Talloze smeekbeden ten spijt was mama niet te vermurwen een hondje of poesje in huis te halen. Achteraf bezien zal één van de redenen allicht geweest zijn dat het te gevaarlijk was. Het risico zat hem niet in eventuele beten en krabben, maar in het onvoorspelbare voor de voeten lopen waardoor mijn blinde ouders ten val zouden komen. Ooit waren we eens vergeten ons doolhof op te ruimen, een wirwar van draden op kniehoogte over de koer gespannen, en daar hebben we toch serieus voor onder onze voeten gekregen. Als kind sta je daar eigenlijk niet bij stil dat je ouders dat niet kunnen zien
De poes van de buren had gejongd en impulsief had ik toegezegd een kleintje te adopteren, ik was een jaar of zeven. Mijn hart vloeide over van zorgzaamheid en blije verwachting. Met hangende pootjes moest ik het echter terugbrengen, ik mocht het toen niet houden. Later moeten we alleszins een kat gehad hebben
Mijn broer hield clandestien witte muizen in zijn kamer, meer bepaald in zijn kast. Op geregelde tijdstippen liet hij die rondlopen, en ik heb zon vage herinnering dat hij experimenteerde met de poes, een soort wetenschappelijk onderzoek over hun interacties, een kat- en muisspel dus. Hij was hiermee trouwens niet aan zijn proefstuk toe. Er werd een dissectie op een kikker gepleegd, samen met zus Seske en wormen werden gehalveerd om zo de stelling dat beide delen blijven leven uit te testen. Op zekere Vlaamse Kermis vielen we in de prijzen en werden we de trotse eigenaars van drie gele kuikentjes. In de woonkamer deponeerden we hen in een grote kartonnen doos en ze kregen eten en drinken binnen snavelbereik.
Groot was ons ontsteltenis bij thuiskomst van school toen we hoorden dat er eentje overleden was. Dat was blijkbaar in het drinkbakje gesukkeld en papa had het lijkje door het toilet gespoeld. Wat erg! Zo zonder begrafenis! Later knutselde papa in de rozenbak een kippenhok in elkaar en daar vonden Pikkie en Pakkie een onderkomen. De kuikentjes werden witte hanen en gedijden goed onder onze vertroetelende aandacht.
Tot op zekere dag een buurvrouw hen kwam halen. Dit ging niet zonder slag of stoot, de beestjes lieten zich niet zo maar vangen. Dat beeld staat op mijn netvlies gebrand
Ik kwam niet meer bij van het huilen. Ik had dagen immens verdriet, nooit zou ik weer lachen, geluk leek zo ver weg
Op het eind van de vakantie constateerde ik tot mijn verbazing dat mijn hartzeer geweken was. Ook al woonden we in t stad toch was het in mijn kindertijd een beetje den boerenbuiten. De naam van onze straat alleen al: Melkerijstraat! Schuin over de deur was een boerderij waar we melk en eieren haalden en op t einde van de straat stond een vervallen hoeve, eigenlijk een ruïne. Aan de achterkant van de tuin hoorden we in de zomer de tredmolen.
Ons huis grensde aan een wei waarin afwisselend koeien, paarden en schapen graasden. Het gebeurde wel eens dat mijn broer s avonds met een zaklamp in de wei scheen waardoor de paarden op hol sloegen. Van de wei-eigenaar had papa bekomen dat we een paadje langs ons huis mochten aanleggen waardoor we met de fietsen meteen naar het kot konden. Wanneer ik die smalle doorgang gebruikte had ik toch niet graag dat de koeien te dicht bij de draad kwamen! En het moest er eens van komen
dat we s morgens gewekt werden door luid geblaat
Een tiental schapen had zich via het poortje toegang tot onze koer verschaft en het was geen sinecure ze allemaal weer buiten te drijven.
Tegenwoordig woont ons Steentje in het ouderlijk huis en de wei is nu een weidse tuin!
|