorlogsgedenktekens. Hij was ook, in 1902, de uitvoerder van de kruisweg in de nieuwe Sint-Brixiuskerk in Marke. Hij kreeg vele opdrachten van architect Jean-Baptiste Bethune (“Jantje Gothiek”).
(9) Louis Socquet werd geboren te Ieper op 4 april 1893. Na zijn collegetijd in Menen belandde hij in september 1912 in het klein seminarie te Roeselare, dat hij in 1914 verliet. Ondanks de oorlog kon hij toch naar het groot seminarie in april 1915. Daar volgde hij vier jaar theologie. In 1927 werd Socquet benoemd tot onderpastoor op Sint Pieters in Ieper. Zes jaar lang zou hij rusteloos werken, net zoals in Marke, aan de uitbouw van de arbeidersbeweging, en dat ging gepaard met diverse stichtingen. In 1933 werd hij ontlast van de bediening als onderpastoor en werd hij directeur van de Vrije Katholieke Beroepsschool St. Jozef te Ieper. In september 1948, neergeveld door ziekte, bekwam hij eervol ontslag. Hij stierf op 8 november 1950.
(10) De grond waarop Aloïs Ostyn een huis met schuur bouwde werd aangekocht aan Baron Joseph de Bethune op 16 januari 1908. “De Katholieke Kring”kreeg , door de zorgen van onderpastoor Louis Willemyns,een hele nieuwe facelift en werd in 1961 gewoonweg als “De Kring” ingewijd.
Maurice Decock (1903-1991) :”De schuur van vlashandelaar Ostyn op de hoek van de Preshoekstraat en de Vagevuurstraat werd in 1919 omgevormd in een kinemazaal en toneelzaal en werd de “Katholieke Kring” genoemd .De 2 toneelgroepen smolten later toch weer samen in het werk “Met een hoed van Italiaans stro”. Vele spelers die in “Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” speelden gingen ook spelen in “Geen rijker Kroon dan eigen Schoon”.De toneelspelers werden ouder en het spel doofde langzaam uit.
Later kwamen ze toch weer eens samen om te herbeginnen, maar dan onder de naam van ‘D’Oude Ratten’, allemaal oud-leerlingen van de Broeders Van Dale.”
Zoals in veel landelijke gemeenten was de taak van onderwijzer in de 17e en 18e eeuw voor de plaatselijke koster weggelegd. In Marke was Jan Soete-Parré koster en onderwijzer vanaf 1695. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Pieter , die het uithield tot 1817 .(1) De pastoor genoot wegens zijn ambt en zijn studies een hoog aanzien. Het onderwijs van de jeugd in geloof- en zedenleer ( godsdienst) behoorde tot zijn taak. Het cultuurpeil van het volk was zeer laag, want velen konden noch lezen, noch schrijven. De oudst gekende onderwijzer- niet- koster was Pieter De Fraeye. Hij was de zoon van Joannes en Maria Jacoba Vanneste, landbouwers te Marke. Hij overleed op 3 maart 1799 amper 34 jaar oud . Zijn opvolger Josse Martin Vandenberghe trouwde met Marie-Cathérine Valcke, weduwe van Pieter De Fraeye. Er werd toen les gegeven in de woning van de onderwijzer. Later werd daar de onderpastorie gebouwd , nu parochiaal secretariaat in de Markekerkstraat nr.6.
Vanaf 1807 werd Josse Martin omroeper van wetten, besluiten en berichten vanaf de kerksteen. Hiervoor ontving hij jaarlijks 20fr.(2) In 1812 hield hij het voor gezien en Marke viel zonder onderwijzer. Hij stierf op 18 april 1842 in zijn woonst in de Aalbekestraat in Kortrijk. Het loon van de onderwijzer was aan de lage kant . In 1807 ontving hij 30 fr. voor logement en 60 fr. voor onderwijs aan de arme kinderen. Het jaarlijkse loon van de secretaris was 200fr., van de veldwachter 400fr. en van de pastoor 300fr.!
In 1815 kregen wij een nieuwe koning : Willem I. En ook een nieuwe meester: Petrus Delepaut ( Kortrijk 1794- Kortrijk 1855) . De nieuwe koning stelde alles in het werk om het volksonderwijs te verbeteren. Petrus Delepaut behaalde een akte van derde rang, na het afleggen van een examen voor een Commissie van Onderwijs. In 1822 had hij tijdens de zomer 30 leerlingen, en tijdens de winter 10. Tijdens de winter werden de kinderen ingeschakeld in de spinnijverheid, die vele handenkrachten vergde.
In 1830 werd de school betiteld als volgt: “Een school voor het lezen, de eerste beginselen van spellen,lezen en schrijven, bestuurd door een wettig aangestelde onderwijzer.”Het schoollokaal telde 1 stoel en 8 banken en was toen gelegen in het huis van Delepaut op Markeplaats, tussen café Sint-Barbara en het hoekhuis aan de Van Bellegemdreef (bakker Soete). De schoolbehoeften behelsden: schrijfboeken,potloden, inkt,leesboeken, “histoires de Belgique”, “histoires saintes”,” histoires ecclésiastiques”, “géographies”, “manuel de culture”, manuel d’arboriculture”, “manuel de drainage”, gebedenboeken..
In 1831 was België dus onafhankelijk en dat betekende : vrijheid van onderwijs. De bisschoppen maakten er gretig van gebruik om bij hun pastoors aan te dringen in hun parochies vrije scholen op te richten. Pastoor Carolus Vandommele ( Egem 1790- Marke 1847) moest er niet lang op slapen: in 1835 liet hij in de Hellestraat (nu Kloosterstraat) een woonhuis voor zusters en een zijvleugel voor een school bouwen. Pauline Van Belleghem (Marke 1817 – Marke 1868), dochter van burgemeester Petrus Franciscus, en Sophie Delember (Marke 1816- Marke 1893), beiden van Marke , waren de eerste die het klooster kwamen bewonen. Zij “leerden” al enige tijd de kinderen. In 1839 noteren we volgend onderwijzeressen in de kloosterschool: A. Vanuxem (overste) - Al.Werrebrouck- Regina Wyseur (Z) -Sophie Delember (Z) - Melanie D'hespeel (Z).
Nu konden de meisjes ook naar school gaan. De zusters hielden er een “kantwerkschool”. De arme kinderen leerden er gratis spinnen en kantwerken, en kregen ook godsdienstles. In 1843 kwam er zelfs een kostschool.
In 1838 werd onder impuls van Mgr. Boussen, bisschop van Brugge, een normaalschool gesticht in Roeselare. De school trad niet zelfstandig op, doch als een afdeling van het klein seminarie. Het onderwijs moest toevertrouwd worden aan mannen, die niet alleen deugdzaam waren, maar die ook grondige kennis bezaten. Dergelijke mannen ontbraken vooral op het platteland. De leerlingen werden , naar gelang het peil van hun ontwikkeling, in drie klassen ingedeeld. Er werden een “oefenschool”(modelschool) en facultatieve leergangen voor koster ingericht. In 1846 werd de normaalschool uit het verband van het klein seminarie geschakeld en overgebracht naar Torhout. De kostersschool was zeer nauw verbonden met de normaalschool. Gedurende lange tijd was er zelfs geen onderscheid tussen beide: in de opvatting van de geestelijke overheid moest de normaalschool haar leerlingen opleiden tot de twee ambten tegelijk: onderwijzer en koster.
In het archief van het bisdom Brugge vond ik jaren terug een interessant document , dat de “staet der leegere school van Marcke in 1843” onthulde. Het werd opgemaakt door pastoor Carolus Van Dommele op 23 maart 1843.
Hieruit bleek dat er een zondagsschool bestond ,waar 230 leerlingen les volgden . Zij werd bestuurd door de pastoor en de onderpastoor. De lessen duurden 1u 15 . Hier waren de meisjes en de jongens totaal van elkaar gescheiden : ze hadden een afzonderlijk lokaal en koer. Het lokaal van de jongens kon verbeterd worden. De gemeente bezat een werkschool, bestuurd door “ Religieusen genaemd Zusters van OLV. Onbevlekte Ontvangenisse.” Die werd bezocht door 100 leerlingen. In de werkschool leerde men buiten de “Christelijke Leering”, nog lezen,schrijven, cijferen, spelwerken ,naaien en breien. Op de vraag aan wie het schoollokaal van de werkschool toebehoorde, klonk het antwoord “aan de Pastor”. De onderwijzeressen kregen geen geldelijke steun voor de arme kinderen in hun werkschool. Meisjes en jongens zaten gescheiden.Er bestond één “communaele”(gemeenteschool), met 60 leerlingen. Petrus Delepaut was er onderwijzer en zijn oudste zoon Louis speelde er ondermeester. Delepaut was getrouwd en had 4 kinderen. Delepaut verdiende het vertrouwen van de geestelijkheid en de inwoners niet. Zijn christelijk en zedelijk leven liet te wensen over. Had hij het voor het zeggen gehad hebben dan zou er nooit een armenschool en nog veel min een meisjesschool bestaan hebben. Zijn zoon , als ondermeester, moest wel in de gaten gehouden worden, “ hij wil den wijzen spelen en spreekt bijna niet anders als van litterature en physiquen, waarvan hij nauwelijks de naam kent.” Een keer per maand werd door de onderpastoor christelijke leer en zedenles gegeven.
De zondag werden de schoolkinderen niet gezamenlijk door de onderwijzer naar de goddelijke diensten geleid. Enkel “pensionnairen” werden er naartoe geleid. De gemeenteschool was er alleen voor de jongens. De boeken die gebruikt werden in de gemeenteschool : “Beginselen der Vlaamsche spraakkunst door Renier 1843- Beginselen der Fransche spraakkunst door Tack – Vlaamsche spel en leesboekjes uitgegeven door Mr. Annoqui als allinus. Verhalen van ’t oud en nieuw testament en de Mechelsen Catechismus.”
De onderwijzer verdiende 74fr. per jaar. De school behoorde toe aan “meester Soete” te Kortrijk.
In 1848 : iedere gemeente moest over ten minste één lagere school beschikken, die aan behoeftige kinderen kosteloos onderwijs verstrekte.
In 1844 werd onze burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem op de vingers getikt door de provinciale inspectie ,omdat de school niet beantwoordde aan de gestelde normen. Hij was er niet mee akkoord want “ het schooltje is groot genoeg, want toen de armenschool van de zusters nog niet bestond zaten er nog meer kinderen in dan nu.” De inspectie wilde zelfs hebben dat het gemeentebestuur stappen ondernam om Bidé de la Grandville, Heer van Marke, te smeken een lapje grond te verkopen om het schooltje te kunnen bouwen….maar de gemeente zat bluts. Het betrof een stuk grond , dat paalde aan het hoekhuis van bakker Soete, in de Van Bellegemdreef.
Nog om een ongekende reden nam Petrus Delepaut in 1848 ontslag en verliet hij samen met zijn echtgenote ,Rosalie Baptiste (3) , de gemeente. In zijn plaats kwam Charles-Louis Callens uit Moeskroen. Hij trok het hier niet lang en overleed op 4 maart 1850 . Marke zat met een probleem : de wet van 23 september 1842 luidde dat de gemeenteraad in een tijdsspanne van 40 dagen moest kunnen voorzien in een vervanger, dat was vóór 15 april 1850. Gezien nog geen enkele kandidaat zich aangeboden had vroeg de burgemeester een uitstel van 30 dagen aan de arrondissementscommissaris. In zitting van de raad van 21 mei 1850 werd gemeld dat ook een zekere De(j)sune met vrucht de Normaalschool had verlaten en zich kandidaat stelde. Van waar hij kwam werd niet gemeld. Er werd gestemd.
De keuze viel uiteindelijk op kandidaat Felix Benoot (Loppem 1824 – Marke 1887). Felix Benoot stond vermeld in de internaatsboeken van het klein seminarie, waar hij leerling was van 9 oktober 1837 tot april 1839, dus vóór zijn opleiding in de normaalschool. Hij stond twee maal vermeld in de palmaressen van de normaalschool: (16 augustus) schooljaar 1842-43, als leerling van de “troisième cours”en op 17 augustus 1845. In het palmares van 1844 kwam zijn naam nergens voor, want toen had hij zijn examens met succes afgelegd aan de “modelschool” in Roeselare.
Felix Benoot kwam wonen in het huis naast de bakkerij Soete , gelegen,op de hoek van de Van Bellegemdreef. Hij zou tevens met de dochter van de bakker trouwen. Tussen café Sint-Barbara en het huis waar Benoot woonde bevond zich de school.
Arrondissementscommissaris Raemaekers stuurde op 4 juli 1850 een missive naar het gemeentebestuur :”De normaalschool van Torhout werd slechts door de overheid aanvaard op 17 december 1843, dus Benoot voldoet niet aan de voorwaarden geëist door de wet van 23 september 1842. Zijn benoeming kan niet doorgaan zonder machtiging van hogerop.” Alles berustte op een misverstand. De bisschoppelijke normaalschool van Roeselare werd aangenomen op 17 december 1843, maar werd naar Torhout overgebracht in oktober 1846. Bijgevolg , voor onderwijzer moest men vanaf 1846 naar Torhout!
Uit volgend attest van het bisdom Brugge, bleek dat Felix Benoot het onderwijsdiploma op zak had :” Benoot Félix de Loppem a exercé pendant 3 mois les fonctions d’instituteur à l’école modèle attachée à l’école normale de Roulers, et y a subi un examen en pédagogie pratique le 17 février 1844. Il sera très bon instituteur. Il sait se concilier l’amour et l’estime de ses élèves et il est très exact à faire observer la discipline. ROULERS 6 mars 1844.”
De gouverneur gaf bijgevolg op 6 augustus 1850 de machtiging aan de gemeenteraad om Benoot te benoemen. Zo kon hij op 16 augustus aan de slag.(4)
De provinciale inspectie had er weer in 1846 op gewezen dat het schoollokaal niet voldeed aan de gestelde normen. De gemeente bezat geen eigenlijk schoolgebouw, en ze had ook de geldmiddelen niet om er een aan te schaffen . De provinciale inspectie bleef hardnekkig bij haar standpunt, niettegenstaande herstellingen aan de school in 1857.
Pastoor Petrus Martens ( Zulte 1804- Marke 1854) richtte op 23 januari 1853 een schrijven naar de bisschop (vertaling):
“ Dicht bij de pastorie ligt een klein stukje grond van ongeveer 15a. oppervlakte, verdeeld in twee delen door een huis dat vlak in het midden ligt. Het huis behoort toe aan het bureel van Weldadigheid. Het terrein was weleer , in zijn geheel, eigendom van de pastorie. Nu is het terrein voor het huis, eigendom van het Bureel. Het deel achter het huis behoort in ieder geval aan de pastorie. Het gemeentebestuur is samen met het Bureel van plan het huis in te nemen om er een schoolgebouw op te zetten, zonder iemand te raadplegen. Zodra ik dat vernam liet ik officieus weten , in het voordeel van de pastorie, dat ik protesteerde. Inderdaad het is onmogelijk om dat project uit te voeren, zonder voet te zetten op de eigendom van de pastorie en vooral zonder ze te beschadigen. Het resultaat zal immers zeer onaangenaam uitkomen voor de pastoor. Ik verneem dat de gemeentelijke administratie mijn klachten in de wind slaat. Vandaar , Monseigneur, dat ik mij tot u wend om te weten wat ons te doen staat.”
Brief van 25 januari 1853 door de bisschop naar de gouverneur (vertaling):
“ Het gemeentebestuur van Marke werd verzocht door de overheid om een geschikt schoolgebouw te vinden. Het denkt samen met het Bureel van Weldadigheid om een huis , dicht bij de pastorie, in te nemen en het terrein te gebruiken om nieuwe gebouwen te zetten zonder iemand te raadplegen. Het blijkt dat niettegenstaande de klachten van de pastoor, het gemeentebestuur wilt verder gaan zonder de goedkeuring van de kerkfabriek, van de pastoor en van de competente bevoegdheden. In dat geval , denk ik, dat maar een middel bestaat om kwade conflicten en onaangenaamheden met het gemeentebestuur te voorkomen, en dat is uw tussenkomst. Als u bevel geeft dat de gemeente zich moet schikken volgens de wetten , zal ze zeker toegeven. Volgens de rapporten die mij toekomen, is geen tijd te verliezen, want men bereidt zich voor om te beginnen aan de werken.”
De gouverneur schrijft op 3 februari 1853 terug naar de bisschop (vertaling):
“ Ik heb de eer u ter kennis te brengen dat de arrondissementscommissaris van Kortrijk op 28 januari een bezoek bracht naar Marke. Deze nam contact met het hoofd van de gemeentelijke administratie en de pastoor. Hij schrijft mij dat inderdaad een geschil bestaat met onderwerp het terrein waarop men van gedacht is een school op te bouwen. Maar zo zegt hij is de administratie nog niet van plan om direct een gebouw te zetten.”
Het stuk grond in kwestie lag tussen de oude pastorie ( ten noorden van de huidige pastorie) en het huis , in de Pastoor Vandommeledreef, dat vroeger dienst deed als onderpastorie (nu Christiaan Kina).
In 1866 werd 18a grond gekocht aan Baron Felix de Bethune in de Vagevuurstraat, en daarop verscheen een heuse school en een huis voor de onderwijzer.(5) Als dat geen goed nieuws was voor Benoot ! Er was één klas, die verdeeld was in vier afdelingen. Benoot werd soms eens afgelost door zijn zoon Polydore, om les te geven , maar die had meer aandacht voor mechaniek. Hij had meer hulp van zijn andere zoon, Emiel, ook onderwijzer.De nieuwe school was gelegen omtrent het nr.4. Er was één klas, maar die was verdeeld in vier afdelingen. De onderwijzerswoning stond ernaast (huidig nr.6) en werd later bewoond door Polydore Benoot-Josson ( zoon van Felix) en Michel Vandewiele-Benoot.( schoonzoon van Polydore).
Gabriël Vanneste (Lauwe 1894- Kortrijk 1980):”De gebouwen van de firma Benoot waren gelegen in de Vagevuurstraat waar “plakkerke” Gustaaf Loosvelt woont ( nu Dr. Lode De Wispelaere). Het atelier lag langs de straat waar nu het huis en poort ( nu gewoon oprit) zich bevinden. Vooraleer Benoot daar begon was een school voor liberalen. Links naast het atelier stond het huis van onderwijzer Felix Benoot.”
De wet Van Humbeeck haalde Benoot van zijn sokkel. Er werd besloten een vrije school op te richten in Marke. Benoot dacht voordeel te halen als hij aanbleef, maar zijn school liep leeg. In 1879 werd een school gebouwd in de Markekerkstraat. Aimé De Muynck (gediplomeerd) , de schoonzoon van koster Désiré Moreels, werd in 1881 eerste schoolhoofd, nadat Emiel Debeurme in december 1880 als eerste onderwijzer uit de school werd gezet (zie de klacht verder). Felix Benoot was sinds 1879 ter beschikking en als klerk werkzaam op het gemeentehuis.(6) Het gemeentebestuur besloot de vrije school van De Muynck aan te nemen en vroeg meteen aan de overheid om de gemeenteschool af te schaffen. Meester Benoot vroeg ontslag en mocht als gepensioneerd onderwijzer in het huis bij de gemeenteschool blijven wonen. Het schoollokaal was verder bestemd om de schoolmeubelen in te bewaren.
Uit een brief van 28 november 1880 gericht aan de bisschop van Brugge door de schoolraad leren wij dat in november 1879 ( de school was toen nog niet geheel afgewerkt) een zekere Emiel Debeurme uit Heestert benoemd werd tot onderwijzer in de vrije school van Marke . Het betrof een klacht:” wij horen sedert enigen tijd , dat hij vele schulden had eer hij alhier schoolmeester wierd, schulden die hij gemaakt heeft binst dat hij opvolgentlijk gemeenteontvanger, onderkoster, winkelier en koopman in guano en kolen was te Heestert , en die belopen tot de som van ten minste 4500fr…..te Marke en te Kortrijk maakt hij nieuwe schulden. In Kortrijk en in Marke in verscheidene herbergen betaalt hij zijn drank niet….hierdoor lijdt het katholiek onderwijs….”
Gezien onze parochie door en door christelijk en katholiek was vreesde de overheid dat de jongensschool kinderen zou verliezen. Hij was al enkele keren vermaand , maar wilde niet luisteren, integendeel het verergerde. E.H. Dehouck, schoolopziener te Kortrijk had al de raad gegeven hem af te zetten. Op 2 december 1880 kreeg hij zijn ontslag.
Uiteindelijk vroeg Aimé De Muynck in 1884 zijn ontslag ,omdat hij van plan was naar Bovekerke te trekken om er koster te worden. Zijn schoonvader zag het nog niet zitten om te stoppen , en daarbij zijn zoon Jules zou hem wel opvolgen.
Zuster Agnes (Louise Raepsaet) , een gediplomeerde van de normaalschool “Dames de Saint André” te Brugge , kwam onze kandidaat-koster vervangen. In de Markekerkstraat werd zuster Agnes bijgestaan door zuster Martha (Elodie Van Simaey).In 1894 echter werd zuster Agnes tot overste verkozen in het klooster. Zuster Augustine moest zuster Marie-Louise (Regina Wyseur) , die tot dan toe de school in de Kloosterstraat leidde, opvolgen. Agnes bood haar ontslag aan.
Dat kwam hard aan voor de jongensschool in de Markekerkstraat. Gelukkig was een oplossing in de maak.
Pastoor Samyn ( Bavikhove 1838- Marke 1895) zorgde ervoor dat de Broeders Van Dale naar Marke kwamen. De school werd heraangenomen op naam van Emile Despriet (broeder Gerardus) (Kortrijk 1866-Kortrijk1931), die samen met Ernest Vanhaverbeke (broeder Stanislaus)( Kortrijk 1858- Kortrijk 1931) de school zou leiden.
KORTE SAMENVATTING:
Vóór de wet van 1879 waren er twee lagere scholen, een gemeenteschool voor jongens door een wereldlijke “meester” gehouden, en een vrije meisjesschool, toebehorende aan de zusters. In 1879-80 werd in de Markekerkstraat een nieuwe jongensschool met huis gebouwd door Baron Felix Bethune +1880). Geen enkel kind ging nog naar de “geuzenschool” in de Vagevuurstraat. Twee zusters bestuurden de jongensschool. Met de nieuwe schoolwet van 1885 werd de officiële gemeenteschool (“geuzenschool”) afgeschaft en de twee vrije scholen werden aangenomen. Vanaf 1894 werd de jongensschool bestuurd door de Broeders Van Dale . De meisjesschool werd bestuurd door de zusters van het klooster van O.L.Vr. Onbevlekte Ontvangenis.
(1)Pieter (° Marke + Uitkerke 1856, 76 jaar oud) , zoon van Jan Soete, bakker en koster , was de laatste koster met de naam Soete in Marke. Zijn opvolgers waren, Theodoor Clavers (tot 1820), Leo Dervaux (°Marke 1781 + Marke 1849) en Désiré Moreels (° Tiegem 1822 + Marke 1896). Felix Benoot , onderwijzer trouwde met Natalia Soete, dochter van bovengemelde Pieter .
(2)Over het jaar 1802-1803 ontving Josse Martin 40fr. voor logement en 60fr. voor onderwijs aan de arme kinderen. Daarbij kwam nog een weinig van de betalende kinderen. Zijn taak als omroeper bracht hem jaarlijks 20fr. Vanaf 1824 werd de veldwachter aangesteld als “belleman”. In de kleinste gemeenten was het onderwijzersberoep ontoerijkend als broodwinning.
(3) Rosalie Baptiste was de dochter van veldwachter Nicolas Baptiste.Het gezin ging wonen in de Aalbekestraat te Kortrijk.
(4) Benoot behaalde in 1844 zijn diploma in de “modelschool”.
(5)De grond eigendom van Baron Felix de Bethune werd op 22 december 1864 verkocht aan de gemeente voor de prijs van 1500fr. De gemeente niet goed bij kas, moest een lening aangaan aan het Bureel van Weldadigheid (het latere COO) aan de rentevoet van 5%. per jaar. Het plan werd opgemaakt door Croquison, provinciaal bouwmeester te Kortrijk op 4 mei 1865.
(6)Mgr. Boussen wilde dat Benoot ontslag nam als onderwijzer van de gemeenteschool. Benoot verkoos aan te blijven want bij ontslag verloor hij zijn pensioenrechten. Maar hij verloor ook zijn leerlingen…Pastoor De Poortere had op 12 september 1879 in een brief in het Latijn , gericht aan de bisschop , melding gemaakt dat Benoot goede katholiek en zeer eerbaar was, goede huisvader en van ontegensprekelijk gedrag…misschien ten onrechte werd zijn school “Geuzenschool” genoemd.
Lange tijd geleden kreeg ik enkele schriftelijke documenten handelende over de 2e wereldoorlog in Marke. Eén ervan was van de hand van Arthur Maenhout (°Varsenare 1885 + Marke 1976), stichter in september 1919 van de Nationale Strijdersbond Afdeling Marke . Hij was ook ere-beheerder van de Nationale Strijdersbond van België , voorzitter van West-Vlaanderen en van het gewest “Schelde en Leie”.
De titel van zijn document luidde : “ Oorlogsfeiten betreffende Marke en onze fabriek ”. Maenhout was technisch directeur in de pannenfabriek van Marke tijdens de tweede wereldoorlog. Ik heb niet nagelaten om aanvullingen aan te brengen, afkomstig uit andere bronnen, om tot een sluitend geheel te komen.
Wij beleefden benarde tijden. Duitsland had op 10 mei 1940 de oorlog verklaard aan België en Nederland. Het Belgische leger en de geallieerden trokken zich terug over de Leie . Het vliegveld van Wevelgem-Bissegem en het vormingsstation van Kortrijk waren voornamelijk het doelwit van de Duitse en geallieerde luchtmacht. De meeste schade door vliegtuigbommen was immers in Kortrijk veroorzaakt. Ons dorp was door zijn geografische en strategische ligging aan grote gevaren blootgesteld. Aan de oostzijde is het immers begrensd door het belangrijke vormingsstation ( rangeerstation of Kongostatie) en het ligt op een boogscheut afstand van het vliegveld van Wevelgem-Bissegem. Het is dan ook geen wonder dat Marke veel te lijden gehad heeft tijdens de oorlogsacties.
Het eerste oorlogsslachtoffer in Marke was Odiel Theys (Heule 1907 - Kortrijk 13 mei 1940). Hij werd ongelukkiglijk neergeschoten door eigen makkers aan het Duits Militair Kerkhof in de Hellestraat. Hij overleed aan de gevolgen in het Kortrijks Hospitaal.
De Slag aan de Leie:
Het Belgische leger neemt noodgedwongen stelling achter de Leie. Op 23 mei veroveren de Duitsers al het Kortrijks stedelijk gebied ten zuiden van de Leie.
Hier volgt een passage uit de “Stamboom van de familie Vandeputte” door Omer Vandeputte. De hoeve Vandeputte was gelegen op de hoek van de Pottelberg en Bruyningstraat. ( nu terrein waar de school voor bijzonder onderwijs is):
“Mei 1940: de Duitsers installeren in de boomgaard achter het woonhuis een veldkeuken. Engelsen gooien er brisantbommen op af. Belgische soldaten schieten van achter de Leie een hoek van de koeienstal kapot.”
Woensdag 22 mei 1940: Engelse soldaten die hier op de hoeve van Arthur Dekimpe (Van Bellegemdreef) vertoefden maakten zich klaar om ’s avonds te vertrekken naar veiliger oorden. Hun vlucht begon omstreeks 18 u. en duurde tot laat in de nacht. In de morgen hoorde men hevige ontploffingen. De Engelse dekkingstroepen deden de bruggen en de voornaamste kruispunten in de lucht vliegen, om de opmars van de vijand te vertragen. Noteren wij ook dat ons leger een wanhopige weerstand bood ten noorden van de Leie. Wat zouden die groene uniformen uitvoeren? De oude mensen van toen zeiden:” Wanneer men groene fraks uit het oosten ziet, zorg voor den voorraad, want die komen eten.”
Donderdag 23 mei 1940 :
rond 16 u. komen 2 Duitsers, waarvan een officier, per zijspan de Kloosterstraat opgereden en maken halt op de Plaats. Zij doen navraag of er geen Belgische of geallieerde soldaten op de gemeente verblijven en vragen inlichtingen omtrent hun posities aan de Leie. Een lijdensdag die de weg zou openen van 4 dolle bezettingsjaren. Tijdens de nacht waren de Engelsen uitgeweken over de Leie en bliezen de Leiebrug op. Dezelfde avond waren al Duitse soldaten in Marke. De Duitsers bouwden onmiddellijk een houten brug die nog dienst zou doen tot in 1967. De afbraak en het maken van een noodbrug voor voetgangers vingen aan in september 1967 . De nieuwe brug was klaar in 1969.
Vrijdag 24 mei 1940:
3 u. in de morgen. De fabriek (pannenfabriek) is bezet door Duitse infanterie en secties van de genie. Machinegeweren worden vóór de kantoren en in de droogzaal 1 geïnstalleerd , zodoende hebben ze alle Belgische stellingen in het vizier. Begin namiddag ontvangen de Belgische stellingen een hagelvuur van de machinegeweren, waarop ze slechts maar zwakjes antwoorden. Rond 15u50 wordt de Leie overgestoken door Duitse elementen van de genie, gevolgd door de infanterie. De Duitse genie had een houten pontonbrug gebouwd over de Leie net onder de Leieweg. Marke wordt zonder ophouden beschoten van 11u. ’s morgens tot 6u. in de morgen van 25 mei. Hier en daar is aanzienlijke schade, voornamelijk in de Markestraat (Marktstraat), op de Plaats en in de Kerkstraat (Markekerkstraat). De kerk als gebouw bleef ongedeerd maar al de vensters, waaronder de prachtige brandvensters werden uitgerukt of beschadigd door obussen die in de omgeving van de kerk ontploften. De inwoners verbleven in de kelders.
Anna Kesteloot (° Kortrijk 1-1-1939), dochter van Georges en Marie-Louise Maelfait, wonend in de Markestraat , werd gedood door een granaatschilfer.
Joseph Sacré, Belgisch militair van het 2e Linieregiment, 2e Komp. werd hier dood gevonden in een verlaten woonhuis te Marke in de Doenaertstraat nr.26. Hij werd door zijn familie weggehaald en overgebracht naar Montegnée (Luik) (brief van de burgemeester naar de arrondissementscommissaris te Kortrijk op 31 juli 1940).
De gemeente moest, tegen 29 oktober 1940, op bevel van de plaatscommandant , aan Feldkommandant Major Spiritus in Kortrijk,alle krijgsgraven melden ,die op haar grondgebied te vinden waren.
Duitse soldaten die sneuvelden:
Schutz Walter Arndt 14 3 R 11 werd begraven in een veld van landbouwer Vannieuwenhuyse langs de Hospitaalstraat.
Uffz. Fr. Scheider 8 3 R 17 sneuvelde op het veld van Vannieuwenhuyse en werd begraven langs de Kortrijkstraat (Markebekestraat).
Anton Pott en Rudolf Weitkamper Pioniere 2 Bon Inf. Div. 31 sneuvelden op 24 mei en werden begraven in het park van het kasteel de Bethune op de Markebeke.
Een onbekende Duitse soldaat werd begraven in de weide van landbouwer Gustaaf Coopman (hoeve tegen de Leie ter hoogte van de Bissegemstraat (Overzetweg).
Ernst Koch Gefr. 12/17 I.R. 31 M.G. Jäg. sneuvelde op 24 mei in St. Anne en werd begraven op een veld eigendom van de la Croix – de Bethune langs de St. Annestraat.
Marke kende de Leiegevechten waar ons Belgisch leger tussen Deinze en Menen drie dagen de Duitse legers heeft weerhouden. Onze Belgische mannen in bruine uniformen hadden stelling genomen op de linkeroever van de Leie. Ze hielden hier de Pruis een tijdje in bedwang. Gans de nacht door bulderden de kanonnen en knetterden de machinegeweren.
Gedurende drie dagen kreeg Marke obussen van klein en middelmatig kaliber, met tussenpozen, te verteren, veroorzaakt door de Engelse en Belgische artillerie. Er moeten er ongeveer 500 geweest zijn. Ter informatie: de aangiften voor oorlogsschade getuigden van het dubbel.
Om 11u30 viel een obus van 150mm op de koer van de pannenfabriek, en vernielde een hangaar en beschadigde het huis Maes. Het vuur van de bakovens blokkeerde onmiddellijk. Op dat moment waren de ovens nog in werking. In feite gelukkig dat onze fabriek zich tussen twee vuurzones bevond, de eerste zone , de gevaarlijkste begrensd door de Statiestraat (Michel Van de Wielestraat) en de tweede minder belangrijk aan het zandmagazijn waar een 10-tal obussen vielen in de velden en weiden.
In de kloosterkroniek lezen wij :”Met de eerste dagen van den oorlog werden we overrompeld door vluchtelingen…dortoirs, kelders, tot in ’t groenselkotje alles zat vol gepropt. …Een obus valt in den boomgaard, op de paardenstal en doodt het paard, een derde vernielt den afsluitingsmuur tussen de boerderij en het pensionaat,…een komt terecht op de zolder van ’t pensionaat…Nu en dan hadden we soldaten te herbergen soms in een klas, soms in ’t oud manhuis.In oktober kwamen de grote overheden, die voorlopig verbleven op ’t kasteel Blommegem, om winterkwartier te maken. Ze eisten alle benedenklassen, de keuken van de 4e graad , al de spreekkamers en één slaapkamer boven voor een officier. Er werden nog drie barakken bij geplaatst, twee op den koer van ’t externaat en één op de koer van de zusters. Ze vertrokken weer op 14 januari 1941…we waren blijde toen we enkele klassen opnieuw mochten betrekken.”( Klooster Marke 1836-1986 Ann Brasseur en Oscar Van Damme, blz.167-168)
Zaterdag 25 mei 1940:
Rond 18u.laat een eskader Engelse torpedo’s obussen vallen, waaronder een van 250 pond (113,375 kg) op het stationskwartier ( Michel van de Wielestraat) in Marke. Een kleine bom viel op de koer van de boekhouder en vernielde de bijgebouwen en bracht veel schade aan het interieur. Een kleine bom viel in iedere tuin vanaf de schuur van Henri Delcour-Declercq . Een kleine ontplofte op de zolder van Dendooven. Een bom van 250pond viel in de schuur van Delcour maar ontplofte gelukkig niet. Enkele dagen later werd die bom afgehaald door majoor Samyn en zijn mannen; men liet ze ontploffen in een weide aan de Leie.
Een bom van hetzelfde kaliber viel goed en ontplofte ten volle in een Duitse colonne , die gestationeerd was in de private weg (Rode Dreef) van Baron François de Bethune. Vele Duitsers en paarden werden gedood. De inwoners van de omtrek waren verplicht de paarden te begraven tot de duisternis viel. (de paarden werden begraven met de poten omhoog, op de zuidelijke oosthoek van de Rode Dreef en de H. Casteleynstraat.). De poten moesten afgezaagd; dat gebeurde door slager Remi Duhem (slager waar nu de slagerij Ph. Singier is).De bommen werden uitgestrooid door Blenheims van het 82 Squadron van de Britten. Ze moesten de pas aangelegde pontonbrug in Marke vernielen , maar ze slaagden daar niet in (Dirk Decuypere). De bommen vielen wel in de Rode dreef .
Rafaël Dekimpe( ° Marke 1-4-1911), zoon van landbouwer Arthur Dekimpe en Zulma Hoornaert , werd rond de hoeve in de Van Bellegemdreef door brisantbomscherven getroffen en overleed op 4 juni 1940 in het Kortrijks hospitaal.
Sylvère Dekimpe , zoon van Arthur:” Er lagen Engelse soldaten gelogeerd onder het afdak, links , naast de ingang van de poort van de hoeve. Vader Arthur had een hoop balen stro opengegooid opdat die konden slapen. De Engelse soldaten waren pas een paar dagen weg, of Duitse soldaten kwamen kort daarna door de Rode Dreef richting Leie, want daar hadden ze een noodbrug gebouwd aan café “De Cis”. De Engelsen waren al weg toen de Duitsers aankwamen. Opeens werden ze gebombardeerd. Er sneuvelden 11 soldaten en13 paarden. Rafaël, mijn broer, was bezig met René Debuck uit Anzegem, het stro open te leggen van onder het afdak. René kwam in huis gelopen, doch Rafaël wilde niet. Rafaël werd aan het hoofd getroffen door scherven van brisantbommen. Dokter Arthur Vanneste verzorgde hem en voerde hem naar het hospitaal in Kortrijk waar hij op 4 juni overleed.”
Volgende Duitse soldaten van de 31.Inf. Div. (1)werden op 25 mei begraven op de westkant van het park Blommegem, ongeveer naast het poortje dat uitgeeft op de Rode Dreef :
Heinrich Schwertfeger 7 Bath. A.R. 31
Kart. Lohrenger ob. Gefr. “
Herman Ende Gefr. “
Walter Scheiman Gefr. “
Franz Wierny Gefr. “
Gustav Wehri Gefr. “
Arthur Moritz Kan. “
Wilhem Kruse Kan. “
Schutze Rossing
Drie Duitsers , Lt. Plumer Kd.31 I.D. , Uffz.Stackfleth en Gefr. Meutzel van de 31 I.D. werden begraven in een weide van landbouwer Dekimpe, langs de Van Bellegemdreef, ongeveer waar dokter Albert Debeurme bouwde in 1949.
Cyrille Callens ( ° Ingelmunster 1876), zoon van Carolus en Romanie Devogel , werd ten gevolge van de beschieting gedood op de Pottelberg (Marke).
Een Duitse uitzendpost meldde :”Tussen 11 en 12u. de Leie over”…maar …ze gelukten erslechts in na grote verliezen. Velen namen een bad om er nooit meer weer uit te keren. De Belgen vochten als dappere helden aan de overzijde van de Leie in hun “putjes”. Hun geschut bleef niet werkloos. Omstreeks 10u. beschoten onze mannen , onder Engels bevel, onze gemeente. Deze beschieting bereikte haar hoogtepunt op vrijdagavond en vrijdagnacht. Het bijzonderste mikpunt van onze soldaten was de Kerkstraat met de daar instaande kerk en de schoolgebouwen, die deerlijk gehavend werden . Omdat er een paar klassen getroffen waren moesten de leerlingen uitwijken naar de Markestraat in “Het Christen Werkersverbond” ( nu “Spijs en Drank”) in de bovenzaal, die verdeeld was in twee. Zo werd les gevolgd tot de school weer hersteld was. Het geschut hield op aan de middag. De Duitsers waren toch over de Leie en achtervolgden onze troepen.
Ter illustratie laat ik een gedicht horen, die ik kreeg van Julien Segers. Het komt van de hand van Rafaël Cocquyt.
“In den Kelder
Als wij in den kelder moeten gaan
Doen we dat zo geren
Omdat we niet rechte moeten staan
En ook niet moeten leren
Dan lezen wij boekjes fijn
Van verre avonturen
Zo vervelen zich groot en klein
Niet in die lange uren
Soms krijgt er een op zijne broek
En moet het hard verduren
En vliegt daarbij nog in den hoek
Voor al zijn zotte kuren
Dan komen de zware vliegers nader
Met hun zwaar geronk
De kleine knapen kruipen te gader
Hun hart,’t is een hamer die bonkt
De zware motoren zijn voorbij
Het eindalarm wordt gegeven
De kleinen zijn weer blij
Ze kunnen nu vrij leven.”
Zondag 26 mei 1940:
eerste luchtgevecht boven Marke. Intussen stroomde een deel van het gros van het Duits leger onze gemeente binnen op doortocht naar het front. Fier de koppen in de lucht stapten ze door de straten.’s Avonds werd de jongensschool ( Markekerkstraat) bezet door een 150-tal soldaten van het Rode Kruis. Doch in de loop van de week vertrokken ze reeds naar Rijsel.
De jongensschool die veel geleden had, alsook het woonhuis van de broeders werden in min dan een maand hersteld en bruikbaar gemaakt. Ook het klooster en de meisjesschool.
Dinsdag 28 mei 1940:
Het Belgische leger capituleerde in de vroege morgen. De toestand op gebied van de ravitaillering verslechtte. De vijand voerde weg wat niet te zwaar of te warm was. Alle bommen gevallen in Marke waren in het algemeen missers , die bestemd waren voor het vormingsstation en het vliegplein.
Luitenant Paul Huet (° Jemeppe-sur-Sambre 1904) werd hier door de Duitsers doodgeschoten op de Markebeke, rechtover de schuur van Jerome Vandenweghe. Wat zijn opdracht was is niet geweten, er wordt gezegd dat hij familie kwam bezoeken. Waarschijnlijk in de “Wallonreke”, gekend voor de vele Walen die er woonden.
Louis Vandenweghe: “Duitsers zaten in de schuur van mijn vader, Jerome Vandenweghe ,op de Markebeke ( de schuur bestaat nu nog). Opeens hoorde mijn vader een geweerschot. Luitenant Huet werd doodgeschoten.Hij ging zijn tante bezoeken die in de “Wallonreke” woonde. De Duitsers brachten hem binnen in de schuur en stopten hem in een baal vlas. Zij begroeven hem rechtover ons huis op de Markebeke. Later werd hij ontgraven.”
De 10 volgende Duitse soldaten werden begraven op het Duits kerkhof in Marke: (misschien slachtoffers van de nachtelijke aanvallen van 30/31 mei op de Pottelberg !)
Rudolf Leichtenstein Gefr. 14 I.R.19 3-6-1940
Ferdinand Schrumf Gefr. K S R
Sch. 3-6-1940
Jozef Rusp Schutz 9 I.R. 19 6-6-1940
Otto Sonner Schutz 9 I.R. 62 30-5-1940
Johan Schwarzer Feldw. 4 MG I.R.61 31-5-1940
Herman Mayr Gefr. Nach. K P 7 2-6-1940
Heinrich Siemer Gefr. 14 I.R. 61 1-6-1940
Thomas Lochmeier Gefr. 6 I.R. 19 1-6-1940
Willi Hofmann Ob. Feldw. 14 I.R. 61 2-6-1940
Ludwig Oft Schutze 9 III 7 I.R. 61
Na verloop van een paar jaar was het wat stil maar toen de formaties overvlogen en er alarm was moest meestal de schuilkelder gezocht worden, tot het alarm afgeblazen was.
1940 : uit de kloosterkroniek: “…sommige mensen begonnen armoede en ellende te gevoelen. Daarom werd besloten door burgemeester Cyriel Vandermeersch en andere leden, dat er dagelijks soep zou gemaakt worden in ’t klooster voor al de schoolkinderen en de armste bevolking….taak aangevangen op 20 januari…soep gekookt in ’t washuis. De oude soepketel van vorigen oorlog werd geplaatst in de kamer van ’t manhuis aan de poort…Een 60-tal kinderen en een 100-tal gezinnen vonden daarin een redding.”( Klooster blz 168)
Vanaf augustus 1942 werd ons dorp gebombardeerd.
29 augustus 1942:
luchtaanval van het vliegplein om 12u.30. Bommenwerpers komen uit het oosten. Ongeveer 41 bommen ontploften, waarvan 1/3 grote, op ons dorp, vanaf Pottelberg, Brandelweg , Hellestraat en Vagevuurstraat tot de pannenfabriek van Marke. Een niet ontplofte bom van 500 pond viel op de pannenfabriek tussen de ovens 2 en 3. Zij werd weggehaald door de ontmijningsdienst op 17 mei 1946, na vele moeilijkheden. Een 10-tal niet ontplofte bommen: één middelmatige in de Rekkemsestraat, rechtover de huizen van de pannenfabriek, één op 5m. afstand van het huis van Bovyn, chef in de pannenfabriek, één op 36m. afstand van het huis van Kerckhove, “conducteur loco” in de pannenfabriek, twee bommen vielen in de tuin van Van den Bogaerde. Al die bommen werden weggehaald door de ontmijningsdienst in mei en augustus 1946. Slachtoffer in de Brandelweg :
Pharaïlde Vandesonneville (° Marke 1867), weduwe van Henri Maertens.
In september 1942 vielen 13 bommen van 500 pond in de omgeving van de Smokkelpotstraat, op de grens van Marke met Kortrijk. Meerdere vielen op de landen van de familie de la Croix-de Bethune.
In de loop van 1942 nam de omvang van de bommenwerperformaties spectaculair toe.
1e Bombardement :vrijdag 14 mei 1943:
Marke moest zijn hevigste bombardement doorstaan. Rond 12u.40 komen bommenwerpers uit het westen het vliegveld trakteren. 142 bommen van groot en middelmatig kaliber, waarvan een 20-tal niet ontploft, vallen op onze gemeente, voornamelijk op de de kerk. De firma De Witte-Visage, de Markestraat werden zwaar getroffen. Vele huizen (61) werden getroffen en erg beschadigd. Het waren de bangste dagen voor Marke. De kerk werd geweldig getroffen in haar noordelijke kruisbeuk. Pastoor Lammens kwam ongedeerd met zijn meid vanuit het puin van de pastorie. Ze verhuisden tijdelijk naar het klooster en gingen dan wat verder in de Markestraat wonen (rechtover de Hemelrijkstraat) . In de nacht van 10/11 mei 1944 werden ze daar weer uitgebombardeerd.
Acht mensenlevens vielen te betreuren op 14 mei. De goddelijke diensten hadden voortaan plaats in de kapel van het klooster tot de kerk hersteld was. Dat duurde zeven weken. De doden en gekwetsten werden naar het klooster gebracht. De klas van zuster Karoline was tot rouwkapel omgevormd. De begrafenis had plaats op de speelplaats van het externaat, daar de kerk ook gebombardeerd was. Vele Markenaren waren zonder dak en werden in het klooster ontvangen of bij vrienden of familieleden in de naburige dorpen geherbergd. Gedurende vier weken kwamen meer dan 100 slachtoffers van de Markestraat eten naar ’t klooster. Winterhulp (2) en het Rode Kruis zorgden voor het noen- en avondmaal voor de 100-tal slachtoffers.
8 Doden: Achiel Vandecasteele (°Marke 1890)– Jozef Rosseel (°Gent 1891)- Adrienne Vancompernolle (°Emelgem 1897)-Andréa Vercruysse (°Marke 1931)– Polydore Carrette (°Kachtem 1898)en zoon Noël (°Rumbeke 1931) – Jerome Santens( ° Marke 1928)- Robert Vanacker (°Lauwe 1889) overleed in de kliniek in de Loofstraat..
Jerome Santens had pas het middagmaal genomen , zoals gewoonlijk, bij zijn oom Maurice Decock in de Markestraat 120. Hij vertrok, samen met zijn oom, naar zijn werk in de firma De Witte- Visage, gelegen in de Markestraat, om 12u.35. Geallieerde vliegtuigen deden een aanval met machinegeweren in de Markestraat.( F. Decock)
Noël Carrette zat toen in het 6e leerjaar bij de broeders Van Dale in Marke. Broeder Angelus ( Adolf Deprez ° Heule 17-11-1919 + Sava (Rwanda) 25-6-1986) schreef ter die gelegenheid een gedicht getiteld “In Memoriam” :
“In memoriam…de beste jongen uit mijn klas
‘k Minde hem omdat hij edel en eenvoudig was.
Uit zijn schitter-oogen, zong de reinheid van zijn ziel
Het subtielste lied, dat ooit van englenlippen viel.
Om zijn mond lag ’n lach van vrede en gelukkig zijn,
’t Kinderhart beminde al wat teeder was en rein.
Zijn gelaat was open en helder als ’n spiegelglas
Waarin de rechtzinnigheid van doen te lezen was.
Hij was als een bloemenkelk met goed omsloten blad,
Om te beschermen hetgene hij gekregen had
Van de Heer ; hij bewaarde ’t immer gaaf in zijn hart,
Want zijn hart beminde ’t mooie en ’t kende geen smart.
Hij kon stoeien en spelen met iederen makker,
Ook met diegene, bekend als den grootsten rakker.
Hij kon springen en dansen en lachen als geen één,
’n Vrije vogel in blauwe lucht en in storm meteen.
En plots was het gebeurd…het had bommen geregend…
’t Was op ’n dag in Mei; gezinnen bleven gezegend,
En andere familie’s werden beproefd; zoo viel
Hij ,onverwacht geroepen bij den Heer met zijn ziel.
’t Was wreed om aan te schouwen, ’t vreeslijk verminkte lijk,
Als ’n geschonden parel opgehaald uit afvalslijk.
Hij kwam om, samen met zijn vader en zijn moeder,
Een wees bleef achter: het was zijn eenige broeder.
Verglaasde oogen keken u medelijdend aan,
Als iemand die geen uitweg wist daar hij werd verraên.
Alleen ’t voorhoofd was ’t eenigst gaaf deel van zijn gezicht,
Aan kin en wang had zoo ’n dood , zijn ijslijk werk verricht.
Een ginster-ster verdween aan den hemel en viel..viel…
Op englenreine maagdenhand, bood hij God zijn ziel,
Die ongerept gebleven was als bij haar ontstaan,
En bij ’n stormlawine bereid was om te vergaan.
Het was geen kind meer, maar een misvormd verworden wrak,
Even als ’n kostbaar vat dat viel en aan scherven brak.
Zoo was het dan, toen ik voor de laatste maal zag:
Een geschonden menschenkind, dat zoo ijskoud daar lag.
Weenen kon ik niet, maar het deed zoo ’n pijn om mijn hart,
’t Trof me even diep als de ruwst-scherpst-nijpende smart.
Het was nog één van dat oude stervende ras…
Van oerbrave ouders…rein en fier omdat ’t Vlaamsch was.
De uitvaart was sober; het gansche dorp was in rouw,
De kist was bedekt met ’n witte wade en ’n kruis in ’t blauw.
Omringd door weenende makkers, zonk de kist in ’t graf
Waarover de priester zijn laatsten zegen dan gaf.
Zijn familie en broer weenden allen om het meest,
De dood komt altijd onverwacht, wanneer men ‘t minst vreest.
Al zijn makkers strooiden dan nog wat bruine aarde
Over de kist die ’t lijk van hun makker bewaarde.
Stilaan gleed de stille menschenstoet van ’t doodenplein,
’t Deed goed aan mijn ziel om dan alleen bij ’t graf te zijn.
Neen, eens snikken kon ik weerom niet, maar bidden wel,
Ach God, het leven komt en het is voorbij zoo snel.
‘k Keek nog éénmaal naar ’t briefje met zijn naam op de kist,
Dit beeld was ’n afscheid dat nimmer meer kan uitgewischt.
Zoo diep bleef ’t geprent in gansch mijn wezen.-‘k Ging dan voort,
Als iemand die ontwaakt uit ’n droom en ’n poos is verstoord.
Hij ligt begraven in ’t lommer van ons dorpsche kerk,
Daar vindt men nu ’n verlaten eenzaam graf zonder zerk.
Ouders en kind rusten er stil in het kille graf,
En wachten de laatste komst van den Messias af.
Zijn leraar Broeder Angelus
Aan mijn innig-dierbaren leerling Carrette Noël.”
Nu volgt een getuigenis van een leerling betreffende de deportatie van broeder Pius (Hyppoliet Flamez °Gullegem 1895 + Kortrijk 1979), overste van de school van de Broeders Van Dale te Marke :
“In 1943 (lees 1942) was er een leerling met name E.S. bij de Hitlerjugend en had daarom boekjes om reclame te maken. Vrienden uit de Hemelrijkstraat en de Markestraat, die dan de naam droeg van “Raymond de Tollenaerestraat” kregen enkele boekjes om rond te dragen na school. Deze boekjes zaten in de boekentassen die wij in de gang moesten hangen aan de haak waar ook onze kledij hing. Broeder Pius, overste had waarschijnlijk lont geroken en onderzocht de boekentassen. Iedereen die zo ’n boekjes had moest naar het klaslokaal van broeder overste en deze vroeg uitleg. Iedereen vertelde dat hij deze na de klas in de brievenbussen moest steken, elk had zijn straat toegewezen gekregen. Broeder overste nam alle boekjes in beslag en zei dat dit niet mocht gebeuren. Etienne S. was een buur van Reginald B., een S.S.-man [toen kinderen broeder Pius kwamen zeggen dat een hakenkruis getekend was in een van de toiletten, zei hij dat het er best paste]. Enkele dagen erna kwamen Duitse soldaten en namen broeder overste mee. We hebben hem niet meer teruggezien. Na de oorlog is hij teruggekeerd bij de Broeders Van Dale, maar kwam niet meer naar de Markse school.” (zie ook het artikel " Het onderwijs in Marke met de Broeders Van Dale van 1894 tot 1965).
De bommen vallen in de weide van landbouwer Vandeputte op de Pottelberg. De hoeve van Jean Verhoye op de Pottelberg werd ook getroffen.
“Op een nacht in augustus 1943 valt in de weide tussen het huis en de Bruyningstraat een verloren bom. Andere bommen vielen toen bij buur-boer Jan Verhoye en bij Achiel Berthier in Marke.”(Omer Vandeputte)
Op 11 augustus werden de 2 grootste klokken Brixius en Agatha uit de toren neergelaten en in de kerk geplaatst tot de 14e . Daarvan maakten de Markenaren gebruik om ze met bloemen te tooien en er een briefje aan te hechten , waarop te lezen stond : “Wie met de klokken schiet, wint den oorlog niet.” De 14e rond de middag werden ze opgeladen en met een autocamion weggevoerd door de Duitsers.
2e Bombardement :
zaterdag 4 september 1943 ’s avonds om 7u. aanval op het vormingsstation van Kortrijk door 3 Amerikaanse bommenwerper-formaties. Ongeveer 130 bommen vallen op onze gemeente, vanaf de pannenfabriek tot ter hoogte van de hoeven Henri Denutte in de Bruyningstraat. Een bom valt op 140m. van de ingangspoort van de pannenfabriek in de tuin van Arthur Ghyselinck. De fabriek “Céramiques de la Lys” (Lannoo) en de pannenfabriek “Tuileries du Pottelberg” zijn zwaar getroffen. Van de 350 bommen die op Kortrijk en Marke vielen, is er maar één gevallen op het vormingsstation. De spoorlijnen in Marke werden getroffen, alsook 65 huizen. Er vielen 8 slachtoffers , waarvan 6 op de hoek Rekkemsestraat en Kerkstraat bij de cafés “Het Sportpaleis” en “Au Jardin Botanique”. De kinderen Holvoet werden getroffen, enkele meters verder van het laatste café in de Rekkemsetraat:
Arsène Delcour(°Lauwe 1900) en dochter Dina Rosa (°Marke 1930), Marie-Octavie Dupon (° Zedelgem 1895)) met haar twee dochters Denise (°Kortrijk 1930) en Laurette (°Kortrijk 1933) Deltour – Leopold Holvoet (°Marke 1920)- Jozef Holvoet (° Marke 1923)- Albertina Naert (° Kortrijk 1883).
Er was juist een fancy-fair op touw gezet ten voordele van Winterhulp. Toen greep de bomaanval plaats. De doden werden naar het klooster gebracht in de tot rouwkapel herschapen bewaarklas. De begrafenis greep plaats in de herstelde kerk. (lees ook blz.170 in “Klooster Marke 1838-1986)
“ 4 september 1943: 18u.40 : kinderen en buren schuilen in de aardappelkelder. Het luchtalarm is nog niet af of geallieerde vliegtuigen droppen hun paternoster bommen. Ze zijn voor de Kongostatie (vormingsstation) bestemd…de kinderen worden gauw vanonder de steenhoop gehaald, zonder erg… gebroken balken, steengruis en dode koeien….links van ons geen huis meer, maar één puinhoop. Op 26 maart 1944 is het weer prijs. Na de luchtaanvallen van 10 mei en 21 juli 1944 staan van de boerderij alleen nog de pilaren van de poorten aan de straat nog overeind.” (Omer Vandeputte)
3e Bombardement:
zondag 26 maart 1944: Passiezondag en dag van de Plechtige Communie . Om 21u. nieuwe aanval op het vormingsstation, duur 20 min. 197 bommen op Marke en daarbij 8 niet ontploft , op een totaal van 1200. Kortrijk heeft veel geleden. In Marke zijn de meeste gevallen in de velden. Het gehucht Pottelberg , alsook de Kortrijkstraat (Markebekestraat) is zwaar getroffen. De“Tuileries du Pottelberg” is zwaar gehavend, een van de gebouwen met de voorraad kledingstukken vatte vuur. Er werden 96 bommen geteld door directeur Brackx. Vele huizen beschadigd en vernietigd op de Markebeke. Verscheidene bommen vielen ook in het kasteelpark van baron Jean de Bethune en bij landbouwer Delabie ( hoeve achter het kasteel).
Slachtoffers: Jozef Rigole (° Kuurne 1869) naast café “De Marckebeke”(aan de oostelijke hoek van de Kasteeldreef) en Rachel Dekijver( °Bissegem 1913) in de Kortrijkstraat (Markebekestraat) . Beiden werden in Marke begraven.
Op de Pottelberg : René Vanassche (°Marke 1914) en kind Liliane (°Kortrijk 1942), Debie Maria-Magdalena ( ° Oostrozebeke 1914) echtg. van René Vanassche – Gustaaf Pyckerelle(° Kortrijk 1886), Victor Lagae (°Kortrijk 1910) en Norbert Breye (° Bissegem 1935).
4e Bombardement :
woensdag 10 mei 1944: rond 23u. nieuwe aanval op het vormingsstation. Heviger dan op 26 maart. 293 Bommen op Marke, vanaf de Leie, zware bommen op de eigendom van Baron Jean de Bethune tot ter hoogte van de Pottelberg, die veel geleden heeft door de vernieling van huizen en villa’s. De “Tuileries du Pottelberg” heeft een groot deel gekregen. Een van de fabricatiezalen was nagenoeg volledig vernield. Een kwartier aan een stuk regende het bommen.Voltreffers vielen op een Duitse verlofgangerstrein in het vormingsstation: langs de straten waren er lijken te zien, afgrijselijk. Het is op dat moment dat de viaduct aan de Doenaertstraat, met nog vele Duitsers eronder toegedekt werd. Vele Markenaars woonden toen al elders of gingen elders overnachten.
2 slachtoffers in de Brandelweg tussen de “Zwarte Gevel” en de Molen Glorieux: Pierre Demeester (° Moeskroen 1876) en Albert Tremerie (° Marke 1927).
Maandag 15 mei 1944:
rond 10u. werd het vormingsstation nogmaals in het vizier genomen door 6 zware Amerikaanse bommenwerpers. Geen enkele viel op Marke. Het vliegveld Wevelgem-Bissegem werd aangevallen door 3 bommenwerpers die 12 bommen van 500 pond losten.
In de nachten van 21 à 22 en 22 à 23 mei 1944 rond 23u30 werd het vliegveld gebombardeerd door enkele vliegtuigen, doch viel er geen enkele bom op Marke. Het record alarmen werd verpulverd op donderdag 9 september 1943, niet minder dan 12 alertes, waarvan 8 in de voormiddag . De bommenwerpers vlogen gedurig boven de Markse pannenfabriek. Het personeel van de pannenfabriek haastte zich telkens naar de schuilplaatsen.
5e Bombardement:
op vrijdag 21 juli 1944 hadden we twee bombardementen te doorstaan, met een tussenpoos , om 0u.15 en om 1u.50 . Het doelwit was wederom het vormingsstation door 2 zware bommenwerpers. De eerste aanval duurde 20 min. , de tweede 15 min. De “Tuileries du Pottelberg” kreeg er weer een groot deel van. Marke kreeg ook zijn deel : 145 bommen, de meeste gevallen in de velden en op verlaten plaatsen. De firma De Witte-Visage kreeg er een groot aantal. De villa “Lamolle” in de Rekkemsestraat werd half vernield. De serres en de tuin werden getroffen en grote bomen werden ontworteld. Langs de Rekkemsestraat een 10-tal huizen volledig vernield. Een 10-tal bommen vielen dicht bij de roterij De Brabandere in de Aardweg. Een andere reeks viel bij de hoeve Van der Heeren ( Preshoekstraat) en tussen de Helle- en Vagevuurstraat. Veertien dagen daarna ontploften een groot deel tijdbommen op Marke en Kortrijk. In het totaal 500 obussen en een 1000-tal bommen vielen op Marke. Bij elke luchtaanval, nam onze gemeente-administratie de plaats op van de aanval en notitie van het aantal bommen die gevallen waren.
Het gehucht de Markebeke, de Aalbeke- en de St. Annastraat werden telkens erg geteisterd. Slachtoffers in de Rekkemsestraat:
Zulma Vanoutryve (°Heule 1897) – Marie-Louise Vandenborre (°Kortrijk 1873) vonden de dood in de kelder van Albert Blondeel (nu Rekkemsestraat 65)
Raymond Demeyere (°Heestert 1875). Ze werden allen naar het klooster gebracht.
Carolus (Charles) Dierickx, jonkman (Marke 11 februari 1888), zoon van Benedictus en Elisa Callemin , wonende in de Rekkemsestraat, staat nog altijd vermeld als vermist sedert het bombardement van 21 juli 1944 (brief van de burgemeester van 10 februari 1949 aan het Kantoor der Burgerlijke Akten ,Doorniklaan 1 Kortrijk)
Vrijdag 1 en zaterdag 2 september 1944:
intense beweging op het spoor. Treinen geladen met het meest diverse materiaal of met terugtrekkende troepen volgden zich op en gebruikten de 2 sporen zonder de signalen te respecteren. Richting Gent als concentratiepunt. De laatste trein kwam voorbij om 20u. Deze morgen 2 september kwamen de spoorwachters de camionette opeisen die in de hangar van de pannenfabriek stond en die ter beschikking was van de branddienst. De bestuurder kon zich uit de voeten maken. De Duitsers waren woedend, vooral omdat een andere opgevorderde camionette afgenomen werd door het personeel van het vliegveld. Rond 9u30 hadden zij bevel gegeven aan de gemeenteoverheid om 50 man van 18 à 50 jaar op te eisen , om het materiaal en bagages , alsook 30 fietsen op te laden. Ze dreigden ermee, indien de werklieden en de fietsen niet binnen het half uur ter plaats waren, de werklieden te ronselen uit de fabrieken. Het gerucht deed rap de ronde en er ontstond paniek in de voornaamste fabrieken van de gemeente. Vele werklieden zijn gevlucht met hun fietsen, anderen vroegen om het werk te mogen neerleggen. Hier zoals op de andere gemeenten was de Gestapo gevreesd, de mannen met hun grijze frakken. Maar de nog meest gehate mannen waren wel de eigen landgenoten , die hun vaderland en volk verkochten. Een 10-tal werklieden bleef werken aan de ovens. Bij gebrek aan gemotoriseerde wagens, hadden de Duitsers hoevekarren opgevorderd om het materiaal en de bagages naar Waregem te voeren en dwongen ook voorbijgangers hun fiets af te geven. De laatste soldaten van die groep hadden Marke verlaten rond 20u.
Diezelfde zaterdag rond de middag hadden de Duitsers de munitiedepots en ook de installaties van het vliegplein in de lucht doen springen. De laatste Duitse camions kwamen hier voorbij rond middernacht.
Zondag 3 september:
absolute kalmte. Geen enkele trein en Duitser te zien, alleen enkele geallieerde vliegtuigen. Men hoort het kanon en de machinegeweren knetteren in de sector Menen-Ieper.
Dinsdag 5 september :
kleine groepen Duitsers zijn gesignaleerd in Lauwe, Wevelgem en andere gemeenten in de omgeving. Enkelen zijspannen met machinegeweren rijden voorbij in de Rekkemsestraat. Een 20-tal Duitsers zit verschanst op de linkeroever van de Leie en bezet de Leiebrug.
In de namiddag van 5 september wordt Godelieve Logie ° Passendale 1-2-1899 doodgeschoten achter de schuur van de hoeve Vannieuwenhuyse in de Hospitaalstraat, dicht bij de Leie.
Woensdag 6 september:
de Leiebrug is nog altijd bezet door Duitse soldaten. Om 14u., geven 7 van de 8 zich over aan 3 mannen van de witte brigade (Geheim Leger). Hierdoor krijgen de witte mannen weer wapens, want zij hadden er praktisch geen meer. Zij maakten 7 Duitse krijgsgevangenen, die het bevel gekregen hadden om de Leiebrug op te blazen. Zij hebben, gesteund door een Engelse tank, deze brug van het springen kunnen vrijwaren en deze schamele houten brug, door de Duitsers in 1941 gebouwd, heeft een groot gedeelte van de Britse troepen laten doorgaan. De werklieden van de pannenfabriek hebben rond 10u. de fabriek verlaten, het kanon brulde hevig in de omstreken en machinegeweerschoten weergalmden. Rond 16u. kwamen de eerste geallieerde troepen (3)voorbij in de Rekkemsestraat. Ze waren beter onthaald dan degenen die juist verdwenen waren. Met luid gejuich werden ze begroet.
Donderdag 7 september :
Regen en storm. De Engelse artillerie heeft zich verschanst rond de hoeve Van der Heeren in de Preshoekstraat en kanonneert zonder tegenstand de Duitse posities van Kuurne-Harelbeke.
Vrijdag 8 september:
voorbij trekken van troepen zonder ophouden. Het is de bevrijding!
Donderdag 10 mei 1945:
op O.L.Heer Hemelvaart werd een grote vredesstoet georganiseerd.
Een eerste politieke gevangene kwam reed toe in het begin van 1944, na 18 maanden gevangenschap in Duitsland, beticht van het opstoken van de jeugd. Een tweede, een gewezen scholier van de militaire school, zag zijn gemeente terug op 9 mei 1944, gans uitgemergeld. De bevolking was woedend. Van nu af volgde de thuiskomst van de verplichte werklieden elkander snel op.
Broeder Pius, gewezen overste van de school van de Broeders Van Dale in Marke, werd hier in 1945 plechtig ingehuldigd , na zijn 1 ½ jaar dwangarbeid in Duitsland.
(1)Opstelling Duitse troepen op 24 mei : de 31.Infanterie.Divisie lag opgesteld tussen Kortrijk en Lauwe. Het 17. Infanterie Regiment stond opgesteld van het kanaal Kortrijk-Bossuyt tot over de Aardweg, het II Bon /17 in de Rekkemsestraat tot de Aardweg en het 12. I.R. links met III Bon/12 achter het station van Marke en I Bon/12 op de Leiekant . Later een nieuw situatierapport : het I Bon/17 graaft zich in rond het kasteel de Bethune, het II Bon/17 aan weerzijden de Leiebrug. Het 12. I.R. heeft zijn III. Bon aan het station in Marke en zijn I/bon aan de Leiekant. (blz 64 enz “Kortrijk tijdens de 2e Wereldoorlog “ José Vanbossele) Bon= Bataljon.
(2)Winterhulp Marke :”Onze gemeente is reeds viermaal zwaar geteisterd geworden door een bomaanval ( op 14 mei 1943, 26 maart 1944,10 mei 1944 en 21 juli 1944). Na iedere bomaanvalheeft het Plaatselijk Comité dadelijk alles in ’t werk gesteld om hulp te verschaffen aan de meest geteisterden, door het geven van eetmalen en verschaffen van kledingstukken.
Bij het bombardement van 14 mei 1943 werden aan 125 personen gedurende 28 dagen dagelijks 2 eetmalen verstrekt.
Bij het bombardement van 26 maart 1944 werden aan 166 personen gedurende 22 dagen dagelijks 2 eetmalen verstrekt.
Bij het bombardement van 10 mei 1944 werden aan 76 personen gedurende 16 dagen dagelijks 2 eetmalen verstrekt.
Bij het bombardement van 21 juli 1944 werden aan 53 personen gedurende 21 dagen dagelijks 2 eetmalen verstrekt.
Deze eetmalen werden uitgereikt in het klooster te Marke. De geteisterden waren heel tevreden over de hulp, die hun door toedoen van ’t Plaatselijk Comité van Winterhulp werd verstrekt.”
(3)Ons land werd in september 1944 door troepen van verschillende nationaliteit bevrijd. Ieper en Zonnebeke werden bevrijd door de 1e Poolse Pantserdivisie, die in de sector van de 21e Britse Legergroep van Generaal Montgomery opereerde. Wervik , Geluwe en Menen werden door Britse troepen bevrijd. Dit laatste was ook het geval voor Kortrijk,Marke,Lauwe,Wevelgem en Moorsele.
De Kortrijkse Burgerwacht houdt schietoefeningen aan de Koekeberg in Marke
Op 8 mei 1837 diende minister van Openbare Werken Jean-Baptiste Nothomb(1837-1840) een voor Kortrijk uiterst belangrijk wetsontwerp in: het aanleggen van een spoorlijn van Gent naar de Franse grens via Kortrijk met een aftakking naar Doornik. De wet werd op 26 mei van hetzelfde jaar nog goedgekeurd. Marke kon de dans niet ontspringen. In 1840 zouden de werken langs Lauwe , Aalbeke en onze gemeente starten. Maar vooreerst kwamen de nodige onteigeningen aan bod.
Gouverneur Felix de Muêlenaere (1830-1849) vroeg op 14 februari 1840 aan ons gemeentebestuur om zo spoedig mogelijk een onteigeningsplan op te maken. Ingenieur G. Desart van de spoorweg schreef op 12 maart 1840 naar onze burgemeester: (vertaling) “ De directie wil in alle belang van de eigenaars en de huurders alsook in eigen belang de afbakeningen komen vaststellen voor de aanleg van de spoorlijn van Kortrijk naar Moeskroen. Hiervoor zullen begin volgende week bedienden het nodige komen doen. Volgens uw mondelinge mededelingen in zitting van 5 februari in het stadhuis van Kortrijk, moet ik geen tegenstand van de bevolking verwachten bij het afmeten. Maar om alle misverstanden uit de weg te ruimen, gelieve de eigenaars en huurders te verwittigen over de soort actie die wij voorstellen en moesten zij onverwachts niet akkoord gaan met de onteigeningen ,dat zij dan de bedienden verwittigen ; hun bezwaren zullen zeker met respect behandeld worden.”(1)
De eerste helft van de 19e eeuw was voor onze streek desastreus, met 1840-1845 als piekjaren . De artisanale weefnijverheid kwijnde weg en met het vlas ging het niet veel beter. Er heerste een ziekte onder de aardappels. De ellende was groot. Een groot deel van de bevolking moest ondersteund worden door het Bureel van Weldadigheid. Onze bevolking was immers ook niet opgezet met de aanleg van de spoorweg. Er kwamen belangrijke onteigeningen te pas. En dat er tegenstand was blijkt uit het feit dat nog in de laatste maand voor de openstelling van de lijn herhaaldelijk grote stenen van het spoor verwijderd moesten worden. Hierdoor moesten de zandkonvooien die van Waregem kwamen gesaboteerd worden. Ook de natuur werkte tegen: in november 1841 hadden hevige regens voor overstromingen en instortingen op de constructiewerken gezorgd. Op 8 augustus 1841 werden door een hagelstorm volledige tabak- en tarweoogsten vernietigd. In Marke werden niet minder dan 40 schadegevallen aan gewassen vastgesteld .
Belangrijke onteigeningen stonden op naam van de notarisfamilie Ghelein uit Poperinge en van Baron Felix Bethune .De hoeve Ghelein, gelegen op de westelijke hoek van de Rekkemsestraat en de Aardweg werd door het spoorwegtracé totaal gescheiden van haar gronden.
Op 3 juni 1841 kwam minister van Openbare Werken Léandre Desmaisières (1841-1843) vergezeld met Jean-Baptiste Nothomb (1841-1845) toen minister van Buitenlandse zaken naar Kortrijk om de werken tot aan de Franse grens te inspecteren.
De spoorlijn Kortrijk-Moeskroen werd op 14 november 1842 ingereden. Het was een regendag en veel vreugde was er hier niet. Trouwens tussen de twee steden was er geen enkele halte voorzien. De mening dat de aanleg van de spoorweg vele voordelen en betere resultaten op economisch gebied zou meebrengen was voor de Markenaren niet van toepassing. Hier zag men enkel treinen voorbijrijden en het zou nog duren tot maart 1900 vooraleer een reiziger op een trein zou kunnen stappen en dat er een dienst voor reisgoed (wagenladingen, stukgoed, paarden ,vee…) zou komen.(2)
Op het plan van 1858 bemerkt men dat de spoorlijn oorspronkelijk in rechte lijn doorliep vanaf midden de Aardweg en Koedreef tot de Pontestraat . Maar in 1843 werd besloten , om een ongekende reden ,het rechte stuk buiten gebruik te stellen en te vervangen – naar het noorden toe- door een boogvormig tracé .Een optie is dat men geen rekening had gehouden met de hoeve gelegen tussen het oude en het nieuwe tracé. Was het oude tracé blijven bestaan dan was de hoeve praktisch volledig afgesloten van het centrum. Er was maar één uitweg : de Pontestraat.Nu werd hoogstwaarschijnlijk de doorgang naar de Keiweg geëffend . Zo ook ontstond een ongebruikte berm ( “de oude berm “genaamd), die men ook de “Koekoekberg” ( Koekeberg,Couckuutsberch) noemde…naar de naam van de hoeve “te Cockue”(3), die in 1899 plaats moest maken voor de bouw van de Tuileries de Marcke-lez-Courtrai. Vandaar ook het Kokuitplein. De hoeve lag tussen de “oude ijzerwegberm” en de nieuwe spoorlijn. Men mag dus zeggen dat het oorspronkelijke “ ijzerwegtracé “ dwars door het domein van de latere pannenfabriek liep.
Belangrijk voor mijn artikel is de heibel en het tumult die de “oude berm” vele decennia heeft teweeggebracht.
Arthur Maertens (1897-1982) wist mij het volgende te vertellen:” In mijn jonge tijd woonde ik vooraan met mijn ouders in de Pontestraat.Ik begon in 1910 te werken in de pannenfabriek van Marke. In 1915 werd de Koekeberg afgedolven.Men wierp de slechte aarde (dat was de bovenlaag) in de talrijke putten die in het ronde lagen.Er stonden ook vele bomen.Die werden dan ook geveld en in de putten geworpen.Tussen de spoorweg en de Koekeberg lag ook een diepe ruimte, die werd ook opgevuld met slechte aarde en boomtronken.De goede aarde gebruikte men uiteraard om pannen te bakken.Er werden zelfs ‘loden bolleketten’ gevonden , voortkomende van de schutters van de ‘Garde Civique’ van Kortrijk, die er kwamen oefenen in de 19e eeuw.DE KOEKEBERG: deze berg begon aan het aardekot van de Markse Pannenfabriek al langs de spoorweg tot aan het wachthuisje (‘gardehuisje’) om naar de Co te gaan.Op sommige plaatsen was de heuvel wel 10m hoog.De burgerwacht van Kortrijk kwam hier leren schieten aan het wachthuisje.Ook de piotten die in Kortrijk gelegerd waren in de kazerne kwamen er leren schieten.Deze berg werd uitgegraven met een 50-tal mannen van de pannenfabriek in 1915.
De pannenfabriek van Marke had de grond vanaf de pannenfabriek tot aan de pannenfabriek van Lauwe gekocht.Dat was hun werkterrein."
De Kortrijkse Burgerwacht(4) of in de volksmond “De Garde Civique” werd in 1831 officieel ingesteld. De eerste bevelhebber was Baron Félix Bethune (1831-1836). Na de reorganisatie in 1848 werd Benoit Danneel bevelhebber(5) .Er werd ook een brandweerkorps aan verbonden , die in 1877 onafhankelijk werd. De Burgerwacht had de taak de onschendbaarheid en onafhankelijkheid van het Belgisch grondgebied te vrijwaren, na de Belgische Omwenteling van 1830, en om de orde te handhaven . Zij wilde zich voornamelijk nuttig maken op de ongelukkige momenten. In de loop der jaren volgden ook nog een paar hervormingen. Zij bleef de orde handhaven tot de inrichting van het plaatselijk politiekorps. Begin 20e eeuw werd de burgerwacht ontbonden.
In 1852 richtten burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem en de landbouwers Delcour (nu hoeve Leiemeers) en Dubuisson (nu Goed te Herlebout) een schrijven naar het Ministerie van Oorlog om de gevaren aan te klagen die de schietoefeningen van het detachement van het 10e Linieregiment in garnizoen in Kortrijk veroorzaakten . Victor Anoul (1851-1855), minister van Oorlog liet weten op 11 juni 1852 dat hij bevel gegeven had om onmiddellijk de oefeningen te stoppen.
Op 15 januari 1853 schreef Baron Felix Bethune (1836-1854)burgemeester van Kortrijk naar de Markse burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem een brief met de vraag om een “doelschietpers” te mogen oprichten langs de “oude berm” van de spoorweg. Bethune beloofde ten stelligste dat er geen ongelukken konden gebeuren, omdat hij van plan was om kogelvangers en valse poorten te plaatsen langs het tracé en op het uiteinde. Dat al om de deviatie van de kogels tegen te gaan.
Marke liet een tijdje bezinken en op 10 februari 1853 werd de vorige vraag in herinnering gebracht, ditmaal door Pierre Tack (1849-1854) secretaris van Kortrijk. Onze burgemeester gaf een negatief antwoord, omdat hij vond dat er niet genoeg voorzorgen konden genomen worden om de veiligheid te vrijwaren. “Want in 1852 hebben de inwoners van de regio, waar u een schietdoel wenst te plaatsen, een klacht ingediend bij de minister van oorlog, die onmiddellijk de stopzetting beval. Bovendien hebben de meeste landbouwers hun landen maar kunnen gebruiken als de schieting geëindigd was.”
Dat viel niet in goede aarde en schepen Ferdinand Vercruysse (1852-1854) drong op 15 maart aan, om de militaire overheid samen met een lid van de gemeenteraad van Kortrijk te willen ontvangen om over die zaak te praten. Alles bleek in kannen en kruiken, gezien de brief van 3 augustus 1855, waarin schepen François De Brabandere(1852-1860) , en secretaris Charles Mussely(1855-1877) onze overheid verwittigden om de nodige voorzorgen te nemen, want de “Garde Civique” zou volgende zondag komen schieten op de gewone plaats van 7 uur tot 10 uur ’s morgens.
Er heerste nog een zinderende spanning tussen beide overheden. Op 20 april 1858 ontving burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem een brief getekend door Benoit Danneel en zijn secretaris Mussely met de vraag :” De stad Kortrijk is van plan een “doelschietpers” op te richten op de verlaten berm van de oude spoorweg , genaamd “Lauwbergh”(6). Wij vragen u er de nodige goedkeuring voor. Terzelfder tijd sturen wij u de plannen voorzien door artikel 2 van het K.B. van 12 november 1849.” Twee plannen gedateerd 29 april volgden wat later.
Baron Felix Bethune schreef op 8 mei 1858 in zijn hoedanigheid van senator twee brieven, waarbij hij de overheid smeekt om het project te weigeren . De eerste in eigen naam :”Vele eigendommen van ondergetekende liggen niet enkel in de omgeving , maar grotendeels langs het schietterrein. De landbouwers en arbeiders lopen voortdurend gevaar op de landerijen.”
De tweede brief was een pleidooi in het voordeel van het spoor:” De spoorweg naar Moeskroen loopt ook langs de plaats waar het schietterrein ligt. De arbeiders die met velen werken langs de spoorlijn en de bareelwachters lopen voortdurend gevaar.”
Op 18 mei 1858 werden op het gemeentehuis in Marke in bijzijn van burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem en secretaris Marcellin Van Belleghem volgende verklaringen door ingezetenen afgenomen:
1/ Petrus Algoed, landbouwer op de hoeve “te Cockue”verzette zich tegen de oprichting van het schietdoel, omdat hij telkens bij de oefeningen het veld moest verlaten. Zijn paarden en koeien moest hij binnenhouden, omdat zij schrik hadden. De militairen verzamelden op zijn land , maakten wegeltjes en vertrappelden zijn vruchten. Zijn hofstede liep gevaar voor brand, gezien het strodak.
2/ Joseph Dubuisson , landman op de hoeve aan de Leie (Goed te Herlebout). Zijn landen lagen tegen de oude spoorwegberm. Hij moest telkens de landen verlaten bij de schietingen.
3/Pierre Duvillier ,landman. Moest ook telkens zijn land verlaten en zijn hoornvee die in een weide dicht bij het doel graasden, moest hij op stal houden. Menig keren hoorde hij kogels langs zijn oren fluiten.
4/François Delcour, landbouwer aan de Leie (hoeve Leiemeers), had menigmaal grote omwegen moeten doen om op zijn hoeve te geraken.
5/ Charles-Louis Vanhoenacker, garde-konvooi (het wachthuisje aan de Pontestraat) kon zijn post niet naar behoren bedienen. Hij kon niet zonder gevaar op de “ijzerenweg “ circuleren. Er waren al vele pannen van zijn huis kapot geschoten en hij werd niet vergoed.
De zaak werd een maand later op 21 mei aangekaart in de gemeenteraad van Marke, onder voorzitterschap van burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem.” Gezien de schriftelijke protestacties door den achtbaren Baron Bethune (Felix) als eigenaar der aanpalende landen en als senateur van ’t arrondissement Kortrijk(7), de negensten dezer maend ingediend…overwegende dat door de kleine uitgestrektheid van grond aan den staat toebehorende, de militairen zich noodzakelijk op de omliggende landen moeten verzamelen en zo de rechten van eigendom en gebruik schenden. Nog overwegende dat de veiligheid der inwoners..in groot gevaar verkeert…Besluit: de vraag tot oprichting van een doel wordt verworpen..”
Stad Kortrijk tekende beroep aan en op 10 juli 1858 besliste de Bestendige Deputatie van de provincieraad dat de “doelschietpers” mocht opgericht worden, op bevel van Edouard Berten (1857-1859) de minister van oorlog ( 13 juni 1857). Dat was het gevolg van een conventie tussen de majoor-generaal Eyckholt ,directeur van de territoriale fortificaties ,en de burgemeester en schepenen van Kortrijk. Het departement openbare werken had besloten dat de stad Kortrijk de oude spoorwegberm in gebruik mocht nemen. De klachten sloegen op niets en de weigering van de Markse gemeenteraad vloog de prullenmand in.
Van de oorlogsminister kreeg de Burgerwacht een detachement van de genie als hulp om de terrassen te bouwen. De werken werden uitgevoerd door het garnizoen van Kortrijk, samen met soldaten van de genie. De nodige metselmaterialen die per boot werden aangevoerd moesten langs de Pontestraat naar hun bestemming.
Begin september 1858 begonnen de werken. Maar die waren pas begonnen of het bericht kwam ter ore dat de administratie van staatseigendommen van plan was het overschot van de niet gebruikte terreinen van de spoorweg waaronder ook de oude ijzerwegberm te verkopen. Onmiddellijk werd geschreven naar de ministers van Oorlog en Financiën met de vraag om de bedding te laten zoals ze was. De minister van Oorlog liet weten dat Walthère Frère-Orban ( 1857-1870) , de minister van Financiën de verkoop zou annuleren. Jaarlijks moest huur betaald worden, maar die viel ten laste van het stadsbestuur van Kortrijk. De Pontestraat stond getekend op de Atlas der Buurtwegen, maar vanaf de Leie was hij over een lange afstand geschrapt . De gouverneur liet onmiddellijk weten dat de weg terug openbaar moest gemaakt worden.
Uiteindelijk won de “Garde Civique” het pleit.
Op 2 augustus 1860 werden nog verscheidene klachten ingediend bij burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem, o.a.:
Joseph Dubuisson verklaarde dat zijn familie, zijn dienstboden en zijn dieren dagelijks gevaar liepen door het schieten van de militairen. Dat de kogels tot op zijn hof en over zijn woning waren gevallen. Dat hij in het “uittrekken” van zijn vlas, zijn volk verscheidene malen had doen weggaan en het werk had doen staken. Dat hij vele kogels op zijn land had zien vallen en ook opgeraapt had. Dat vijf militairen hem hadden verboden op zijn werk te gaan. Hij zei hen dat het vlas moest uitgetrokken worden anders zou het bederven op het land. Zij kwamen alle dagen en dit van 6u ‘s morgens tot de middag en van 2u in de namiddag tot 6u ’s avonds.
De klacht van Ivo Moreels, veldwachter van Marke:
"Verklaart dat de militaire overheid een soldaat gezonden heeft hem verzoekende bij de aanpalende landgebruikers te gaan om hen te verbieden op hun land te werken binst het schieten.Ter plaats gegaan zijnde heeft hij de officieren verklaard dat hij geen recht had de mensen te beletten op hun land te werken. De officieren hebben hem geantwoord dat al de ongelukken die zouden kunnen voorvallen voor rekening van de landbouwers en landwerkers waren, dat zij hun de zaak niet verder aantrokken. Hij verklaart verder dat in de verscheidene keren dat hij in dienst aldaar was, hij meer dan honderd kogels heeft horen fluiten, uit de schijf vliegende, dat hij den eersten dezer in gevaar geweest is een bal te vangen. Dat de officieren zelfs daar niet durven naderen of voorbijgaan binst dat men schiet."
Maar de inwoners van de regio lieten niet met zich sollen. Op 9 mei 1868 stuurde de plaatscommandant in Kortrijk een brief naar onze burgemeester: “ De soldaten van het Kortrijks garnizoen hebben gedurende 1 maand hard gewerkt aan de herstellingen van de “doelschietpers”in Marke. De kogelvanger werd versterkt en verhoogd om gevaar onmogelijk te maken. Er gaat geen dag voorbij, dat zodra de troepen vertrekken, de inwoners uit de omtrek onze werken komen beschadigen om op zoek te gaan naar kogels. Door die beschadigingen maken zij zich schuldig aan diefstal ten laste van de staat. Ik smeek u om de veldwachter aan het werk te zetten om de veiligheid doeltreffend te maken. Van mijn kant verwittig ik de “gendarmerie”opdat zij de schuldigen vat.”
Op 24 juni 1881 richtte burgemeester van Kortrijk Henri Nolf ( 1864-1884) een schrijven met de vraag of het brandweerkorps van zijn stad op zondag 26 juni om 7u. ’s morgens schietoefeningen mochten komen houden op de Koekeberg. Onze burgervader ontving de brief op de 26e zelf. Het antwoord blijf ik u schuldig.
In zitting van de gemeenteraad van Kortrijk op 8 december 1884 , kwam het probleem van de veiligheid weer aan bod . Gouverneur Baron Léon Ruzette ( juni 1884- jan.1901) communiceerde aan de Kortrijkse gemeenteraad het rapport van de officieren van de militaire genie (kapitein-commandant te Ieper en kolonel directeur in Gent) aangaande de uit te voeren werken die zij opportuun vonden om de veiligheid op het schietterrein in Marke te verzekeren. In zitting van 5 november 1884 had de gemeenteraad van Marke al de terugtrekking gevraagd van het besluit genomen door de Bestendige Deputatie van 10 juli 1858 , waarbij toelating werd verleend tot het oprichten van een schietterrein. Er werd beslist dat ,gezien de competentie van de ervaren genieofficieren, de werken mochten uitgevoerd worden. Te dien einde werd een som van 1500fr. ter beschikking gesteld. Getekend Emile Ghesquière (2 mei 1884 tot 31 december 1884), dienstdoend burgemeester en Henri Brinck ( 1878-1902) secretaris.
Op 28 mei 1885 werd medegedeeld door burgemeester Auguste Reynaert ( 9 januari 1885-1915) dat de Burgerwacht vanaf 2 juni iedere dinsdag ,tot de periode van het binnenhalen van de oogst ,schietoefeningen zouden houden aan de “Koekoekberg”. Marke was gewaarschuwd haar voorzorgen te nemen om ongelukken te vermijden. Op 2 juni ontving Marke een missive ,getekend Reynaert, dat de Burgerwacht zou komen oefenen op zondag 7 juni van 7u. ’s morgens tot 8u30 en in de namiddag van 14u30 tot 5u30. De oefeningen van ’s morgens werden echter uitgesteld wegens de Sacramentsprocessie.
Op 19 juli 1885 werd volgend bericht verspreid op beslissing van de Bestendige Deputatie, ondertekend door Leopold Van Belleghem , burgemeester van Marke en diens secretaris Henri Vanhoenackere:
“In zijne zitting van den 7 juli ll. heeft de bestendige afvaardiging beslist dat er zou overgegaan worden tot een enkwest van commodo en incommodo over de krachtdadigheid der maatregelen voorgeschreven door de krijgsoverheid ten einde het gevaar te verminderen dat voortspruit uit de doelschieting in deze gemeente, en heeft de doelschieting tot verdere te nemen beschikking verboden. De aanpalende gebruikers, eigenaars of andere belanghebbende, die vermeenen mogten, tegen gemelde te nemen maatregelen bedenkingen en zwarigheden te mogen maken, worden verzocht zich in persoon daartoe, op dijnsdag 4 augusti toekomende van 6 tot 8 ure ’s namiddags in het Gemeentehuis alhier aan te bieden. Het staat hun verders vrij hunne schriftelijke reclamen in te dienen van heden af tot den dag gesteld voor het opmaken van het proces-verbaal van commodo en incommodo op 4e augusti bovengemeld.”
Op 4 augustus werden volgende verklaringen afgenomen:
1/ Coleta Danckaert, echtgenote van Petrus Dewitte, landwerkster:” …telkens gevaar als er in den doel geschoten wordt…ieder maal als ik buiten ben, heb ik kogels boven mij hooren fluiten, die van het schietdoel kwamen en ’t is maar in dringenden nood dat ik op de publieke baan zou passeren terwijl er geschoten wordt.”
2/Bernard Mylle, landbouwer te Marke, heeft veel aanpalende landen in gebruik: “ Ik denk dat de maatregels die er zouden genomen worden geenzins het gevaar zullen verminderen.”
3/ Désiré Van Elstraete, landwerker en vlaswerker te Marke:” ..houd ik staande dat van de maatregels en werkingen die er aan gedaan zijn en zouden gedaan zijn, bemerk ik dat het gevaar zou vermeerderen, dat er volgens mij meer kogels zullen uitvliegen als te vooren…”
4/Leonard Dubuisson, landbouwer te Marke: “…verklaar ik dat het teeken van eenen kogel nog geheel wel te zien is in eenen telegraphpaal van den ijzerweg, staande aan den travers van de Pontestraat, die is wel 5cm diep er in gevlogen…”
5/ Isidore Delcour,landbouwer te Marke: “ … de voorschrevene maatregels zullen geenzins het gevaar verminderen.”
6/Joseph Dermaux, landbouwer wonende te Marke:” Ik denk dat er niet veel verbeteringen zullen zijn met de toekomende werkingen.”
7/ Petrus Dermaux,landwerker te Marke:” De kogel in de telegraphpaal is nog klaarlijk te zien.” Petrus had het zelfs met een “Garde Civique” aan de stok:” ..terwijl er geschoten was, was ik te wege mijnen gewonen weg te gaan, toen ik al met eens van eenen garde civique gezeid was dat er daar geen burgers mogten passeren. Ik antwoordde dezen dat ik beter mijnen uitweg wist dan hij en dat ik daar langer op dien weg zou voorbijgaan dan hij, na eenigen woorden twist ben ik gepasseerd, maar om geene verdere ongemakken te hebben heb ik eenen grooten omweg moeten maken om naar mijn huis terug te keren.”
8/Bernard Blauwblomme, vlaswerker wonende te Marke:” Niemand durft op de publieke baan passeeren terwijl er geschoten wordt..”
9/ Theophiel Vanhoutteghem, landbouwer op de hoeve “te Cockue”:” Met de nieuwe maatregels die zouden genomen worden zal het voor mij veel gevaarlijker zijn……gaan zij veel nader mijn hofplaats staan om te schieten dan te vooren, en niettegenstaande het verbod te vooren ook bestond van te smooren, heb ik altijd gezien, dat dit toch gedaan wierd en nu zij zoo bij de hofplaats zullen staan om te schieten en die in strooi gedekt is, altijd groot gevaar van brand, ten anderen de beesten die op stal zouden zijn, daar dit nabij zijnde geschut, zouden kunnen verschrikken, ten anderen, zoo als zij in het toekomende zouden schieten, ik ieder maal er geschoten wordt, verplicht zou zijn mijn beesten die in den boomgaard en in mijne weide zijn, zal moeten afhalen, wil ik ze niet blootstellen om dood geschoten te zijn.”
10/ Remi Depoortere, koeiwachter bij Isidore Delcour te Marke:” Den zondag 12 juli ll. afkomende van de hoogmis van Marcke al mijnen gewonen weg, was er een garde civique die eenen voorengaande persoon belette van daar te passeren, ik denk dat deze persoon Constant Mylle was. Den garde civique, die ik den naam niet ken, heeft Constant Mylle eenen stuik met zijn geweer gegeven, of ten minsten te wege hem te stuiken. Als dan was ik ook belet van daar te passeren, ik ben langst de haag weg gesprongen. Hij heeft ook naar mij gesprongen met zijn geweer, maar heeft mij niet kunnen raken. “
Op 10 augustus 1885 kreeg ons gemeentebestuur een brief getekend door A. Dufort, luitenant van de “Corps des Sapeurs-Pompiers volontaires” (brandweerkorps) van Moeskroen: “ Volgens de instructies die wij kregen zijn wij verplicht onze mannen te trainen in het doelschieten. Gezien er in de nabijheid van Moeskroen geen andere locatie is voor dergelijke oefeningen zoals op uw gemeente, vragen wij u de toestemming om ons te begeven bij u om te oefenen zaterdag 15 augustus in de namiddag…..”
Of daar gevolg is aan gegeven kon ik niet vinden. Maar , gezien de gemoedstoestand op dat moment, zal wel een negatief antwoord gegeven zijn.
De volgende jaren was de Burgerwacht tot inactiviteit gedwongen, want in grote periode van vrede was haar rol niet meer betekenend.
(1)Desart was ingenieur bij de Dienst Bruggen en Wegen.Ca 1845 gaf de minister van Openbare Werken hem de opdracht met het onderzoek naar het nut van een spoorlijn tussen Gent en Brussel via Aalst.
(2)Enkele dagbladuittreksels:
Le Propagateur van 27 juni 1840:“Les travaux du chemin de fer vers Mouscron qui présente beaucoup d’accidens de terrains de déblais et remblais considérables, ainsi que beaucoup d’ouvrages d’art sont en grande activité. C’est à Marke que se trouve le plus grand nombre d’ouvriers.”
Le Propagateur van 4 mei 1842 :” On écrit de Courtrai le 28 avril: les travaux à la voie ferrée vers Mouscron s’effectuent avec une grande activité. Les locomotives marchent déjà jusqu’à Marke oú elles transportent continuellement des sables.”
In 1897 werd door onze burgemeester Leopold Van Belleghem aangedrongen tot het bekomen van een opstapmogelijkheid en een goederenstation. Het grote argument was de bloeiende vlasnijverheid. “ Het ruw vlas dat nu met de voerman of met het schip aankomt zou met de “ijzerweg” kunnen aangevoerd worden”. Eerst werd een “point d’arrêt” voorgesteld aan de overweg 104 ( Koedreef).Op 27 november 1899 schrijft waarnemend minister Julien Liebaert :“De stopplaats Marke wordt vanaf 3 maart 1900 tot halte verheven, met dienst voor reizigers en reisgoed, en die ook zal open zijn voor zendingen (wagenladingen, stukgoed,paarden,vee….)” Hierop volgden in 1900 nog onteigeningen voor de bouw van een station en het uitwerken van een stationsplein, en 2 jaar later ontstond al de gekasseide Statiestraat (Michel Van de Wielestraat). Rond 1897 moest Theophiel Vanhoutteghem, getrouwd met Tersille Verspaille, de hoeve “ te Cockue” verlaten , want die moest verdwijnen voor de bouw van de pannenfabriek in 1899.De hoeve lag tussen de oude spoorwegberm en het nieuwe tracé. Zie ook “Heemkundig Kijkboek Marke” van M. en R Faillie, blz. 72 tot 75.
(3) Voor wat voorgeschiedenis zie artikel van Filip Decock van juli 1996 “ De Ko aan de Leie”en ook blzn.57 en 59 van de “Archeologische en Historische Monografieën van Zuid-West-Vlaanderen Marke”.
(4) Vooraleer de Burgerwacht kwam oefenen in Marke , beperkten haar activiteiten zich tot enkele algemene oefeningen, een inspectie van wapens en uitrusting, oefenen met touwen, het houden van verkiezingen en bluswerk verrichten. Dat gebeurde meestal op het Plein in Kortrijk. In vredestijd was haar rol echter miniem. De eerste bevelhebber van het autonoom brandweerkorps in 1877 was Robert Felix Raikem (1829-1910).(Gedenkboek Stad Kortrijk – 1830-1976 blz77. R. Tanghe en P. Vancolen).
Streuvels :” Die instelling (Burgerwacht) bestaat ook op elke gemeente, doch enkel op papier, d.w.z.. ongewapend , ongeoefend en ongeordend….”
(5) Benoit Danneel was burgemeester van Kortrijk van 1855 tot 1860 en van 1861 tot 1864.
(6) Bedoeld wordt de “Koekoekberg” of “Koekeberg”. Niet te verwarren met de “Lauwbus” of de “Ginstebus”, gelegen op de Lauwberg en die grens vormt met Marke. De “Lauwbus” verdween grotendeels bij de aanleg van de autoweg A17 in 1972.
(7)Baron Felix Bethune ( 1789-1880) – Julie de Renty (1792-1856) was eigenaar van de meeste gronden rond de oude spoorwegberm . Hij overleed in 1880 en liet 4 kinderen na (Sidonie,Jean-Baptiste,Felix en Paul). Zijn zoon Baron Paul Valery Bethune ( Kortrijk1830- Aalst 1901)-Adelaïde Eliaert (Aalst 1835- Aalst 1896) kreeg in de verdelingsakte van 7 juni 1881 de meeste gronden toegewezen. Op 27 februari 1899 was hij medestichter van de pannenfabriek van Marke. Zijn inbreng bedroeg 1ha 80 ca , met inbegrip van de hoeve “te Cockue”. Zijn kinderen, allen geboren in Aalst, Felix,Leon,Charles, Louis , Gaston en Marie-Thérèse (echtgenote Paul de la Croix) gaven de toestemming aan de pannenfabriek om de gronden ( 6 ha) , die ze in 1896 erfden (vruchtgebruik) van hun moeder Adelaïde , te exploiteren.
Adelaïde Eliaert was de dochter van een rijke garenfabrikant in Aalst.
Na het overlijden van Paul Bethune in 1901 volgde de verdeling. De erfenis was een heel dikke boterham.
De goederen in Marke werden als volgt verdeeld:
Marie-Thérèse (1875- Ukkel 1960) die trouwde met Paul de la Croix (Kortrijk 1853- Auray (Fr.) 1940) erfde o.a. de hoeve (Delcour) "David" met gronden ook in Lauwe 11ha97a. Ook de hoeve (Dubuisson) "Bostijn"ernaast met daarbij nog gronden en bossen. Beide hoeven gelegen aan de Leie , aan weerszijden van de Pontestraat.
Gaston (1877- Newport (USA) 1966) erfde de hoeve "Dendoncker" 8ha28a, gelegen op de westhoek van de Keiweg en de Rekkemsestraat. In Lauwe erfde zij delen van bossen.
Met de kaarten van de Oostenrijker Ferraris (1771-1778) werd er een begin gemaakt met het tekenen van kadastrale plannen. Er bestonden ook landboeken met gedetailleerde- niet altijd correcte- kaarten. Maar dank zij Napoleon kwam een echt kadaster tot stand bij wet van 15 september 1807, het perceelsgewijs kadaster. De kadastrering van West-Vlaanderen werd pas voltooid in 1834.Er werd gewerkt om de oppervlakten van alle percelen te meten, de eigenaars op te sporen en het kadastraal inkomen vast te stellen. Zo werden de laatste resten van het Ancien Régime met zijn feodale structuur van de kaart geveegd. Met het plan Popp (Popp-kaart) hadden wij - zij het niet een officiële kaart - een goed werkdocument, dat als privaat initiatief gebaseerd was op gegevens van de overheid.
Philippe Christian Popp (Utrecht 1805-Brugge 1879) was controleur bij het kadaster te Brugge en ook stichter van “Le Journal de Bruges”. In 1842 kreeg hij de toelating om de kadasterkaarten en de leggers van gemeenten te drukken.Dat deed hij tot zijn dood in 1879.Hij kreeg zijn werk niet af.Toch heeft zijn cartografische nalatenschap enige historische waarde. Het nadeel is dat men na 1834-35 geen globaal overzicht meer heeft van de toestand in een gemeente op gebied van parcellering. Hiervoor dienen dan de supplementaire plans, die alle mutaties per perceel of per eigenaar volgen in bepaalde perioden.
Voor de recente geschiedenis van een gemeente is zijn werk een ongemeen rijke bron. Een kleine moeilijkheid vormt de datering van zijn kaarten, dat had hij onbewust of wellicht bewust om commerciële redenen nagelaten. Zo kon men niet weten van welk jaar de toestand was die hij op kaart publiceerde.
De kaart van Marke verscheen zeker niet in 1840 en niet ervoor. De opmetingen van de gemeente gebeurden al vroeger. Zacharias Van Belleghem, burgemeester, begon al in 1829-30 met het opmaken van gegevens over de namen van de eigenaars, hun eigendommen en de oppervlakten.
Wij nemen even de Popp-kaart en de legger van Marke onder de loep:
Op de gekende kaart staan het definitieve spoorwegtracé, met de verlegging in 1843 in een boog, van de strook vanaf midden de Aardweg en Koedreef tot de Pontestraat ,alsook de oude spoorwegberm getekend. De onteigeningen voor de aanleg van de spoorweg gebeurden in 1840.
De hoeve (13ha 7a 80ca) van de notarisfamilie Ghelein uit Poperinge, op de westelijke hoek van de Aardweg en de Rekkemsestraat werd, na de nodige onteigeningen in 1840 voor de aanleg van de spoorweg, verkocht in februari 1843 , in 13 loten. Niettegenstaande nog eigenaar vóór 1840 en in 1843, is de naam Ghelein niet meer vermeld op de legger van de kaart van Popp.
Zacharias Van Belleghem overleden in 1832 staat wel vermeld als eigenaar van het “Kasteelken” in de Vagevuurstraat !
Een nauwkeurige analyse van de kaart en de legger zou zeker nog hiaten blootleggen.
Zonder twijfel is het werk van Popp te waarderen , toch geldt hier de waarschuwing dat deze bron leemten vertoont. Het blijft immers een onmisbaar geschiedkundig basisdocument, waarmee met kritiek op de juistheid moet omgegaan worden.
Ik wil hierbij aantonen dat de Popp-kaart van Marke niet dateert van 1840 of ervoor, zoals bepaalde auteurs menen te schrijven. Bepaalde eigenaars verkopen eigendommen in 1840 en staan vermeld op de legger. Anderen verkopen in 1841 en de nieuwe eigenaars staan niet vermeld. De hoeve van de familie Ghelein werd in 1843 verkocht aan een zekere Petrus Holvoet, landbouwer te Kortrijk. Petrus Holvoet staat vermeld als eigenaar ervan op de legger.
Besluit is dat de Popp-kaart en de legger van Marke praktische geschiedkundige basisdocumenten zijn , waarbij bijkomend onderzoek noodzakelijk is.
Als men in de tweede helft van de 19e eeuw in Marke de naam Callewaert hoorde klinken , dan dacht men aan het florerend vlasbedrijf van Leo en zijn zonen August, Polydore (Paul) en Odiel . In de bevolkingsregisters staat genoteerd dat het jonge gezin Leo Callewaert - Amelia Cottens in september 1855 verhuisd was van Lauwe naar Marke.Ze moeten nog een tijdje in Lauwe ten huize Callewaert gewoond hebben, om tussen mei 1854 (huwelijk) en februari 1855 (geboorte Elisa(beth) naar Marke te verhuizen.Ze kwamen wonen in de Marktstraat in een van de lage huisjes vooraan links in de straat tegen het kerkhof. Deze huisjes (4) werden tijdens de 2e wereldoorlog in puin gelegd en later helemaal afgebroken. Leo was zwingelaar en Amelie weefster. In 1858 verhuisde het gezin naar de Aalbekestraat (Rodenburgstraat) . Ze kregen 8 kinderen. De glorierijke tijd van de vlasnijverheid was aangebroken en Leo vroeg in 1883 de goedkeuring voor de bouw van een vlaszwingelarij met stoomtuig . Hij zou die samen met zijn bovenvernoemde zoons runnen.(1)Een van de dochters, namelijk Emma, zou als zuster Clara intreden in het klooster van St-Vincentius à Paulo in Avelgem.
Het gezin :
Leo Callewaert ° Lauwe 13/7/1824 + Marke 1/8/1907
Amelia Cottens ° Marke 10/7/1824 + Marke 17/11/1887
Getrouwd in Marke op 2 mei 1854.
Kinderen: ALLEN geboren in Marke
1/ Elisa(beth) 20/2/1855 + Heule 14/2/1925
2/ Emile 10/11/1856 + Ingelmunster 1/3/1938
3/ Cyrille 30/10/1858 + Marke 16/5/1875
4/ August 21/3/1861 + Marke 13/9/1930
5/ Polydore 17/2/1864 + Hamont 8/9/1948
6/ Odilo 17/7/1866 + Marke 28/2/1937
7/ Emma Theresia 27/2/1869 + Avelgem 24/3/1899
8/ Celina 12/3/1871 + Marke 18/1/1932
Niemand had toen gedacht dat een andere spruit, met name Emiel, geboren in Marke op 10 oktober 1856, de eerste Belgische missionaris in het pas ontdekte binnenland van Afrika , zou worden.
Op 1 september 1874 trad hij in de apostolische school van de Jezuïeten te Turnhout. Van daar toog hij naar deze van Amiens. Na drie jaar doorgebracht te hebben in een voorbereidende school van de paters van de H. Geest (een Franse orde), te Langonnet in Bretagne, trok hij in 1879 het kloosterkleed aan bij diezelfde paters te Chevilly, dichtbij Parijs. Men mag spreken van een late roeping, want hij voleindigde zijn studies aan 29 jaar.
Bisschop Mgr. Duboin, een missionaris wijdde hem tot priester te Chevilly op 21 december 1884.
Het dagblad “Bien Public” van 4 oktober 1885 onthulde wellicht waarom Emiel Callewaert voor Kongo koos : “ Hij had vernomen via een Oostends dagblad dat in een toespraak in de Kamer en op een Congres voor doofstommen , Mgr. De Haerne ijverde voor de totstandkoming van het lager onderwijs , ook voor doofstommen in Afrika. De aanwezige koning Leopold II moedigde het dubbel doel fel aan. Callewaert richtte zich zonder aarzelen tot De Haerne en vroeg hem hoe hij in contact kon gebracht worden met Stanley en met de autoriteiten die de zaken van de neutrale associatie in Afrika behartigden.”
De eerste zendelingen, die het katholicisme brachten in de Kongo waren paters van de H. Geest. Het missieveld lag er onbekend en onontgonnen . Alleen Stanley, die pater Callewaert daar mocht begroeten, had in de zeventiger jaren Afrika van oost naar west doorkruist, en in 1880 werd de missiepost Boma op de westelijke Kongostroom gesticht. De paters van de H. Geest hadden tussen 1880 en 1886 diverse posten in het gebied van de Beneden-Kongo gesticht. Door de Koloniale Conferentie van Berlijn (1884-1885), die de verdeling van Afrika vastlegde , werd Kongo-Vrijstaat toegewezen aan koning Leopold II. De Kongo-Vrijstaat werd op 1 juli 1885 geproclameerd door Kolonel Francis de Winton ( 1835-1901) een Brits legerofficier, eerste gouverneur-generaal van Kongo-Vrijstaat. Pater Callewaert schreef in het blad van de orde “ De goede kolonel de Winton heet ons altijd welkom”. Hetzelfde jaar 1885 op 28 september vertrok Pater Emiel Callewaert , via Parijs , vanuit Liverpool, naar Afrika. Daar scheepte hij in voor de lange vaart naar Landana: een zeereis van 41 dagen op een stormachtige zee. Enkele maanden later trok hij dan het binnenland in. In 1886 kwam hij per boot aan in Kwamouth. Lang zou hij daar niet blijven , want op aandringen van Leopold II drukte Rome de wens uit dat hier enkel Belgen zouden missioneren ( pater Callewaert was wel Belg maar de orde van de H. Geest was een Franse orde). De eerste post van pater Callewaert was dus Kwamouth op de Kongostroom. De missiepost van Kwamouth werd overgebracht naar Brazzaville, die weldra de hoofdplaats werd van Frans-Kongo.
Hij belandde in Boma, maar weer voor korte tijd, want eind 1889 kwam het bevel om de missiepost te verplaatsen naar Kabinda, op Portugees gebied. Daar bouwde hij zijn eerste kerk. Boma en Nemlao werden respectievelijk ontruimd in 1890 en 1892 en werden overgedragen aan de paters Scheutisten ( een Belgische orde).
Onze missionaris leek wel een foorkramer, want kort daarop moest hij nog eens zijn pakken maken om op de post Libolo de overste te vervangen. Het was te Libolo dat pater Callewaert steenbakker, architect en metselaar werd. Een tropenhelm kon hij niet goed verdragen , en hij droeg er dan ook geen .Zijn harde West-Vlaamse kop kon best aan de tropenzon weerstaan. Totnogtoe waren alle gebouwen van de missiepost uit hout vervaardigd, maar de kersverse overste bouwde er al ,na één jaar hard labeur, een bakstenen kerk.
In 1903 was hij totaal uitgeput. Bij de aanvallen van malaria kreeg hij nog een gevaarlijke hematurie, die hem op de rand van het graf bracht. Hij keerde terug naar het thuisfront om te herstellen.
In 1904 zouden de Spiritijnen ( paters van de H. Geest) een nieuw missiecollege openen in Weert (Nederland), en men vond dat men als inrichter geen geschikter man kon vinden dan pater Callewaert, want “beginnen” was voor hem een gewoonte geworden. Deze taak zinde hem niet, want hij was meer het leven in de brousse gewoon. Pater Callewaert was immers zoals men zegt geen “intellectueel”, zijn missie was ten dienste staan voor de materiële benodigdheden van het volk. Hij was ook aangeduid om de apostolische school van Lier te dirigeren. Maar zijn verblijf in Europa duurde niet lang . In 1907 vertrok hij alweer naar Belgisch Kongo. Kindu was nu zijn werkgebied . Op 9 mei 1907 vertrok de eerste missiekaravaan, onder zijn leiding ( paters Callewaert, Villetaz,Brangers en Broeder Euloge) , met het stoomschip de “Léopoldville” richting Katanga (2).
Callewaert meerde aan op 1 juni in Matadi , vervolgde zijn weg 3500km per trein ,en op 30 juli bereikte hij Kindu, het vertrekpunt van een spoorlijn. Een paar dagen later was hij te Lumbulumbu en begon hij aan een grondig onderzoek naar een definitief bouwterrein voor de missie. Op 28 oktober viel de beslissing. In 1909 werd met de bouw van de kerk begonnen en in 1910 kwam het klooster van de Dochters van het Kruis aan de beurt. De pastorij met zijn bijgebouwen deed dienst als missiegebouw . Was Kindu het vertrekpunt van de spoorweg, voor de missie was Kindu de bakermat ,waaruit nieuwe stichtingen uitgezaaid werden: Kongolo in 1909 (3), Lubunda in 1911 en later verschillende missies in Noord-Shaba. In 1907 werd aan de paters van de H. Geest de pastorale zorg toevertrouwd voor de werklieden, die zowat uit alle streken van Belgisch Kongo aangeworven waren voor de aanleg van de spoorlijn Kindu-Kongolo, die onder beheer van de “Compagnie des Grands Lacs” stond. Op 1 januari 1911 was de spoorlijn afgewerkt en pater Emiel Callewaert kwam de spoorlijn in Kongolo inzegenen. Op 30 juni 1911 kregen de paters van de h. Geest in Belgisch-Kongo hun eigen missiegebied, door de oprichting van de Apostolische Prefectuur van Noord-Katanga. Op 25 juli werd pater Callewaert benoemd tot eerste apostolisch prefect en Lubunda werd hoofdplaats van de prefectuur. In Lubunda had hij haast meer oog voor zijn bouwwerken dan voor de zielenzorg. Hij fabriceerde zelf de bakstenen, hij was tegelijkertijd architect en metselaar. Men noemde hem “Monseigneur la Brique”, een spotnaam die een eretitel werd. De inlanders bewonderden hem en noemden hem “Kakulu” wat “de kleine die groot is” betekent. Van nu af was hij monseigneur.
Maar ook als “monseigneur” bleef hij stenen bakken, metselen en timmeren. Met onverwoestbaar dynamisme stichtte hij in 1912 de missie van Nkulu. In 1921 ging hij over tot de stichting van Malela, van waaruit de eerste inlandse priester zou komen. Volgden nog Ankoro en Kibombo. Toen zijn gezondheid wat afzwakte kon men hem met grote moeite terugsturen in revalidatie. In 1922, na 37 jaar hard maar vruchtbaar apostolaat in de tropische streken van Afrika, gaf pater Callewaert zijn ontslag als apostolisch prefect. Tijdens zijn verblijf in Noord-Katanga had hij missies gesticht, kerken,scholen en dispensaria gebouwd .Hij was onvermoeibaar.
Toch moest hij in 1923 naar zijn vaderland terugkeren, want hij had een dubbele cataract. Zeer tegen zijn zin moest hij van zijn oversten in België blijven. … maar in 1924 was hij alweer in Malela . In 1926 was het definitief , België zou zijn thuishaven blijven. In 1934 kwam hij tot rust in het missiecollege van de paters van de H. Geest in Ingelmunster, waar hij de laatste jaren van zijn leven sleet.(4)
Op 3 september 1935 werd te Marke door de bevolking een grootse hulde gebracht aan de 80 –jarige missiebisschop, gevierd als 45 jaar missionaris en 50 jaar priester. De jubilaris celebreerde de mis. De heer Albert Thys, afgevaardigde van Célest Camus ,algemeen directeur van de “Cie des Grands Lacs” uit Kongo was ook tegenwoordig. Op gans de gemeente heerste de feeststemming. Het feestbanket ging door in de bovenzaal van café St.Jean op Markeplaats. Er werd een groepsfoto genomen met op de achtergrond een groot paneel ,dat de werkzaamheden van pater Callewaert in Kongo weergaf.
Anekdote: hij kreeg een gouden horloge met ketting en wat geld. Aan de muur hing het schild van pater Callewaert ; hij trok zijn jas uit en hing het pal vóór het schild. Een eigenaardige man.
Pater Callewaert overleed op vrijdag 1 maart 1938 te Ingelmunster. Het stoffelijk overschot werd, door de zorgen van baron Jean de Bethune, naar Marke overgebracht, waar het opgebaard werd in de kapel van het klooster Onbevlekte Ontvangenis. De begrafenis vond plaats op 5 maart. De kist, bedekt met de Belgische en Congolese vlaggen, werd gedragen door leden van de gemeenteraad en kerkfabriek. De hoeken van het baarkleed werden vast gehouden door de heren Cyriel (burgemeester) en Alfons De Brabandere, Ernest Goethals (arrondissementscommissaris) en een officier. De mis werd opgedragen door pastoor Jozef Lammens bijgestaan door de onderpastoor en pater Omer Devos.De fanfare St. Jan en de harmonie “Hoger Op” begeleidden de triomfantelijke stoet. Waren ook aanwezig: Kanunnik Achiel Van der Heeren, als afgevaardigde van Mgr. Lamiroy (bisschop van Brugge), substituut de Merten ( vertegenwoordiger van minister van Koloniën Rubbens) Kanunnik Camerlinck (deken van Kortrijk), officieren van de vliegschool van Wevelgem, substituut Vanderkerken, commandant Hoffmann, E.H.Albert Vanoverschelde ex-pastoor van Marke ), E.H. Jozef Cosyn (onderpastoor), E.H.Willy Brasseur, E.H. Craeynest, E.H. Gerard Devos en vele missionarissen van verschillende congregaties. De plaatselijke verenigingen ontbraken niet. Het stoffelijk overschot werd begraven naast de begraafplaats van de pastoors aan de oostkant van de kerk. Na de bijzetting werd de lijkrede afgelezen door burgemeester Cyriel De Brabandere en daarna sprak Pater Vandenbulcke provinciaal van de paters van de H. Geest een dankwoord uit.
(1)De Aalbekestraat liep evenwijdig met de Torkonjestraat. De stoomzwingelarij lag in een rechte verticale lijn ten zuiden van de Prinse. Het huis dat hij in 1858 ging bewonen was sinds 1845 eigendom van Leo Cottens-Rosalia Delporte, schoonouders van Leo Callewaert. Leo Callewaert kocht in 1870 het woonhuis ( SA 545a en deel van 545c). In 1875 kocht hij 3a30ca grond aan Appolonia en Ferdinand Cottens (SA deel 545f) ; hierop zou hij in 1883 zijn vlaszwingelarij bouwen.
(2)De Belgische overheid schonk , na een akkoord met Rome, het gebied van Noord-Katanga voor missionering aan de paters van de H. Geest.
(3)In 1914 verbleef een zekere pater Ferry in Kongolo. In januari van dat jaar kwamen de eerste fietsen in de missie. Het dagboek vermeldt dat dank zij dit vervoermiddel de schoolkapellen in de buurt veel vlugger en regelmatiger konden bezocht worden. Het was pater Ferry die de eerste fiets meebracht toen hij terugkeerde uit verlof in Europa. Maar pater Callewaert was er helemaal niet mee in zijn schik: hij vond dat die moderne verkeersmiddelen overtollig waren voor echte apostelen. Sint Paulus had het ook zonder fiets gedaan…Diezelfde pater Ferry bracht in 1927 weer wat nieuws mee: 2 motorfietsen.
(4) Yvonne , dochter van August Callewaert (broer van de pater), trouwde in 1929 met Georges Demuynck. “ Nonkel pater was toen in revalidatie in een klooster in Rochefort. Na een tijdje werd hem gevraagd om bestuurder te worden van het klooster van de zusters van de H. Jozef in Rollegem. Hij was liever in het klooster van zijn geboorteplaats geweest. In Marke kreeg hij een kamer , die hem niet aanstond, en hij sloeg het aanbod af. Tijdens de 2e wereldoorlog had oorlogsburgemeester Aloïs Ostyn de Kloosterstraat omgevormd in Mgr. Callewaertstraat, maar na de oorlog werd die weer veranderd door Cyriel Vandermeersch.Hij werd ziek en belandde in de kliniek “Zeebres” in Brugge. De laatste keer dat hij naar Marke kwam was op 5 december 1937 bij het doopsel van Simonne, dochter van Georges en Yvonne. Mgr. Callewaert overleed aan de gevolgen van een hartinfarct. In 1947-48 was burgemeester Gabriël De Brabandere van plan een groot borstbeeld te laten maken..doch het kwam nooit. Aan burgemeester Aimé Bekaert werd hetzelfde gevraagd, maar daar kwam ook niets van. “
Een apostolisch prefect is het rooms-katholiek hoofd van een missiegebied, en is niet gelijk aan de rang van bisschop, alhoewel hij bij bepaalde gelegenheden een mijter draagt! Hij krijgt wel de titel van monseigneur, maar heeft geen bisschoppelijke wijding ontvangen. De rouwbrief opgemaakt door de paters van de H. Geest in Ingelmunster maakt gewag van het overlijden van pater Emiel Callewaert. De rouwbrief opgemaakt in Marke spreekt van monseigneur. Zijn "obiit" hangt in de Sint-Brixiuskerk te Marke.
Interessant is eens een naamlijst op te maken van alle gekende cafés die in onze gemeente het levenslicht zagen. Sommige wijzigden van benaming (opschrift), andere veranderden van plaats.
>is het teken van naamsverandering.
V= verandering van plaats
Markekerkstraat
______________
De Beenhouwerij Klokke Roeland Het Schuttershof
De Anker De Voerman
Keizerstraat
__________
De Goudvogel
De Nieuwe Leute Het Hooge
De Merlaan De Roos (De Rooze)
De Steenbakkerij Nomandsland > Jane’s Wine and Dine
Markeplaats
___________
Sint-Barbara In den Belle Vue
In d’Arke van Noë Het Gemeentehuis > Oud-Gemeentehuis
In de Wapens van Marcke Café St.Jean > Herberg Sint- Jan
Kloosterstraat
____________
De Vlasboot Au Café Belge
Café de la Brasserie In de Goude Leerze
In de De Sterre ( V = Vagevuurstraat) De Brug
Het Konijntje > De Haas Damberd
Den Beer
Hellestraat
__________
De Zwaan
Kleine Pontestraat
De Nieuwe Wandeling
Pottelberg
_________
Au Lion d’Or De Brandel
Au Pigeon Voyageur De Koornbloem
In den Aalbeeksche Steenweg Châlet du Pottelberg ( V= dezelfde straat)
Café Rodenburg
Sint-Annestraat
_____________
De Halve Liter Prins Leopold
Het Withuis
Torkonjestraat
____________
De Prins Astoria Cigogne
In de Keizer > Au Pré Vert Ma Campagne
Normandie Nomandsland (V=Keizerstraat)
Bergstraat
_________
Den Berg Markesteert
De Steenoven Duivenlokaal
Rekkemsestraat
______________
Transvaal Den Hert
De Casino De Zalm
In ’t Lindeke > Au Coq Hardi Het Roodhuis
’t Zwijntje > Burgerswelzijn Au Soleil (De Zon)
’t Hof van Brabant In Hongarië
De Blauwe Croone > De Kroon (V=dezelfde straat) Oostenrijk
Sint-Joseph De Vlaamsche Leeuw
De Supporter Au Faison Doré
Het Sportpaleis > De Loco De Ijzerpoort (V=Markestraat)
In Lauwe Wandeling ( V = Kortrijkstraat) Au Jardin Botanique
Den Ouden Tijd De Smis
In ’t Nieuw Kwartier
Marktstraat
___________
Café Royal De Brouwerij > Café du Tissage > Bristol Den Handboog ( V =in dezelfde straat)
De Haan Het Volkshuis ( V= in dezelfde straat)
De Nieuwe Kloef Het Paradijs
De Reisduif ( V = in dezelfde straat)
De Nieuwe Anker De Maandag > Brouwershof
Maison de Commerce > Het Schuttershof
Het Christen Werkersverbond > De Gilde > Spijs en Drank
Het Middenstandshuis De Grooten Bak
Hemelrijkstraat
_____________
Het Hemelrijk
Markebekestraat
______________
Het Rootershof > De Tunnel De Vlasbloem De Nieuwe Brug
De Marckebeke A Ma Campagne De Bakkerij
In Lauwe Wandeling Hendrik Conscience
De Nieuwe Beenhouwerij De Slabbaert
Overzetweg
__________
Koning Albert Den Overzet
Aardweg
_________
De Ondank
Leieweg
_______
Café Cies
Hermelijnstraat
_____________
De IJzerweglaan Het Katje
Koedreef
________
In de Wachtzaal > De Ijzergieterij
Au repos du Voyageur > A la Gare
Den Ouden Tijd ( V = Rekkemstraat, hoek Rode Dreef)
Michel van de Wielestraat
______________________
Café Rubens In den Wagenmakerij > Den Bascule
In ’t Nieuw Kwartier La Providence
Sint-Pieter De Pannefabriek
Koekuitsplein
____________
Au Café Français De Conciergerie
Pontestraat
__________
De Ko > De Nieuwe Ko
Zwijnstraat
__________
In Pretoria De Groote Pint De Vere
De Mooie Molen De Meiboom
Preshoekstraat
_____________
Sint Sebastiaan In de Gravé (De Gravier) In de Kei
Het Boldershof De Suikerij
Vagevuurstraat
_____________
In de Sterre (komt van Kloosterstraat)
De Burgerskring Sint-Joseph > In de Klok Bazard
Kardinaalstraat
_____________
De Kardinaal
Bruyningstraat
_____________
Het Meipark
Moteweg
________
De Mote De Nieuwe Wandeling
Kalvariestraat
____________
Café ’t Bistrootje
Busschaertstraat
_______________
La Madrague
Wallestraat : daar stonden 5 huizen, waaronder de hoeve Catteloin. Het café was gelegen naast het huis van Polydore Esquenet.
___________
De Smis > Daring
“De Bakkerij “: niet te situeren , maar kan wel een afkorting van De Steenbakkerij zijn in de Keizerstraat .
“Het Roodhuis” werd vernield tijdens de 1e wereldoorlog.
“Het Volkshuis” (hoek Marktstraat en Hemelrijkstraat), “Het Paradijs”,”Het Schuttershof”(Marktstraat) en “Châlet du Pottelberg”(1e bouw) werden vernield tijdens de 2e wereldoorlog.
“Klokke Roeland” was de zetel van VNV ( Vlaams Nationaal Verbond) en daarna van Dinaso ( Verbond van Dietsche Nationaal Solidaristen . Fusie na mei 1941 met VNV)
“In d’Arke van Noë” was het lokaal van de Vlaamse Kring en Kinderwelzijn.
“De Reisduif” (noord de Marktstraat),”Het Gemeentehuis”,”De Bascule”,”Sint-Jean” en “Het Middenstandshuis” waren het lokaal van de N.S.B.( Nationale Strijdersbond)
“ Café du Tissage” was lang het lokaal van de ZAB.(" Zivilarbeiter ", gedeporteerden tijdens de 1e wereldoorlog)
“Koning Albert” en “ De Overzet” waren gekend als bij “Piere Smetjes” en “Sint-Joseph” in de 14 billekes.
“’t Zwijntje”, “De Kroon” en “In de Wapens van Marcke”: men zei “Den Dikkens” = Hector Casteleyn ( hij baatte achtereenvolgens de 3 café’s uit.)
“In Lauwe Wandeling” in de Rekkemsestraat bezat een bolletrog in open lucht. Jaarlijks werd een tent opgetrokken en speelde men er toneel.Het was het lokaal van de Liberalen.
“Het Boldershof”in de Preshoekstraat had een overdekte bolletrog.
“In de Gouden Leerze” had een overdekte bolletrog.
“De Casino” werd tijdens de 1e wereldoorlog gebruikt door de Duitsers als gasmaskerproefkamer.
“Maison de Commerce” (of Hof van Commerce)> “Het Schuttershof”(Marktstraat) en later “De Reisduif (zuid de Marktstraat) waren het laatste lokaal van de Schuttersgilde Sint-Barbara.
“Het Middenstandshuis” was het laatste lokaal van de Schuttersgilde Sint-Sebastiaan.
In vele cafés vond men een “vierpot” waaraan de rokers hun pijp konden ontsteken. De “sjiekers” , zij die pruimden, konden gebruik maken van de spuwbak. In vele cafés hing een kader met de spreuk “God ziet mij, hier vloekt men niet”. Vele uitbaters gaven een bolling, en dan stak de vlaggenstok uit met een rok of een broek aangebonden. En ook een “saucissen-kermis” waarvoor de vlaggestok met een eindje “saucisse”, bloedworst….uitstak. Ofwel deed men “pintje dek” d.w.z. bij elke pint kreeg de verbruiker een koek (“een sociaalke”).
Volgens onze heemkundige Leopold Slosse waren er in 1717 op heel Marke maar 6 cafés:
Van "Maetschappij van Rhetorica" tot "Alles met den Tijd"
In het veertiendaagse tijdschrift voor letteren, kunsten en wetenschappen “ De Eendragt” van zondag 19 juli 1846 (eerste jaargang 1846-47) stond te lezen : “Door de Maetschappij van Rhetorica te Marcke, een half uertje van Kortrijk gelegen, is tegen den 15 augustus aenstaende, een wedstrijd van declamatie, dicht- en schrijfkunde uitgeschreven.
Niet alleen is de prijskaert zeer goed opgesteld; ook de er in voorkomende bepalingen zijn merkwaerdig wegens hare doelmatigheid. Voor de dichtkunst is tot onderwerp vastgesteld : “De Moederliefde beschouwd in hare opofferingen”, in een onbepaeld getal verzen. Ook de ernstige en de boertige declamatie mag van 50 tot 80 regelen daeromtrent loopen. Het schrijfwerk is bepaeld op 20 tot 40 regelen, bevattende drie verschillende karakters, waeronder ten minste 10 regelen fijn Engelsch geschrift, onbegrepen de sieraden en het hoofd, op een blad papier, ten minste 70cm lang en 40 breed. Niet min dan 12 medaliën zullen uitgereikt worden. De stukken moeten vóór 10 augustus worden toegezonden aen den Heer Delepaut,onderwijzer (1)…..iedere mededingende Maetschappij of de vereenigde bijzondere liefhebbers eener stad of gemeente zijn bevoegd een lid af te vaerdigen om zich bij de regters der prijsuitschrijvende Maetschappij te voegen. De Heer Van Belleghem, Burgemeester, is tevens hoofdman van het Rhetorica, en ’t is in één der zalen van zijn kasteel (2) dat de prijskamp plaets grijpt.”
De "Standaard van Vlaanderen" van 20 augustus 1846 meldde:
" Men schrijft ons uyt Marcke; onze prijskamp van rederykkunde heeft den 15sten met alle verwachtings-overklimmenden luyster plaets gehad: tweehonderd tachentig mededingers der steden en gemeenten Gent,Brugge,Kortrijk,Yperen,Veurne,Nieuwpoort,Rousselaere,Eecloo,Yseghem,Deynze,Harelbeke,Ronsse,Wevelghem,Zomerghem,Ruymbeke,Gulleghem,Heule,Waereghem,Waerschoot, Vive-Sint-Eloy,Moorsele,Cachtem,Deerlyk hebben ons met hunne tegenwoordigheid vereerd..."
De uitslag van de prijskamp verscheen in “De Eendragt” van zondag 30 augustus:
“Dichtkunde (Eene schets der Moederliefde): de eerste prijs was voor Edmund Ronse van Veurne ; de tweede prijs aan De Jaeghere van Nieuwpoort.
Declamatie (Deftig Vak): de eerste prijs voor Vande Waeter van Brugge ; de tweede prijs aan De Weirdt van Kortrijk.
(Boertig Vak): eerste prijs voor D’Huygelaere uit Deinze en tweede
prijs aan Van Hoorebeke van Zomergem.
De prijs voor het pronkschrift uitgeloofd, is toegekend aan Lodewijk Gregorius Renier, zoon van Pieter Jan, kostschoolhouder te Harelbeke, terwijl Aloysius Renier (3),een andere zoon, kunstschilder te Deerlijk, eene belooning is toegewezen voor het door hem ingezonden pronkschrift buiten de voorwaerden der prijsvraeg.
De prijzen voor de Geestelijke Bijbelvragen en de Bijbelkamervraeg zijn door de maetschappijen van Rhetorica van Gullegem en Rousselaere weggedragen.”
Het toneel zou ontstaan zijn eerst in de kerk om de boodschap van Christus levendiger voor te stellen, daarna er buiten. Maar over de tijd van het ontstaan bestaat onzekerheid. Wat “rhetorica” betreft ( redekunst, voordragen, dichten,welsprekendheid, toneel) , moeten amateuristische literaire verenigingen langzamerhand door ontwikkeling uitgegroeid zijn tot Rederijkerskamers. Men gaat er van uit dat de bloeiperiode, meest in grote steden, gedurende de 15e en de 16e eeuw was. “De Barbaristen” , gesticht in 1518, was de oudste rederijkerskamer van Kortrijk. Na diverse decennia van vallen en opstaan tijdens de 17e en 18e eeuw, bereikten de rederijkersverenigingen 1794, jaartal van de inval van de Fransen en de invoering van de Frans taal. De moedertaal zou smoren onder de Franse overheersing en het werden moeilijke jaren voor de volkstaal.(4) De Hollandse periode (1815) bracht een hernieuwde belangstelling en liefde voor de moeder- en volkstaal, en ook voor de vroegere rederijkers. Men had een grote achterstand in te lopen. Onze toenmalige koning Willem was begaan met het volksonderwijs en maakte er werk van om de onderwijsmethodes te verbeteren . Het stilzwijgen werd verbroken. Men wilde er absoluut naar streven het Nederlands de status van cultuurtaal te geven. Gelukkig stond er ons niet verfranst gemeentebestuur , dat hoofdzakelijk uit landbouwers bestond, niet vijandig tegenover. Maar vanaf de Belgische revolutie 1830 domineerde opnieuw de francofonie . Toen werden zware inspanningen geleverd om een betere kennis en een grotere waardering van de moedertaal ten beste te geven .Vanaf 1837 ontstonden talrijke maatschappijen van retorica, letterkunde- en toneelkringen. De bedoeling was het volk te vermaken , op te voeden en ontspanning te bieden. Vergeten wij ook niet dat, vooral op het platteland, het cultuurpeil niet hoogstaand was, want een groot deel van het publiek was ongeletterd. De rederijkerskamer had een belangrijke culturele rol te spelen.
De stichting van het tijdschrift “DeEendragt” dateert van 1846 , vroeger kon geen bronnenmateriaal worden gevonden (verscheen tot 1879). Het is niet uitgesloten , maar allicht ondenkbaar dat de Markse vereniging voor redekunst al vroeger het daglicht zag. Het is wel mogelijk dat ze het levenslicht zag rond 1815 kort na de benoeming van Petrus Delepaut , bekwaam onderwijzer. Voor ons geval nu nemen wij 1846 als uitgangspunt.
In 1816 werd te Deerlijk de “Deerlijksche Maetschappij voorDichtkunst, Schoonschrift en Bijbelvragen”gesticht. De vereniging behaalde vele medailles dank zij Pieter Jan Renier. Er waren toen al talrijke litteraire wedstrijden, wij citeren Wevelgem in 1818.
Na het ontslag en de verhuis van Petrus Delepaut in 1848 naar Kortrijk, bouwde Felix Benoot, de nieuwe onderwijzer verder aan de” taalkunst”. Felix Benoot (°Loppem 1824 + Marke 1887), benoemd in 1850 in opvolging van Charles Louis Callens, behaalde zijn getuigschrift in de Normaalschool van Roeselare, na aldaar drie maanden les te hebben gegeven in de modelschool. Vóór zijn opleiding in de normaalschool was Benoot leerling geweest aan het Klein Seminarie te Roeselare. In de normaalschool werd hij vermeld in de palmaressen van 1843 en 1845.Voor 1844 stond hij niet vermeld , omdat hij toen zijn examens aflegde aan de in 1843 opgerichte modelschool van de normaalschool .Benoot kreeg een sterke religieuse basis mee.Godsdienst en opvoeding waren toen één. De normaalschool van Roeselare die een afdeling was van het Klein Seminarie, werd onafhankelijk in 1842. De normaalschool werd aan het Roeselaarse Klein Seminarie gekoppeld op 5 juni 1838 , losgekoppeld op 1 oktober 1846 en tenslotte overgebracht naar Torhout. Benoot trouwde in 1852 te Marke met de bakkersdochter Nathalie Soete (°Marke 1816 + Marke 1886) .
Het midden van de 19e eeuw staat bekend als de periode van “Arm Vlaanderen”, waar werkloosheid, armoede en honger heersten. Er waren toen op onze gemeente meer noodlijdenden dan anderen. Men mocht wel zeggen dat Marke rijk was aan arme mensen. De vlasnijverheid slabakte en er was een mislukte aardappeloogst. De financiële toestand van onze gemeente was zorgwekkend. In 1847 telde onze gemeente 1521 zielen. In 1846-47 was de vlasindustrie, die van levensbelang was, totaal verlaten, ook het spinnen en weven, als secundaire levensader waren nietszeggend. In 1852 was de aardappeloogst maar 1/3e van een normaal jaar. De geldmiddelen van de gemeente waren toen miniem. Het rapport van 1844 : “de gemeente bezit geen schoolgebouw, ze heeft geen geld om er een te bouwen”. Vanaf 1863 kwam de financiële toestand van onze gemeente weer in evenwicht en de vlasnijverheid (roten en zwingelen) nam een opmars.
Felix was bereid de taalcultuur te doen herplaatsen en zou de grondslagen leggen voor de liefde van de taal. Zijn doel was tweeledig : de cultuur van weleer weer laten opflikkeren , terzelfder tijd het volk aangenaam vermaken en zo het welzijn verzekeren door liefdadigheidsfeesten . Hij stak de handen uit de mouwen en schudde intussen ook de kleine burgerij wakker. Inmiddels werden alle krachten gebundeld om opnieuw toneel en retorica uit de grond te stampen. De doorbraak kwam er op het einde van 1867 - Felix Benoot kreeg vorig jaar een nieuwe school met annex huis voor onderwijzer in de Vagevuurstraat – toen werd een vereniging van declamatie en zang gesticht onder de kenspreuk “ALLES MET DEN TIJD”, waarvan Benoot de motor was. Het reglement was nogal “drastisch” . Het doel van de maatschappij was te werken tot de uitbreiding van letterkundige welsprekendheid en gezang. De leden mochten niets uitoefenen dat strijdig was met godsdienst, wetten en zeden. Het bijwonen van de repetities was verplichtend. Wie tweemaal achtereenvolgens de repitities niet bijwoonde, zonder wettige reden, werd op de vergaderingen geweigerd. Dan moest hij bij de meerderheid van stemmen weer aanvaard worden. De leden waren gehouden , tijdens de letterkundige voorstellingen of gezangstukken, bij elkaar te blijven tot het einde van de repetities en wedstrijden. Ieder lid was verplicht maandelijks 20 centiemen te betalen. Het geld was bestemd voor de aankoop van letterkundige werken en gezangstukken. De aan de maatschappij geschonken giften en eremetalen konden geenszins ontnomen en verkocht worden. De maatschappij aanvaardde beschermende leden, die vooral de uitvoerende leden moesten ondersteunen door het geven van feesten. Het reglement werd ondertekend door:
Felix Benoot: voorzitter
J.Dequinnemar: ondervoorzitter
Aloysius Maertens : schatbewaarder
Henri Vanhoenackere (6)en Leopold Raemaekers: raadsleden.
Onder de uitvoerende leden zien wij: Alois Brasseur (veldwachter) – Florent Dermaux – Felix Baert – Leopold Raemaekers – Ivo Cottens – Julien Lepere - Petrus Steenhuyse …
De beschermende leden: voorzitter André Declercq – ondervoorzitter Louis Vandewiele - schatbewaarder Désiré Moreels (koster)
Leden: Amatus Van Belleghem (burgemeester na het overlijden van Petrus Franciscus Van Belleghem in1867) – Frederik Busschaert – Leopold Van Belleghem - August Stichelbout (waard van “Het Gemeentehuis”) – Petrus Schoore - Marcellin Van Belleghem – Petrus Tack- Felix Dupont – Eduardus Pyckerelle – Désiré Herman – Petrus Duhem- Carolus Delember…..
De “ Journal de Courtrai” van woensdag 25 maart 1870, jawel een Franstalig blad ,bracht een welverdiende ode aan Felix Benoot :
De maatschappij telde zo een twintig tal leden en organiseerde nog voor de vasten van 1868 een liefdadigheidsfeest voor de armen van de gemeente. De “Cercle Musical” van Kortrijk (5) gaf zich ten beste bij iedere gelegenheid vanaf haar stichting en werd ondersteund door de burgerlijke en de geestelijke overheid, alsook door de inwoners van Marke. Het eerste optreden mocht een echt succes worden genoemd: een groot aantal stadsmensen en mensen uit het omliggende waren op de afspraak en het feest bracht 253fr.50c op. Van dan af besloot de vereniging jaarlijks, vóór de vasten ,een concert op te voeren. In 1869 was de opbrengst al 302fr. en in 1870 zwol het aan tot 400fr. De opbrengst ging volledig naar de aankoop van klederen en “beddegoed “, die verdeeld werden onder de armen op de zondag van halfvasten. De voorstellingen en de uitdelingen aan de armen grepen telkens plaats in de nieuwe gemeenteschool in de Vagevuurstraat. Soms gebeurde de uitdeling ook in het gemeentehuis.
Een toegangskaart voor de wedstrijden kostte in Marke 50 centiemen, vanaf 1869 , 1fr. Het programma bevatte voor elk wat wils : zangkoor,toneel, duet,kluchtspel, alleenspraak, kluchtliederen….en zelfs pantomime .In 1868 stond de “Brabançonne” voor koor op het programma.Het feest werd gegeven in de nieuwe gemeenteschool.
Op 18 april 1870 werd te Kortrijk een vergadering gehouden teneinde de grondslagen te leggen tot het oprichten van een Algemene West-Vlaamse Bond. Meer dan 200 Vlamingen waren aanwezig waaronder ook “Alles met den Tijd” van Marke.
Er werd deel genomen aan “festivals” te St. Eloois-Winkel , te Gullegem, waar de maatschappij van Marke haar 2 zangkoren in het strijdperk gooide. Er werd deel genomen aan festivals van Kooigem, Wevelgem,Rollegem . De verplaatsingen gebeurden per “char à bancs”. In 1872 greep te Lauwe bij de maatschappij van retorica een zang- en toneelwedstrijd plaats , en daar werd de tweede prijs toegekend aan J. Dequinnemar van Marke met het lied “Baas Pekdraad”.In de rubriek”De boertige tweespraak” wonnen J. Dequinnemar en Vanhoenackere de tweede prijs met “De Kapitein Tick”en in de rubriek “deftige tweespraken” met “De Wraak Gods”. Men liet zich ook gelden op de plaatselijke kermis. Het gebeurde dat gastacteurs hun medewerking verleenden zoals in 1874: F. Baelde, J. Monteyne en A. Delacroix , allen gekende figuren uit Kortrijk.
“De Eendragt” van zondag 11 september 1870 meldt:
“In een wedstrijd op 14 augustus uitgeschreven door de “Vereenigde Fontenisten en moedertaal overal” te Heule werden de koorzangkringen “Al met den Tijd” (letter- en zangkunde) van Marcke en “Concordia” van Moorseele bekroond.”(7)
Merkwaardig is dat in alle rapporten van burgemeester en schepenen ( vanaf 1844 in het Frans ) bij de vraag of er een maatschappij van retorica ( société de rhétorique) bestond, altijd “Néant” (nihil) werd vermeld tot in 1868 de stichting van een zangkoor , met 25 leden werd aangegeven (“une société de chant”).
De kroniek eindigde op 9 februari 1875. Van dan af waren geen sporen meer te vinden van “Alles met den Tijd”.
Felix Benoot overleed in 1887. Sinds 1879 was hij ter beschikking gesteld en fungeerde hij als klerk in het gemeentehuis. Ten gevolge van de schoolwet van 1 juli 1879 ( wet Van Humbeeck) moest Felix in 1884 door de afschaffing en het leeglopen van de gemeenteschool, na 33 jaar dienst, ontslag nemen. Er werd een vrije school opgericht en hij wenste er niet mee te werken, uit schrik zijn pensioenrechten te verliezen.
Bij de blijde intrede van de echtelingen Baron Emmanuel de Bethune- de Ghellinck d’Elseghem op zondag 16 oktober 1898 waren slechts volgende gilden of maatschappijen aanwezig: “ De Vereenigde Vrienden” (trabolders)- “Sint-Arnoldusgilde “ (Krullebolders) – “Sint-Barbara” – en “Sint-Sebastiaan” en geen spoor van rederijkerskamer of toneelgilde. Wij mogen wel aannemen dat na het verdwijnen van Felix Benoot het “toneelvuur” uitdoofde…voor een tijdje toch.
Wel mogen wij stellen dat de toneelgilden “ Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” , “Geen rijker Kroon dan eigen Schoon” en de vereniging voor kunst, wetenschap en taalbelangen “De Vlaemsche Kring” , gesticht begin vorige eeuw, erfgenamen waren van onze rederijkerskamer of maatschappij van welsprekendheid van weleer.
(1) Petrus Delepaut ( Kortrijk-Buiten 1794 + Kortrijk 1855), nam in 1815 de taak van onderwijzer over van Josse Martin Vandenberghe , die het over een andere boeg gooide . Hij bekwam in 1822 zijn getuigschrift 3e rang, na het afleggen van een examen voor de Commissie van Onderwijs . Ontslagen in oktober 1847 kreeg hij als opvolger Charles Louis Callens van Moeskroen . Callens was geboren in Heestert en overleed hier in 1850.
(2) Petrus Franciscus Van Belleghem (° Marke 1785 + Marke 1867), zoon van Francis Van Belleghem-Crupelant en neef van Zacharias Van Belleghem, was burgemeester van 1830 tot zijn overlijden in 1867. Bij de dood van Zacharias in 1832 erfde hij de helft van het “Kasteelken”, gelegen in de Vagevuurstraat , volgens het testament van 11 juli 1822 : “…aen zijnen neef P.Fr. Van Belleghem, landsman te Marcke, de helft van een nieuw woonhuis en erfve 17 roeden 72 ellen…..bij laste van eene eeuwige rente van 21fr 76c bij jaere aen den armen van Marcke….gebruykt tot kleeden der arme kinderen die t’ elkenjaere hunne eerste communie aldaer zullen doen…” . Leopold Van Belleghem (°Marke 1835 + Marke 1898), burgemeester van 1879 tot zijn overlijden, zou de laatste Van Belleghem zijn die “Het Kasteelken” bewoonde. Zijn weduwe Elisa De Brabandere zou er nog blijven tot haar vertrek in 1905 naar haar geboorteplaats Lauwe.
(3) Lodewijk en Aloysius Renier , waren de zoons van de dichter,taalkundige en Vlaamsgezinde Pieter Jan (° Deerlijk 1795-+ Deerlijk 1859) die een dicht maakte en aflas op 24 juli 1855 aan de kasteelpoort (Marke) ter gelegenheid van de plechtige inhuldiging ,van Baron Felix Bethune, als senator . Het gedicht staat te lezen bij Slosse (blz.1188).
De “Echo de Courtrai “van 27 juli 1855” getuigt:
“ L’instituteur Benoot de Marcke a aussi prononcé une très belle allocution. Enfin à l’entrée de l’avenue du château , les fermiers de Mr. le Baron Bethune lui ont remis un chef-d’oeuvre de calligraphie fait par Mr. Renier de Deerlijk…”
(4) Reeds in de 18e eeuw ontstonden al in vele kleine dorpjes toneelafdelingen, meer bedoeld om plezier te maken en het volk aangenaam bezig te houden.
(5) Het katholieke“Cercle Musical” werd opgericht in 1855 en onderscheidde zich tot 1870 met kooractiviteiten . In 1870 stichtte de befaamde voorzitter-dirigent Ferdinand Van Eeckhout ( °Kortrijk 1828 + Kortrijk 1907, boezemvriend van Peter Benoit) hieruit een fanfare.
(6) Henri Vanhoenackere(° Bellegem 1847 + Marke 1916) werd in 1879 secretaris van Marke benoemd tot zijn overlijden.
(7) In de dorpskrant van november 1996 : artikel “ zangkoor vóór 1900 te Marke”, door Filip Decock : “In een liberaal weekblad van 1904 werd het katholieke beleid van de de Bethunes op de korrel genomen omdat men het langs die kant jammer vond dat zo een bloeiende gemeente geen muziekvereniging of zangkoor bezat.” Terzelfdertijd werd allusie gemaakt naar het zangkoor uit vervlogen tijden van Felix Benoot.
Dat was de titel van een document, dat ik vele jaren terug ,kreeg van familieleden van wijlen onderpastoor Leo Verstraete ( °Lendelede 1906 + Lendelede 1976) . Verstraete kwam hier toe in 1946 en bleef er tot 1956 . Van 1956 tot 1965 was hij pastoor van Oeselgem en van 1965 tot 1975 van Handzame.
Pas aangekomen stichtte hij met enkele inwoners o.a. dokter Arthur Vanneste, Gilbert Vanneste (apotheker), Jozef Craeynest, Maurice Holvoet… de “Slossekring”, genoemd naar heemkundige Leopold Slosse, een geboren Markenaar. De “Slossekring” bleef zo een 10 jaar bestaan. Onderpastoor Verstraete werd wel verweten alles naar zich toe te trekken en ook zijn artikels te overtrekken.
Hier volgt de letterlijke weergave van een artikel, dat hij schreef in 1950.
“Daargelaten de vele Lieve-Vrouwkes in hun bescheiden nisjes boven huisdeuren, hof- en schuurpoorten, die andere, oude en nieuwe in hun alkoofjes onder het loverdak van beuk en linde; daargelaten ook de dankkapellekes van Ijzerweglaan (Hermelijnstraat) en Leieweg en van Rekkemstraat en Glorieux’uitweg (dat was een wegel die evenwijdig achter de huizen van de westkant van de Markekerkstraat liep), alsmede de 6 staties t.e.v. O.L.Vr. der 7 Weeën(1), toont Marke met zijn 10 grotere Mariakapellekes zijn vrome overtuiging en biedt het ons een van zijn schoonste wezentrekken. Eens was Marke en dit blijft het Goddank nog heden ten dage het zeer Mariale Marke.Allen saam slaan ze hun zegel, hun merk op Marke. Moge het, Moeder, nooit veranderen….
Het oudste en schilderachtigste – hoeveel Markenaren zagen of bezagen het ooit van dichtbij- dateert van 1776 en staat onder een prachtige linde langs de Lanteweg, op het Goed ter Elst, thans bewoond door Georges Vanhauwaert. Onze Lieve Vrouwe van Bijstand wordt er vereerd in een zeer mooi antiek beeld, de Moeder met het Kind voorstellend. Het kapelleken regelmatig vers gewit en goed onderhouden verdient dat er in de meimaand vooral eens meer heen gepelgrimeerd wordt.
Een zeer oud en schoon kapelleke hebben wij ook aan de hoeve van René Lefevre in de Kannaertstraat. Eveneens stelt men er zijn eer in het bidplaatsje goed te onderhouden. Jammer dat geen Markenaar nog weet wanneer en door wie en om welke reden het er destijds werd gebouwd.
Waar nog een ander oud, maar helaas vervallen kapelleke staat, het is langs de Wallestraat, tussen Omer Lootens ( na hem Roger Denutte -nu hoeve te Coucx) en Nestor Esquenet. Voortijds werd O.L.Vr.-ter –Zege er vereerd en aanroepen.
Het vierde zeer mooi kapelleke, het abdijkapelleke zou men het kunnen heten, staat sedert onheuglijke tijden bij de inrijdreef van de Rodenburghoeve, oude heerlijkheid die in 1238 abdij werd en in 1268 ten laatste de gekende abdij van Groeninge werd. Herhaalde malen werd het herbouwd en thans is het een pareltje (kapel verdween in 1969 ).
Een eenvoudig maar mooi lands kapelleke, maar dat toch de schaduw van een boom mist, is dit op het erf van Frans Holvoet, die het hof te Soris, voormalig achterleen van het Hof-te –Marke bewoont. Het zou dateren van 1848 (volgens het kadaster in 1885 ,SB99b), toen het er geplaatst werd om er het spoken te beletten. Inderdaad waar of geen waar , men zag er, of meende er van op de Pauvre Leute, elke late avond verkeersels te zien. O.L.Vr. moest er de mensen van bevrijden. Het eerste beeldje werd er eens gestolen, weet men nog, misschien was het wel door die vroegere spoken !! ( In 1957 verdween het kapelletje door mutatie van het areaal; het werd niet meer heropgebouwd . Michel Chanterie toen dd. burgemeester liet begaan).
Het zesde Mariaoord hier bij ons stelt ons de Lieve Vrouwe van Lourdes voor in haar grot. Dat kapelleke staat in de tijd al dichter bij ons, daar het dateert van 1892. Waar het thans staat bij de inrij van de Kasteeldreef, vervangt het een ander rustiek scheefgezakt bidplaatske met schaliekes gedekt en met traliekes voor ’t deurke en een laag bidbankje ervoor. Binnenin stond een oud wit Lieve Vrouwke en een Sint-Rochus. Ten tijde dat de cholera te Kortrijk woedde, wisten de Kortrijkzanen dat kapelleke zeer goed staan. Ze kwamen er knielen en kaarsen ontsteken. Toen konden zij wel bidden, die van Kortrijk, bidden dat hun lippen daverden, vertelde mij een oud moederke. Philomeentje Callewaert heeft het jaren en jaren onderhouden tot het er eens omvergereden werd, ach, neen niet met opzet, want die onverlaat zou met onze Marbekenaars hebben te doen gehad en er zouden niet veel beentjes van hem overgeschoten zijn. Node zag men het dan ook verplaatsen van vlak tegenover de lusttuin van Mietje Backers’hof.(2) Geen lijkstoet kwam er langs of men poosde er om een kruisgebed te bidden en welke nood er ook wezen mocht of welk gevaar op til was, men viel er de Lieve Vrouwe te voet en vond er heul en solaas.
Het hedendaags wellicht drukst bezocht kapelleke van Marke is dat van O.L.Vr. van Lourdes, in de Markestraat, bij de woonst van Alfons Devos.( aan de inrit rechts ,van de weg naar Aveve).Er stond voorheen een klein onooglijk kluisje, gebouwd op cijns, gezeid Hermantjes kapelleke (3). Het werd vergroot en gerestaureerd ten jare 19….. Of het onderhouden wordt en begaan. Probeer maar nu vooral in de meie het te zien zonder brandende kaarsen, verse bloemen.
Het Groeningekapelleke tenden de Markestraat werd er gebouwd uit dankbaarheid ten jare 1919 door oud-burgemeester Cyriel De Brabandere. O.L.Vr. van Groeninge wordt er vereerd. Binnenin leest men er deze immer actuele bede: O, Maria, wil niet vergeten, deze die dolen en de weg wel weten. Men beweert dat het met den tijd in de weg zal staan, voor een nieuwe daar ontworpen baan , maar dan stelt heel Marke zich vast en zeker burgerlijke partij, om te zorgen dat er aldaar op staatskosten een ander rijze!!(4)
In 1946 werd dan op de grond van Baron de Bethune en met de bijdragen van de ganse bevolking een mooie kapel van grotere afmetingen gezet( Van Belleghemdreef, architect was Jean Roose, aannemer Palmer Vandermeersch). Ze staat er goed en wel, in harmonie met de schone omgeving, maar het is zoveel als was zij er niet, want immer blijft zij op slot. Op 13 mei 1950 werd zij geïnstalleerd als Fatimakapel. Wie neemt de zorg voor op zich ? Wie staat er voor in dat de Lieve Vrouwe van Fatima er wordt vereerd door de velen die thans aldaar voorbij moeten?( nu opgedragen aan O.L.Vr. van Bijstand).
Onder de oorlog kwam er bij de hofpoort van Gaston Vanneste in de Kannaertstraat nog een landelijk mooi kapelleke bij : Onze Lieve Vrouwke der Vlaamse wegen, heet zij. Laatst nu in 1948, in de extreme uithoek der parochie, aan de hoeve van A. Catteloin op Walle schier, werd Marke’s laatste kapelleke gebouwd, dat wil getuigen dat onze Vlaamse buiten vooral Maria’s erf wil zijn en blijven.( beide kapellen werden gebouwd door metselaar Jules Ferlin).
Hierbij wil ik nog 3 kapellen bijvoegen:
1/De Sint-Theresiakapel in de Vagevuurstraat dateert van 1927 en werd gebouwd door aannemer Gerard Leman.
2/ De kapel van Antonius van Padua in de Markebekestraat, gebouwd in 1893.
3/ De kapel toegewijd aan het H. Hart op de hoek van de Aardweg en de Rekkemsestraat gebouwd op initiatief van Gustaaf Lannoo. Vroeger jaren stond hier, telkens als de processie uitging ,een houten kapel, waar halt werd gehouden.
(1)Momenteel bestaan er nog 4 van die kapellen. Ze werden gebouwd op initiatief van Gabriël Vergote, die hier onderpastoor was van 1941 tot zijn benoeming tot pastoor van Zedelgem in 1946. Vergote was geboren in Beveren-Roeselare in 1909 en overleed in Roeselare in 1983.
Van zondag 7 april 1946 (Passiezondag) tot 12 april (Goede Vrijdag) stond op het programma een “Grote Missie”. De wijding van die kapellen greep plaats door deken van Kortrijk, Jonckheere , op Pasen 14 april. Tijdens de oorlog hadden de inwoners de belofte geuit kapellen te laten bouwen met het doel gespaard te blijven van verdere rampen.
(2)Maria De Backer-Cornillie was geboren te Moorsele in 1793 en overleed in 1867. Ze was ontzettend rijk. Ze was getrouwd met Joseph De Backer, een advocaat uit Kortrijk. Te Marke had Marie Cornillie een “hofstede” die ze “Campagne de Marcke” noemde. Pastoor Slosse noemt het “Miete Bakkers hof”. Zij had dit hof gekocht aan juffrouw Adelaïde Denijs, dochter van Ferdinand Denijs, burgemeester van Marke van 1820 tot 1829. Ferdinand Denijs overleed er in 1839. Pepin Lowie, een vriend van Cornillie erfde de helft van al haar goed. Het goed werd ook “Nijsens’n hof” genoemd.
(3)Dat kapelletje werd gebouwd omstreeks 1876 door eigenaar en vlashandelaar Désiré Herman ( ° Marke 1828 + Marke 1914). Er stond al een kapel begin 19e eeuw.
(4)De kapel werd begin 1979 verplaatst tot tegen de verblijfshoeve. De deuren + de kap + het binnenste zijn nog origineel. De muren werden hermetseld.
Foto genomen in 1952 . Leo Verstraete staat rechts op de foto, in het gezelschap van zijn broer priester en zijn moeder.
In 1914 kreeg onze burgemeester Baron François de Bethune van de Duitse overheid het bevel om een lijst van de bestaande cafés op te maken; het resultaat was 82 . Begin 20e eeuw telde onze gemeente ongeveer 100 drankgelegenheden.
Plaats (Markeplaats)
__________
Het Gemeentehuis Sint-Barbara
La Belle Vue In de Wapens van Marcke
In d’Arke van Noë
Kerkstraat (Markekerkstraat)
_________
De Beenhouwerij De Voerman
Marckestraat (Marktstraat)
___________
De Nieuwe Kloef Maison de Commerce
Café du Tissage Het Paradijs
De Haan Café Royal
De Nieuwe Anker De Handboog
Hemelrijkstraat
____________
Het Hemelrijk
Kortrijkstraat ( Markebekestraat)
___________
Het Rootershof De Vlasbloem
De Marckebeke A Ma Campagne
In Lauwe Wandeling Hendrik Conscience
De Nieuwe Beenhouwerij
Bissegemstraat (Overzetweg)
____________
Koning Albert
Reckemstraat (Rekkemsestraat)
___________
De Ijzerpoort Transvaal
Au Jardin Botanique Au Coq Hardi
Sint Joseph Het Burgerswelzijn
De Vlaamsche Leeuw ’t Hof van Brabant
Den Ouden Tijd De Zalm
De Kroon Den Hert
Het Roodhuis Au Soleil
In Hongarië Oostenrijk
Pontestraat
_________
De Ko
IJzerweglaan (Hermelijnstraat)
__________
De IJzerweglaan
Kleine Statiestraat (Koedreef)
______________
De Wachtzaal Repos des Voyageurs
Leiweg (Leieweg)
_____
Café Cies
Aardweg
________
De Ondank
Statiestraat (Michel Van de Wielestraat)
_________
Café Rubens La Providence
Het Nieuw Kwartier De Pannefabriek
Statieplaats (Koekuitsplein)
___________
Au Café Français
Kloosterstraat
____________
De Vlasboot In de Goude Leerze
In de Sterre De Brug
Den Beer Café de la Brasserie
Au Café Belge
Hellestraat
_________
De Zwaan
Pottelbergstraat (Pottelberg)
_____________
Au Lion d’Or De Brandel
Au Pigeon Voyageur De Koornbloem
Aalbeeksche Steenweg
Wallestraat
__________
De Smis
Sint-Annestraat
_____________
De Halve Liter Het Withuis
Prins Leopold
Preshoekstraat
_____________
De Gravier Het Boldershof
Sint Sebastiaan De Suikerij
Vagevuurstraat
____________
De Burgerskring In de Klok
Kleine Pontestraat
_______________
De Nieuwe Wandeling
Tourcoignestraat ( Torkonjestraat)
______________
De Prins De Keizer
Keizerstraat
__________
De Rooze De Nieuwe Leute
Het Hooge
Bergstraat
_________
De Steenoven De Berg
Aan de hand van een lijst uit 1950 merken wij dat er op dat moment nog een 30-tal cafés waren.
Honderdjarige Regina-Sophie Bels ingehuldigd op 8 sept.1907
De gemeente Risquons-Tout grenst aan het Franse Neuville-en-Ferrain en Tourcoing. Een gedeelte lag vroeger zowel op Rekkem als op Moeskroen. Risquons-Tout behoorde tot 1963 bij Rekkem, maar bij de vastlegging van de taalgrens belandde het bij Moeskroen.
Op zondagnamiddag 8 september 1907 was Risquons-Tout getuige van een groots feest.De weduwe Regina-Sophie Bels geboren in Marke op 8 september 1807 vierde er haar 100e verjaardag. Ze trouwde te Marke op 16 februari 1833 met Joannes Baptiste Delporte en hield in de jaren ’60 café “Den Slabbaert” ( ten westen van de toegang Kasteeldreef)open. In de volksmond noemde men ze “Regientje van Tisten Luiks “ beter verklaard als “Regientje van Baptiste ,die zoon van Lucas (Delporte)was” . De inwoners hadden in blok hun huizen versierd. De Rijselse steenweg, waar het arme vrouwtje woonde, oogde sprookjesachtig. Overal zag men langs de gevels vlaggen, bloemversieringen, guirlandes en kleurrijke bloemenschakels in overvloed. De steenweg was vanaf de Franse douane tot aan de Plaats van Rekkem aan weerszijden beplant met honderden sparren en heesters. Aan de deuren en aan de voor die gelegenheid gebouwde poorten kon iedereen genieten van originele opschriften. Reeds vóór het feest begon was het volk al in opschudding. Trommels, wagens en voetgangers stroomden toe en daarbij was het ook stralend weer.
Om 13u30 brulde het kanon. De praalwagens en de groepen kwamen van alle kanten opdagen. De ruiters moesten voorop in de stoet. De praalwagens, de wielrijders, de muziekkorpsen, waaronder de fanfare St. Jan, en de georganiseerde groepen stelden zich in het gelid.
Een autoriteit uit Tourcoing had zijn koets ,versierd met bloemen, ter beschikking gesteld van de honderdjarige. Vóór haar zetelden twee van haar ongehuwde kinderen Jules , 57 jaar en Pharaïlde , 70 jaar oud, beiden bij haar inwonend. De organisatoren volgden de jubilaresse in een rijtuig. Het volk langs de weg was super entoesiast en applaudisseerde heftig. De brandweer van het dorp begeleidde de koets en vormde een haag. De wagen , die de nijverheid van 1807 voorstelde , stelde een weeftoestel met al zijn accessoires tentoon.
Op de zegepraalwagen, had een meisjeskoor in witte kledij, met rode, blauwe, groene en gele sjaals , plaats genomen en alle meisjes waren voorzien van een boeket natuurlijke bloemen . De volkstoeloop uit Frankrijk en België was indrukwekkend en tumultueus. Geen enkel ander feest in de regio bracht zoveel volk op de been. Duizenden waren samengeschoold langs weerszijden de weg op een traject van 10km.
Om 15u. werd halt gehouden op de Plaats van Rekkem. De jubilaresse werd ontvangen in de raadzaal van het gemeentehuis waar Wicart,de burgemeester van Rekkem, Baron François de Bethune en schepen Arthur Tack van Marke vergaderd waren. Ze werd ontvangen in een mooie zetel waarop volgende inschriptie te lezen was: “Eerbetoon vanwege de gemeente Rekkem, 8 september 1907”.
Wicart hield een toespraak en beschreef de vreugde die de inwoners van Rekkem hadden , omdat zij een inwoonster hadden die de gezegende ouderdom van 100jaar had bereikt. Baron François de Bethune (°Gent 1868 + Leuven 1938) , professor aan de Leuvense universiteit, die zijn zieke broer burgemeester Emmanuel de Bethune (°Gent 1868 + Marke 1909) van Marke, verving, bracht hulde en vertaalde de wensen van de Markse bevolking. Ze had immers het grootste deel van haar leven in Marke doorgebracht . Arthur Delporte, uit Kortrijk, een kleinzoon van de honderdjarige bedankte in het Nederlands, in naam van zijn familie de burgemeester , de gemeenteraad , de inwoners en het feestcomité.
De honderdjarige nam terug plaats in de koets , en samen met de autoriteiten vervoegde zij het gros van de stoet aan de “Croisé” ( gehucht in Rekkem aan het rond punt op het einde van de Dronckaertstraat). De stoet vervolgde zijn weg langs de Meensesteenweg richting Le Castert en Risquons-Tout.
Eindelijk werd halt gehouden aan de kerk van Risquons-Tout, waarin Regina Sophie op een zetel werd gedragen. Ze weigerde echter verder gedragen te worden en aan de arm van haar zoon Jules werd ze naar het altaar geleid. Het “Veni Creator”, “O Salutaris”, “Ave Maria”, “Te Deum” en tenslotte het “Tantum Ergo” weergalmden in de kerk.
Na de ceremonie trok de jubilaresse in stoet naar het sanatorium, waar ze in verpleging was. De stoet werd ontbonden rond 18u.30 en kort hierop werd een luchtballon opgelaten. Concerten werden gegeven op de tonen van de Philarmonie van Rekkem en de Koninklijke Harmonie van Moeskroen.
’s Avond werd de ganse wijk verlicht en de dag sloot af met vuurwerk.
’s Anderendaags werd een kerkplechtigheid opgedragen in aanwezigheid van de jubilaresse en haar familie en ook nog honderden sympathisanten. Het werd een feest dat lang in het geheugen van de bevolking en de organisatoren gegrift stond.
Op 8 september 1909 werd Regina Sophie Bels 102 jaar. Zes jonge vrijwilligers hebben toen voor de arme ziel een omhaling gedaan, die 350fr. opbracht.
Regina Sophie overleed, met haar volle verstand, op 12 april 1910 in de ouderdom van 102j. 7m. en 4 dagen.
De begrafenis had plaats op 16 april 1910 om 9u. in de morgen.
( Vrij vertaald uit “Terroir” nr. 53/54 van 1994/4 – 1995/1)
L’Echo de Courtrai meldt op de voorpagina onder de rubiek “Nouvelles Locales”:
“Le sieur Foulon garde-champêtre de la commune de Marcke, vient d’être mis en arrestation sous prévention d’avoir tué d’un coup de pistolet, le nommé Holgoet (lees Algoed), agé de 24 ans…..diverse versions, que dans ce moment nous passons sous silence, circulent en ville, sur ce terrible méfait qui jette dans la consternation toute une paisible commune…..c’est à la suite d’une dispute, que le garde-champêtre a tiré…..”
Na het overlijden van Ivo Moreels in november 1862 werd Fréderic Auguste Foulon in zitting van de gemeenteraad van 27 november tot veldwachter benoemd . Voordien was Foulon stationsbediende in Moeskroen.Zijn “carrière” zal een kort leven beschoren zijn. Drie kandidaten hadden zich voorgesteld: Eugène Delporte, Henricus Ameye en Fréderic Foulon.
Fréderic Auguste Foulon was geboren te Bellegem op 6 juli 1837 als zoon van Martinus, houtvelder ,en Joanna Theresia Nuyttens. In de nacht van 15 à 16 maart 1863 schoot hij na een cafétwist in “ De Kroon “ (Aloysius) Edouardus Algoed, zoon van Petrus en Florentina Nys, dood . De niet-betaling van de belasting op het houden van een tweede hond lag aan de basis van de ruzie. Op 6 juni 1863 werd hij door het Assisenhof van Brugge vrijgesproken. Het volk van Marke was woedend en maakte de verdere uitoefening van zijn beroep onmogelijk.Noodgedwongen moest hij de gemeente verlaten en na zijn huwelijk in 1864 te Bellegem verhuisde hij ten slotte naar Roubaix, en toen waren wij zijn spoor bijster.
Burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem(°Marke 1785 + Marke 1867 , burgemeester sinds 1830) werd om 12u. ‘s nachts door Henri Leglez (gezegd Algoed , schoonbroer van Edouard) en de onderpastoor( Gaspar baron von Korff zu Harkotten ) van de moord verwittigd. Onmiddellijk werd secretaris Marcellin Van Belleghem ( ° Marke 1819 + Marke 1878) ter plaatse gestuurd. Uit de verhoren afgenomen door de burgemeester op 17 maart worden wij in kennis gesteld dat er in het café “De Kroon” gebold werd (kegelspel midden de gelagzaal).
Henri Jacques Van Beveren, landmeter uit Kortrijk kreeg de opdracht een plattegrond te tekenen, om een beter overzicht te krijgen van de lokaliteit . Hij maakte ook een minutieus plan van café “De Kroon”. Foulon werd verdedigd door de advocaten Salembier van Kortrijk en Soenens uit Brugge.
23 getuigen moesten voor het assisienhof van Brugge verschijnen.
Bij arrest van 9 mei werd Frederic August Foulon aan de hand van alle processtukken , van vrijwillige doodslag beschuldigd.
Uit het arrest:
Op 15 maart zagen Henri Vandenberghe, August Dumortier en Henri Dekimpe rond 11u. in de nacht Fréderic Foulon uit het café “De Ijzere Poort” komen. Foulon leek beschonken. Er volgde een woordenwisseling, waarbij de veldwachter ze dreigde neer te schieten indien een van hen hem aanraakte. Samen traden ze binnen in café “De Kroon”. Ze waren nauwelijks binnen of er ontstond een twist tussen Foulon en de klant Edouard Algoed. Samen gingen ze naar buiten…en toen weerklonk een schot en geschreeuw.Henri Leglez, schoonbroer van Edouard,liep in de richting van het geschreeuw en vond Edouard aan de overkant van de straat aan de gevel van het hoekhuis ( tweewoonst) (nu “De Loco”)*.
*De tweewoonst verdween in 1937 ; brouwer Cyriel De Brabandere bouwde toen op die plaats het café “Het Sportpaleis”( zie ook artikel in de dorpskrant van april 1999 “De Blauwe Croone”van M. Faillie en F. Decock).
De moordenaar was gevlucht. Hij logeerde in een kamer van café “Het Gemeentehuis”.*
* De waard Auguste Stichelbout verliet het café in 1892 om zich te gaan vestigen te Bissegem in café “De Neerbeek”. “Het Gemeentehuis” op Markeplaats werd met de grond gelijk gemaakt in 1959.
Café “De Kroon” bevond zich op de oostelijke hoek van de Aardweg en de Rekkemsestraat. De waardin was Louise Libeer, die het volgend jaar trouwde met August Vandenberghe (timmerman). Later vestigde Hector Casteleyn (°Marke 1879 + Marke 1958) er zich als beenhouwer-herbergier .Theophiel Cagnie (°Marke 1876 + Marke 1949) kocht in 1920-21 heel de hoek en liet in 1924 de beenhouwerij afbreken om er een nieuw huis te bouwen. “De Kroon” zelf ( geen café meer sinds 1920) bleef ongeveer 100 jaar overeind en werd afgebroken in 1959. Op de westelijke hoek van de Aardweg en de Rekkemsestraat stond de hoeve van Petrus Noppe. Het hoevetje, dat laatst bewoond was door eigenaar Evarist Holvoet kwam door ruiling in handen van Gustaaf Lannoo en verdween in 1927 om plaats te maken voor de bouw van een villa (villa Lannoo) . Oorspronkelijk was het een hoeve van 13ha7a80ca , die in 1843 openbaar werd verkocht in verscheidene loten door de notariskinderen Gheleyn uit Poperinge. Onteigeningen hadden plaats in mei 1840, voor de aanleg van de spoorweg .Goed om weten is ook:
Dat in 1949 de NMBS de viaduct die de Aardweg verbindt met de Rekkemsestraat wilde dempen. Het gemeentebestuur wenste de brug te behouden en plooide niet want het kwam niet “ten goede van de nijverheid en de brandweer”. Daarop kwam een voorstel van de NMBS om een nieuwe weg aan te leggen , op haar kosten, vanaf de noordelijke kant van de viaduct aan de Ijzeren Poort tot aan de Leieweg (langs de spoorweg). Maar het gemeentebestuur hield voet bij stuk en liet niet begaan.
De geneesheren stelden vast dat Algoed aan de linkerkant van de borst tussen de derde en de vierde rib een ovale wonde van 1 cm. groot had. “…….door de scheut van een vuurwapen geladen met eenen kogel.” De kogel had de longen doorboord en de verwondingen moesten onmiddellijk de dood veroorzaakt hebben.
Het rechterlijk onderzoek bewees dat Foulon gewoonlijk een pistool bij zich had. Soms paradeerde hij ook op straat met zijn sabel. Enige tijd geleden had hij “moule à balles” gevraagd aan een douanebeambte en de avond zelf van de moord, rond 10 ½ uur in café de “Ijzere Poort”, had hij dronken zijnde, zijn pistool laten vallen. Het pistool werd door de herbergier opgeraapt en terug gegeven aan Foulon. Na de misdaad had hij zijn pistool in de vlucht weggegooid en het werd ’s anderendaags terug gevonden halverwege de weg leidende van de plaats van de moord naar de woning van de verdachte (Markekerkstraat). Fréderic August Foulon werd beschuldigd van in de nacht van 15 tot 16 maart 1863 vrijwillig Edouard Algoed verwond te hebben met de dood tot gevolg.
Wij kijken naar de verklaring van veldwachter Foulon:
“ ….in de herberg de Kroon is bij mij Henricus Algoed (Leglez), op mijn teenen trappelende en mij zeggende dat ik een stront champetre was, omdat ik twee in plaets van een hond, had opgegeven. Ziende dat er veele mannen rond mij kwamen keerde ik mij om ten einde te vertrekken.Op dien moment kreeg ik van Henri Algoed een vuistslag op de neus dat ik bloedde…nam hij mij aen ’t aengezicht en krabbelde…ik wilde vlugten maer over de kalsijde gekomen zijnde , die is over de herberg waer ik uitkwam, vond ik mij omringd van wel tien mannen die achter mij uit de herberg gekoomen waren.Ik zag er twee met open messen, eenen , die ik niet kenne, omdat ik maer twee maenden en half garde ben op deze gemeente, stak met zijn mes naer mij,….en heb ik hem eene slag met mijn stok gegeven,dat hij gevallens is.Daer op zijn zij met zes op mij gesprongen onder andere Henri Algoed (Leglez), den eenigsten dat ik kenne en ik ben in den dijk geslidderd. Het is op dien oogenblik dat zij mijne pistool , die, geladen in mijne borst zat, genomen hebben zonder dat ik zeker kan zeggen wie ze genomen heeft, nogtans denk ik dat het den genoemde Henri Algoed is….al over het land ben ik weg geloopen, maer ik was nog maer uit den dijk dat ik de scheut hoorde losbranden en ik meende dat het naer mij was. Het is maer eene uur nadien dat ik geweten heb dat Edouard Algoed dood was.”
Alle getuigen aan het woord laten, is een onbegonnen werk. Een bijzonder verhaal is dat van Henri Leglez (gezegd Algoed), schoonbroer van het slachtoffer:
“Ik bevond mij gisteren in de herberg de Kroon als wanneer de veldwachter er is ingekomen, hij had eenige woorden met mijn aengetrouwden broeder Edouard Algoed. Welhaest zijn zij te samen uit de herberg gegaen en hoorende zeggen dat de veldwachter zijn broeder had buiten gevraegd ben ik aen de deur gegaen om mijn broeder weder te roepen, maer ik was nauwelijks buiten de deur dat ik hoorde eene scheut afgaen en mijn broeder roepen ,aie,aie ! Ik liep er naer toe, maer hij lag dood, omtrent de gevel van het huis. Ik ben terug in de herberg gekomen, en gezegd, mijn broeder is dood geschoten, men is er naer toegegaen en men heeft hem tegen den westgevel van het huis Petrus Dequenne gelegd( hoekhuis van tweewoonst Rekkemsestraat en Markekerkstraat), als ik tot bij mijn broeder gegaen heb op zijn geroep, heb ik niemand omtrent gezien of gewaer geworden, en ook niemand zien vlugten, want alles is in min dan twee minuten geschied.Henri Vandenberghe, Henri Dekimpe en August Dumortier en nog andere, die in huis waren, zullen kunnen zeggen dat ik in de herberg gebleven ben als mijn broeder met den veldwachter zijn buiten gegaen. En ik houde staende geene hand gelegd te hebben op den veldwachter het zij binnen of ’t zij buiten de herberg, dus is het ten onregte dat den veldwachter zoude beweeren dat ik hem het bloed uit den neus zoude geslegen hebben in de herberg en dat ik buiten zijnde, hem zijn pistool zoude afgenomen hebben.”
Uit de getuigenis van Petrus Noppe, die het hoevetje rechtover café “De Kroon” bewoonde :
“In den nacht van zondag en maandag , reeds in mijn bed zijnde, heb ik eene scheut hooren afgaen, en eene minute of twee daerna een getiersel gehoort- ik heb mijne vrouw ontwekt en gezegd: ik heb daer eene scheut hooren afgaen…..ik zoude wel eens gaen zien…met mijn mijnlanteern…..daer mijn hof paelt aan de herberg de Kroon en er zelfs maer door een wal van gescheiden is….”
Uit een ondervraging van Foulon, vernemen wij :" de voetweg van de Prins naar de Plaets...." Uit andere verhoren bleek dat er een café “De Nieuwe Brug” bestond op de Markebeke (waarschijnlijk dicht bij de brug over de Markebeke).*
* Slosse blz.1189 "op 9 april 1860 werd de eerste steen gelegd van de brug over de Markebeke. De oude brug werd gebouwd in 1764 en lag met een zak en het werd gevaarlijk voor de talrijke vlas- en voermanswagens die er jaar uit jaar in over moesten."
Toentertijd was het justitiepaleis van Kortrijk in de Doornikstraat.
De verhalen van de getuigen waren niet altijd evenwaardig en dat maakte de beoordeling niet gemakkelijk.
Twee vragen waren primordiaal:
1/ Is de beschuldigde Frederik Foulon plichtig van, te Marke, in de nacht van 15 tot 16 maart 1863 bij middel van een vuurwapen, de genaamde Edouard Algoed vrijwillig te hebben verwond?
2/ Is er gebleken dat deze verwonding, kort na het toebrengen , de dood van Edouard Algoed heeft veroorzaakt?
Op de eerste vraag antwoordde de jury: neen. De jury was van mening dat hij handelde uit pure zelfverdediging.
Een hele berg brieven, rondom deze zaak, zagen het daglicht.
Foulon werd tenslotte op 6 juni door het assisenhof van Brugge vrijgesproken, niettegenstaande zijn tegenstrijdige getuigenissen met die van de tegenpartij. Hendrik Conscience (jawel, de schrijver), die toen arrondissementscommissaris was, liet op 29 juni ons gemeentebestuur weten dat Foulon een vrij man was, en op volle toeren zijn ambt kon uitoefenen, en als de gemoedstoestand van het volk de uitoefening van zijn dienst belette, dan was dat feit onafhankelijk van zijn wil. De hele bevolking van Marke was bijzonder ontgoocheld over de vrijstelling van Foulon en besloot om wraak te nemen, als hij toch nog zou aan blijven. Daarop schreef onze burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem naar Conscience “ Wij zouden niet durven verzekeren dat het gevoelen van afkeer welke onze inwoners tegen hem bezield niet zoudt ontploffen; woorden , twist, slagen, en misschien nog voordere voorgevallen zijn te gevolgen welke wij zouden moeten vreezen indien hij weder komt. Moejelijk is het volck in te houden als het te verbitterd is.”
Het gemeentebestuur weigerde het loon uit te betalen aan veldwachter Foulon. Conscience ging op zijn strepen staan en repliceerde het loon toch uit te betalen op voorwaarde dat hij zijn ontslag aanbood. Op 28 juli ontving ons gemeentebestuur een schrijven van arrondissementscommissaris Hendrik Conscience, met de opdracht het achterstallig loon uit te betalen aan Foulon. Vóór hem had hij zich bereid gevoeld zijn ontslag in te dienen. Dat deed hij op 8 oktober.Dezelfde Conscience zond op 20 november een herinnering aangaande de kandidaten in vervanging van Foulon.
Vechtpartijen, messenvechten en dergelijke waren in die tijd aan de orde van de dag. De enige ontspanning was cafébezoek . Ruzies waren er aan de lopende band en het liep dikwijls eens over. Veldwachters van landelijke gemeenten hadden dikwijls de handen vol aan gemene gevallen en soms waren zij ook een mikpunt. De hoogmoedige Foulon, zo werd hij gekenmerkt, was pas garde benoemd en dus een groentje . Bij gemis aan ervaring, wilde hij bij zijn cafébezoek tonen wie de broek droeg, maar dat kon hem toen zwaar tegenvallen. Daarbij hadden de caféklanten niet nagelaten bedreigingen aan zijn adres te uiten:
“ Wij hebben den anderen champetre half dood geslagen, maer dezen gaen wij geheel dood smijten”
Foulon solliciteerde voor de plaats van politieman in Gent. Ook te Brussel trachtte hij aangenomen te worden bij de politie. Ook te Antwerpen klapte de deur dicht voor onze onfortuinlijke veldwachter. Hij trachtte eveneens aanvaard te worden als cipier in de gevangenis. Alles mislukte , niettegenstaande onze burgemeester telkens met lovende woorden voor de dag kwam.
Voor zijn opvolging boden zich 13 kandidaten aan. Eugène Delporte, al kandidaat in 1862 , werd de “gelukkige” nieuwe veldwachter op 16 december 1863.
Het was nog oorlog. Men vreesde al het ergste voor verzekeringsagent Laurent Theys ( ° Rollegem 25-12-1886 ), want sinds 19 juni 1918 was hij spoorloos verdwenen uit zijn woning in Rollegem . Laurent Theys werd op 24 juni 1918 dood teruggevonden in een put midden een weide van de hoeve Hugo Van Hauwaert in de Lantestraat te Marke . Alles wees op een misdrijf. De genaamde A.D., wever, geboren in 1897 te Moeskroen ,maar woonachtig te Marke, werd verdacht van moord . Omdat Theys in Rollegem woonde dacht men dat hij eventueel daar was vermoord en daarna in de put was gedumpt.
Laurent Theys was de zoon van Gustave Theys en Eulalie Defieu en de neef van Constant Theys en Justine Slosse , uitbaters van café “De Prinse”.
Het bovenlichaam zat klem in een zak, die met een tweekleurige weverskoord was toe gebonden. Het schoeisel was verdwenen. Het hoofd vertoonde verscheidene diepe wonden , die door een bijl schenen toegebracht .
De lijkschouwer stelde vast dat de verscheidene wonden een schedelverbrijzeling hadden veroorzaakt. Uit een eerste onderzoek bleek dat het slachtoffer de laatste keer werd gezien door zijn zuster op woensdagavond 19 juni 1918. Ze had hem immers gevraagd of hij nog buiten moest ,waarop hij ontkennend antwoordde; daarop sloot ze de deur. Ze dacht eerst dat hij voor een paar dagen naar Marke vertrokken was. Men wist immers dat de verdachte A.D. veelvuldig met Theys smokkelde, en algauw werd hij omtrent die zaak op de korrel genomen.
Er waren zware vermoedens:
A.D. werd op 26 juni door de Duitse overheid aangehouden. De huiszoeking bij hem, leverde de vondst onder zijn hoofdkussen van een lang keukenmes. Daarbij werd onder zijn matras nog een bebloed hoofdkussen aangetroffen.
De volgende dag ging het Belgisch gerecht over tot een huiszoeking, waarbij twee hamers, een beitel, een kapmes en een hak met houten steel, bevlekt met bloed, ontdekt werden . Er lag ook een zak gelijkend aan die waarin het lijk stak. Nabij de woning van A.D. werden bloedvlekken gevonden.
De veldwachter, Aloïs Brasseur (°Marke 1878 + Marke 1951), die het huis nog eens onder de loep nam ,vond op de zolder ook een paar pantoffels terug, die vers in stukken gesneden waren en onder een hoop versleten schoenen, leder en afval , verborgen zaten . De pantoffels werden spontaan door een zuster van de knecht en de meid van Laurent Theys, herkend. Daarbij trof hij ook bloedsporen aan op een binnendeur en vond hij een zekere hoeveelheid identieke weverskoord .
Merkwaardig was dat de broer van A. D. hem ook aanwees als de moordenaar van Theys.
A.D. werd verhoord en beweerde dat het keukenmes moest dienen om zich te verdedigen en dat het bloed op het hoofdkussen afkomstig was van een neusbloeding. Hij verklaarde dat hij tussen woensdagavond van 9 ½ u. tot donderdag 7 u. in de voormiddag zijn woning niet had verlaten. Hij bekende verder dat hij een geheime stokerij had opgestart en dat hij nog jenever voor Laurent Theys had verkocht. “ Ik was hem geld schuldig, maar ik weet niet hoeveel” merkte hij op.
A.D. werd op 5 juli 1918 aangehouden en opnieuw ondervraagd. Hij verklaarde dat de geheime stokerij werd opgericht dank zij een lening, die hij kreeg van Theys. Hij zou 375 fr. ontvangen hebben, maar dat geld werd hem nog nooit teruggevraagd . Wat betreft de bloedvlekken die op het hakmes en de binnendeur waren gevonden, die kwamen voort van het slachten van een hen , een veertien dagen voor zijn aanhouding , zo zei hij. Hij kon niet denken , zei hij verder, dat er op de zolder lederen pantoffels lagen.
Een nieuwe en nauwkeurige huiszoeking door het Duits gerecht leidde tot de ontdekking van de geheime stokerij. Er werden tevens rode vlekken op de buitenwand van de stookinrichting waargenomen, alsook onder het venster. Daar bevond zich ook een kleine stoel met bloed besmeurd.
Ook de wandelstok van het slachtoffer werd achter de woning van A.D. gevonden, op een plaats , enkel door een aardappelveld gescheiden.
Wat later vond de veldwachter nog een andere stoel met bloedvlekken en stelde ook vast dat de muur van de stookketel op een oppervlakte van 75cm op 75cm was afgeschrapt. En dat er op die plaats vlekken waren die aan bloedvlekken geleken.
Op 29 oktober 1918 bleef de verdachte nog hardnekkig alle schuld ontkennen. Wel had hij besloten om Theys de dinsdagmiddag 18 juni achter zijn huis te ontmoeten . Maar die kwam niet opdagen.
De in beslag genomen voorwerpen werden door de leraar scheikunde Van Ermenghem aan een onderzoek onderworpen en diens besluit luidde “Wij hebben geen bloed kunnen vaststellen op de bijl en de hamer. Menselijk bloed werd ontdekt op de deur, de stoel en op het metselwerk.” Aangaande het verleden van de beschuldigde, was er, buiten de slechte faam die hij genoot, niets bijzonders aan te stippen; hij was vroeger nooit veroordeeld .
De zaak werd nog drie dagen verder onderzocht. Er moest bewezen worden dat de bloedvlekken afkomstig waren van het slachtoffer. A. D. werd tenslotte op zaterdag 6 december 1919 door het Assisenhof van West-Vlaanderen vrijgesproken. (Het Kortrijksche Volk van 11-12-1919). Een mooie Sinterklaas zou men zeggen.