De namen van de maanden komen uit de Romeinse tijd. Ze zijn genoemd naar goden, heersers en getallen. Bij de Romeinen liep het jaar van maart tot februari.
Vandaag begint februari.
Februari komt van het Latijnse februare, dat 'reinigen' betekent. Letterlijk 'de maand van het reinigingsfeest'. In deze laatste maand van het oude Romeinse jaar vierden de Romeinen hun Lupercalia dwz reinigings- en vruchtbaarheidsfeesten ter ere van de wolfsgod Lupercus.
In dezelfde periode vierden de Germaanse stammen langs de Romeinse grenzen een ontuchtig vrouwen- en vruchtbaarheidsfeest.
De Romeinen vonden die feesten heidense riten en duidden daarom deze feesten aan met de naam Spurcalia, naar het Latijnse woord spurcus dat smerig betekent. Van dit woord is het Oudnederlandse woord sprokkelen een etymologische afleiding.
De sprokkelmaand februari zoals februari ook vaak genoemd wordt, verwijst dus naar deze oude Germaanse vruchtbaarheidsfeesten.
Maar andere bronnen hebben dan ook weer hun verklaring voor de naam sprokkelmaand
Hiervoor moeten we teruggaan naar vroeger dagen, toen de huizen nog losse vuren hadden. Dat is een verwarming waarbij het vuur niet afgesloten is, daarin kon van alles gestookt worden alles wat er maar rondom het huis te vinden is. Het duurste hout is "kleufhout" en hakhout dat bleef het langst liggen en brandde het mooist. Het was vaak beukenhout en betaalbaar voor mensen met een gevulde beurs. In het verleden waren de winters streng en lang, dan begon zo langzamerhand de brandstof op te raken. Als men dicht bij het veen woonde dan werd er turf gestoken dat brandde niet zolang, maar men had toch brandstof, want ook het eten moest gekookt worden.
In februari gingen mensen naar het bos om hout te sprokkelen. Een sprokkel is een afgeknapte twijg. Vroeger werden die droge takjes op het eind van de winter verzameld om als brandhout te gebruiken. In de bossen en de houtwallen lag na een strenge winter veel dood hout. Wat ook belangrijk was, het kostte niks. Zo na de winter moesten bomen gesnoeid worden of omgehakt. De boomhouwers ( zo werden de mensen genoemd die dat werk deden) kregen het snoeihout en de stompen (wortels) als loon voor hun arbeid. Het snoeihout werd tot een bos bij elkaar gebonden en thuis op gestapeld, om te drogen, zo kreeg je de"bossemiete". Zo langzamerhand kwamen de kachels en het fornuis in opmars, daardoor ook de duurdere brandstof. Na de eerste wereldoorlog kwamen de kolen (gruus) vanuit Limburg en Duitsland voornamelijk per schip en trein aangevoerd. Voor de losse vuren had je daar weinig aan, maar deze waren er bijna niet meer. Zodoende werd het houtsprokkelen ook minder. Behalve in de tweede wereldoorlog toen werd er weer volop hout gesprokkeld en (gezaagd). Het sprokkelhout werd vroeger nog wel gebruikt in grote kachels en als aanmaak hout, op de boer werd het ook in de mantelpot gestookt, daarin werd het voer voor de varkens gekookt.
Maar in deze moderne tijd waar sprokkelen niet meer van doen is, vind ik de naam voorbijgestreefd tenzij het volgende een verklaring is...
In het Westvlaams betekent " sprok" : sprokkig , bros, fragile..;
Ijs dat kraakt als je erop loopt, is sprok. Daarom dat we door de late winters van de afgelopen jaren februari misschien wel " sprokmaand " kunnen noemen?
Iemand een andere suggestie?
|