Wanneer na de zomer, zo ergens in oktober voor het eerst weer de centrale verwarming op gang werd gebracht. hing er die eerste dag een typische geur in huis.
Waarschijnlijk kwam die geur van het materiaal van de radiatoren dat moest opwarmen, maar als kind dacht ik zo ver niet na.
Dat is het stof van de zomer, zei mijn ma. Dat klonk al geloofwaardiger. Het zonlicht had een hele zomer goudstof gelegd op alle dingen in huis en door de warmte was dat zomerse goudstof nu aan het vervliegen. We konden het niet zien, we konden het enkel ruiken. Het einde van de nazomer. Niet meer in sandaaltjes naar school, vanaf nu gesloten schoenen en later weer pantoffels die ondersteboven op de radiator van de inkom lagen te wachten op ons.
Alles kon. Alles kon komen. Er was nog niks voorzien door de weerlieden - die konden toen nog niet zo ver vooruit kijken. Er was enkel de geur van de radiatoren, een vage belofte over geborgenheid en warmte voor de komende winter.
m – HiH-10/2016, bijgewerkt -
|