Van "Maetschappij van Rhetorica" tot "Alles met den Tijd"
In het veertiendaagse tijdschrift voor letteren, kunsten en wetenschappen “ De Eendragt” van zondag 19 juli 1846 (eerste jaargang 1846-47) stond te lezen : “Door de Maetschappij van Rhetorica te Marcke, een half uertje van Kortrijk gelegen, is tegen den 15 augustus aenstaende, een wedstrijd van declamatie, dicht- en schrijfkunde uitgeschreven.
Niet alleen is de prijskaert zeer goed opgesteld; ook de er in voorkomende bepalingen zijn merkwaerdig wegens hare doelmatigheid. Voor de dichtkunst is tot onderwerp vastgesteld : “De Moederliefde beschouwd in hare opofferingen”, in een onbepaeld getal verzen. Ook de ernstige en de boertige declamatie mag van 50 tot 80 regelen daeromtrent loopen. Het schrijfwerk is bepaeld op 20 tot 40 regelen, bevattende drie verschillende karakters, waeronder ten minste 10 regelen fijn Engelsch geschrift, onbegrepen de sieraden en het hoofd, op een blad papier, ten minste 70cm lang en 40 breed. Niet min dan 12 medaliën zullen uitgereikt worden. De stukken moeten vóór 10 augustus worden toegezonden aen den Heer Delepaut,onderwijzer (1)…..iedere mededingende Maetschappij of de vereenigde bijzondere liefhebbers eener stad of gemeente zijn bevoegd een lid af te vaerdigen om zich bij de regters der prijsuitschrijvende Maetschappij te voegen. De Heer Van Belleghem, Burgemeester, is tevens hoofdman van het Rhetorica, en ’t is in één der zalen van zijn kasteel (2) dat de prijskamp plaets grijpt.”
De "Standaard van Vlaanderen" van 20 augustus 1846 meldde:
" Men schrijft ons uyt Marcke; onze prijskamp van rederykkunde heeft den 15sten met alle verwachtings-overklimmenden luyster plaets gehad: tweehonderd tachentig mededingers der steden en gemeenten Gent,Brugge,Kortrijk,Yperen,Veurne,Nieuwpoort,Rousselaere,Eecloo,Yseghem,Deynze,Harelbeke,Ronsse,Wevelghem,Zomerghem,Ruymbeke,Gulleghem,Heule,Waereghem,Waerschoot, Vive-Sint-Eloy,Moorsele,Cachtem,Deerlyk hebben ons met hunne tegenwoordigheid vereerd..."
De uitslag van de prijskamp verscheen in “De Eendragt” van zondag 30 augustus:
“Dichtkunde (Eene schets der Moederliefde): de eerste prijs was voor Edmund Ronse van Veurne ; de tweede prijs aan De Jaeghere van Nieuwpoort.
Declamatie (Deftig Vak): de eerste prijs voor Vande Waeter van Brugge ; de tweede prijs aan De Weirdt van Kortrijk.
(Boertig Vak): eerste prijs voor D’Huygelaere uit Deinze en tweede
prijs aan Van Hoorebeke van Zomergem.
De prijs voor het pronkschrift uitgeloofd, is toegekend aan Lodewijk Gregorius Renier, zoon van Pieter Jan, kostschoolhouder te Harelbeke, terwijl Aloysius Renier (3),een andere zoon, kunstschilder te Deerlijk, eene belooning is toegewezen voor het door hem ingezonden pronkschrift buiten de voorwaerden der prijsvraeg.
De prijzen voor de Geestelijke Bijbelvragen en de Bijbelkamervraeg zijn door de maetschappijen van Rhetorica van Gullegem en Rousselaere weggedragen.”
Het toneel zou ontstaan zijn eerst in de kerk om de boodschap van Christus levendiger voor te stellen, daarna er buiten. Maar over de tijd van het ontstaan bestaat onzekerheid. Wat “rhetorica” betreft ( redekunst, voordragen, dichten,welsprekendheid, toneel) , moeten amateuristische literaire verenigingen langzamerhand door ontwikkeling uitgegroeid zijn tot Rederijkerskamers. Men gaat er van uit dat de bloeiperiode, meest in grote steden, gedurende de 15e en de 16e eeuw was. “De Barbaristen” , gesticht in 1518, was de oudste rederijkerskamer van Kortrijk. Na diverse decennia van vallen en opstaan tijdens de 17e en 18e eeuw, bereikten de rederijkersverenigingen 1794, jaartal van de inval van de Fransen en de invoering van de Frans taal. De moedertaal zou smoren onder de Franse overheersing en het werden moeilijke jaren voor de volkstaal.(4) De Hollandse periode (1815) bracht een hernieuwde belangstelling en liefde voor de moeder- en volkstaal, en ook voor de vroegere rederijkers. Men had een grote achterstand in te lopen. Onze toenmalige koning Willem was begaan met het volksonderwijs en maakte er werk van om de onderwijsmethodes te verbeteren . Het stilzwijgen werd verbroken. Men wilde er absoluut naar streven het Nederlands de status van cultuurtaal te geven. Gelukkig stond er ons niet verfranst gemeentebestuur , dat hoofdzakelijk uit landbouwers bestond, niet vijandig tegenover. Maar vanaf de Belgische revolutie 1830 domineerde opnieuw de francofonie . Toen werden zware inspanningen geleverd om een betere kennis en een grotere waardering van de moedertaal ten beste te geven .Vanaf 1837 ontstonden talrijke maatschappijen van retorica, letterkunde- en toneelkringen. De bedoeling was het volk te vermaken , op te voeden en ontspanning te bieden. Vergeten wij ook niet dat, vooral op het platteland, het cultuurpeil niet hoogstaand was, want een groot deel van het publiek was ongeletterd. De rederijkerskamer had een belangrijke culturele rol te spelen.
De stichting van het tijdschrift “DeEendragt” dateert van 1846 , vroeger kon geen bronnenmateriaal worden gevonden (verscheen tot 1879). Het is niet uitgesloten , maar allicht ondenkbaar dat de Markse vereniging voor redekunst al vroeger het daglicht zag. Het is wel mogelijk dat ze het levenslicht zag rond 1815 kort na de benoeming van Petrus Delepaut , bekwaam onderwijzer. Voor ons geval nu nemen wij 1846 als uitgangspunt.
In 1816 werd te Deerlijk de “Deerlijksche Maetschappij voorDichtkunst, Schoonschrift en Bijbelvragen”gesticht. De vereniging behaalde vele medailles dank zij Pieter Jan Renier. Er waren toen al talrijke litteraire wedstrijden, wij citeren Wevelgem in 1818.
Na het ontslag en de verhuis van Petrus Delepaut in 1848 naar Kortrijk, bouwde Felix Benoot, de nieuwe onderwijzer verder aan de” taalkunst”. Felix Benoot (°Loppem 1824 + Marke 1887), benoemd in 1850 in opvolging van Charles Louis Callens, behaalde zijn getuigschrift in de Normaalschool van Roeselare, na aldaar drie maanden les te hebben gegeven in de modelschool. Vóór zijn opleiding in de normaalschool was Benoot leerling geweest aan het Klein Seminarie te Roeselare. In de normaalschool werd hij vermeld in de palmaressen van 1843 en 1845.Voor 1844 stond hij niet vermeld , omdat hij toen zijn examens aflegde aan de in 1843 opgerichte modelschool van de normaalschool .Benoot kreeg een sterke religieuse basis mee.Godsdienst en opvoeding waren toen één. De normaalschool van Roeselare die een afdeling was van het Klein Seminarie, werd onafhankelijk in 1842. De normaalschool werd aan het Roeselaarse Klein Seminarie gekoppeld op 5 juni 1838 , losgekoppeld op 1 oktober 1846 en tenslotte overgebracht naar Torhout. Benoot trouwde in 1852 te Marke met de bakkersdochter Nathalie Soete (°Marke 1816 + Marke 1886) .
Het midden van de 19e eeuw staat bekend als de periode van “Arm Vlaanderen”, waar werkloosheid, armoede en honger heersten. Er waren toen op onze gemeente meer noodlijdenden dan anderen. Men mocht wel zeggen dat Marke rijk was aan arme mensen. De vlasnijverheid slabakte en er was een mislukte aardappeloogst. De financiële toestand van onze gemeente was zorgwekkend. In 1847 telde onze gemeente 1521 zielen. In 1846-47 was de vlasindustrie, die van levensbelang was, totaal verlaten, ook het spinnen en weven, als secundaire levensader waren nietszeggend. In 1852 was de aardappeloogst maar 1/3e van een normaal jaar. De geldmiddelen van de gemeente waren toen miniem. Het rapport van 1844 : “de gemeente bezit geen schoolgebouw, ze heeft geen geld om er een te bouwen”. Vanaf 1863 kwam de financiële toestand van onze gemeente weer in evenwicht en de vlasnijverheid (roten en zwingelen) nam een opmars.
Felix was bereid de taalcultuur te doen herplaatsen en zou de grondslagen leggen voor de liefde van de taal. Zijn doel was tweeledig : de cultuur van weleer weer laten opflikkeren , terzelfder tijd het volk aangenaam vermaken en zo het welzijn verzekeren door liefdadigheidsfeesten . Hij stak de handen uit de mouwen en schudde intussen ook de kleine burgerij wakker. Inmiddels werden alle krachten gebundeld om opnieuw toneel en retorica uit de grond te stampen. De doorbraak kwam er op het einde van 1867 - Felix Benoot kreeg vorig jaar een nieuwe school met annex huis voor onderwijzer in de Vagevuurstraat – toen werd een vereniging van declamatie en zang gesticht onder de kenspreuk “ALLES MET DEN TIJD”, waarvan Benoot de motor was. Het reglement was nogal “drastisch” . Het doel van de maatschappij was te werken tot de uitbreiding van letterkundige welsprekendheid en gezang. De leden mochten niets uitoefenen dat strijdig was met godsdienst, wetten en zeden. Het bijwonen van de repetities was verplichtend. Wie tweemaal achtereenvolgens de repitities niet bijwoonde, zonder wettige reden, werd op de vergaderingen geweigerd. Dan moest hij bij de meerderheid van stemmen weer aanvaard worden. De leden waren gehouden , tijdens de letterkundige voorstellingen of gezangstukken, bij elkaar te blijven tot het einde van de repetities en wedstrijden. Ieder lid was verplicht maandelijks 20 centiemen te betalen. Het geld was bestemd voor de aankoop van letterkundige werken en gezangstukken. De aan de maatschappij geschonken giften en eremetalen konden geenszins ontnomen en verkocht worden. De maatschappij aanvaardde beschermende leden, die vooral de uitvoerende leden moesten ondersteunen door het geven van feesten. Het reglement werd ondertekend door:
Felix Benoot: voorzitter
J.Dequinnemar: ondervoorzitter
Aloysius Maertens : schatbewaarder
Henri Vanhoenackere (6)en Leopold Raemaekers: raadsleden.
Onder de uitvoerende leden zien wij: Alois Brasseur (veldwachter) – Florent Dermaux – Felix Baert – Leopold Raemaekers – Ivo Cottens – Julien Lepere - Petrus Steenhuyse …
De beschermende leden: voorzitter André Declercq – ondervoorzitter Louis Vandewiele - schatbewaarder Désiré Moreels (koster)
Leden: Amatus Van Belleghem (burgemeester na het overlijden van Petrus Franciscus Van Belleghem in1867) – Frederik Busschaert – Leopold Van Belleghem - August Stichelbout (waard van “Het Gemeentehuis”) – Petrus Schoore - Marcellin Van Belleghem – Petrus Tack- Felix Dupont – Eduardus Pyckerelle – Désiré Herman – Petrus Duhem- Carolus Delember…..
De “ Journal de Courtrai” van woensdag 25 maart 1870, jawel een Franstalig blad ,bracht een welverdiende ode aan Felix Benoot :
De maatschappij telde zo een twintig tal leden en organiseerde nog voor de vasten van 1868 een liefdadigheidsfeest voor de armen van de gemeente. De “Cercle Musical” van Kortrijk (5) gaf zich ten beste bij iedere gelegenheid vanaf haar stichting en werd ondersteund door de burgerlijke en de geestelijke overheid, alsook door de inwoners van Marke. Het eerste optreden mocht een echt succes worden genoemd: een groot aantal stadsmensen en mensen uit het omliggende waren op de afspraak en het feest bracht 253fr.50c op. Van dan af besloot de vereniging jaarlijks, vóór de vasten ,een concert op te voeren. In 1869 was de opbrengst al 302fr. en in 1870 zwol het aan tot 400fr. De opbrengst ging volledig naar de aankoop van klederen en “beddegoed “, die verdeeld werden onder de armen op de zondag van halfvasten. De voorstellingen en de uitdelingen aan de armen grepen telkens plaats in de nieuwe gemeenteschool in de Vagevuurstraat. Soms gebeurde de uitdeling ook in het gemeentehuis.
Een toegangskaart voor de wedstrijden kostte in Marke 50 centiemen, vanaf 1869 , 1fr. Het programma bevatte voor elk wat wils : zangkoor,toneel, duet,kluchtspel, alleenspraak, kluchtliederen….en zelfs pantomime .In 1868 stond de “Brabançonne” voor koor op het programma.Het feest werd gegeven in de nieuwe gemeenteschool.
Op 18 april 1870 werd te Kortrijk een vergadering gehouden teneinde de grondslagen te leggen tot het oprichten van een Algemene West-Vlaamse Bond. Meer dan 200 Vlamingen waren aanwezig waaronder ook “Alles met den Tijd” van Marke.
Er werd deel genomen aan “festivals” te St. Eloois-Winkel , te Gullegem, waar de maatschappij van Marke haar 2 zangkoren in het strijdperk gooide. Er werd deel genomen aan festivals van Kooigem, Wevelgem,Rollegem . De verplaatsingen gebeurden per “char à bancs”. In 1872 greep te Lauwe bij de maatschappij van retorica een zang- en toneelwedstrijd plaats , en daar werd de tweede prijs toegekend aan J. Dequinnemar van Marke met het lied “Baas Pekdraad”.In de rubriek”De boertige tweespraak” wonnen J. Dequinnemar en Vanhoenackere de tweede prijs met “De Kapitein Tick”en in de rubriek “deftige tweespraken” met “De Wraak Gods”. Men liet zich ook gelden op de plaatselijke kermis. Het gebeurde dat gastacteurs hun medewerking verleenden zoals in 1874: F. Baelde, J. Monteyne en A. Delacroix , allen gekende figuren uit Kortrijk.
“De Eendragt” van zondag 11 september 1870 meldt:
“In een wedstrijd op 14 augustus uitgeschreven door de “Vereenigde Fontenisten en moedertaal overal” te Heule werden de koorzangkringen “Al met den Tijd” (letter- en zangkunde) van Marcke en “Concordia” van Moorseele bekroond.”(7)
Merkwaardig is dat in alle rapporten van burgemeester en schepenen ( vanaf 1844 in het Frans ) bij de vraag of er een maatschappij van retorica ( société de rhétorique) bestond, altijd “Néant” (nihil) werd vermeld tot in 1868 de stichting van een zangkoor , met 25 leden werd aangegeven (“une société de chant”).
De kroniek eindigde op 9 februari 1875. Van dan af waren geen sporen meer te vinden van “Alles met den Tijd”.
Felix Benoot overleed in 1887. Sinds 1879 was hij ter beschikking gesteld en fungeerde hij als klerk in het gemeentehuis. Ten gevolge van de schoolwet van 1 juli 1879 ( wet Van Humbeeck) moest Felix in 1884 door de afschaffing en het leeglopen van de gemeenteschool, na 33 jaar dienst, ontslag nemen. Er werd een vrije school opgericht en hij wenste er niet mee te werken, uit schrik zijn pensioenrechten te verliezen.
Bij de blijde intrede van de echtelingen Baron Emmanuel de Bethune- de Ghellinck d’Elseghem op zondag 16 oktober 1898 waren slechts volgende gilden of maatschappijen aanwezig: “ De Vereenigde Vrienden” (trabolders)- “Sint-Arnoldusgilde “ (Krullebolders) – “Sint-Barbara” – en “Sint-Sebastiaan” en geen spoor van rederijkerskamer of toneelgilde. Wij mogen wel aannemen dat na het verdwijnen van Felix Benoot het “toneelvuur” uitdoofde…voor een tijdje toch.
Wel mogen wij stellen dat de toneelgilden “ Door Taal en Deugd naar Hooger Leven” , “Geen rijker Kroon dan eigen Schoon” en de vereniging voor kunst, wetenschap en taalbelangen “De Vlaemsche Kring” , gesticht begin vorige eeuw, erfgenamen waren van onze rederijkerskamer of maatschappij van welsprekendheid van weleer.
(1) Petrus Delepaut ( Kortrijk-Buiten 1794 + Kortrijk 1855), nam in 1815 de taak van onderwijzer over van Josse Martin Vandenberghe , die het over een andere boeg gooide . Hij bekwam in 1822 zijn getuigschrift 3e rang, na het afleggen van een examen voor de Commissie van Onderwijs . Ontslagen in oktober 1847 kreeg hij als opvolger Charles Louis Callens van Moeskroen . Callens was geboren in Heestert en overleed hier in 1850.
(2) Petrus Franciscus Van Belleghem (° Marke 1785 + Marke 1867), zoon van Francis Van Belleghem-Crupelant en neef van Zacharias Van Belleghem, was burgemeester van 1830 tot zijn overlijden in 1867. Bij de dood van Zacharias in 1832 erfde hij de helft van het “Kasteelken”, gelegen in de Vagevuurstraat , volgens het testament van 11 juli 1822 : “…aen zijnen neef P.Fr. Van Belleghem, landsman te Marcke, de helft van een nieuw woonhuis en erfve 17 roeden 72 ellen…..bij laste van eene eeuwige rente van 21fr 76c bij jaere aen den armen van Marcke….gebruykt tot kleeden der arme kinderen die t’ elkenjaere hunne eerste communie aldaer zullen doen…” . Leopold Van Belleghem (°Marke 1835 + Marke 1898), burgemeester van 1879 tot zijn overlijden, zou de laatste Van Belleghem zijn die “Het Kasteelken” bewoonde. Zijn weduwe Elisa De Brabandere zou er nog blijven tot haar vertrek in 1905 naar haar geboorteplaats Lauwe.
(3) Lodewijk en Aloysius Renier , waren de zoons van de dichter,taalkundige en Vlaamsgezinde Pieter Jan (° Deerlijk 1795-+ Deerlijk 1859) die een dicht maakte en aflas op 24 juli 1855 aan de kasteelpoort (Marke) ter gelegenheid van de plechtige inhuldiging ,van Baron Felix Bethune, als senator . Het gedicht staat te lezen bij Slosse (blz.1188).
De “Echo de Courtrai “van 27 juli 1855” getuigt:
“ L’instituteur Benoot de Marcke a aussi prononcé une très belle allocution. Enfin à l’entrée de l’avenue du château , les fermiers de Mr. le Baron Bethune lui ont remis un chef-d’oeuvre de calligraphie fait par Mr. Renier de Deerlijk…”
(4) Reeds in de 18e eeuw ontstonden al in vele kleine dorpjes toneelafdelingen, meer bedoeld om plezier te maken en het volk aangenaam bezig te houden.
(5) Het katholieke“Cercle Musical” werd opgericht in 1855 en onderscheidde zich tot 1870 met kooractiviteiten . In 1870 stichtte de befaamde voorzitter-dirigent Ferdinand Van Eeckhout ( °Kortrijk 1828 + Kortrijk 1907, boezemvriend van Peter Benoit) hieruit een fanfare.
(6) Henri Vanhoenackere(° Bellegem 1847 + Marke 1916) werd in 1879 secretaris van Marke benoemd tot zijn overlijden.
(7) In de dorpskrant van november 1996 : artikel “ zangkoor vóór 1900 te Marke”, door Filip Decock : “In een liberaal weekblad van 1904 werd het katholieke beleid van de de Bethunes op de korrel genomen omdat men het langs die kant jammer vond dat zo een bloeiende gemeente geen muziekvereniging of zangkoor bezat.” Terzelfdertijd werd allusie gemaakt naar het zangkoor uit vervlogen tijden van Felix Benoot.
Dat was de titel van een document, dat ik vele jaren terug ,kreeg van familieleden van wijlen onderpastoor Leo Verstraete ( °Lendelede 1906 + Lendelede 1976) . Verstraete kwam hier toe in 1946 en bleef er tot 1956 . Van 1956 tot 1965 was hij pastoor van Oeselgem en van 1965 tot 1975 van Handzame.
Pas aangekomen stichtte hij met enkele inwoners o.a. dokter Arthur Vanneste, Gilbert Vanneste (apotheker), Jozef Craeynest, Maurice Holvoet… de “Slossekring”, genoemd naar heemkundige Leopold Slosse, een geboren Markenaar. De “Slossekring” bleef zo een 10 jaar bestaan. Onderpastoor Verstraete werd wel verweten alles naar zich toe te trekken en ook zijn artikels te overtrekken.
Hier volgt de letterlijke weergave van een artikel, dat hij schreef in 1950.
“Daargelaten de vele Lieve-Vrouwkes in hun bescheiden nisjes boven huisdeuren, hof- en schuurpoorten, die andere, oude en nieuwe in hun alkoofjes onder het loverdak van beuk en linde; daargelaten ook de dankkapellekes van Ijzerweglaan (Hermelijnstraat) en Leieweg en van Rekkemstraat en Glorieux’uitweg (dat was een wegel die evenwijdig achter de huizen van de westkant van de Markekerkstraat liep), alsmede de 6 staties t.e.v. O.L.Vr. der 7 Weeën(1), toont Marke met zijn 10 grotere Mariakapellekes zijn vrome overtuiging en biedt het ons een van zijn schoonste wezentrekken. Eens was Marke en dit blijft het Goddank nog heden ten dage het zeer Mariale Marke.Allen saam slaan ze hun zegel, hun merk op Marke. Moge het, Moeder, nooit veranderen….
Het oudste en schilderachtigste – hoeveel Markenaren zagen of bezagen het ooit van dichtbij- dateert van 1776 en staat onder een prachtige linde langs de Lanteweg, op het Goed ter Elst, thans bewoond door Georges Vanhauwaert. Onze Lieve Vrouwe van Bijstand wordt er vereerd in een zeer mooi antiek beeld, de Moeder met het Kind voorstellend. Het kapelleken regelmatig vers gewit en goed onderhouden verdient dat er in de meimaand vooral eens meer heen gepelgrimeerd wordt.
Een zeer oud en schoon kapelleke hebben wij ook aan de hoeve van René Lefevre in de Kannaertstraat. Eveneens stelt men er zijn eer in het bidplaatsje goed te onderhouden. Jammer dat geen Markenaar nog weet wanneer en door wie en om welke reden het er destijds werd gebouwd.
Waar nog een ander oud, maar helaas vervallen kapelleke staat, het is langs de Wallestraat, tussen Omer Lootens ( na hem Roger Denutte -nu hoeve te Coucx) en Nestor Esquenet. Voortijds werd O.L.Vr.-ter –Zege er vereerd en aanroepen.
Het vierde zeer mooi kapelleke, het abdijkapelleke zou men het kunnen heten, staat sedert onheuglijke tijden bij de inrijdreef van de Rodenburghoeve, oude heerlijkheid die in 1238 abdij werd en in 1268 ten laatste de gekende abdij van Groeninge werd. Herhaalde malen werd het herbouwd en thans is het een pareltje (kapel verdween in 1969 ).
Een eenvoudig maar mooi lands kapelleke, maar dat toch de schaduw van een boom mist, is dit op het erf van Frans Holvoet, die het hof te Soris, voormalig achterleen van het Hof-te –Marke bewoont. Het zou dateren van 1848 (volgens het kadaster in 1885 ,SB99b), toen het er geplaatst werd om er het spoken te beletten. Inderdaad waar of geen waar , men zag er, of meende er van op de Pauvre Leute, elke late avond verkeersels te zien. O.L.Vr. moest er de mensen van bevrijden. Het eerste beeldje werd er eens gestolen, weet men nog, misschien was het wel door die vroegere spoken !! ( In 1957 verdween het kapelletje door mutatie van het areaal; het werd niet meer heropgebouwd . Michel Chanterie toen dd. burgemeester liet begaan).
Het zesde Mariaoord hier bij ons stelt ons de Lieve Vrouwe van Lourdes voor in haar grot. Dat kapelleke staat in de tijd al dichter bij ons, daar het dateert van 1892. Waar het thans staat bij de inrij van de Kasteeldreef, vervangt het een ander rustiek scheefgezakt bidplaatske met schaliekes gedekt en met traliekes voor ’t deurke en een laag bidbankje ervoor. Binnenin stond een oud wit Lieve Vrouwke en een Sint-Rochus. Ten tijde dat de cholera te Kortrijk woedde, wisten de Kortrijkzanen dat kapelleke zeer goed staan. Ze kwamen er knielen en kaarsen ontsteken. Toen konden zij wel bidden, die van Kortrijk, bidden dat hun lippen daverden, vertelde mij een oud moederke. Philomeentje Callewaert heeft het jaren en jaren onderhouden tot het er eens omvergereden werd, ach, neen niet met opzet, want die onverlaat zou met onze Marbekenaars hebben te doen gehad en er zouden niet veel beentjes van hem overgeschoten zijn. Node zag men het dan ook verplaatsen van vlak tegenover de lusttuin van Mietje Backers’hof.(2) Geen lijkstoet kwam er langs of men poosde er om een kruisgebed te bidden en welke nood er ook wezen mocht of welk gevaar op til was, men viel er de Lieve Vrouwe te voet en vond er heul en solaas.
Het hedendaags wellicht drukst bezocht kapelleke van Marke is dat van O.L.Vr. van Lourdes, in de Markestraat, bij de woonst van Alfons Devos.( aan de inrit rechts ,van de weg naar Aveve).Er stond voorheen een klein onooglijk kluisje, gebouwd op cijns, gezeid Hermantjes kapelleke (3). Het werd vergroot en gerestaureerd ten jare 19….. Of het onderhouden wordt en begaan. Probeer maar nu vooral in de meie het te zien zonder brandende kaarsen, verse bloemen.
Het Groeningekapelleke tenden de Markestraat werd er gebouwd uit dankbaarheid ten jare 1919 door oud-burgemeester Cyriel De Brabandere. O.L.Vr. van Groeninge wordt er vereerd. Binnenin leest men er deze immer actuele bede: O, Maria, wil niet vergeten, deze die dolen en de weg wel weten. Men beweert dat het met den tijd in de weg zal staan, voor een nieuwe daar ontworpen baan , maar dan stelt heel Marke zich vast en zeker burgerlijke partij, om te zorgen dat er aldaar op staatskosten een ander rijze!!(4)
In 1946 werd dan op de grond van Baron de Bethune en met de bijdragen van de ganse bevolking een mooie kapel van grotere afmetingen gezet( Van Belleghemdreef, architect was Jean Roose, aannemer Palmer Vandermeersch). Ze staat er goed en wel, in harmonie met de schone omgeving, maar het is zoveel als was zij er niet, want immer blijft zij op slot. Op 13 mei 1950 werd zij geïnstalleerd als Fatimakapel. Wie neemt de zorg voor op zich ? Wie staat er voor in dat de Lieve Vrouwe van Fatima er wordt vereerd door de velen die thans aldaar voorbij moeten?( nu opgedragen aan O.L.Vr. van Bijstand).
Onder de oorlog kwam er bij de hofpoort van Gaston Vanneste in de Kannaertstraat nog een landelijk mooi kapelleke bij : Onze Lieve Vrouwke der Vlaamse wegen, heet zij. Laatst nu in 1948, in de extreme uithoek der parochie, aan de hoeve van A. Catteloin op Walle schier, werd Marke’s laatste kapelleke gebouwd, dat wil getuigen dat onze Vlaamse buiten vooral Maria’s erf wil zijn en blijven.( beide kapellen werden gebouwd door metselaar Jules Ferlin).
Hierbij wil ik nog 3 kapellen bijvoegen:
1/De Sint-Theresiakapel in de Vagevuurstraat dateert van 1927 en werd gebouwd door aannemer Gerard Leman.
2/ De kapel van Antonius van Padua in de Markebekestraat, gebouwd in 1893.
3/ De kapel toegewijd aan het H. Hart op de hoek van de Aardweg en de Rekkemsestraat gebouwd op initiatief van Gustaaf Lannoo. Vroeger jaren stond hier, telkens als de processie uitging ,een houten kapel, waar halt werd gehouden.
(1)Momenteel bestaan er nog 4 van die kapellen. Ze werden gebouwd op initiatief van Gabriël Vergote, die hier onderpastoor was van 1941 tot zijn benoeming tot pastoor van Zedelgem in 1946. Vergote was geboren in Beveren-Roeselare in 1909 en overleed in Roeselare in 1983.
Van zondag 7 april 1946 (Passiezondag) tot 12 april (Goede Vrijdag) stond op het programma een “Grote Missie”. De wijding van die kapellen greep plaats door deken van Kortrijk, Jonckheere , op Pasen 14 april. Tijdens de oorlog hadden de inwoners de belofte geuit kapellen te laten bouwen met het doel gespaard te blijven van verdere rampen.
(2)Maria De Backer-Cornillie was geboren te Moorsele in 1793 en overleed in 1867. Ze was ontzettend rijk. Ze was getrouwd met Joseph De Backer, een advocaat uit Kortrijk. Te Marke had Marie Cornillie een “hofstede” die ze “Campagne de Marcke” noemde. Pastoor Slosse noemt het “Miete Bakkers hof”. Zij had dit hof gekocht aan juffrouw Adelaïde Denijs, dochter van Ferdinand Denijs, burgemeester van Marke van 1820 tot 1829. Ferdinand Denijs overleed er in 1839. Pepin Lowie, een vriend van Cornillie erfde de helft van al haar goed. Het goed werd ook “Nijsens’n hof” genoemd.
(3)Dat kapelletje werd gebouwd omstreeks 1876 door eigenaar en vlashandelaar Désiré Herman ( ° Marke 1828 + Marke 1914). Er stond al een kapel begin 19e eeuw.
(4)De kapel werd begin 1979 verplaatst tot tegen de verblijfshoeve. De deuren + de kap + het binnenste zijn nog origineel. De muren werden hermetseld.
Foto genomen in 1952 . Leo Verstraete staat rechts op de foto, in het gezelschap van zijn broer priester en zijn moeder.
In 1914 kreeg onze burgemeester Baron François de Bethune van de Duitse overheid het bevel om een lijst van de bestaande cafés op te maken; het resultaat was 82 . Begin 20e eeuw telde onze gemeente ongeveer 100 drankgelegenheden.
Plaats (Markeplaats)
__________
Het Gemeentehuis Sint-Barbara
La Belle Vue In de Wapens van Marcke
In d’Arke van Noë
Kerkstraat (Markekerkstraat)
_________
De Beenhouwerij De Voerman
Marckestraat (Marktstraat)
___________
De Nieuwe Kloef Maison de Commerce
Café du Tissage Het Paradijs
De Haan Café Royal
De Nieuwe Anker De Handboog
Hemelrijkstraat
____________
Het Hemelrijk
Kortrijkstraat ( Markebekestraat)
___________
Het Rootershof De Vlasbloem
De Marckebeke A Ma Campagne
In Lauwe Wandeling Hendrik Conscience
De Nieuwe Beenhouwerij
Bissegemstraat (Overzetweg)
____________
Koning Albert
Reckemstraat (Rekkemsestraat)
___________
De Ijzerpoort Transvaal
Au Jardin Botanique Au Coq Hardi
Sint Joseph Het Burgerswelzijn
De Vlaamsche Leeuw ’t Hof van Brabant
Den Ouden Tijd De Zalm
De Kroon Den Hert
Het Roodhuis Au Soleil
In Hongarië Oostenrijk
Pontestraat
_________
De Ko
IJzerweglaan (Hermelijnstraat)
__________
De IJzerweglaan
Kleine Statiestraat (Koedreef)
______________
De Wachtzaal Repos des Voyageurs
Leiweg (Leieweg)
_____
Café Cies
Aardweg
________
De Ondank
Statiestraat (Michel Van de Wielestraat)
_________
Café Rubens La Providence
Het Nieuw Kwartier De Pannefabriek
Statieplaats (Koekuitsplein)
___________
Au Café Français
Kloosterstraat
____________
De Vlasboot In de Goude Leerze
In de Sterre De Brug
Den Beer Café de la Brasserie
Au Café Belge
Hellestraat
_________
De Zwaan
Pottelbergstraat (Pottelberg)
_____________
Au Lion d’Or De Brandel
Au Pigeon Voyageur De Koornbloem
Aalbeeksche Steenweg
Wallestraat
__________
De Smis
Sint-Annestraat
_____________
De Halve Liter Het Withuis
Prins Leopold
Preshoekstraat
_____________
De Gravier Het Boldershof
Sint Sebastiaan De Suikerij
Vagevuurstraat
____________
De Burgerskring In de Klok
Kleine Pontestraat
_______________
De Nieuwe Wandeling
Tourcoignestraat ( Torkonjestraat)
______________
De Prins De Keizer
Keizerstraat
__________
De Rooze De Nieuwe Leute
Het Hooge
Bergstraat
_________
De Steenoven De Berg
Aan de hand van een lijst uit 1950 merken wij dat er op dat moment nog een 30-tal cafés waren.
Honderdjarige Regina-Sophie Bels ingehuldigd op 8 sept.1907
De gemeente Risquons-Tout grenst aan het Franse Neuville-en-Ferrain en Tourcoing. Een gedeelte lag vroeger zowel op Rekkem als op Moeskroen. Risquons-Tout behoorde tot 1963 bij Rekkem, maar bij de vastlegging van de taalgrens belandde het bij Moeskroen.
Op zondagnamiddag 8 september 1907 was Risquons-Tout getuige van een groots feest.De weduwe Regina-Sophie Bels geboren in Marke op 8 september 1807 vierde er haar 100e verjaardag. Ze trouwde te Marke op 16 februari 1833 met Joannes Baptiste Delporte en hield in de jaren ’60 café “Den Slabbaert” ( ten westen van de toegang Kasteeldreef)open. In de volksmond noemde men ze “Regientje van Tisten Luiks “ beter verklaard als “Regientje van Baptiste ,die zoon van Lucas (Delporte)was” . De inwoners hadden in blok hun huizen versierd. De Rijselse steenweg, waar het arme vrouwtje woonde, oogde sprookjesachtig. Overal zag men langs de gevels vlaggen, bloemversieringen, guirlandes en kleurrijke bloemenschakels in overvloed. De steenweg was vanaf de Franse douane tot aan de Plaats van Rekkem aan weerszijden beplant met honderden sparren en heesters. Aan de deuren en aan de voor die gelegenheid gebouwde poorten kon iedereen genieten van originele opschriften. Reeds vóór het feest begon was het volk al in opschudding. Trommels, wagens en voetgangers stroomden toe en daarbij was het ook stralend weer.
Om 13u30 brulde het kanon. De praalwagens en de groepen kwamen van alle kanten opdagen. De ruiters moesten voorop in de stoet. De praalwagens, de wielrijders, de muziekkorpsen, waaronder de fanfare St. Jan, en de georganiseerde groepen stelden zich in het gelid.
Een autoriteit uit Tourcoing had zijn koets ,versierd met bloemen, ter beschikking gesteld van de honderdjarige. Vóór haar zetelden twee van haar ongehuwde kinderen Jules , 57 jaar en Pharaïlde , 70 jaar oud, beiden bij haar inwonend. De organisatoren volgden de jubilaresse in een rijtuig. Het volk langs de weg was super entoesiast en applaudisseerde heftig. De brandweer van het dorp begeleidde de koets en vormde een haag. De wagen , die de nijverheid van 1807 voorstelde , stelde een weeftoestel met al zijn accessoires tentoon.
Op de zegepraalwagen, had een meisjeskoor in witte kledij, met rode, blauwe, groene en gele sjaals , plaats genomen en alle meisjes waren voorzien van een boeket natuurlijke bloemen . De volkstoeloop uit Frankrijk en België was indrukwekkend en tumultueus. Geen enkel ander feest in de regio bracht zoveel volk op de been. Duizenden waren samengeschoold langs weerszijden de weg op een traject van 10km.
Om 15u. werd halt gehouden op de Plaats van Rekkem. De jubilaresse werd ontvangen in de raadzaal van het gemeentehuis waar Wicart,de burgemeester van Rekkem, Baron François de Bethune en schepen Arthur Tack van Marke vergaderd waren. Ze werd ontvangen in een mooie zetel waarop volgende inschriptie te lezen was: “Eerbetoon vanwege de gemeente Rekkem, 8 september 1907”.
Wicart hield een toespraak en beschreef de vreugde die de inwoners van Rekkem hadden , omdat zij een inwoonster hadden die de gezegende ouderdom van 100jaar had bereikt. Baron François de Bethune (°Gent 1868 + Leuven 1938) , professor aan de Leuvense universiteit, die zijn zieke broer burgemeester Emmanuel de Bethune (°Gent 1868 + Marke 1909) van Marke, verving, bracht hulde en vertaalde de wensen van de Markse bevolking. Ze had immers het grootste deel van haar leven in Marke doorgebracht . Arthur Delporte, uit Kortrijk, een kleinzoon van de honderdjarige bedankte in het Nederlands, in naam van zijn familie de burgemeester , de gemeenteraad , de inwoners en het feestcomité.
De honderdjarige nam terug plaats in de koets , en samen met de autoriteiten vervoegde zij het gros van de stoet aan de “Croisé” ( gehucht in Rekkem aan het rond punt op het einde van de Dronckaertstraat). De stoet vervolgde zijn weg langs de Meensesteenweg richting Le Castert en Risquons-Tout.
Eindelijk werd halt gehouden aan de kerk van Risquons-Tout, waarin Regina Sophie op een zetel werd gedragen. Ze weigerde echter verder gedragen te worden en aan de arm van haar zoon Jules werd ze naar het altaar geleid. Het “Veni Creator”, “O Salutaris”, “Ave Maria”, “Te Deum” en tenslotte het “Tantum Ergo” weergalmden in de kerk.
Na de ceremonie trok de jubilaresse in stoet naar het sanatorium, waar ze in verpleging was. De stoet werd ontbonden rond 18u.30 en kort hierop werd een luchtballon opgelaten. Concerten werden gegeven op de tonen van de Philarmonie van Rekkem en de Koninklijke Harmonie van Moeskroen.
’s Avond werd de ganse wijk verlicht en de dag sloot af met vuurwerk.
’s Anderendaags werd een kerkplechtigheid opgedragen in aanwezigheid van de jubilaresse en haar familie en ook nog honderden sympathisanten. Het werd een feest dat lang in het geheugen van de bevolking en de organisatoren gegrift stond.
Op 8 september 1909 werd Regina Sophie Bels 102 jaar. Zes jonge vrijwilligers hebben toen voor de arme ziel een omhaling gedaan, die 350fr. opbracht.
Regina Sophie overleed, met haar volle verstand, op 12 april 1910 in de ouderdom van 102j. 7m. en 4 dagen.
De begrafenis had plaats op 16 april 1910 om 9u. in de morgen.
( Vrij vertaald uit “Terroir” nr. 53/54 van 1994/4 – 1995/1)
L’Echo de Courtrai meldt op de voorpagina onder de rubiek “Nouvelles Locales”:
“Le sieur Foulon garde-champêtre de la commune de Marcke, vient d’être mis en arrestation sous prévention d’avoir tué d’un coup de pistolet, le nommé Holgoet (lees Algoed), agé de 24 ans…..diverse versions, que dans ce moment nous passons sous silence, circulent en ville, sur ce terrible méfait qui jette dans la consternation toute une paisible commune…..c’est à la suite d’une dispute, que le garde-champêtre a tiré…..”
Na het overlijden van Ivo Moreels in november 1862 werd Fréderic Auguste Foulon in zitting van de gemeenteraad van 27 november tot veldwachter benoemd . Voordien was Foulon stationsbediende in Moeskroen.Zijn “carrière” zal een kort leven beschoren zijn. Drie kandidaten hadden zich voorgesteld: Eugène Delporte, Henricus Ameye en Fréderic Foulon.
Fréderic Auguste Foulon was geboren te Bellegem op 6 juli 1837 als zoon van Martinus, houtvelder ,en Joanna Theresia Nuyttens. In de nacht van 15 à 16 maart 1863 schoot hij na een cafétwist in “ De Kroon “ (Aloysius) Edouardus Algoed, zoon van Petrus en Florentina Nys, dood . De niet-betaling van de belasting op het houden van een tweede hond lag aan de basis van de ruzie. Op 6 juni 1863 werd hij door het Assisenhof van Brugge vrijgesproken. Het volk van Marke was woedend en maakte de verdere uitoefening van zijn beroep onmogelijk.Noodgedwongen moest hij de gemeente verlaten en na zijn huwelijk in 1864 te Bellegem verhuisde hij ten slotte naar Roubaix, en toen waren wij zijn spoor bijster.
Burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem(°Marke 1785 + Marke 1867 , burgemeester sinds 1830) werd om 12u. ‘s nachts door Henri Leglez (gezegd Algoed , schoonbroer van Edouard) en de onderpastoor( Gaspar baron von Korff zu Harkotten ) van de moord verwittigd. Onmiddellijk werd secretaris Marcellin Van Belleghem ( ° Marke 1819 + Marke 1878) ter plaatse gestuurd. Uit de verhoren afgenomen door de burgemeester op 17 maart worden wij in kennis gesteld dat er in het café “De Kroon” gebold werd (kegelspel midden de gelagzaal).
Henri Jacques Van Beveren, landmeter uit Kortrijk kreeg de opdracht een plattegrond te tekenen, om een beter overzicht te krijgen van de lokaliteit . Hij maakte ook een minutieus plan van café “De Kroon”. Foulon werd verdedigd door de advocaten Salembier van Kortrijk en Soenens uit Brugge.
23 getuigen moesten voor het assisienhof van Brugge verschijnen.
Bij arrest van 9 mei werd Frederic August Foulon aan de hand van alle processtukken , van vrijwillige doodslag beschuldigd.
Uit het arrest:
Op 15 maart zagen Henri Vandenberghe, August Dumortier en Henri Dekimpe rond 11u. in de nacht Fréderic Foulon uit het café “De Ijzere Poort” komen. Foulon leek beschonken. Er volgde een woordenwisseling, waarbij de veldwachter ze dreigde neer te schieten indien een van hen hem aanraakte. Samen traden ze binnen in café “De Kroon”. Ze waren nauwelijks binnen of er ontstond een twist tussen Foulon en de klant Edouard Algoed. Samen gingen ze naar buiten…en toen weerklonk een schot en geschreeuw.Henri Leglez, schoonbroer van Edouard,liep in de richting van het geschreeuw en vond Edouard aan de overkant van de straat aan de gevel van het hoekhuis ( tweewoonst) (nu “De Loco”)*.
*De tweewoonst verdween in 1937 ; brouwer Cyriel De Brabandere bouwde toen op die plaats het café “Het Sportpaleis”( zie ook artikel in de dorpskrant van april 1999 “De Blauwe Croone”van M. Faillie en F. Decock).
De moordenaar was gevlucht. Hij logeerde in een kamer van café “Het Gemeentehuis”.*
* De waard Auguste Stichelbout verliet het café in 1892 om zich te gaan vestigen te Bissegem in café “De Neerbeek”. “Het Gemeentehuis” op Markeplaats werd met de grond gelijk gemaakt in 1959.
Café “De Kroon” bevond zich op de oostelijke hoek van de Aardweg en de Rekkemsestraat. De waardin was Louise Libeer, die het volgend jaar trouwde met August Vandenberghe (timmerman). Later vestigde Hector Casteleyn (°Marke 1879 + Marke 1958) er zich als beenhouwer-herbergier .Theophiel Cagnie (°Marke 1876 + Marke 1949) kocht in 1920-21 heel de hoek en liet in 1924 de beenhouwerij afbreken om er een nieuw huis te bouwen. “De Kroon” zelf ( geen café meer sinds 1920) bleef ongeveer 100 jaar overeind en werd afgebroken in 1959. Op de westelijke hoek van de Aardweg en de Rekkemsestraat stond de hoeve van Petrus Noppe. Het hoevetje, dat laatst bewoond was door eigenaar Evarist Holvoet kwam door ruiling in handen van Gustaaf Lannoo en verdween in 1927 om plaats te maken voor de bouw van een villa (villa Lannoo) . Oorspronkelijk was het een hoeve van 13ha7a80ca , die in 1843 openbaar werd verkocht in verscheidene loten door de notariskinderen Gheleyn uit Poperinge. Onteigeningen hadden plaats in mei 1840, voor de aanleg van de spoorweg .Goed om weten is ook:
Dat in 1949 de NMBS de viaduct die de Aardweg verbindt met de Rekkemsestraat wilde dempen. Het gemeentebestuur wenste de brug te behouden en plooide niet want het kwam niet “ten goede van de nijverheid en de brandweer”. Daarop kwam een voorstel van de NMBS om een nieuwe weg aan te leggen , op haar kosten, vanaf de noordelijke kant van de viaduct aan de Ijzeren Poort tot aan de Leieweg (langs de spoorweg). Maar het gemeentebestuur hield voet bij stuk en liet niet begaan.
De geneesheren stelden vast dat Algoed aan de linkerkant van de borst tussen de derde en de vierde rib een ovale wonde van 1 cm. groot had. “…….door de scheut van een vuurwapen geladen met eenen kogel.” De kogel had de longen doorboord en de verwondingen moesten onmiddellijk de dood veroorzaakt hebben.
Het rechterlijk onderzoek bewees dat Foulon gewoonlijk een pistool bij zich had. Soms paradeerde hij ook op straat met zijn sabel. Enige tijd geleden had hij “moule à balles” gevraagd aan een douanebeambte en de avond zelf van de moord, rond 10 ½ uur in café de “Ijzere Poort”, had hij dronken zijnde, zijn pistool laten vallen. Het pistool werd door de herbergier opgeraapt en terug gegeven aan Foulon. Na de misdaad had hij zijn pistool in de vlucht weggegooid en het werd ’s anderendaags terug gevonden halverwege de weg leidende van de plaats van de moord naar de woning van de verdachte (Markekerkstraat). Fréderic August Foulon werd beschuldigd van in de nacht van 15 tot 16 maart 1863 vrijwillig Edouard Algoed verwond te hebben met de dood tot gevolg.
Wij kijken naar de verklaring van veldwachter Foulon:
“ ….in de herberg de Kroon is bij mij Henricus Algoed (Leglez), op mijn teenen trappelende en mij zeggende dat ik een stront champetre was, omdat ik twee in plaets van een hond, had opgegeven. Ziende dat er veele mannen rond mij kwamen keerde ik mij om ten einde te vertrekken.Op dien moment kreeg ik van Henri Algoed een vuistslag op de neus dat ik bloedde…nam hij mij aen ’t aengezicht en krabbelde…ik wilde vlugten maer over de kalsijde gekomen zijnde , die is over de herberg waer ik uitkwam, vond ik mij omringd van wel tien mannen die achter mij uit de herberg gekoomen waren.Ik zag er twee met open messen, eenen , die ik niet kenne, omdat ik maer twee maenden en half garde ben op deze gemeente, stak met zijn mes naer mij,….en heb ik hem eene slag met mijn stok gegeven,dat hij gevallens is.Daer op zijn zij met zes op mij gesprongen onder andere Henri Algoed (Leglez), den eenigsten dat ik kenne en ik ben in den dijk geslidderd. Het is op dien oogenblik dat zij mijne pistool , die, geladen in mijne borst zat, genomen hebben zonder dat ik zeker kan zeggen wie ze genomen heeft, nogtans denk ik dat het den genoemde Henri Algoed is….al over het land ben ik weg geloopen, maer ik was nog maer uit den dijk dat ik de scheut hoorde losbranden en ik meende dat het naer mij was. Het is maer eene uur nadien dat ik geweten heb dat Edouard Algoed dood was.”
Alle getuigen aan het woord laten, is een onbegonnen werk. Een bijzonder verhaal is dat van Henri Leglez (gezegd Algoed), schoonbroer van het slachtoffer:
“Ik bevond mij gisteren in de herberg de Kroon als wanneer de veldwachter er is ingekomen, hij had eenige woorden met mijn aengetrouwden broeder Edouard Algoed. Welhaest zijn zij te samen uit de herberg gegaen en hoorende zeggen dat de veldwachter zijn broeder had buiten gevraegd ben ik aen de deur gegaen om mijn broeder weder te roepen, maer ik was nauwelijks buiten de deur dat ik hoorde eene scheut afgaen en mijn broeder roepen ,aie,aie ! Ik liep er naer toe, maer hij lag dood, omtrent de gevel van het huis. Ik ben terug in de herberg gekomen, en gezegd, mijn broeder is dood geschoten, men is er naer toegegaen en men heeft hem tegen den westgevel van het huis Petrus Dequenne gelegd( hoekhuis van tweewoonst Rekkemsestraat en Markekerkstraat), als ik tot bij mijn broeder gegaen heb op zijn geroep, heb ik niemand omtrent gezien of gewaer geworden, en ook niemand zien vlugten, want alles is in min dan twee minuten geschied.Henri Vandenberghe, Henri Dekimpe en August Dumortier en nog andere, die in huis waren, zullen kunnen zeggen dat ik in de herberg gebleven ben als mijn broeder met den veldwachter zijn buiten gegaen. En ik houde staende geene hand gelegd te hebben op den veldwachter het zij binnen of ’t zij buiten de herberg, dus is het ten onregte dat den veldwachter zoude beweeren dat ik hem het bloed uit den neus zoude geslegen hebben in de herberg en dat ik buiten zijnde, hem zijn pistool zoude afgenomen hebben.”
Uit de getuigenis van Petrus Noppe, die het hoevetje rechtover café “De Kroon” bewoonde :
“In den nacht van zondag en maandag , reeds in mijn bed zijnde, heb ik eene scheut hooren afgaen, en eene minute of twee daerna een getiersel gehoort- ik heb mijne vrouw ontwekt en gezegd: ik heb daer eene scheut hooren afgaen…..ik zoude wel eens gaen zien…met mijn mijnlanteern…..daer mijn hof paelt aan de herberg de Kroon en er zelfs maer door een wal van gescheiden is….”
Uit een ondervraging van Foulon, vernemen wij :" de voetweg van de Prins naar de Plaets...." Uit andere verhoren bleek dat er een café “De Nieuwe Brug” bestond op de Markebeke (waarschijnlijk dicht bij de brug over de Markebeke).*
* Slosse blz.1189 "op 9 april 1860 werd de eerste steen gelegd van de brug over de Markebeke. De oude brug werd gebouwd in 1764 en lag met een zak en het werd gevaarlijk voor de talrijke vlas- en voermanswagens die er jaar uit jaar in over moesten."
Toentertijd was het justitiepaleis van Kortrijk in de Doornikstraat.
De verhalen van de getuigen waren niet altijd evenwaardig en dat maakte de beoordeling niet gemakkelijk.
Twee vragen waren primordiaal:
1/ Is de beschuldigde Frederik Foulon plichtig van, te Marke, in de nacht van 15 tot 16 maart 1863 bij middel van een vuurwapen, de genaamde Edouard Algoed vrijwillig te hebben verwond?
2/ Is er gebleken dat deze verwonding, kort na het toebrengen , de dood van Edouard Algoed heeft veroorzaakt?
Op de eerste vraag antwoordde de jury: neen. De jury was van mening dat hij handelde uit pure zelfverdediging.
Een hele berg brieven, rondom deze zaak, zagen het daglicht.
Foulon werd tenslotte op 6 juni door het assisenhof van Brugge vrijgesproken, niettegenstaande zijn tegenstrijdige getuigenissen met die van de tegenpartij. Hendrik Conscience (jawel, de schrijver), die toen arrondissementscommissaris was, liet op 29 juni ons gemeentebestuur weten dat Foulon een vrij man was, en op volle toeren zijn ambt kon uitoefenen, en als de gemoedstoestand van het volk de uitoefening van zijn dienst belette, dan was dat feit onafhankelijk van zijn wil. De hele bevolking van Marke was bijzonder ontgoocheld over de vrijstelling van Foulon en besloot om wraak te nemen, als hij toch nog zou aan blijven. Daarop schreef onze burgemeester Petrus Franciscus Van Belleghem naar Conscience “ Wij zouden niet durven verzekeren dat het gevoelen van afkeer welke onze inwoners tegen hem bezield niet zoudt ontploffen; woorden , twist, slagen, en misschien nog voordere voorgevallen zijn te gevolgen welke wij zouden moeten vreezen indien hij weder komt. Moejelijk is het volck in te houden als het te verbitterd is.”
Het gemeentebestuur weigerde het loon uit te betalen aan veldwachter Foulon. Conscience ging op zijn strepen staan en repliceerde het loon toch uit te betalen op voorwaarde dat hij zijn ontslag aanbood. Op 28 juli ontving ons gemeentebestuur een schrijven van arrondissementscommissaris Hendrik Conscience, met de opdracht het achterstallig loon uit te betalen aan Foulon. Vóór hem had hij zich bereid gevoeld zijn ontslag in te dienen. Dat deed hij op 8 oktober.Dezelfde Conscience zond op 20 november een herinnering aangaande de kandidaten in vervanging van Foulon.
Vechtpartijen, messenvechten en dergelijke waren in die tijd aan de orde van de dag. De enige ontspanning was cafébezoek . Ruzies waren er aan de lopende band en het liep dikwijls eens over. Veldwachters van landelijke gemeenten hadden dikwijls de handen vol aan gemene gevallen en soms waren zij ook een mikpunt. De hoogmoedige Foulon, zo werd hij gekenmerkt, was pas garde benoemd en dus een groentje . Bij gemis aan ervaring, wilde hij bij zijn cafébezoek tonen wie de broek droeg, maar dat kon hem toen zwaar tegenvallen. Daarbij hadden de caféklanten niet nagelaten bedreigingen aan zijn adres te uiten:
“ Wij hebben den anderen champetre half dood geslagen, maer dezen gaen wij geheel dood smijten”
Foulon solliciteerde voor de plaats van politieman in Gent. Ook te Brussel trachtte hij aangenomen te worden bij de politie. Ook te Antwerpen klapte de deur dicht voor onze onfortuinlijke veldwachter. Hij trachtte eveneens aanvaard te worden als cipier in de gevangenis. Alles mislukte , niettegenstaande onze burgemeester telkens met lovende woorden voor de dag kwam.
Voor zijn opvolging boden zich 13 kandidaten aan. Eugène Delporte, al kandidaat in 1862 , werd de “gelukkige” nieuwe veldwachter op 16 december 1863.
Het was nog oorlog. Men vreesde al het ergste voor verzekeringsagent Laurent Theys ( ° Rollegem 25-12-1886 ), want sinds 19 juni 1918 was hij spoorloos verdwenen uit zijn woning in Rollegem . Laurent Theys werd op 24 juni 1918 dood teruggevonden in een put midden een weide van de hoeve Hugo Van Hauwaert in de Lantestraat te Marke . Alles wees op een misdrijf. De genaamde A.D., wever, geboren in 1897 te Moeskroen ,maar woonachtig te Marke, werd verdacht van moord . Omdat Theys in Rollegem woonde dacht men dat hij eventueel daar was vermoord en daarna in de put was gedumpt.
Laurent Theys was de zoon van Gustave Theys en Eulalie Defieu en de neef van Constant Theys en Justine Slosse , uitbaters van café “De Prinse”.
Het bovenlichaam zat klem in een zak, die met een tweekleurige weverskoord was toe gebonden. Het schoeisel was verdwenen. Het hoofd vertoonde verscheidene diepe wonden , die door een bijl schenen toegebracht .
De lijkschouwer stelde vast dat de verscheidene wonden een schedelverbrijzeling hadden veroorzaakt. Uit een eerste onderzoek bleek dat het slachtoffer de laatste keer werd gezien door zijn zuster op woensdagavond 19 juni 1918. Ze had hem immers gevraagd of hij nog buiten moest ,waarop hij ontkennend antwoordde; daarop sloot ze de deur. Ze dacht eerst dat hij voor een paar dagen naar Marke vertrokken was. Men wist immers dat de verdachte A.D. veelvuldig met Theys smokkelde, en algauw werd hij omtrent die zaak op de korrel genomen.
Er waren zware vermoedens:
A.D. werd op 26 juni door de Duitse overheid aangehouden. De huiszoeking bij hem, leverde de vondst onder zijn hoofdkussen van een lang keukenmes. Daarbij werd onder zijn matras nog een bebloed hoofdkussen aangetroffen.
De volgende dag ging het Belgisch gerecht over tot een huiszoeking, waarbij twee hamers, een beitel, een kapmes en een hak met houten steel, bevlekt met bloed, ontdekt werden . Er lag ook een zak gelijkend aan die waarin het lijk stak. Nabij de woning van A.D. werden bloedvlekken gevonden.
De veldwachter, Aloïs Brasseur (°Marke 1878 + Marke 1951), die het huis nog eens onder de loep nam ,vond op de zolder ook een paar pantoffels terug, die vers in stukken gesneden waren en onder een hoop versleten schoenen, leder en afval , verborgen zaten . De pantoffels werden spontaan door een zuster van de knecht en de meid van Laurent Theys, herkend. Daarbij trof hij ook bloedsporen aan op een binnendeur en vond hij een zekere hoeveelheid identieke weverskoord .
Merkwaardig was dat de broer van A. D. hem ook aanwees als de moordenaar van Theys.
A.D. werd verhoord en beweerde dat het keukenmes moest dienen om zich te verdedigen en dat het bloed op het hoofdkussen afkomstig was van een neusbloeding. Hij verklaarde dat hij tussen woensdagavond van 9 ½ u. tot donderdag 7 u. in de voormiddag zijn woning niet had verlaten. Hij bekende verder dat hij een geheime stokerij had opgestart en dat hij nog jenever voor Laurent Theys had verkocht. “ Ik was hem geld schuldig, maar ik weet niet hoeveel” merkte hij op.
A.D. werd op 5 juli 1918 aangehouden en opnieuw ondervraagd. Hij verklaarde dat de geheime stokerij werd opgericht dank zij een lening, die hij kreeg van Theys. Hij zou 375 fr. ontvangen hebben, maar dat geld werd hem nog nooit teruggevraagd . Wat betreft de bloedvlekken die op het hakmes en de binnendeur waren gevonden, die kwamen voort van het slachten van een hen , een veertien dagen voor zijn aanhouding , zo zei hij. Hij kon niet denken , zei hij verder, dat er op de zolder lederen pantoffels lagen.
Een nieuwe en nauwkeurige huiszoeking door het Duits gerecht leidde tot de ontdekking van de geheime stokerij. Er werden tevens rode vlekken op de buitenwand van de stookinrichting waargenomen, alsook onder het venster. Daar bevond zich ook een kleine stoel met bloed besmeurd.
Ook de wandelstok van het slachtoffer werd achter de woning van A.D. gevonden, op een plaats , enkel door een aardappelveld gescheiden.
Wat later vond de veldwachter nog een andere stoel met bloedvlekken en stelde ook vast dat de muur van de stookketel op een oppervlakte van 75cm op 75cm was afgeschrapt. En dat er op die plaats vlekken waren die aan bloedvlekken geleken.
Op 29 oktober 1918 bleef de verdachte nog hardnekkig alle schuld ontkennen. Wel had hij besloten om Theys de dinsdagmiddag 18 juni achter zijn huis te ontmoeten . Maar die kwam niet opdagen.
De in beslag genomen voorwerpen werden door de leraar scheikunde Van Ermenghem aan een onderzoek onderworpen en diens besluit luidde “Wij hebben geen bloed kunnen vaststellen op de bijl en de hamer. Menselijk bloed werd ontdekt op de deur, de stoel en op het metselwerk.” Aangaande het verleden van de beschuldigde, was er, buiten de slechte faam die hij genoot, niets bijzonders aan te stippen; hij was vroeger nooit veroordeeld .
De zaak werd nog drie dagen verder onderzocht. Er moest bewezen worden dat de bloedvlekken afkomstig waren van het slachtoffer. A. D. werd tenslotte op zaterdag 6 december 1919 door het Assisenhof van West-Vlaanderen vrijgesproken. (Het Kortrijksche Volk van 11-12-1919). Een mooie Sinterklaas zou men zeggen.
Het valt niet te betwijfelen dat "De Zaak van Marcke" lange tijd bleef nazinderen; Vele decennia later gaf de BSP Beerst-Keiem-Vladslo een ingelijste afbeelding uit ter herdenking van de vechtpartij.
" Volksrecht" het weekblad van de Belgische Werkliedenpartij van het arrondissement Kortrijk liet van zich horen op 26 februari 1922; schrijver van dienst voor de rubriek Marke was gewoonlijk Valentijn Vanhoutte (° Bavikhove), een "stoker aan de ijzerweg", woonachtig in Marke. Vanhoutte had een scherpe pen en verliet Marke voor Uitkerke in 1935, na het overlijden van zijn vriend Pierre Casier .
Valentijn Vanhoutte herhaalt de gebeurtenis in geuren en kleuren en neemt het op met veel pathos voor de socialisten:
"...feest ter herinnering der Vrije Trompetters en hunne propagandisten van Kortrijk, die op 28 (lees 21) januari 1894 het eerste socialistisch zaad geworpen hebben en daarom zoo duchtig en schandelijk mishandeld werden door de Marckenaren....men ziet den ouden trommelaar Aug. Planckaert ten gronde liggen....werd erg toegetakeld. Het feest zal plaatsgrijpen op 21 mei..."
Op 30 april 1922:
" De propagandaclub "Recht en Vrijheid" en veloclub "De Roode Leeuw"richten op zondag 21 mei een feest in.Inhuldiging van de vlag van de veloclub en erefeest aan de overgeblevene Vrije Trompetters van Kortrijk....in dit bombardement, dat een kleine oorlog geleek.."
In 1894 was Pierre Odenthal (°Gent), timmerman, getrouwd met Leontine Ackerman (° Brugge), cafébaas "In d'Arke van Noë". In de volksmond werd hij "Piere de Genteneire" genoemd. Hij was een oudgediende van 1870 (Duits-Franse oorlog) en hij was een "specialist" in het vertellen over zijn ervaringen.
De café's "In d'Arke van Noë" (midden rechts) en "Sint-Barbara" (rechts) in 1907. Beide café's moesten in 1923 plaats maken voor het oorlogsmonument.
De sociale toestand van de arbeider gedurende de 19e eeuw mag zorgwekkend worden genoemd . De arbeider bleef steeds ondergeschikt aan de burgerij. In 1885 werd de Belgische Werkliedenpartij (BWP) opgericht en die had als voornaamste doel de invoering van het algemeen stemrecht , zodat iedere man op zijn minst één stem had. De opmars van het socialisme botste tegen de ideeën en het traditionalisme van de katholieke partij , waar vooral de burgerij machtig was. In 1893 was het zover, bij de grondwetsherziening werd het algemeen stemrecht goedgekeurd, maar geblokt door de katholieke meerderheid.
In 1884 verscheen de “Vooruit”, het eerste socialistisch dagblad. Vanaf het begin zorgde het blad voor een systematische verspreiding van de partijdoelstellingen.
In de kiescampagne van 1894 trok de BWP ten strijde tegen het kapitalisme, met voornaamste doel het algemeen stemrecht. De inwoners van Marke hadden nog nooit over socialisten gehoord, zij kenden enkel hun katholieke meesters .
Op zondagmorgen 21 januari 1894 trok een groep van omtrent 30 socialisten uit Kortrijk, op propagandatoer naar Marke. Eerst deden ze het gehucht de "Pauvre Leute" aan. Met trommels en trompetten trachtten ze de aandacht te trekken en deelden ze socialistische kranten uit , weliswaar gazetten van 3 à 4 jaar oud. De inwoners waren daar niet mee gediend. De kranten werden gescheurd en op de openbare weg gegooid. De bevolking was in haar rust gestoord en laaide op in woede.Op het gehucht de "Pauvre Leute" werd café "De Kardinaal" bezocht ( gelegen op de hoek van de Kardinaalstraat en de Kalvariestraat, waar nu de villa Van Oost staat).
De groep verdween en zakte af naar Markeplaats. Het tromgeroffel en trompetgeschal brachten veel nieuwsgierig volk op de been. Hier verspreidden ze ook hun oude gazetten,…. met hetzelfde gevolg als op de “Pauvre Leute”.
Opeens sprong een socialistische voorvechter op het voorplan en begon “de boeren” toe te (s)preken. Hij beweerde dat de Markenaren wel 100 jaar ten achter waren. Dat bracht de bevolking kwaad bloed bij en zijn woorden versmachtten onder haar protest . De veldwachter probeerde de gemoederen te sussen en stelde de socialisten voor om verder te gaan redevoeren in café “In d’Arke van Noë” ( waar nu café St. Jan staat) . Bovendien merkte hij ook op dat het verboden was “muziek” te maken zonder toelating. Na de redevoering op de plaats, gingen de socialisten bij bakker Moreels om brood. Deze snauwde hen kort af :
“ Ik verkoop geen brood aan zulk volkje, en dáár is het gat van den timmerman.” (Gazette v.Kortrijk 28 januari)
Bij het verlaten van het café werden de socialisten onthaald op een oorverdovend gefluit , dat ontaardde in handgemeen. Enkele socialisten begonnen met stenen te werpen ( het valt op te merken dat de Vagevuurstraat nog niet geplaveid was). Hierbij werden een Markenaar en een Lauwenaar aan het hoofd gekwetst en van het één kwam het ander. “Boeren” en socialisten leverden slag , beide met stokken gewapend. De trommen en de trompetten werden aan stukken geslagen. Wat later bliezen de bezoekers de aftocht met pijnlijke ruggen en benen. Anderen, die zich hadden schuil gehouden achter hagen en struiken kwamen pas bij duisternis te voorschijn.
Vervolgens gingen zij de spelende kinderen op de plaats lastigvallen. “De Gazette van Kortrijk" 28 januari:
“De kinders der plaats die nu al lang in hun rustig spel gestoord worden, en liever hadden voortgespeeld, wierden ook moede van al dat lawijt en rustestooring. En ziet die lafaards van socialisten willen zich wreken over die kinderen, en beginnen met verwijten, stuiken, slaan en steenen smijten.”
Hier zou de vechtpartij begonnen zijn.
Twee weken later kondigde burgemeester Leopold Van Belleghem, een samenscholingsverbod af van meer dan 5 personen. Dat moest de rust op de gemeente handhaven.
Ondertussen was een hele hetze ontstaan in de gazetten, waarbij de nauwkeurige constructie van de feiten blijkbaar van ondergeschikt belang was en men met pikante taal in de aanval ging.
Het katholiek blad “ De Gazette van Kortrijk” koos met veel pathos de kant van de Markenaars:
“Brave en catholieke menschen die rustig en vredig leven. Gingt hij bij klaren dage met twee lanteerns, gij zoudt nog niet éénen liberaal vinden op geheel de parochie. Dáár bestaat wederzijdsche overeenkomst tusschen meesters en werklieden: dáár eerbiedigen de oversten hunne onderdanen en deze van hunnen kant beminnen en eeren hunne meesters.”
Beide dagbladen schetsen het gebeuren verschillend. Hoe het juiste verloop was, valt niet met zekerheid uit de krantenartikels af te leiden.
De socialisten daarentegen krijgen in de “Gazette” de volle laag en moeten het zwaar ontgelden :
“Een troep vreemdelingen kwamen op de plaats, al leven houdende op wat aardige dingen die zij muziekinstrumenten noemden. ’t Was alzoo muziek gelijk de koeien die beurlen. Iedereen stond verbaasd en vroeg: wie zijn die ? ’t Zijn lijk wilden van Afrika ! Niemand kende ze. Maar die onbeschofte kerels maakten zich zelven kenbaar. Zij hadden zeker al hunne vuilkassen gekuischt, en al hunne vuile ,slordige, walgelijke oude socialistische gazetten, van over twee en drie jaar, ’t hoope geraapt om ze hier uit te strooien. Zij peisden zeker: die Marckenaars, die lompe boeren (op zijn Kortrijks), zullen dat inslikken lijk suiker…Ziende dat hun stinkende haring, langs die kant niet braadde, meenden zij de Marckenaars uit te kopen….In dolle gramschap gaan zij voort al tieren gelijk al de duivels van de hel….”
In een ander artikel staat dat er bij de trompetters een tiental knapen zijn van 14 jaren:
“Is het geene schande die jonge kinderen mede te nemen naar die drankpartijen en ze alzoo van jongs af den weg naar de herberg en de dronkenschap te leeren. Kortrijksche ouders, die uwe kinderen liefhebt, doet uwe oogen open, wij hebben hier eene bekentenis van de socialistische bende zelf: hoe zij met de kinderen omgaan.”
Een ander artikel getuigt:
“Verleden zondag ging onze socialistische bende, ten getalle van 30 mannen met trommel en trompetten op propagandatocht, anders gezeid drinkpartij, naar Marcke.”
Ook de kranten “Vooruit” en “Het Laatste Nieuws” worden niet gespaard:(Gazette v.Kortrijk 25 januari)
“Vooruit van gisteren bespreekt het voorval en mengt onmiddellijk den onderpastor in het voorgevallene. Hij liegt: noch pastor, noch onderpastor zijn omtrent de vechtpartij geweest. Die aantijgening tegen de priesters, is een naäping van het oud versleten liberaal deuntje dat altijd pastors overal zeg. Maar dat liedje is afgezongen.”
In de krant “Vooruit” stond , zoals kon verwacht worden, vergelijkbare taal, maar dan in het voordeel van de socialisten :
“ Moorderijen gepleegd op socialisten. Zondag ( 21 -1-1894) ondernamen de Vrije trompetters een propagandatocht naar Marcke, een dorp ongeveer drie kwart uurs van Kortrijk.Onderweg verspreidden zij socialistische bladen en brochuren, die gretig aangenomen werden. Men trad binnen op het gehucht “Povere Leute” in de herberg “Den Kardinaal”. Daar werd men ontvangen zoo goed men kon. In weinige oogenblikken was de herberg proppensvol. De muziekanten speelden, de zangers zongen, en gezel E.N. voerde het woord. Oogenblikkelijk waren de buitenlieden voor ons gewonnen. Intusschen verspreidde het gerucht zich op het dorp dat de socialisten in aantocht waren. Op het dorp gekomen , ondervond men eene zekere gisting onder het volk. De onderpastoor stond midden het dorp te lachen. De veldwachter volgde ons op de hielen gelijk moordenaars. Wij trokken “De Ark van Noë” binnen en oogenblikkelijk grepen samenscholingen plaats voor de deur. Wij maakten den veldwachter opmerkzaam daarop en hij trok er zich niets van aan. Hij verbood den herbergier ons te laten spelen. Wij gehoorzaamden en trokken weg uit. Niet zoohaast waren wij buiten of een oorverdoovend gejouw ging op. De buitenlieden waren reeds opgewonden. Men begon met modder te werpen en steenen. Briesschend viel de bende, die minsten 300 man telde op de 30 leden van de “Vrije Trompetters”, waaronder 10 tot 12 knapen van omtrent 14 à 15 jaar. Men smeet en sloeg met alles wat men voor handen had. August Planckaert, trommelaar en vader van 10 kinderen, werd geslagen dat men hem voor dood liet liggen. Gansch zijn hoofd is eene afzichtelijke wonde. Zijn trommel was gansch vaneen geslagen en zijn hoed werd te midden de straat verbrand onder het oog der geestelijkheid en der politie. Door goedwillige zielen binnen gedragen in een huis, heeft men hem verbonden. Middelerwijl waren onze mannen langs alle kanten aangevallen en mishandeld. Messen werden getrokken en eene houtmijt daar in de nabijheid werd geplunderd. Gezel Naessens werd tot 5 maal toe geslagen in een gracht. Verschillende muziekanten zijn hunne instrumenten afgenomen en deze werden plat geslagen. Gezel Planckaert is geschoten achter zijn oor met eenen handboog. De stukken van den pijl liggen bij Emiel Desmed. Een geneesheer heeft in het lokaal al de gewonden verzorgd. De wonden van Planckaert zijn doodelijk. Het zoontje van gezel Mattelaer, oud 14 jaar , is met een stuk hout geslagen op de beenen dat hij zich met moeite kon voortslepen. Een gezel heeft uit de hand van een boer een stuk hout gegrepen, waarop een ijzeren punt eener schietspoel gestoken was.”
De dag daarop verscheen in de “Vooruit” een gedetailleerd schrijven over de toestand van de gewonde Planckaert, die door de “gendarmerie” in zijn bed werd verhoord :
“ De veldwachter heeft volgens zijn verklaring niets gezien van de Marckenaren; alleenlijk heeft hij gezien dat een Marckenaar achterover is gevallen door een steenworp. Verder weet hij niets…Bij bepaalde opmerkingen gedaan door onze mannen aan de veldwachter, antwoordde die “Ik trek er mij niets van aan, gij moet hier maar niet komen” .”
De “Vooruit” een paar dagen later:
“ Gezel Planckaert is voortdurend in zeer slechten staat. Gezel Aimé Accarin is ook in de onmogelijkheid van te werken. Gezel Planckaert werd niet in een huis binnen gedragen. Het is op straat geweest dat men hem stervensziek op eenen stoel heeft geplaatst. Hij was nog genoodzaakt 50 centiemen te geven voor den natten doek die men om zijn hoofd wond. Verschillige plichtigen zijn reed gekend. Reeds zijn rijke katholieken op de “Povere Leute” geweest bij een herbergier om ons te trachten in een slecht daglicht te stellen.”
De “Vooruit” repliceert op een artikel van “ De Gazette van Kortrijk”:
“Volgens de Gazette zou het de socialistische “bende” zijn, die het ergst de buitenlieden is beginnen te beschimpen en uitdagen. Alsof er een enkel mensch met gezond verstand begaafd, kan gelooven dat een twintigtal trompetters, waarvan de helft nog jongens, een hoop van 300 mannen sterk zou gaan aanvallen ! De Gazette betreurt verder alle geweld en komt weder aandraven met onzen boezemvriend? “Het Laatste Nieuws”, die schreef over eene klopping die de dumpers opliepen. Wij doen de Gazette opmerken dat we met het Laatste Nieuws niets gemeens hebben. De Gazette betreurt de gewelddaden niet maar hitsen de boeren onderduimsch tegen ons.”
De “Vooruit” kreeg er niet genoeg van. Om een lang verhaal kort te maken:
“ Eenigen onzer vrienden van Kortrijk trokken zondag naar het nabijgelegen dorp Marcke, waar zij in den beginne goed onthaald werden door de inwoners. Maar nauwelijks wisten de heeren het, of er werden gewelddaden gepleegd tegen de socialisten, die weldra tot eene moorderij oversloegen. De weerloze socialisten werden geslagen dat het bloed stroomde. Zonder genade werden daar ook grijsaards en knapen geslagen met knuppels, neergetrapt, half vermoord en daarna nog bespot, beledigd ongehoord.Houdt op ons als vijanden te beschouwen en te behandelen: luistert niet langer naar de heeren die u beliegen, bedriegen en tegen ons opjagen. Dank aan de socialisten hebt gij een deel van uw stemrecht bekomen…en zult gij invloed kunnen uitoefenen op de wetgeving….”
De “Vooruit” in februari over de Gazette:
“De Gazette bevat een artikel aan het adres der socialisten, dat, wij zeggen het ronduit, alles overtreft…..wat wij tot heden te lezen kregen:
Wie had het ooit gepeinsd dat de socialisten zouden gaan ruzie maken naar Marcke.De Marckenaars zijn immers al brave katholieke menschen die rustig en vredig leven, in liefde en ware eendracht. Gingt gij bij klaren dage, met twee lanteerns, gij zoudt nog niet éénen liberaal vinden . Eere dan en lof aan de brave werklieden van Marcke, zij zijn waardig van hunnen goeden naam.”
De “Vooruit” in juni :
“ Sedert de moorderijen gepleegd te Marcke op de Kortrijksche socialisten gaat geene week meer voorbij zonder dat die inboorlingen van zich laten hooren. Zaterdag moest de genaamde Planckaert een knaap van 12 jaar oud, eene boodschap doe op het gehucht “Marckebeke”, toen een twaalftal moordenaarsjongens, zich daar vermakende, den knaap achterna riepen: jongen , als gij hier terugkeert zullen wij het u eens leeren: al de socialisten zullen wij den kop afwringen. Er was nu geen andere weg en de gansche bende viel nu het schaap op het lijf en takelden het zoodanig af, dat men vreest voor zijn oog….het Kortrijksche volk is ten uitserste gebelgd over deze moorderijen. Donderdag toekomende komt de stokslagerszaak, gekonkelfoesd voor de rechtbank.” Hier wordt ook allusie gemaakt op het toekomstig proces, dat zou kunnen beïnvloed worden door de partijdigheid van de rechtbank,waar een de Bethune zetelt.
De rechtszaak wordt in de “Gazette van Kortrijk “ “ De Zaak van Marcke” en in de “Vooruit” “De Moordpartij te Marcke” genoemd.
De Correctionele Rechtbank van Kortrijk:
_________________________________
Tien Markenaars worden beschuldigd, waaronder veldwachter Aloïs Brasseur. Er zijn 59 getuigen, 40 door het openbaar ministerie opgevorderd, bijna allemaal socialisten, 19 gevraagd door de verdediging. De verdediging , waarvan de 10 beschuldigden, werd waargenomen door 5 advocaten. De eerste zitdag duurt van 9 uur ’s morgens tot 6 uur ’s avonds en wordt geheel ingenomen door het getuigenverhoor. Een leuke anekdote:
“Aan een socialist wierd er gevraagd of hij wist wie er hem …afgetrommeld had. Hij en kende hem bij name niet, antwoordde hij, maar ’t was eenen gast van alzoo rond de 40 jaar. Als de voorzitter vroeg of hij den dader zag zitten onder de beschuldigden, wees de socialist eene jongheid aan die…. van de jare gelot had !”
De "Echo de Courtrai" van 17 juni 1894:
" 2e Chambre du tribunal de 1e Instance: 10 braves campagnards sont assis sur la sellette....La première séance a été occupée par l'audition de 61 témoins; elle a duré de 9h. du matin à 6h. du soir.Le tribunal est présidé par le vice-président Jonckheere, ayant comme assesseurs Iweyns et Raymond Gillon, greffier Vanhoutte, substitut Thienpont occupe le siège du ministère public......les avocats Claeys, Begerem, L. Gillon, Reynaert et Verhelst. L'instruction a été menée par le juge De Haene."
Verder de “Vooruit” van vrijdag 15 juni:
“Een vrouw van Marcke zelf bevestigt , dat zij dorpelingen heeft horen boffen dat zij de socialisten hadden geklopt, maar de 5 advokaten brengen het mensch in verwarring. Een landbouwer van Marcke vertelt dat het wreed om zien was hoe de woestaards op de socialisten vielen…’t Is een proces met hinderlagen en als de heeren dierven zouden zij de slachtoffers beschuldigen..”
Op dinsdag 19 juni werd het grootste deel van de dag in beslag genomen door de pleidooien van de verdediging. Na een kwartier beraadslaging sprak de rechtbank dan het volgende vonnis uit : Prudent Vanhoutte, 2 maanden (voorwaardelijk) en 50fr. boete : Constant Vandorpe( vlashandelaar), 2 maanden (voorwaardelijk) en 50fr. boete: Blomme Victor(voerman) , 2 maanden en 50fr. boete: Dermaux(t) Florent (vlaswerker) ,8 dagen en 26fr. boete. De andere 6 betichten, waaronder de veldwachter waren vrijgesproken.
De “Vooruit” van zaterdag 16 juni en woensdag 20 juni zetten de advocaten en de rechtbank met een neus:
“Elke advokaat is een openbaar ministerie tegen de slachtoffers. ’t Is schandalig. De rechters zijn anti-socialisten. De advokaten bespotten de getuigen, maken gebaren en grimassen….wat eene ellendige comedie…”
“Ze zijn gevijven : Begerem, Claeys,Gillon, Reynaert en Verhelst, onder de inspiratie van Cantillon die wel voor zes man babbelt….Het woord is dan aan de verdedigers die “in Vlaanderen Fransch” willen spreken. Waarom? Ziehier uit onze nota’s zeer kort samengevat, wat de zes leeuwen, geïnspireerd door het genie Cantillon ten beste geven : de socialisten gingen naar Marcke, deelden er oude gazetten uit, bliezen op hunne trompetten, en tergden aldus de dorpsbevolking. Deze uitdagende betooging werd hen door den veldwachter verboden, maar zij wilden naar geen goeden raad luistere
In een artikel van de Gazette van Kortrijk van 14 juni:
"Iemand vraagt in het blad " Volksrecht" van zondag 3 juni :Hohé, justicie, wat gaat gij konkelfoezen met de zaak van Marcke? Wij zullen trachten zelf te antwoorden op de booze en verdachtmakende vrage..."
De “Vooruit” van maandag 27 juni neemt bijna een gans blad in beslag, waarin de rechtbank het moet ontgelden:
“ Men zegt dat de socialisten de dorpelingen hebben uitgedaagd. Sedert wanneer is het iemand uitdagen als men propaganda maakt voor zijne gedachten ? Sedert wanneer is het recht geworden iemand te vermoorden omdat hij anders denkt ? Is het geen grondwettelijk recht anders te denken dan anderen en te trachten die anderen tot zijne gedachten over te halen ?”
Om te eindigen :
“ Niet zoohaast hadden de verdwaalde Marckenaars het gerechtshof verlaten of ze lieten zich uit als bezetenen. In den Marckeweg ( Marckesteenweg)huilden (riepen) zij zoodanig dat zij geheel de buurt in rep en roer zetten….”
De uitspraak van de rechtbank maakt alleszins duidelijk dat de versie van de feiten door o.m. “De Gazette van Kortrijk” met een korreltje zout moet genomen worden. De “Vooruit” daarentegen neemt de rechtbank en de advocaten op de korrel en gaat een ideologische strijd aan.
Op de voorcover van het weekblad “De Zweep” van 4 februari 1894 verscheen een pentekening van het gebeuren.
In mei 1922 waren bij de inhuldiging van de vlag al 60 leden. Een feest om niet te vergeten. Pastoor Evarist Wittouck( ° St. Eloois-Winkel 1863 + Izegem 1928), die hier op 25 januari 1919 benoemd werd, nam de vlagwijding voor zijn rekening en legeraalmoezenier Debeir uit Kortrijk belastte zich met het gelegenheidssermoen. In de namiddag trokken zowat 15 turnverenigingen uit het omliggende door de straten. ’s Avonds werd dan het eerste publieke turnfeest gegeven.
Vanaf toen was de strijd tegen de turners nog feller dan bij het ontstaan. Er werd laster rondgestrooid en op alle manieren werd getracht onenigheid in de rangen te brengen ( zie verder). Enkele leden gaven er gehoor aan en verlieten de gelederen. In 1922 verliet een groep muzikanten de fanfare St. Jan om zich aan te sluiten bij de harmonie “Hoger Op”, een gevolg van de politieke uiteenlopende opvattingen tussen werklieden en burgers.
In 1925 werd het kostuum van de turner gedeeltelijk gewijzigd, namelijk een sporthemd verving de vareus en het breed driekleurig lint maakte plaats voor een zwarte das waarop een minder driekleurig lint werd genaaid. Het wapen van Marke op de linkerborst werd weggelaten. Die verandering kwam tot stand omdat de vareusen versleten waren en omdat ze voor sommigen te klein werden ; zo werden de kosten op het minimum gebracht door het dragen van een hemd. Dergelijk kostuum was ten slotte deftiger dan het vorige.
Turnfeesten werden o.a. gegeven op Markeplaats ter gelegenheid van de kermis. Deelnamen aan de inhuldiging van de burgemeester en van het oorlogsgedenkteken waren verzekerd. Er werden turnfeesten op touw gezet ter gelegenheid van Statiekermis in de jaren 1924-25 en 1927. Turnfeesten ontbraken niet op St. Anne, in Aalbeke en Bellegem. In 1926 werd het 5-jarig bestaan gevierd in een volle zaal (Katholieke Kring). Tot in 1927 werd jaarlijks een feest gegeven voor de ereleden in het park van het kasteel van Jean de Bethune. In de jaren 1928-29 en 1930 bleek het onmogelijk daar het feest te laten doorgaan. In 1929 ging het door in de Katholieke Kring en in 1930 gaf boer Emiel Vlieghe de toelating om het feest te laten doorgaan op zijn weide, gelegen op de hoek van de Marktstraat en de Hemelrijkstraat. Op de dag van het huwelijk van Baron Jean de Bethune met Barones de Vinck op 12 juni 1928 trok een afvaardiging naar Zillebeke om hem eer te bewijzen.
Na de overplaatsing van Louis Socquet naar Ieper wist men immers niet of zijn plaatsvervanger ook de turners genegen zou zijn. Doch de nieuwe proost in de naam van Jozef Cosyn (°Westrozebeke 18-3-1884 + Proven 16-7-1943) verzekerde ook zijn volledige steun. Hij was onderpastoor in Marke tot februari 1937. Pastoor Evarist Wittouck stierf op 7 april 1928 en kreeg als opvolger Albert Vanoverschelde( °Menen 1872 + Zwevegem 1949). Een gepaste hulde werd hem gebracht bij zijn plechtige inhuldiging en aanstelling.
Benevens diverse uitstappen, werd aan verscheidene feesten in het omliggende deel genomen, o.a. de Mulierbetoging te Roeselare (Arthur Mulier werd veroordeeld wegens zijn activistisch verleden), feesten te Menen, Bellegem, Blankenberge,Gistel… Men was present op de gouwprijskampen te Meulebeke, Torhout, Roeselare, Kortrijk, Poperinge, Marke, Waregem en Ieper. In 1931 was dat het geval in Diksmuide.
Steeds kwam de turngilde met eer uit de slag en behaalde talrijke eerste prijzen.
Het gouwfeest van 17 juni 1928 werd door loting aan Marke toegewezen. Om de kosten te dekken werd gestart met een omhaling in de gemeente en die bracht 11.000fr. op. Gustaaf Lannoo, aannemer timmerwerken, bood het nodige hout aan om afsluitingen en verhogen te maken. Verscheidene bekers werden door verenigingen geschonken. Er waren 75 bekers te verdelen onder de 28 deelnemende maatschappijen. In iedere beker stond “Turngouwfeest Marcke 17-6-28” gegraveerd. De bisschop van Brugge ,verontschuldigd, zond zijn secretaris E.H. Mahieu.
Iedere deelnemende maatschappij werd een lokaal toegewezen. De prijskampen hadden plaats op de weide van Arthur Dekimpe, in de Rode Dreef. Met een stootkar werd heen en weer hout gehaald bij Lannoo om de afsluitingen te bouwen. Dan was het de beurt aan het altaar , want een mis zou opgedragen worden, en aan het verhoog bestemd voor de muzikanten die de verschillende oefeningen moesten begeleiden. De bekers werden deels tentoongesteld in het Kristen Werkersverbond en deels bij Jozef Craeynest. De prijskamp ving aan onder de belangstelling van nagenoeg 250 aanwezigen. Na afloop van de prijskamp werd een souper opgediend aan de juryleden en het bestuur van de gouw. Het laatste kreeg een adres toegediend voor nachtverblijf. De juryleden werden per bus door Alfons Verhenne naar Kortrijk gevoerd, waar zij samen in een hotel zouden overnachten. De voorzitter en ondervoorzitter van het gouwverbond kregen nachtverblijf op het kasteel van Baron Jean de Bethune. Spijtig genoeg was de baron op huwelijksreis en zijn tante Thérèse (Thérèse de Bethune °Gent 1862 + Brugge 1946) scheen van het bezoek niets af te weten. Toen bovengemelde heren, vergezeld van Jozef Craeynest aan de poort aankwamen was deze gesloten. Iedereen scheen te slapen. Toen ze wat lawaai maakten om de aandacht te trekken, werd opeens een venster open getrokken en twee revolverschoten doorbraken de stilte. Na vele moeite kon Jozef zich laten verstaan en opende de revolverheld de poort. De kasteelbewoners dachten aan inbrekers. De heren bleven slapen en Jozef keerde terug naar huis.
De zondagmorgen om 4 uur werden de inwoners van Marke uit de slaap gewekt door het trompetgeschal van Jozef Craeynest en zijn trompetters, die rond de gemeente reden om hun mannen te wekken. Dat werd natuurlijk niet bij iedereen in dank afgenomen. Op de verschillende uiteinden van de gemeente stonden turners op post om de aankomende gilden de weg te wijzen en hun lokaal aan te duiden. Om 7uur werd begonnen met de prijskampen, deels op de weide van Arthur Dekimpe, deels op Markeplaats en de prijskamp voor trompetters aan “Het Nieuw Kwartier”. De inwoners stonden letterlijk verstomd over de orde en de tucht die heersten onder de 1500 jongelingen die deze dag Marke hadden ingenomen. De gouwvoorzitter en zijn ondervoorzitter waren ondertussen om 7 ½ uur aangekomen , nadat zij met veel moeite uit het kasteel geraakt waren, omdat alle deuren vast zaten en dat er geen levende ziel te bespeuren was. Zodoende zonder eten en drinken en zonder de gastvrouw te kunnen bedanken. Op zeker ogenblik ontmoette de gouwvoorzitter burgemeester Cyriel De Brabandere (°Marke 1860 + Kortrijk 1943), die met een schijnbare verlegenheid vroeg wat al die leeuwen daar kwamen doen… hij bedoelde de vlagjes en de schilden waarmee de afsluiting versierd was. Hij voegde erbij : “ Gij moet weten mijnheer, dat ik hier burgemeester ben en als dusdanig verantwoordelijk ben voor de rust en de vrede.” De voorzitter bracht aan het verstand van de vertegenwoordiger van het Belgisch Vorstenhuis dat de leeuwen die hij bedoelde op de wapenschilden er moesten staan en dat het hem heel vreemd voorkwam zulk een vraag gesteld te krijgen door een burgemeester van West-Vaanderen, die door deze onnozele vraag getuigde het wapen van zijn eigen provincie niet te kennen. En voor wat de leeuwenvlagjes betrof dat men toch in Vlaanderen was en dat men heel gerust mocht zijn dat die arme vlagjes geen oorzaak zouden zijn van ruststoornis en dat hij zelf instond voor zijn turners, die zulk geen kleingeestige manieren hadden. Om 10 ½ uur waren de prijskampen afgelopen. Allen begaven zich naar de weide , waar de mis zou opgedragen worden door legeraalmoezenier Bondue in tegenwoordigheid van de afgevaardigde van de bisschop en van de wereldlijke overheid. De turngilde wachtte intussen op de komst van bisdomsecretaris Mahieu, die aankwam per auto en ontvangen werd door de pastoor. Hij schouwde vervolgens de turners, die hem naar het gemeentehuis leidden waar hem een plechtige ontvangst te beurt viel en waar welkom gezegd werd door de burgemeester, die o.a. zei dat “wat hier gebeurt, mogelijk was geweest omdat wereldlijke en geestelijke overheden steeds hand in hand werkten tot het welzijn van de gemeente ?!!!.” Iedereen wist welke samenwerking bestond ten tijde van de stichting en wat last er toegebracht is aan de oude proost Socquet, omdat hij opkwam voor zijn turners. Iedereen kende ook de houding van die heer in de zaak van de schandalige briefjes en pamfletten. Na deze ontvangst werden de overheden naar het feestplein geleid door de fanfare St. Jan en de turners, waar binnenkort de mis aanving. Luidsprekers waren opgesteld zodat iedereen het sermoen van de pastoor kon volgen, en ’s avonds kon men in de straten van de gemeente de uitslag van de prijskamp vernemen. Tot hiertoe was Marke de enige gemeente waar zulks gebeurde. Om 1 ½ uur werd een stoet gevormd in de Rekkemsestraat kant Lauwe en om 2 uur stipt stelde hij zich in beweging. Voorop liep de fanfare St. Jan , gevolgd door de turngilden van Brugge, Bissegem,Kuurne, Gistel, Roeselare, Veurne, Poperinge,Heestert,Wevelgem,Moeskroen,Rekkem,Ieper,St. Kruis,Heist,Knokke, Blankenberge , Lauwe ( was om 5 ½ uur te voet vertrokken) en Waregem, enz….. De turngilde van Marke stond opgesteld op de Stationsplaats samen met de harmonie “Hoger Op” ,nam daar de stoet in ogenschouw en sloot er zich dan bij om de volgende straten te doortrekken: Stationsstraat (M. Van de Wielestraat), Ijzerweglaan (Hermelijnstraat), Rekkemsestraat, Markestraat (Marktstraat), Kerkstraat ( Markekerkstraat), Rekkemsestraat en zo door de Rode Dreef naar het feestplein , waar een ronde gedaan werd en waar de overheden de stoet in ogenschouw namen. Aan de ingang van de Rode Dreef stond een prachtige poort opgetimmerd door schildersbaas Germain Vandaele. Daarna volgde een kleine toespraak van de gouwvoorzitter, die de gouwvlag overhandigde aan de Markse leider. Dan volgde nog een woord van E.H. Mahieu en vervolgens werd er overgegaan tot het uivoeren van het feestnummer: de harmonie “Hoger Op” begeleidde de gezamenlijke oefeningen . Vooraleer deze oefeningen plaats grepen had een opmars plaats onder de begeleiding van de fanfare St. Jan, die halfweg liet steken, zogezegd omdat het te lastig was en te lang duurde! Ruim 3000 toeschouwers juichten de onberispelijke uitvoering van de oefeningen toe en het feest werd besloten met de uitvoering door Brugge van een prachtig nummer, en het bouwen van een piramide door elke vereniging.
Na dat feest werden de prijzen uitgedeeld in de Katholieke Kring.
In 1931 telde de turngilde van Marke 80 leden.
Waren erbij van in het begin: Jozef Craeynest,Maurice Holvoet, Germain Vandaele,Jerome Callewaert,Marcel Dejan, Marcel Vandesonneville, Nestor Dendooven, Georges Dufraimont, Henri Ferlin, Alois Ostyn, Georges Duvilliers en Michel Dufraimont.
De turngilde bestond uit:
1/het bestuur
2/het trompetterkorps : leider Henri Ferlin
3/de eerste afdeling (groten): leider Jozef Craeynest
4/de tweede afdeling (middelbaren): leider Jerome Callewaert
5/de derde afdeling (kleinen): leider Marcel Vandesonneville
Leider van de toestelspelers was Georges Duvilliers, die in 1930 tijdens het gouwfeest in Ieper een beker won in de persoonlijke prijskamp.
De clowns, goochelaars , enz….stonden onder de leiding van Marcel Dejan.
Uit deze verschillende afdelingen hebben zich enkele leden samengevoegd om de afdeling toestellen en acrobaten te vormen.
In 1931 was het bestuur samengesteld uit : onderpastoor Cosyn proost, Jozef Craeynest algemeen leider, Germain Vandaele secretaris,Nestor Dendooven schatbewaarder, Maurice Holvoet, Jerome Callewaert, Georges Duvilliers, Maurice Decock en Aloïs Ostyn (toekomstig oorlogsburgemeester ‘40-‘45).
Jaarlijks trok de turngilde naar de H. Hartfeesten in Brugge en op bedevaart naar Dadizele. De turners waren ook voltallig aanwezig in de processies van de gemeente en van de Pottelberg. De deelname aan de betoging ter ere van het H. Hart op zijn feestdag hier in Marke en ook in Kortrijk ontbrak niet.
Vuige laster deed de ronde dat de turners flaminganten waren. Maar dat hebben zij steeds ontkend, want op hun vlag prijkte de vaderlandse driekleur en het kostuum was zelfs versierd met die kleuren. Wie zou nu de kleuren dragen van iets waar hij tegen is. Jaarlijks namen de turners deel aan de 11-julifeesten. Op die dag gingen ze samen met de andere meevierende maatschappijen aan de voet van het oorlogsgedenkteken de gesneuvelden herdenken.
De turngilde werd beticht onvaderlands te zijn ,omdat ze de Eeuwfeesten in 1930 niet bijgewoond had. Hier volgt de reden van de onthouding: gedurende 10 jaar vroeg de gilde de medewerking van andere maatschappijen om 11 juli te vieren, maar vele reageerden niet. Spijts al die laster kende de turngilde een aangroei van 25 nieuwe leden in 1930. Door de voorzitter van een maatschappij werd zelfs tot drie maal toe gezegd dat de leiders van de turners valse jeugdopleiders waren , die de jongelingen onvaderlandse handelingen leerden. Maar dat schonk de turngilde niets anders dan vooruitgang .
De turngilde “Voor Outer en Heerd” is de hele jaren dertig door een bloeiende vereniging geweest waar de meest dynamische jongelui van Marke mekaar vonden. Het ledental lag constant tegen de honderd.
Maar net zoals voor zoveel andere beloftevolle zaken werd hier ook de tweede wereldoorlog de vereniging noodlottig. Na de oorlog werd er een paar keer aan gedacht de gilde uit haar as te doen verrijzen, maar de traditie was gebroken en het is helaas bij herinneringen gebleven.
Na vier jaar ontbering en tekorten tijdens de Eerste Wereldoorlog was de tijd gekomen dat de bevolking kon genieten van betere tijden. Zowel op materieel als op sociaal vlak viel her op te bouwen en was vernieuwing nodig. Er was amper nog verenigingsleven.
Nog te midden de geestesverwarring die heerste tijdens de onstuimige oorlogsjaren stuurde het bisdom, dat niets aan het toeval over liet, doelbewust een dynamisch sociaal opgeleid iemand, teneinde de huidige benarde sociaal-culturele toestand in onze gemeente aan te pakken. Louis Socquet, die met Sinksen van het jaar 1918 priester was geworden, verving hier in oktober 1918 onderpastoor Jozef Bonne (°Brugge 1878 + Brugge 1936), die noodgedwongen naar Brugge werd geroepen.
Louis Socquet werd geboren te Ieper op 4 april 1893 als zoon van een apotheker. Op 25 mei 1918 werd hij priester gewijd in het kerkje van het Prinselijk Begijnhof te Brugge . Hij had een opleiding gekregen, zoals nog andere priesters in die tijd, om de laagste sociale klasse bij te staan in de klassenstrijd die toen heerste. Trouwens een moeilijke taak, omdat naast de conservatieve geest, veel onbegrip roet in het eten gooide. In 1927 werd hij naar Ieper St. Pieters overgeplaatst, waar hij fungeerde als onderpastoor en tevens ook het ambt van arrondissementsproost (1927-1937) van het A.C.W. waarnam. Vanaf september 1933 was hij tot zijn ziekte in 1948 directeur van de St. Jozefs Vrije Beroepsschool in Ieper, waar hij al sinds 1931 lesgever godsdienst en maatschappijleer was. Onder zijn gedreven beleid kreeg de school, die in een benarde toestand verkeerde, een heel nieuwe facelift. Maar hij had het daar ook aan de stok met "andersdenkenden" in verband met een buitengewone stadstoelage voor een nieuwe werkplaats. Hij stierf te Ieper op 8 november 1950, getroffen door een erge hartkwaal.
Op 20 juni 1921 stichtte hij, samen met enkele jongelui uit de congregatie, de turnvereniging "Voor Outer en Heerd" . Onder zijn impuls zagen hier te Marke het syndicaat, de spaarkas en ook de muziekharmonie "Hoger Op", de KAJ, de toneelgilde en de kinema het daglicht. Voor de oorlog was de jeugdwerking hier minimaal, omzeggens onbestaand. Het sterk opzetten van sociale bewegingen, die ook de lagere klassen, die hem nauw aan het hart lagen, aanspraken , was een belangrijke factor op cultureel en creatief vlak.
In mei 1921 reden enkele jongelingen samen met hun kameraden naar Kemmel, waar maarschalk Foch een gedenkteken voor de oorlogsslachtoffers zou komen inhuldigen. Daar bevond zich benevens Belgische en Franse ruiters ook een groep Franse keurturners. De prestaties van die laatste vielen zo in de smaak van Jozef Craeynest en Maurice Holvoet, dat ze besloten een vergadering te organiseren en een voorstel in te dienen voor de oprichting van een turnvereniging.
De vergadering verliep niet zonder tegenstand, zo had Socquet het ook voorspeld, maar de initiatiefnemers hielden voet bij stuk en hun wil geschiedde. Op die stichtingsvergadering lieten zich al meteen 15 leden inschrijven. Nu moest er uitgekeken worden naar een leider en de keus viel op Alfons Libeer, een Lauwenaar, die gedurende 2 jaar de jonge groep met veel talent en toewijding zou leiden.
De eerste leider werd opgevolgd door Michel Mulie, die na zijn huwelijk op zijn beurt werd opgevolgd door Jozef Craeynest, een van de stichters.
Op de eerste zondag van oktober 1921 trokken de turners - ze waren al met 28 - voor de eerste maal uit in kostuum (witte lange broek, zwarte elastieken gordel, witte vareus (trui) met op de linkerborst het wapen van Marke, en dwars over de borst en de rechterschouder een breed driekleurig lint, als hoofddeksel een pet met harde klep, blauwe band en wit bovenste en op de band een speld met kenspreuk en de Vlaamse Leeuw die het kruis vasthoudt). Deze eerste uitstap werd gepland ter gelegenheid van de processie van de H. Rozenkrans.
Op 23 mei 1917 werd Gefreiter Messerschmidt van de 3e Kompanie Landsturm-Infanterie Bataillon Marburg in Moeskroen-Risquons-Tout door zijn gevangenen Charles-Louis Vanhonacker en Gustave Lebrun beroofd van zijn wapen en zwaar mishandeld. Beide gevangenen waren kort daarvoor wegens weerspannigheid tijdens de verplichte werkdienst onder bewaking van bovengenoemde Gefreiter geplaatst. Gustave Lebrun ( ° 12-4-1896) was een zoon uit een gezin van tien kinderen uit Wevelgem en woonde met zijn ouders sinds 1912 in Moeskroen , in de Chaussée du Risquons-Tout nr. 372. Charles-Louis Vanhonacker (° Wortegem 5-6-1890) was in september 1898 vanuit Kortrijk een eerste keer in Marke komen wonen. Samen met zijn ouders Désiré, landwerker en koopman in vodden, en Elisa Simaeys en met de overige kinderen uit het jonge gezin, vestigde hij zich toen in de Kardinaalstraat nr.7 in Marke. Dit moet ongeveer de locatie zijn waar bij het begin van 1914 Louis Claerbout en Pharaïlde Darthoo woonden. In 1903 trok het gezin Vanhonacker met negen kinderen, waarvan twee geboren in Marke, naar Halluin, waar het zich nog uitbreidde met twee kinderen. Vader Désiré werd er groentehandelaar.In 1914 keerde de jonge kracht Charles-Louis terug naar Marke als landbouwersknecht, om in 1916 definitief naar Moeskroen, Chaussée du Risquons-Tout nr.242 te vertrekken. Het is moeilijk uit te maken wat het motief was van die snelle 'mutatie'...Opeising? War er ook van zij, beide jongelingen bekochten hun volhardende opstandigheid met hun leven: op 21 juni 1917 werden ze door een veldgerecht van de Etappen Kommandantur van Moeskroen tot de doodstraf veroordeeld. Een kleine twee maanden later, op 16 augustus 1917, werden Vanhonacker en Lebrun in de kazerne van Kortrijk door de Duitsers gefusilleerd.
Dezelfde dag nog werd het nieuws op intimiderende wijze aan de bevolking kenbaar gemaakt door middel van een affiche in het Duits en het Nederlands: "Charles- Louis Vanhoenacker en Gustave Lebrun zijn vandaag door den Kop Geschoten"...
De inschrijving in het register van de burgerlijke stand gebeurde op 30 januari 1920.
Achilles Desmet (1902-1972), een zoon uit het café 'Koning Albert' in de Bissegemstraat (Overzetweg), hield nauwlettend de vliegtuigen in het oog. Het café, het huis en de twee schuren waren als het ware het toevluchtsoord van Jasta 4. De Geschäftzimmer en de telefooncentrale waren er gevestigd, terwijl in de eerste vlasschuur de keuken voor de soldaten was ondergebracht en daarachter het kledingmagazijn. De soldaten waren ingekwartierd in de tweede schuur. Achilles Desmet: De eerste vliegtuigen die hier op Markebeke aankwamen, waren van het type Albatros DII, DIII en DV en bij Jasta 4 Pfalz D III. Langs de kant van de Kortrijkstraat lag Jagdstaffel 11; de machienen waren rood geschilderd tot aan de cockpit; de rest van de romp die met triplex bekleed was, was vernist, dus van gele kleur. De vleugels waren in een soort mozaïek van verschillende kleuren, overwegend groen-mauve geschilderd. De staarten waren verschillend geschilderd om de vliegtuigen te kunnen identificeren. Rond de hoeve Bekaert waren de tenten en de barakken van Jasta 4 opgesteld. Het bijzondere kenteken der vliegtuigen van Jasta 4 was een zwarte band in slangenvorm rond de geelkleurige romp geschilderd; hij begon aan de schroef en eindigde aan de staart. Jagdstaffel 10, die op het vliegveld van Marke gelegerd was, had de neus van het vliegtuig geel beschilderd. De telefooncentrale en de inlichtingendienst van het Jagdgeschwader waren ondergebracht in de hoeve Wyseur, achter het kasteel de Bethune. De stafofficieren, met onder meer Manfred Freiherr von Richthofen, en het officierskwartier van Jasta 11 vonden logies in het kasteel zelf. Op 11 en 12 februari 1918 streken respectievelijk Jasta 26, met leider Hauptmann Bruno Loerzer, en Jasta 27 onder het bevel van Oberleutnant Hermann Göring, neer op Flugplatz Markebeke. Beide aanvoerders logeerden op het kasteel de Bethune.De piloten betrokken ook Patersmote en het kasteel Rouxhove . Jasta 26 vertrok op 12 maart en Jasta 27 op 14 april. De Jasta 36, die op 27 juni 1917 neergestreken was op de Markebeke moest 5 dagen later noodgedwongen wisselen met Jasta 4 en verhuizen naar Kuurne .Opvallend is dat het vliegveld Markebeke pas in juni 1917 in gebruik werd genomen. Op 7 april 1918 gaf Ortskommandant Heynau bevel aan de burgemeester om te zorgen voor een Köchin(kokkin) op het kasteel de Bethune,want men verwachtte vanuit Izegem de komst van Jasta 51. Maar de vliegers kwamen niet opdagen! In januari 1917 werden werkkrachten opgeëist voor de aanleg van Flugplatz Marke. Landbouwer Jean Verhoye, uit de Pottelbergstraat, werd gelast om, ondanks de sneeuw en de felle vorst, het terrein plat te rollen. Jean Verhoye : style="mso-bidi-font-style: normal">..alhoewel zondag word ik tegen wil en dank gedwongen te rollen,na een half uur rond gedaverd te hebben juist gelijk op een kalsijde .Op een korte afstand van zijn hoeve werd een schietstand gebouwd. Jasta 28 landde er nog dezelfde maand en bleef er tot maart. Wat Jasta 10 betrof, werden de piloten en het personeel geherbergd in burgershuizen van de Markestraat en in de weverij De Witte-Visage. Jasta 10 bezette Flugplatz Marke sinds 29 mei tot 25 november 1917. De bevelhebber echter betrok de villa De Witte in de Rekkemstraat. Jasta 2 (Boelcke) was de laatste eenheid die Flugplatz Marke aandeed van 16 februari tot 14 maart 1918. Beide Jasta's hielden hun Casino in de brouwerij van Cyriel De Brabandere in de Markestraat. Beide vliegvelden waren vanaf maart-april 1918 niet meer in gebruik,maar de terreinen werden slechts vrijgegeven begin 1919. In juni 1918 begonnen 200 Zwevegemnaars met de afbraak van de barakken van Flugplatz Marke. Dankzij getuigenissen van Markebekebewoners, in het bijzonder Jozef Verbeke (1901-1982) en Aimé Bekaert (1903-1990) , kon Flugplatz Markebeke zeer goed in kaart worden gebracht.
Op bevel van de Duitse bezetter werd tijdens de
Eerste Wereldoorlog door onze burgemeester François Bethune een
nauwkeurige naamlijst van de 82 bestaande café's in onze gemeente
opgesteld.Einde december 1914 telde onze gemeente 3269 inwoners.
Aanvankelijk mochten alle café's openblijven,
maar eens in Operatiegebied beland, werd volgende verordening afgekondigd en
getekend door Ortskommandant Rost: Vanaf 30-7-1917 moeten alle café's gesloten
worden. 'Die Schanktische sind zu entfernen und die Raume als Quartier
einzurichten."
Iedere instelling was geschikt voor
inkwartiering. Café "Het Boldershof" in de Preshoekstraat brak het record
qua inkwartiering met gemiddeld 20 manschappen onder zijn dak.Voor vele
uitbaters was het een streep door hun rekening. Nogmaals een bevestiging van de
genadeloze exploitatie door het Duitse leger.
Een nieuw bevel volgde :" Blijven open vanaf
1-8-1917 voor soldaten :'Ma Campagne' (Markebekestraat), 'De Nieuwen
Anker'(Marktstraat), 'La Belle Vue' (Markeplaats) en 'De Zalm'
(Rekkemsestraat).
De inwoners van Marke moesten genoegen nemen met
'Het Gemeentehuis' (Markeplaats), 'De Nieuwe Beenhouwerij' (Markebekestraat),
'Au Jardin Botanique' (hoek Rekkemsestraat-Markekerkstraat) en ''t Hof van
Brabant' (Rekkemsestraat).
Daarenboven werden zeven café's bedreigd met
sluiting omwille van verdenking van clandestiene ontucht. De Duitse overheid was
immers zeer bevreesd voor de verspreiding van geslachtsziekten onder hun
militairen.
In 1918 startten de Duitsers de graafwerken voor het aanleggen van een spoortraject voor een stoomtram, dat liep vanaf de pannenfabriek Pottelberg, dwars door Marke,via Lauwe naar het front. De pannenfabriek ,die dienst deed als opslagplaats, was een ideale locatie voor de bevoorrading van de troepen aan het front. Er werden arbeidskrachten (ondermeer Franse en Engelse krijgsgevangenen) en materialen naartoe gebracht. Het was ook een oplossing om troepen, die van het front kwamen uitrusten, in te kwartieren.Van december 1915 tot maart 1918 werd door de Duitse bezetter nagenoeg 4km rails (met 500mm spoorwijdte) van de Markse pannenfabriek (Tuilerie de Marcke-lez-Courtrai) opgevorderd, samen met diverse wagons,draaischijven (11) en bakwagens (57). Ook de locomotief werd opgeëist. Door het leggen van 2 sporen door de pannenfabriek, werd enorme schade aangericht aan de fabrieksgebouwen: voor die werken werd de grond er tot bijna 1m diep uitgegraven..Ook 2 bestaande spoorlijnen werden totaal gewijzigd en nagenoeg 1ha van de kleigronden werd uitgediept. Dagelijks kwamen Russische krijgsgevangenen te voet en in het gelid vanuit Kortrijk om 6 à 7 tramlijnen te leggen, samen met Italiaanse krijgsgevangenen die sinds 2 januari 1918 in Marke gelegerd waren [4]. De Lauwbus werd door opgeëiste Waregemnaars speciaal uitgegraven om de stoomtram een weg te laten banen onder de spoorwegbrug in Lauwe, om zo via Menen richting front te kunnen gaan. De schade aan de landerijen en straten door het aanleggen van een stoomtramtracé en vliegpleinen en het uitvoeren van talloze militaire werken, was aanzienlijk.Een samenvatting van enkele getuigenissen geeft een duidelijk beeld van het traject dat de stoomtram door Marke aflegde:" De stoomtram liep vanaf de pannenfabriek Pottelberg[ 5] naar de Kleine Marktstraat, achter de huizen in de Marktstraat,kwam uit tussen de hoeve Holvoet (Aveve) en het magazijn van de weverij De Witte-Visage (Station-West)[6] , kruiste de Marktstraat en liep dwars door het akkerland naar de Rekkemsestraat, waar hij een scherpe bocht maakte.Hij reed ook door het Baupark [3], waar palen,vlaken en loopplanken op de stoomtram werden opgeladen.Vanaf het Baupark ging het verder achter de villa De Brabandere door het land, langs de gevel van het huis nr.12 in de Van de Wielestraat, dwars over de straat, vervolgens tussen de huidige kantoren van Van de Wiele, om uit te komen vóór café "De Zon" (stond naast de woning met huisnummer 172 in de Rekkemsestraat). Hier stak de stoomtram de Rekkemsestraat over en liep zo dwars door de Zwinstraat, dan verder in het akkerland (van landbouwer Vander Heeren) richting Lauwe. Er bestond een aftakking naar de Sammelstelle [1] (pannenfabriek) vanaf de hoek van de Pontestraat, waar een station (Station-Oost) gevestigd was met een Duitse chef en 4 soldaten.Een zijspoor bediende vanuit het Baupark het Pionierpark [2] aan de Leie. Hiervoor werd beroep gedaan op de locomotief en de "berlientjes" van de Markse pannenfabriek. De stoomtram trok een zestal open wagons.Op iedere wagon kon zo'n twintigtal man plaatsnemen. Naast de bestuurder stond een gewapende wacht." Op de luchtfoto's die dateren van augustus 1918 is het netwerk van sporen dat Marke doorsneed (bemerk de witte lijnen!) duidelijk zichtbaar.In september 1919 werden de tijdens de oorlog aangelegde tramlijnen uitgebroken.Bij die werkzaamheden ontdekte men zelfs nog een niet ontplofte houwitser in de Rekkemsetraat.
1. De oudste gedenksteen voor de Eerste Wereldoorlog staat rechts tegen de voorgevel van de Sint-Brixiuskerk. Dit monument werd plechtig ingewijd en ingehuldigd op zondag 27 februari 1921. Dit gebeurde tijdens de grote Missie, gepredikt in de week van 19 februari tot 1 maart 1921, door de paters redemptoristen Bloete en Van Horenbeek. Het betrof een belofte aan het H. Hart. Het gedenkteken werd ontworpen in 1919 door Baron Joseph de Bethune (° Gent 1859 + Kortrijk 1920) en vervaardigd door beeldhouwer Alois De Beule (1861-1935) uit Gent, leerling van de Sint-Lucasschool. Baron Joseph de Bethune was een broer van de Markse burgemeesters Emmanuel (° Gent 1869 + Marke 1909) en François de Bethune (° Gent 1868 + Leuven 1938).
Het initiatief kwam eigenlijk van Rafaël De Brabandere (1890 - 1973). Raf was de oudste zoon van de lokale brouwer Cyriel De Brabandere (burgemeester van Marke vanaf 1922 tot 1942) en tevens een broer van Gabriel De Brabandere (burgemeester van Marke van 1947 tot 1957). Vader en zoons De Brabandere waren in 1907 mede-stichters van de Fanfare Sint-Jan. Raf De Brabandere stichtte, nog voor de stichting van de NSB (Nationale Strijdersbond van België) een Vlaamse Oudstrijdersbond (VOS) in Marke. De VOS zou in Marke echter nooit geen officiële vereniging worden. Rafaël De Brabandere riep ze in het leven, mede door zijn persoonlijke herinnering aan de oorlog. Rafael was bij het uitbreken van de oorlog nog student geneeskunde aan de Universiteit van Leuven. Nog niet afgestudeerd werd hij onder de wapens geroepen. Hij was tijdens de oorlog actief als hulp-dokter en droeg de rang van officier nl. Onderluitenant. Hij zorgde, van achter het front, voor het regelmatig verschijnen van het Markse frontblad De Marckenaar. Hij creëerde daarmee een welkome binding tussen de verschillende Markse soldaten achter het front en hun thuisbasis in Marke. De Brabandere maakte tijdens de oorlog van dichtbij mee dat de Vlaamse soldaten op zijn zachtst uitgedrukt benadeeld werden door de hoofdzakelijk Franstalige legerleiding. Wegens het verstoppen (of was het iets officieler het niet aangeven van pamfletten van de Frontbeweging?) werd ook hij aangeklaagd. Hij werd gedegradeert tot adjudant en werd zelfs voor 6 maanden verbannen naar het kamp van Auvours (F). Na 6 maanden kreeg hij zijn officiersrang terug en vloog hij direct weer naar het front. Een zaak die bij De Brabandere levenslang zijn sporen zou nalaten
Rafaël De Brabandere vertrok na de oorlog uit Marke en ging tandheelkunde gaan studeren in San Francisco (USA). Eenmaal afgestudeerd vestigde hij zich als stomatoloog in Gent en bouwde er een succesvolle beroepsloopbaan uit. Zijn vertrek uit Marke luidde meteen het einde in van de VOS.
De opbrengst van twee toneelopvoeringen in 1919 in het klooster zouden zorgen voor de financiering van een gedenkteken. Er bleek een overschot te zijn van 600 frank. Emiel Boussier, gemeentesecretaris van Marke, en Odilon Craeynest, plaatselijke bakker, beiden overburen van de kerk, trokken naar de pastorie met de vraag ieder jaar ten eeuwigen dage op 4 augustus een mis op te dragen voor de gesneuvelden. Dat gebruik zou echter slechts een 4-tal jaar meegaan.
Het gedenkteken beeldt een H.Hartbeeld uit in hoog reliëf. Op de zijkant staan 2 beelden van opzittende leeuwen, links prijkt het Belgisch wapenschild en rechts het wapenschild van de gemeente Marke opgesteld tegen 2 palmtakken. Alles werd uitgevoerd in hardsteen.
De namen van de gesneuvelde soldaten, de opgeeïste én burgerlijke slachtoffers van 14-18 waren toen nog leesbaar. De Markenaren Leopold Decock, Joseph Degroote , Henri Desmet, Gustave Lefever, die door uitputting en ontbering stierven in Piennes, Bouligny en Lamourière werden in 1924 ontgraven en herbegraven op het Frans Militair Kerkhof van Pierrepont Meurthe-et-Moselle (F).René Dermaux, René dHespeel, Leo Spriet en Achiel Vervaeke die hetzelfde lot ondergingen werden niet teruggevonden.
2. Al in 1919 werd door Arthur Maenhout (° Varsenare 14 juli 1885 + Marke 2 juli 1976) , een aanvraag ingediend tot het bekomen van een gedenkteken ter herinnering van de slachtoffers van de oorlog 14-18. De NSB in Marke werd gesticht door Maenhout in september 1919. Ervoor was men van in mei 1919 aangesloten bij NSB Kortrijk. De stichting van een lokaal NSB gebeurde dus na het vertrek van Raf De Brabandere.
In zitting van 7 mei 1920 besliste de gemeenteraad en Burgemeester en Schepenen over te gaan tot de onteigening en de afbraak van 3 huizen op de Markeplaats om deze te verruimen en een waardige plaats voor het gedenkteken te bezorgen. De af te breken huizen waren het eeuwenoude café St. Barbara, het café In d'Arke van Noë en een burgershuis. In zitting van 1 juli 1921 besloot men over te gaan met de werken en tegen 1 september 1922 zou het gedenkteken er staan. Doch die beslissing werd niet uitgevoerd. Herhaaldelijk werd door de NSB aangedrongen en zelfs ook door de gekozen uitvoerder van het monument, de heer Rooms, opdat men zou beginnen aan de afbraak. Men vreesde zelfs dat het monument in september 1923 er nog niet zou staan. Uiteindelijk werd het monument ter nagedachtenis van de gesneuvelde soldaten, wegge-voerden en oorlogsslachtoffers plechtig ingehuldigd op zondag 9 september 1923. De aannemer van de werken was de Markse ondernemer Alois Vandenweghe. De feestelijkheden gingen gepaard met een grote stoet, met vooral NSB en ZAB afdelingen, maar ook andere Markse verenigingen trokken mee. Op de Markeplaats hield Burgemeester Cyriel De Brabandere een toespraak. Kolonel Verfaillie vertegenwoordigde de Koning en de minister van Landsverdediging. Ook krijgsaalmoezenier De Beir was van de partij. Dhr. Doornaert vertegenwoordigde de ZAB. Tijdens de inhuldiging van het monument op de Plaats werden liederen gezongen door schoolkinderen (meisjes én jongens). De liederen "Rust en Vrede" en "Naar Wijd en Zijd" werden uitgevoerd. De muziekverenigingen van het 22e Linieregiment, de Harmonie van Bellegem en Lauwe én de eigenste Fanfare St.-Jan uit Marke waren van de partij.
Om 22u. werd er, tot slot van deze heuglijke dag, een vuurwerk afgeschoten.
Na de Tweede Wereldoorlog werden de namen van de oorlogsslachtoffers van de beide oorlogen in opdracht van de gemeente Marke op dunne stenen panelen gebeiteld. De beschikbare plaats op het monument werd herverdeeld. De opgeschroefde panelen bedekken de oude namen en geven sindsdien het oorlogsmonument zijn huidige uitzicht. M.F en F.D.
Tegenwoordig zijn boeken en artikelen over WO I schering en inslag. In een onlangs verschenen boek situeert de auteur de plundering van de meelzolder van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité (NHVC) bij de molen Glorieux in Heule Bedoeld wordt: Marke! Ook het hoofdstuk De aanslag op de veestapel in het Kortrijkse tijdens de Eerste Wereldoorlog in De Leiegouw van juni ll. van dezelfde auteur, vergt in verband met Marke wat meer transparantie. Vijf periodes Welke regimes golden voor onze gemeente tijdens de bezetting? In totaal heeft Marke onder Duits regime tijdens de Eerste Wereldoorlog vijf periodes gekend. 1/ Op 2 oktober 1914 maken enkele landbouwers van Marke kennis met verkenners van de 6. Kavallerie-Division (6. Armee). Op 6 oktober komt de eerste troepenzwerm van het 6. Armee, dat op de linkerflank van het 4. Armee opereert, toegestroomd. Na de val van Antwerpen in oktober worden we ingedeeld onder het Generaal-Gouvernement. 2/ November 1914: bevriezing van de frontlinie. We belanden in het Etappengebiet van het 6. Armee, onder het bestuur van de Etappen Kommandantur Moeskroen en de Etappen Inspektion Valenciennes. Moeskroen had ook de opeising van onze duiven verordend. Voor Kortrijk waren de Verordnungen van het Etappengebiet van het 4. Armee al van kracht vanaf haar bezetting op 17/18 oktober. 3/ 16 juni 1915: Marke wordt weer ingelijfd bij het Generaal-Gouvernement Bezirk (district) Doornik, specifiek in het Grenzzonengebiet längs der Etappengrenze. Het overschrijden van de etappegrens is voor elk verkeer, zowel voor wagen als voor voetganger Passierschein-plichtig. Zo doet burgemeester François Baron Bethune bijvoorbeeld een aanvraag voor paspoorten aan de Kreischef (commandant) van het Bezirk Doornik voor A. Tack, E. Boussier en R. Vannieuwenhuyse, voor het traject Marke-Kortrijk. Vanaf 9 augustus 1915 maakt Marke deel uit van de Provinciale Oogstcommissie van Mons (net als Aalbeke, Lauwe, Rollegem, ). Op 21 juni 1916 schrijft François Baron Bethune in een brief gericht aan advocaat Joseph Liebaert in Moeskroen: De Markenaren wensen het huidig regime, onder de regio Moeskroen in het Generaal-Gouvernement, te behouden. 4/ 22 juli 1916: het zuidelijke gedeelte van Kortrijk, Marke en Moeskroen incluis, wordt overgeheveld van het Bezirk Doornik naar het Etappengebiet van het 4. Armee, Bezirk Kortrijk. Meteen worden we ook afgescheiden van de Provinciale Oogstcommissie van Mons. Merkwaardig is dat de vorderingen van vee, paarden en schapenwol, zowel van de Etappen Kommandantur Kortrijk als van die van Moeskroen, onverminderd doorgingen. Ook de opeising van de 87 Zivilarbeiters op 2 december 1916 werd bevolen door de Etappenkommandant van Moeskroen. Dat maakte het onze burgemeester niet gemakkelijk, want zo te zien was onze gemeente ondergeschikt zowel aan de Etappen Kommandantur van Kortrijk als aan die van Moeskroen. 5/ 12 juni 1917: Marke behoort voortaan (en tot het einde van de oorlog) tot het Operationsgebiet Heeresgruppe Wytschaete en vanaf 1 augustus 1918 Heeresgruppe Flandern. Kortrijk en Moeskroen worden op dat moment Ortskommandanturen (ook wel Mobile Etappen-Kommandanturen geheten). Opeisingen en bonnen Tijdens de Eerste Wereldoorlog eiste het Duitse bestuur zeer veel zaken op. Hierna stippen we enkele markante uit de zovele feiten aan: ·
Op 19 mei 1915 waren de eigenaars van paarden verplicht aangifte te doen van het aantal paarden (48) aan de Etappen Kommandantur van Moeskroen. Een brief gericht aan de Etappen Kommandantur van Moeskroen openbaart dat tot in 1915 al 81.260 kg haver, 91.050 kg hooi, 411.450 kg stro en 93.350 kg voederbieten aan de bezetter werden geleverd. Alle teelten lijden onder het ontbreken van chemische mest. Het opladen van stro gebeurt steeds door opgeëiste werklieden, zoals bv. in februari 1917: toen besteedden 9 mannen elk 34 uur aan het opstapelen alleen al. ·
Op 16 oktober 1915 wordt een schrijven gericht aan de Ortskommandant van Lauwe (Marke hangt, door de afwezigheid van een plaatselijke commandant, af van de Ortskommandantur Lauwe): Een officier van de Kommandantur van Kortrijk vraagt om paarden en soldaten te mogen inkwartieren op Marks grondgebied aan de grens met Kortrijk. ·
In 1916 en 1917 houdt het vervoer door voermannen en landbouwers op bevel van de Etappen Kommandantur Moeskroen niet op. In oktober 1916 werd een levering slachtvee naar Moeskroen geleid. Op 29 december 1916 werden 20 varkens naar het station van Moeskroen naar de waag gebracht. ·
In 1916 worden enorme stapels stro opgevorderd van onze boeren en in september 1916 wordt door de Etappen Kommandantur van Moeskroen een paardenbestand geëist. In februari 1917 wordt een monstering van paarden in Kortrijk verordend, ook geldend voor Marke. ·
6 juni 1917: op bevel van de Etappenkommandant van Moeskroen moet een lijst opgemaakt worden van de in de gemeente voorhanden zijnde schapenwol. Resultaat: 21 eigenaars geven in totaal 56,7 kg wol aan. ·
In 1917 moet landbouwer Jan Depaepe gedurende 6 maanden grote hoeveelheden boter vervoeren naar Moeskroen. Voor onze gemeente was de Landwirtschaftliche Betriebstelle II in Aalbeke gevestigd. Na de oorlog probeerden de Markenaren natuurlijk een en ander van wat ze tijdens de oorlog hadden verloren te recupereren. Zo werd op 29 november 1919 een balans opgemaakt en overgemaakt aan het Ministerie van Landbouw te Brugge, waarin de landbouwvoortbrengselen door Duitse troepen vernield of weggenomen worden opgelijst. Daaronder werd opgegeven: 131.605 kg haver, 184.150 kg hooi en 1.180.150 kg stro. Het bedrag van de totale schade geleden op naam van de gemeente Marke vernemen we uit een brief gericht aan de Voorzitter van de Rechtbank voor Oorlogsschade te Kortrijk d.d. 12 juni 1920: het astronomische bedrag van 1.733.273,32 toenmalige Belgische frank! Het ging om opvorderingen, gehele en gedeeltelijke vernielingen en schade aan het wegennet (het deel opvorderingen alleen al bedroeg 953.397,53 frank). De totale waarde van de opeisingen onder de inwoners werd geschat op maar liefst 2.229.365,55 frank, maar ... men had slechts voor 371.381,39 frank aan opeisingbonnen voor die totale waarde. Ongeveer 1,9 miljoen frank aan opeisingen was dus schijnbaar niet gedekt. Waardeloze bonnen waren absoluut geen rariteit. Veel opeisingen gebeurden ook zonder enige schriftelijke 'schulderkenning' vanwege de Duitsers. En bij een aangifte na de oorlog durfde men er ook al eens een schepje bovenop doen. Een fenomeen dat in heel veel gemeenten voorkwam.
In de extra bijlage van een weekblad editie februari 2015 verscheen een artikel waarin Freiherr Manfred von Richthofen afgeschilderd wordt als een vrouwenversierder. Mogelijks liet de auteur zich inspireren door de film Der Rote Baron (2008) van de Duitse regisseur Nikolaï Müllerschön. Op vlak van historische authenticiteit biedt de film een slechte indruk. Richthofen muteert tot een vervalst levensgenieter en vrouwenheld. De romance tussen hem en zijn verpleegster Käte Otersdorf is niets anders dan fictie en speculatie. Maar dergelijk scenario verkoopt natuurlijk beter. Onder zijn tijdgenoten had hij weliswaar vele bewonderaarsters, maar hijzelf wilde het hart van een jonge vrouw niet breken. Daarbij zou de ene of andere relatie beslist falen door zijn militaire loopbaan en de oorlog. Twee vrouwen waren voor hem zo belangrijk: zijn moeder en zijn zuster. Niets belette echter dat bij feesten op het kasteel twee gezusters van de Markebeke gingen opdienen tot s avonds laat en zelfs tot s nachts. Nog wat duiding: tijdens zijn opname in Lazarett 76 Sint-Niklaas in Kortrijk in 1917, was Käte Otersdorf, zijn verpleegster, voornamelijk bekommerd om de genezing van Richthofen. Zij las hem zelfs de innige brieven die hij ontving van zijn bewonderaarsters voor. Richthofen, die zich verveelde in het Lazarett, verlangde om zijn eenheid terug te vervoegen. Op 22 juli gunden de dokters hem een bezoekdag. Dezelfde avond moest hij terug naar het Lazarett tot 25 juli. Käte Wienstroth was de verpleegster die hem zou vergezellen in de auto naar het kasteel de Bethune, samen met Albrecht von Richthofen (zijn vader), Adjudant Bodenschatz en Lt. Wolff. Van 6 september tot 23 oktober ging hij in rustverlof waar zijn thuis (Schweidnitz) was en liet zich telkens behandelen in een plaatselijk Lazarett. Lt. Carl von Schoenebeck (1898-1989), de laatste overlevende van Richthofens Jasta 11, citeerde nog in 1978 dat Manfred een rustig en humoristisch man was. Verscheidene bronnen vermelden dat hij ook een zeer hechte band had met zijn hond Moritz.
De
Duitse Jagdgeschwaders werden in april 1917 in het leven geroepen om de suprematie van de
Britse en Franse luchtmacht te bekampen. Op 24 juni 1917 kwam het bevel om het
Jagdgeschwader I te vormen. Dit kwam neer op de samenvoeging van de Jastas 4,
6, 10 en 11. Al gauw werd duidelijk dat men met het eerste Jagdgeschwader te
doen had met de elite van het Duits luchtleger...
De
Kogenluft (Kommandierenden General der Luftstreitkräfte) besliste op 27 juni
1917 dat om de 4 Jastas te verenigen, de terreinen ten zuidwesten van Kortrijk
worden toegewezen. Het zijn Marke, Markebeke en Bissegem. Op 2 juli nam het
Jagdgeschwader I zijn posities in. Het stond onder het opperbevel van het 4.
Armee (AOK 4).Rittmeister Manfred Freiherr von Richthofen werd er aangesteld tot
commandeur.
Maar
hoe was de toestand vlak vóór de vorming van het eerste
Jagdgeschwader?
Jasta
4 had op 27 juni 1917 zijn tenten opgeslagen in Kuurne en Jasta 11, met
bevelhebber M. von Richthofen himself, was sinds 10 juni gestationeerd in
Bavikhove. Jasta 18 diende Markebeke, dat het sinds 15 juni 1917 betrok, te
verlaten en kreeg als nieuwe bestemming Bavikhove. Jasta 6 en Jasta 10
daarentegen waren al respectievelijk sinds 10 juni te Bissegem (tussen de weg
Kortrijk-Menen en de spoorweg) en sinds 29 mei te Marke (verblijfshoeve)
gevestigd. Bijzonder detail: bij de aankomst van Jasta 18 op Markebeke ontstond
een conflict tussen de staf van de piloten en de staf van een
Fussartillerie-Regiment omtrent het betrekken van het kasteel de Bethune. De
artilleriestaf moest wijken...
Flugplatz
Marke (verblijfshoeve) zou van januari tot maart 1917 de standplaats worden van
Jasta 28 met als aanvoerder Oberleutnant Lang.
In
januari 1917 al werd een verordening geafficheerd waarbij werklieden werden
gevraagd voor het aanleggen van het vliegveld op de
Markebeke.
Niemand
bood zich aan, waarop burgemeester François Bethune de delicate taak kreeg zelf
de werklieden uit te kiezen...
Niettegenstaande
de harde vorst werd er toch gewerkt. De bomen van de dreef naar de hoeve Bekaert
waren al geveld. Samen met boer Wyseur moest boer Bekaert verplicht de mest
wegnemen van het land. In maart moest de helft van de bomen in de Kasteeldreef
afgehakt. Niets werd aan het toeval overgelaten en eind januari 1917 werd een
telefoonlijn gelegd vanaf het vliegveld Marke naar de villa De
Witte.
De overmacht van de geallieerde gevechtsvliegtuigen verplichtten de Duitsers halfweg de Eerste Wereldoorlog tot een hele reorganisatie van hun luchtstrijdkrachten. In augustus 1916 werden de Jagdstaffeln (afgekort: Jastas) in het leven geroepen; nieuwe gespecialiseerde vliegeskaders die - letterlijk vertaald - zouden jagen op geallieerde vliegers. Tegenover de kwantitatieve heerschappij in het luchtruim van de Britten en de Fransen, stond dat de Duitse gevechtspiloten beter geschoold en getraind waren. De Duitsers hadden ook betere vliegtuigen van het D-type, zoals de Albatros D.I, D.II en de latere D.III en D.V, maar ook de Pfalz D.III. Rond april 1917 waren de Duitsers zich ervan bewust dat ze de suprematie in het luchtruim weer moesten prijsgeven. Bijgevolg brachten ze de Jastas onder in grotere eenheden. Op dat moment vermenigvuldigde het 4. Armee (het 4de Duitse Leger) zijn vliegveldaantal over gans West-Vlaanderen; de meeste kwamen te liggen in het zuiden van de provincie, voornamelijk rond Kortrijk. Marke belandde meteen in operatiegebied. Van dan af speelden de vliegvelden een belangrijke strategische rol in de oorlog. De primeur, het gloednieuwe Jagdgeschwader I, dat onder het bevel stond van Manfred Freiherr von Richthofen, werd aan twee Flugplatzen toegewezen: enerzijds Flugplatz Markebeke en anderzijds, afgescheiden door de spoorweg, Flugplatz Marke. Flugplatz Marke had van januari tot maart 1917 al Jasta 28 ontvangen. In augustus 1917 stelde niemand minder dan Anthony Fokker, de Nederlandse vliegtuigbouwer, hier in Marke een gloednieuw vliegtuig voor dat alle andere zou overklassen: de Fokker Dr.I. Op 21 augustus landde hij hier op de Markebeke met twee van die nieuwe driedekkers. In zijn biografie schreef Fokker dat hij in Marke bij het Jagdgeschwader I een zeventiental dagen verbleef. De demonstratievluchten kregen hoog bezoek: ze werden bijgewoond door rijkskanselier Michaelis, generaal Sixt von Armin en generaal-majoor von Lossberg. Toch bleven de nieuwe driedekkers nog tot december 1917 aan de grond. Ten gevolge van vleugelconstructiefouten gebeurden al snel verscheidene ongelukken, waarvan sommige zelfs met dodelijke afloop. Luitenant Werner Voss, nieuweling bij Jagdgeschwader I op 30 juli 1917 en onmiddellijk benoemd tot Führer van Jasta 10, stortte om een ongekende reden neer en overleed aan boord van zijn Dr.I 103/17 op 23 september 1917. Acht dagen eerder was Kurt Wolff neergehaald in zijn Dr.I 102/17. Op 29 oktober van datzelfde jaar stortte luitenant Heinrich Gontermann, leider van Jasta 15, door een vleugelbreuk neer met zijn Dr.I 115/17. Hij overleed de volgende dag. Nauwelijks één dag later sneuvelde luitenant Pastor van Jasta 11 in gelijkaardige omstandigheden met zijn Dr.I 121/17. En zij waren niet de enigen... Fokker werd beschuldigd van ondeugdelijke constructie. Manfred von Richthofen eiste een grondig onderzoek van alle driedekkers van zijn Jagdgeschwader en drong erop aan dat ze allemaal zouden uitgerust met nieuwe vleugels van deugdelijke makelij.
Foto boven: Lt.Werner Voss (Jasta 10) en Anthony Fokker in augustus 1917 op Flugplatz Marke. Links gebouw pannenfabriek 'Tuileries du Pottelberg'. De letters zijn duidelijk te zien op het dak.