Blind zijn. Je kan het je niet voorstellen.
Ik zou het verschrikkelijk vinden. Geen boeken meer kunnen lezen. Toch niet op
de manier waarop ik het nu doe. Op mijn peecee werken, schrijven, opzoeken,
zoals nu, vergeet het. Van oneindige kleurschakeringen genieten
Oogcontact maken
Een glimlach, een
vluchtige oogopslag, een grimas, een traan
het ontgaat je. De kleurenpracht
van de tuin in je opnemen, een zonsondergang, een vergezicht
Zien hoe de poes
zich opmaakt om een insect te bespringen of hoe de baby zijn eerste wankele
passen zet
Je mist heel wat
En gelijk ik het schrijf begint mijn neus
te prikken en voel ik het gemis van papa en mama schrijnend en lijfelijk. Na
zevenendertig jaar is het nog steeds daar
Wij zijn ermee opgegroeid en ervaren dit
als heel normaal. Ik heb niet het gevoel dat ik iets mis. Maar langzaamaan
begint het te dagen. Mama weet niet precies of mijn rok en blouse bij elkaar
passen wanneer ik ernaar vraag. Dat groen en blauw niet samengaan wist ze me
vroeger al te vertellen. Maar nu mis ik de finesses. Ik vind het jammer. Ze
ziet niet of iets me staat. Of ik op haar lijk. Of op papa. Hoe mooi mijn
tekening wel is en hoe ik mijn best doe om net te schrijven. Dat verneemt ze
uit tweede hand. Hoe ik veranderd ben. Hoe ik groei. Dat ik een behaa nodig
heb. Een klasgenootje in de vijfdes attendeert me erop; zij zou het niet kunnen
verdragen, zo zonder soutien.
Thuis kies en pas ik uit de afdankertjes
van Arlette en Christiane, mijn oudere nichtjes. Tante Elza heeft de gewoonte
om mij daar niet slecht bedoeld op te wijzen met een Oh, dàt heeft ons
Christiane zó graag gedragen
Ik haat die uitspraak, en daardoor die afgedragen kledij.
Mama leert me hoe ik een bustehouder
handig kan aantrekken. Vooraan sluiten, draaien en hup over mijn schouders
Ik
voel haar blijheid met zon opgroeiende dochter. Lang vóór ik ze nodig heb
kopen we samen maandverbandjes. En ik krijg twintig frank wanneer ik ze voor
het eerst moet gebruiken, zelfs nadat ik, o grote zonde, op bobonnes kamer
ongeweten en ongevraagd in bompa zaligers postzegelcollectie snuister en enkele dubbele postzegels verdonkeremaan.
Kijken doet mama met haar handen. Daar heb
ik lang vrede mee. Tot ik me plots afvraag of de details haar niet ontgaan. Ze
neemt het ons niet kwalijk als we onze tong naar haar uitsteken. Andere kinderen doen dit
immers ook en dit achter de rug. Aan de andere kant is ze heel streng en geeft
zelfs papa haar het laatste woord.
Papa heeft het er veel moeilijker mee als
we nonchalant zeggen dat we iets niet vinden, bijvoorbeeld de schotelvod. Wij
met onze ziende ogen vinden dikwijls niet wat hij wèl vindt! Ziende blind,
noemt hij dit dan.
Papa overstijgt zijn beperkingen. Ik heb
dikwijls echt niet het gevoel dat hij blind is. Hij klust thuis en heeft
briljante ideeën voor verbouwingen.
Als elfjarige ga ik met hem per trein op
reis naar Duitsland. Naar mijn vriendinnetje van Jeugd zonder Land dat twee
maal bij ons de zomer doorbracht. Hij leidt me, niet andersom. Hij is mijn steun en
toeverlaat. Geen ogenblik voel ik me verantwoordelijk, zelfs al rekent hij
op mij omdat ik zijn ogen ben, niet méér. Het wordt een schitterende vakantie
ook al mis ik het thuisfront verschrikkelijk. Ik vind wel dat papa met geld
strooit door het kwistig aan de Duitse familie uit te delen. Ik heb schrik, houden
wij nog wel genoeg over? Weet ik veel, zij hebben het ook niet breed en we krijgen daar immers
kost en inwoon
Kan ik fietsen? Tuurlijk! Maar op weg naar
het zwembad kom ik zwaar ten val. Vriendin Annemarie is heel boos
Maar wat
ken ik nu van bergen en torpedoremmen?
|