Wat ben ik een ouderwetse man. Je zou dat niet meteen denken als je het curriculum vitae van m'n huwelijkse carrière kent.
Aan tafel zit de oma van m'n kleinzoon. Zij is mijn eerste ex. Naast haar zit haar vriend. Die mij verving toen er een vacature kwam.
Ik leef in de beste verstandhouding met hem. Hij was altijd veel vriendelijker dan zij. Die ex van mij.
Zijn dochter, vertelden ze, ging bevallen in september. Donderdag was zij met haar vriend getrouwd. Haar huidige man dus. En voor het eerst vader. Op vijftig. Sommige mannen verliezen op jonge leeftijd reeds hun haar en pas op latere leeftijd hun verstand.
De getuige van dat gelukkige stel was de oude man van de bruid. Die veel jonger is dan haar nieuwe man. Maar ook al een nieuwe vriendin heeft. En dat marcheert perfect tussen die koppels, zegden ze. Je kan nog volgen hoop ik.
Ik zeg tegen de vriend van m'n ex, die op zijn beurt ook een ex was. 'In onze tijd liep dat allemaal veel moeilijker, hé.' Hij lacht z'n tanden bloot. Zij groen.
Tijd. Hij vraagt 'hoe lang hij blijft'. Tot 26 augustus, antwoord ik.
Is dat lang? Vijf weken. Zou dat lang klinken in zijn oren? Zijn ogen zeggen niets. Kijk es, hoe laat is het nu? Ik toon hem een tikkende klok. Hij leest het niet. En hij is al acht?! Zou de tijd dan toch niet bestaan in Afrika?
Klara wekte me onbetamelijk vroeg. Nog geen vijf uur. Dat is niet haar gewoonte. Maar ze deed het met stijl, speelde een pianoconcerto. Het weze haar vergeven.
De nacht sliep nog. Zwart van het duister. Eén enkele overmoedige merel deed een aanzet. Het bleef donker. Nog te vroeg voor het licht.
De trein had hoffelijk voor mij een gans coupé gereserveerd. Zo is het altijd een beetje reizen. Vooral als hij naar de luchthaven rijdt.
Daar zag het weer zwart van het volk. Nogal wiedes m'n kleinzoon komt uit Afrika. Donkere mensen, zonnige gezichten.
Wat is die kleinzoon, amper acht, ongelooflijk veel moediger dan z'n opa. Zo helemaal alleen. In een vreemd vliegtuig. Geef hem één hand en hij stapt met je mee. Waar je ook naartoe gaat.
Hij had zelf zijn plaats gevonden. Numéro trente-trois. En hij had in de keuken mogen helpen. Geslapen tot in Brussel. Want gisteren al vertrokken.
Het werd lang wachten. Et le voilà aan de hand van een steward. Even een handtekening als bewijs van ontvangst. De ooievaar dropt niet zomaar een jongetje. Je moet er voor bijbetalen. Maar hij landt dan ook op het juiste adres.
En als ik nu eens trager dan de tijd zou schrijven. M'n woorden oppoetste als oud koper. Of er bloemblaadjes overstrooide. Zoals in een processie.
Dan kon ik misschien wat zielerust kweken. In de tuin van m'n zinnen. Of hoop planten. Met een stevige stengel geloof. Bloesemend van liefde.
En als ik dan langs het tuinpad zou slenteren, hier en daar, wat berouw wieden. En er korrels spijt overheen strooien.
Want 'dans mon petit jardin secret' tiert het onkruid welig. Volgens de zedige tuingidsen toch. Of heerlijke doodzonden. Zo kan je die bloemetjes ook noemen.
Zondag. Ochtend. De stilte slaapt nog een hazenslaap. De mussen sjilpen. De hagen frazelen. De wolken schuifelen. De wind wuift in de bomen.
Op 29 03 2008 16:11:57 vervalt de houdbaarheid van het stukje Côte d'Or dat ik zopas bij de koffie in m'n mond liet smelten.
Stel je voor, zeg ik tegen mezelf. Vermits ik alleen ben, spreek ik geregeld met mezelf. Beleefd maar toch in de jij-vorm, kwestie van gemoedelijk maar toch hoffelijk te blijven tegenover het gezelschap.
Stel je voor dat er vooraf op de liefde een houdbaarheidsdatum vastgelegd werd. Bruid en bruidegom geven elkaar de kus en kijken vol verwachting naar de burgemeester die zijn datumstempel bovenhaalt. En dan tergend traag, bewust van de belangrijkheid van het ogenblik, met enige zelfingenomenheid, maar plechtstatig in het boekje de stempel klopt: 29 03 2008 16:11:57.
Tja, dan wist je tenminste waar je aan toe was.
Ach, ik heb wel meer gekke gedachten. Ik schrijf ze dan liever op, opdat ze niet in m'n hoofd zouden rotten. Schrijftherapie.
Zopas baadde de zon nog topless in de hemel. De oevers van de Rhône walsten rood in m'n glas. En in m'n diepe bord zag ik de heuvels en valleien van Toscana. Geuren en kleuren gevangen in een ambachtelijke spaghetti à la Flamande.
Je bent 'un voyageur immobile' of niet.
Bosbankje, jij weet bijna zoveel als Google. En sinds God gestorven is en in de hemel van z'n pensioen geniet, wil dat toch wat zeggen.
'Bleu comme la nuit'.
Président de l'académie Goncourt, François Nourissier n'écrit pas des romans. Il écrit des digressions. Mais sur le moment, on s'en fout, qu'il nous entraîne dans des méandres sans but apparent, on remarque à peine qu'il pourrait nous faire tourner en rond, car avec une écriture aussi riche, l'instant présent nous comble. Phrase après phrase, on se laisse hypnotiser. On goûte les mots, l'oeuvre d'un géant qui, ni poète, ni penseur, ni conteur, mise tout sur le style, un style sûr et plein où chaque mot porte, où chaque mot se réinvente quasiment sous nos yeux, serti dans un ensemble littérairement sans faille.
Kijk, Bosnimf, Sorry, maar die Côtes du Rhône hebben krachtige oevers. Daar heb je me toch weer op het goede spoor gezet. Die monsieur Nourissier lijkt me een man naar m'n hart te zijn. Moet ik dringend instellen op m'n GPS.
Maar eerst vlij ik me nog even in de armen van Morpheus. Bij gebrek aan beter.
Godenmorgen lezer-es, en Bosrankje en J-M, en alle anderen,
Mijn vingers zijn echt gevoelig. Soms willen ze me iets duidelijk maken. Herlees even het eerste woord.
Ze lieten mij één letter vergeten en de ochtend werd nog mooier.
Beste Bosrankje, stel je voor dat ze in je groene naam pardoes één o tussengooiden, die verstrooide vingers van mij. Dan zou je misschien wel boos op me zijn. En een polemiek beginnen. Mààr we hebben beiden te weinig tijd, gelukkig maar, om daar de tijd aan te verspillen.
Ik bezit geen waarheid en kan ze bijgevolg niet verkopen. En 'het gelijk' interesseert me niet. Te oud voor geworden. Dus laten we onze resterende jaren reserveren voor de écht belangrijke dingen.
Zoals een ochtend die traagzaam als een witte wolk voorbij de dag schuift. De geur van vers beregende aarde. Of van pannenkoeken misschien. Het fezelen in de hagen van een wispelturige wind. En vederlichte vlagen van verbazing over blauwe woorden in mijn hand.
O, als ik één iemand van jullie kon geven wat ik des morgens zomaar krijg uit de zilveren pen van mijn geliefde schrijver. Dàn was de dag niet voor niets wakker geworden ...
Hij weet het niet. Godzijdank. Zopas moest ik weer hevig slikken. Hij ontroert me.
Elke ochtend neem ik mijn blauwe vitamientjes. In 'Loerhoek' van Dewulf. Deze ochtend schreef hij voor mij over de eerste fietsrit van z'n dochter. Hoe alles nieuw wordt voor haar. En hem.
De straten. De tweedehandsfiets. De dochter. De papa. Misschien wel geïnspireerd door Bram Vermeulen. Of Herman van Veen. Wat een heerlijke papa is Dewulf op papier.
En ik denk aan m'n dochter en aan al die vermetele jonge mensen op de pui van het stadhuis. Vooral vrijdag is trouwdag. Ze lachen naar zichzelf. De fotograaf en het geluk. Ze bewaren dit. Als bewijs voor later. En het leven.
Wat hoop ik dat de toekomst hen goed gezind zal zijn. Dat hun keuze de juiste is. En dat ze er getrouw aan blijven. Dat ze vechten tegen de verleiding. En voor trouw. En dat ze nu en dan voelen waar ze van droomden.
Uvi
Bram Vermeulen - de wedstrijd
Het jongetje zit bovenop het huis, Het is wel honderd meter hoog, Zo hoog zat werkelijk nog niemand, En hij ziet Engeland,
Kijk hem zijn best doen op zijn fiets, Hij gaat zo hard, dat je hem bijna niet ziet, Wedden dat hij de honderd haalt, voor hem is dat niets,
Het is een wedstrijd, het is een wedstrijd, het is een wedstrijd, Die je niet winnen kan,
...
Herman van Veen
Fiets
Hé kleine meid op je kinderfiets, De zon draait steeds met je mee Hé kleine meid op je kinderfiets, De zomer glijdt langs je heen Met je haar in de wind en de zon op je wangen, Rijd je me zomaar voorbij, fiets
Hé kleine meid op je kinderfiets, Je lacht en je zwaait naar een zwaan En de vijver weerspiegelt je witte jurk, En het riet fluistert je naam En het zonlicht speelt in de draaiende wielen, Schitterend strooi je het licht, fiets
Het is middag. En vakantie. De straten slapen hun siësta. Een slome toerist treuzelt langs de gevels. Wat trage wagens meanderen door de stad.
Ik zoek schaduw langs het park. De banken hebben bezoek. Vooral van de ijsjeslikkers. Een man en een vrouw, met fiets, eten hun dagelijks brood. Met volle mond stamelt hij tegen zijn eega: "Da's ne professor, se".
HIJ is duidelijk niet van mijn stad. IK word geconnecteerd aan een versleten cliché van het verleden. Ach, ik ben het gewoon ondertussen niet te beantwoorden aan een verwacht profiel.
Het doet me denken aan de opmerking van een dame aan m'n geliefde: "Ach, als hij zijn vlinderdasje uitlaat dan zien ze dàt niet meer in hem." Zij is nochtans erg vriendelijk als ze met me praat. Maar wat ik achter de rug hoor is toch niet zo positief. Mijn imago wringt haar blijkbaar. Die dame is dan ook de wettelijke echtgenote van een échte prof. Hij heeft de moderne look van een docent. Type sportieve wielertoerist.
Tja, en vandaag droeg ik nochtans een das. Weliswaar sober klassiek. Ik heb m'n vlinderdasje al een tijdje opgeborgen. Zonder mottenbollen. Ben een beetje bang om het nog te dragen. Zo weinig mogelijk opvallen is veiliger vandaag.
God heeft nog geen e-mail. Spijtig. Hij verbaasde mij. De abt.
Zijn lievelingsplek was niet de abdij, maar de kluis. Verborgen in een groene uithoek van het klooster. Alleen vogels, wind en stilte. En God. Want daar ervaarde hij het beste de aanwezigheid van God.
Eén keer per week, op woensdag, trok hij zich terug in de kluis bij God. Helaas, had hij dit jaar nog geen tijd gevonden. En het was al juni. Waarom niet, wilde de reporter weten.
Ah, sedert hij e-mail had zat hij daar dan voortdurend met de gedachte dat heel de boel bleef liggen in zijn brievenbus tot zaterdag. En daarom ledigde hij ze maar op woensdag. Zijn vrije dag.
Het wordt dringend tijd dat God zich een pc aanschaft. Zouden er ook 'solden' in de hemel zijn?
Zelfs tijdens de vakantie, blijft het schuldgevoel aan m'n geweten kleven. Dolce far niente. Nog steeds zonde. Ledigheid is het oorkussen des duivels, weet je wel.
Gelukkig is er niemand die me attendeert op m'n aangeboren luiheid. Ik sus m'n consciëntie. Seffens ga ik afwassen. En wellicht ook wat stofzuigen. Probeer het in de luren te leggen. Haal het ultieme grof geschut naar boven: de dood.
Naast mij ligt een 'doodsprentje'. Van een dame amper 53 geworden. Gestorven aan een maligne melanoom. Dat herinnert me eraan: woensdag heb ik een afspraak op dermatologie.
Gisteren. Zondagnamiddag. De kraanvogels staan lusteloos op hun poot te turen over het bloeiende beton. Eén van hen vloog hem op haar vleugels naar de dood. Telkens als ik er met de fiets passeer, hou ik even halt bij z'n foto.
Hoelang duurde het jongen eer je op haar rug geklauterd was? Wat dacht je onderweg? Of heb je al die gedachten weg geduwd? Heb je nog even getwijfeld voor je sprong?
Op de foto aan zee met je geliefde zie je er nog zo gelukkig uit. Maar was dat zo?
Willen we het gluk niet vastpinnen op het blauw van water? Het witte zachte zand.
Zou het geluk daar gedijen? Hoe hou ik het vast? En jij? Of moet jij het nog vinden?
De ochtend is koel open geslagen. Als een blank blad in een boek.
Ik schrijf een brief naar haar. Ze is een week weg. Koken voor kinderen. Op een danskamp. Als ze terugkomt zal ze dag na dag er telkens één openen.
Schrijven is praten met papier ertussen.
Een affiche met die wijsheid, hing jaren voor m'n neus op het werk. Zo wilde ik ook schrijven. De lezer in de ogen kijken. En luisteren. Net ademen.
Ik zie nu letters als ballonnetjes uit een open mond vliegen ... Een scène voor een film van Jaco van Dormael. Of een tekening van Jan de Maesschalck in De Morgen.
Ik heb het geluk stevig bij het nekvel gegrepen. Zodat het niet weg kon.
Na de afwas meteen begonnen aan de reiniging van garagepoort, enfin, alle houtwerk in voorbereiding van een laagje weerbaarheid. Ook hout heeft eelt op de ziel nodig om te overleven.
En wat stel ik vast, nu het gedaan is, het hout gelijkt op mij. Kan beter tegen de winter dan tegen de zomer. Dat bewijzen mij de vier windstreken. Ik heb haar ziel bedekt.
Mijn schuldgevoel is ongemeen hardnekkig vandaag. Eerst alle hout afgewassen, droog gekuist en dan hier en daar wat afgeschuurd. En terug afgestoft. En nog zeurde het de oren van m'n kop terwijl ik volop bezig was.
Ik weet waar m'n geweten knelt. In de garage geraak ik amper door de stock. M'n zoon moest m'n oude salon dan toch niet hebben. Wel de kleerkast et voilà. Zie je het daar allemaal al liggen. Net Oostpriesterhulp in betere tijden.
Even een antwoord voor denook in vriendschap.
Ik heb het gevoel dat je me kwalijk neemt dat ik niet in de ban van de wiskunde geraak. Waarom toch?!
Ik denk terug aan 'Close up' van gisteren. Over Chris Maene, de pianobouwer.
Ook klank heeft een kleur. Dat leerde ik gisteren. Et le piano chante. Zoals de mensen heeft ze ook minder of meer diepgang.
Helaas, ben ik ziende blind en doof. Geen van beide kan ik ervaren. Noch de kleur, noch de diepgang. En dat terwijl ik de verf van woorden ruik tot in m'n ziel.
Wel beste denook,
Je kan het toch een blinde niet kwalijk nemen dat hij niet ziet. Of een dove dat hij niet hoort.
Snap je wat ik bedoel?
Ondertussen is dat knagende geweten toch ingedommeld. Ik ben moe, maar tevreden. Ik vermoed dat dit z'n habitat niet is.
Barmhartige wolken trekken een boerka over de zon. De koelte van de ochtend heeft zich terug getrokken in de tuin. Nachtschaduw. De voorkant van het huis is reeds oosters tropisch.
Zopas gelezen in 'Uitgelezen'. Ik werd er angstig van. Woorden hebben een verschroeiende impact op mij. Beelden ook. In zinnen of pixels. De schrijver kijkt mij ernstig in de ogen.
Hij heeft de zwaarwegende blik van zijn vader. Nolens. De dichter zelf lijkt ook altijd in stervensgevaar te zijn. De zoon verblijft, vermoed ik, op kosten van Anciaux en dus van ons in 'een land op zoek naar zijn roots'. Estland.
Hij schrijft voor de krant een dagboek. De lectuur maakt me onrustig. Maar eveneens rustig. Gelukkig moet ik niet naar de Baltische zee om te beseffen dat Vlaanderen de hemel op aarde is.
God heeft mij gezegend met een ontembare verbeelding. Maar vooral met een onuitputtelijke verwondering. Daardoor is elke dag alles weer nieuw. Leg een nacht over het leven en ik word weer geboren.
Met wijdopen ogen. Zo blijf ik ook altijd een oud jongetje. Met de nadelen vandien. Temidden van de grote mensen ben ik een ukkepuk. Niet op z'n plaats. Een bizarre verschijning. Een belegen lichaam met een jongensziel.
Deze dag heeft alles in zich om een wonder te worden. Te zijn. Te blijven. Al mijn zintuigen reizen. Partir sans sortir.
ik ben juist thuis ik wou morgen pas de PC openen en lezen en iets schrijven
waarom ik het toch nu deed weet ik niet misschien om u te ontmoeten uvi misschien omdat u op mij zat te wachten de voorbijganger... ik weet het niet
gaan we even zitten uvi en ik laat u beginnen te vertellen ik luister...want eerlijk gezegd ik heb alleen verhalen die beginnen met ER WAS EENS......
een heelijke avond in het land van DUIZEND EN EEN NACHT
luisteren we naar die nacht uvi tot de morgen ?
blij bij u te zijn tobias
Een sprookje is de hoestsiroop van de literatuur. Kinderen denken dat ze een snoepje krijgen en men lepelt ze een medicijn binnen. Pedagogisch onverantwoord. Want hoestsiroop is geen snoepje!
Kan ik deze metafoor doortrekken naar het sprookje? Ik vermoed van wel.
Een sprookje bereidt een kind voor op de 'gruwel' van het leven. Ogenschijnlijk onschuldig. Maar in zich draagt het vertelsel veelal 'geweld'.
Roodkapje en de boze Wolf, Sneeuwwitje en de boze Heks, Assepoester en die boze stiefmoeder ... zelfs Hans en Grietje en Klein Duimpje!
Dàt zijn de sprookjes uit onze kindertijd. Het zoetstroperige aan deze verhaaltjes was het eeuwige 'happy end'. En ze leefden nog lang en gelukkig ...
Het échte medicijn dat kinderen binnenlepelen is wat anders. Een wolf die grootmoeders opeet, een stiefmoeder die haar dochter wil vergiftigen, een heks die kinderen tussen haar boterhammen legt ...
De inhoud (moraal) die ze onbewust inslikken is: "Kinderen opgepast! Mensen verslinden elkaar als wolven." En dat 'happy end'?
Tja, ken je één sprookje waar een deurwaarder ging vaststellen wat er van overbleef? Was het dertig jaar later nog allemaal rozengeur en maneschijn ...?
Dag Tobias,
Er was eens ... begin maar aan je sprookjes. Ik luister ...
De avond valt licht als een laken over de dag. Rozigblauw kleeft de stilte aan de hemel. De wind houdt de adem in. Bomen vergeten te bewegen.
Op zo'n avond gebeurt er niets. Ik ben sterk in niets. Dat geloof ik graag, tenminste. Hier zitten geen gasten aan tafel. Geen gelach.
Geen proletarisch gebulder, zelfs geen ingehouden Engelse glimlach. Geen witte stranden of wuivende palmen. Geen dijk om over te flaneren. O, zopas passeerde een buur over het plein. We wuifden.
Ik kijk naar buiten. Om zeker te zijn. Er gebeurt niets. En ik denk aan Brusselmans. Schreef die geen boek: "En plotsklaps gebeurde er niets."?
Zo'n avond dus. Om een boek over te schrijven. De avonden. Reve. Uren die gewoon duren. Die voorbijgaan. En nooit bestaan hebben. Tenzij iemand ze opschrijft.
Voor een voorbijganger. Zoals Tobias. Zo nu en dan. Zou hij vanavond langskomen? Hij kan geen beter avond kiezen.
Het is een namiddag in een doordeweekse week. De wind frutselt wat in de beukenhaag. Verveelt zich. Aan de hemel ontsluiert een zon haar boerka. En bereidt zich voor op een striptease. De weervrouw voorspelt immers een hittegolfje.
De julitoeristen hopen. Ik begin te wanhopen. Vooraleer m'n vingers aan de toetsen kleven, hap ik nog wat lucht. Op een luchtig klavier.
Zopas gevoeld aan 'Het geslepen potlood' van Benno Barnard in Knack. Nog altijd even scherp. Bewust van m'n infantiele kennis geniet ik van de eruditie van dat soort biezondere columnisten.
Zijn collega's zijn verbannen naar de virtuele site. Volgens mij weigert hij pertinent. Eist papier onder z'n pen. En terecht.
Sedert de anderen gedwee opgeofferd werden aan de virtuele vooruitgang, lees ik hen niet meer. Ook ik wil nog altijd papier voelen. Betasten zelfs. Het klinkt bijna obsceen. Ongewenste intimiteiten.
Ach, ze komen daar nog van terug. Hoe zeldzamer, hoe meer begeringswaardig. Denk aan het handschrift. Je geliefde zal het meer appreciëren dan een 'Comic Sans MS'.
Maar we zijn te lui om op papier te krassen. Moeizaam als Dinska Bronska. De tong lichtjes tussen de lippen gekneld.
Ooit bedelen ze nog om een vodje papier. Ondertussen tik ik hier verder een slot aan.
Als ik hem lees, dan kijk ik in een spiegel. Dan denk ik: aha. In de psychologie noemt men dat een 'Aha-Erlebnis'.
Hij is zowat m'n therapeut. Elke ochtend wat 'sofa-therapie'. Tot zelfkennis. Hoe we toch blijven op zoek gaan. Naar onszelf. Ook in de andere.
Zelf ben ik nu al een tijdje op zoek naar 'een egel'. 'Waar de egel gaat'. Is een dichtbundel. Van hem. Niet meer te krijgen. Ook niet in het antiquariaat waar ik binnenstapte.
De man achter de tafel keek me minzaam aan. Met begrip (gedeelde woordliefde), maar toch ook met ingehouden verwondering. Een bundel uit 1995 is immers nog een puber tussen zijn eeuwelingen. Hij antwoordde mij in een aristocratisch Nederlands met een indrukwekkende intonatie.
Ik had hem al menig keer op straat gekruist. En in de voorname ogen gekeken. En zag hem dagelijks door de vitrine van de zaak aan een lange tafel lezen. Nooit zag ik een klant binnen. Hij was boek geworden tussen de harde covers. Een incunabel. Hij sprak zoals hij eruit zag.