Wanneer ik voor de spiegel sta blijft mijn linkerhand links en mijn rechterhand rechts. Maar wanneer iemand tegenover mij staat, is diens rechterhand tegenover mijn linkerkant. Dat moest ons als kind duidelijk gemaakt worden. Dat spiegelen en spiegelgedrag niet hetzelfde zijn.
Daarom maakte de lerares van op de trede aan het begin dan de schooldag het kruisteken met de linkerhand zodat wij als vierjarige snotneusjes zouden weten welke kant rechts was.
'k Ben er aan uit geraakt, aan dat links-rechts gedoe van toen en ik kan nu zelfs van noord naar zuid kaartlezen en tegelijk de chauffeur gidsen maar politiek ben ik nog altijd dakloos.
Robbe De Hert had het in Winteruur (seizoen 2015-2016) over Nicole Van Goethem, en dat hij voor zijn film Hollywoord aan de Schelde weinig kon doen met het interviewmateriaal dat hij had liggen omdat ‘Nicolleke’ niet goed uit haar woorden kon komen. Van Goethem was tekenaarster. Haar medium was tekenen, niet woorden spreken. Ze heeft oa meegewerkt aan Tarzoon, la honte de la jungle (wereldberoemd in 1975)
Ze kreeg in 1987 een Oscar voor Beste Korte Animatiefilm met 'Een Griekse tragedie'. Kariatiden zijn de figuren die het dak omhoog houden. Letterlijk. Afbeeldingen van kariatiden Persoonlijk ken ik zo een aantal mensen, die zorgen dat 'het dak niet naar beneden komt'.
Hier zijn de bekroonde kariatiden zoals Van Goethem ze zag.
De idee van (versneld) verval is plots weer actueel, in Europese context dan. Had Van Goethem dat voorzien?
Gelukkig hebben we een luifel aan het balkon van de woonkamer, de zuidkant. Toen LM die wou laten installeren vond ik dat een gekke uitgave maar nu zeg ik al jaren braafjes niks meer, omdat ik het nut van die zonnewering ondervonden heb.
De luifel intijds uitrollen, tot voorbij de reling van het balkon, zodat de reling niet kan opwarmen en ook niet de vensterbank, dat is het enige waaraan we moeten denken. En soms vergeet ik dat wanneer de hitte-dagen pas begonnen zijn en ik nog niet in hitte-routine ben. 'k Kan u vertellen dat wanneer én de vensterbank én de reling van het balkon opwarmen in volle zon, dat men de lucht erboven ziet trillen. Er ontstaat vlak voor onze woonkamer een warmtegordijn. Alsof we daar op zaten te wachten.
Het is iets waar ik niet blij mee ben maar ik kan er wel naar blijven kijken, naar die trillende lucht. Een micro-woestijn van steen en metaal. De luifel gaat dan nog wel naar beneden, de trillende lucht verdwijnt uit het zicht, maar het metaal en de steen blijven nog uren warmte afgeven. Eigen schuld, 'k had maar intijds moeten reageren op de kleur en de geur van de lucht. LM onthoudt de weersvoorspellingen, ik niet. Bij mij gaat het primitiever, via geur en kleur. Hij en ik complementair? Ja hoor! Maar geen ons twee denkt de eerste hittedagen dagen intijds aan de luifel.
Overgordijnen dicht dan maar. Over heel de breedte. Maar wel de balkondeur open. Daarvoor moet dan eerst de deur weer dicht, het gordijn helemaal naar links, daar zorgvuldig omhoog heffen, deur weer open en gordijn dicht. Wat een gedoe.
De buurman van nr 45 vertrekt met zijn indrukwekkend motorrijwiel. De motor staat te draaien. De balkondeur moet dicht, anders wervelt die wolk uitlaatgassen zodadelijk binnen. We hebben een minuut de tijd. Het gordijn gaat weer open, gordijn over de deur heffen, deur dicht, gordijn weer dicht. Wat een gedoe.
Buurman vertrekt. Eindelijk. Nog wat wachten eer de balkondeur opnieuw open kan. Moet een motor opwarmen in dit weer? Volgens LM moet de motor eventjes draaien om de leidingen … iets met de benzineleidingen. Eventjes motor laten draaien. Onze Portugese buurman vindt gelijk welk Belgisch zomerweer blijkbaar niet warm genoeg, zelfs tussen hete stoepstenen en trillend asfalt laat hij zijn bakbeest warmdraaien. Voor het goed nabuurschap en tegen die wolk uitlaatgassen doen we de ramen vooraan dan een kwartiertje dicht.
-----
Waar was ik nu gebleven … Hittewering. Rolluiken. 'k Mag er niet aan denken. Hier (2de verdiep) is nergens een rolluik. Dat wou ik zo. Want als er ergens een rolluik is wordt het vroeg of laat naar beneden gelaten. Zeker weten. En dan word ik neerslachtig.
Toen ik nog thuis woonde werden elke avond de rolluiken neergelaten zodra het donker werd. Gelijk hoe vroeg op de dag dat mocht zijn. In putteke winter gingen die dingen al om 18h naar omlaag. En dan moest de avond nog beginnen. Ik werd daar heel triest en ook krikkel van. Dat het claustrofobie was wist ik niet. Het heette gewoon 'krikkel' en ik moest maar eens leren gewoon doen.
Wat ik helemaal vreselijk vond was dat ze de overgordijnen dan niet dichttrokken. We keken op de binnenkant van de latjes van de rolluiken. Een aangenaam zicht was dat niet. Van zodra ik groot genoeg was, trok ik de overgordijnen dicht om die vieze latjes niet te moeten zien.
Wat ik later wel heb kunnen afdwingen was dat de rolluik in de keuken omhoog bleef tot na de afwas. Maar dat is ook niet zonder slag of stoot gegaan, als ik me goed herinner.
Gelukkig waren er boven geen rolluiken. Zodra ik kon trok ik naar boven. Na de avondtaken 'gezellig' beneden blijven was voor mij een straf. 'k Had trouwens nog huiswerk te maken.
Op zaterdagavonden kwam ik wel naar beneden voor Mannix. En voor de Untouchables ook. En voor the Men from U.N.C.L.E. Maar meestal zat ik 's avond boven. Met ruim zicht op de stille donkerte buiten en enkel het bureaulampje aan. Dat vond ik genoeglijk.
Nu nog. Gordijnen open en bureaulampje aan. Geen gedoe.
Via huilen als intimidatiemiddel en als alarmsignaal -tekst 347 in 03/2019- dacht ik ineens aan 'wenen als chantagemiddel'. Jongens en mannen die niet tegen tranen kunnen worden vanbinnen helemaal week wanneer ze een zus, hun moeder, hun lief, of later hun vrouw, een dochter, een kleindochter in tranen zien.
Er zijn (jonge)dames die daar gebruik van maken, van die ontreddering bij de heren der schepping. Er zijn kinderen die de ontreddering opzettelijk veroorzaken. Volgens mij is het gokken op toegeeflijkheid. Voorlopig heb ik geen verhaal of vertelsel om dit te illustreren, maar misschien iemand anders wel. Vertel?
De dag na de bruiloft werd ze wakker met een houten kop. Teveel heilsdronken en even teveel toespraken met gelukwensen. Hun 'lang-en-gelukkig' zou nu beginnen, als men de kenners mocht geloven.
Ze trok iets warms aan. Ze keek naar haar man, nu haar echtgenoot. Het viel mee dat ze geen huwelijksnacht hadden moeten houden. 't Zou er lief uitgezien hebben. Hij lag nog half aangekleed ongeveer dwars over 't bed.
Oké, dacht ze, en rechtte haar rug. De moeders hebben hun bruiloft gehad, de poppenkast met de chichi en de chiqué. Met haar voet schoof ze de witte hoop moiré naar de kant, ze stapte over de stola en ging koffie maken.
Ze controleerde de thermostaat. 21°, dat zou warm genoeg moeten zijn. Koffie maken. Hij kwam de woonkamer binnen gestesseld. Ook met iets warms aan. - Koffie zeker? - Ja, kuchte hij, koffie. 't Was goed hé, gisteren. Hij bedoelde het feest, het gedoe. Ze glimlachte eens. Ze hadden zich geplooid naar de geplogenheden, ja. Hij roerde in de koffie en legde zijn hand op haar hand. Ze hadden die bruiloft overleefd.
Hij gaf haar een kneepje. Ze kneep eens terug. Hij rechtte zijn rug. Ze hadden toegegeven voor de bruiloft, maar het huwelijk, dat was van hen.
m - naar het gedicht van GMA – HiH-01/2016, bijgewerkt -
Het was hoogzomer. Ergens eind jaren '90. Een nichtje van LM had de mensheid verrijkt met een nieuw exemplaar en daar horen een aantal geplogenheden bij, zoals kraambezoek en bloemen. En kussen.
Opzij bij Abies kon ik in de schaduw parkeren en binnen kocht ik een boeket witte rozen, op lange stengel. Want zij heeft daar een vaas voor. Omdat ik de auto in de schaduw wou laten staan, ging ik het eindje naar de kliniek te voet met het boeket in mijn arm. Waar ik niet aan gedacht had was dat de bloemen uit de koelkamer kwamen en eens buiten sloegen ze tilt van de warmte, ook al liep ik aan de schaduwzijde van de baan. De overgang in temperatuur was te plots geweest. Eer ik gezien had dat de bloemen onwel waren geworden, was ik al op de hoek van de straat. Op slag hield ik het boeket ondersteboven om het sap weer naar de koppekes te doen stromen. Futiel gebaar, maar als beetjes konden baten ... Helaas, de overgang was echt te bruusk geweest.
Wat moest ik nu doen? Andere bloemen gaan kopen? Nee, die zouden ook een appelflauwte krijgen. Bezorgd en in gedachten stak ik het zebrapad over. Daar remde een auto. Vlak tegen de bloemen. ’k Keek naar het stoplicht, het was wel degelijk groen voor de voetgangers. ’k Keek naar de chauffeur. De patser haalde zijn schouders op en ging zitten wegkijken. Het koud zweet brak mij uit. Wat als … ? Er was geen mens op straat te bekennen, er waren geen andere wagens. Wat als die patser me aangereden had? Hij zou doorgereden zijn, zo verstoord keek hij, omdat ik bij groen licht dierf loslopen op een zebrapad.
In de kliniek verwachtte ik koelte. Die was er niet. Er was zelfs geen ventilatie. Enkele bezoekers sleften naar de lift, op weg naar hun dierbare. Het personeel aan de receptie zat te smelten achter glas.
In de kamer van de gelukkige moeder ging het er ook niet blij aan toe. Ze lag bezweet en ongemakkelijk op haar bed en vroeg onmiddellijk of ik de fles water kon open krijgen voor haar. De bloemen gingen op de tafel en ik zorgde voor water. Voor de moeder en voor mezelf. De zonnewering was neergelaten maar dat bracht niet echt verkoeling. De zon stond al van ’s morgens naar de voorgevel te grijnzen en in elke kamer lag of zat iemand te stoven. Behalve deze boreling, zij vond alles tussen de 35° en de 37° blijkbaar prima.
- Hoe vind ge haar? zuchtte de nieuwe mama.
Ik zette een kus op mijn wijsvinger en legde die voorzichtig op een teentje. Met een klein bewegingkje nam het teentje mijn welkom in ontvangst.
- Schattig, zei ik. Ge verwacht nog volk, wees ik naar de glazen. - Straks hebben we babyborrel, zei ze. JF is een ventilator gaan kopen. - Een babyborrel hiér ? Met dit weer? - Ge blijft toch ook ? slikte ze. - Nee meiske, daar had ge niet op gerekend, zei ik.
En ik ook niet, dacht ik erbij. JF kwam binnen met een enorme doos. Daarin zat een ventilator op voet. Als er nu maar geen verlengdraad nodig is, hoopte ik in stilte. De draad was lang genoeg. Er viel eens iets mee die dag. Terwijl ik de doos onder het bed schoof mompelde JF iets van blij mij te zien. Het was te warm om blij te zijn en zeker te warm om in zo’n kleine kamer te babyborrelen. Ik moest daar weg eer de anderen kwamen.
Ik nam afscheid met de belofte dat ik twee weken later zou bellen, en wuifde met twee handen. Op de gang bedacht ik dat ik beter met de trap naar beneden zou gaan. En wie had dat gedacht, in de trapkoker was het fris. Terwijl de deur van de traphal zachtjes dicht zoefde, hoorde ik het gezelschap uit de lift stappen. Ontsnapt! Ik was intijds ontsnapt. Van opluchting ging ik op de bovenste trede zitten verkoelen.
Buiten, opnieuw in de hitte, viel mijn cent dat ik de jonge ouders niet gefeliciteerd had en dat ik hen geen drie kussen gegeven had.
Twee weken later hebben we dat in orde gebracht. Op een frisse ochtend in september, met opnieuw bloemen op lange stengel. Want zij heeft daar een vaas voor.
Waar ik echt bang van word, ben en zal blijven tot mijn einde op deze planeet is van amateurisme. Mensen die bevoegd zijn maar niet bekwaam. Doe daar nog een snuif ego bij en de planning/communicatie/samenwerking binnen een groep wordt een nachtmerrie.
Van dat soort mensen ben ik bang. En niet alleen voor mezelf.
Bij de zuiderse temperaturen van de warme zomerdagen hoort het vakantiegevoel. Maar ik voel geen vakantiegevoel.
Misschien omdat de zuiderse geuren ontbreken. Wilde tijm en rozemarijn die langs de kant van het weggetje hun aroma afgeven. Vers gehakte look die in de slakom de olijfolie opvrijt.
Op onze breedtegraad ontbreken de geuren om de warmte aanvaardbaar te maken. Zonder de aroma's van het zuiden is dit geen vakantieweer, het zijn gewoon de hondsdagen. Die periode loopt van 20/07 tot 20/08 en begin & einddatum kunnen variëren. Ook dat nog.
In de hitte van de hondsdagen lijken mijn gedachte stroop. Kan ik ze daardoor gemakkelijker in woorden gieten? Nee, zo werkt het niet. Was dat maar zo.
met wapens aan tafel ~ een verhaal uit 1984, het pre-LM tijdperk
Behalve ooit bij een schietkraam op de kermis ben ik nooit met wapens in aanraking gekomen. Eén keer heb ik een alarmpistool van dichtbij gezien en ik dacht dat het een echt wapen was, 'k wist geeneens dat het niét echt was. Het dichtste dat ik bij echte wapens geweest ben was aan boord van een gastanker, in Venezuela.
Ik moest de vier Venezolaanse watchmen lunch serveren aan tafel, om 11h20. Die gastjes -piepjonge militairen- bewaakten met hun vieren het schip, half-automatisch geweer op de arm. Het zal 1983 geweest zijn, of 1984, en ik weet niet welk politiek regime er toen in Venezuela was.
We lagen tamelijk ver het binnenland in, ergens op de Orinoco, ver van de bewoonde wereld, en we laadden ammonia bij een onooglijke terminal met daarnaast nog onooglijker barakken voor hun werknemers.
Dat zo ver het binnenland in een gastanker moest bewaakt & verdedigd worden vond ik toen vreemd. Verdedigd tegen wie of wat … Tegen de libellen? Orinoco libellen, mooie diertjes maar het waren er heel veel, té veel.
En dat die militairkes alle vier tegelijk en gewapend kwamen eten vond ik nog veel vreemder. Wie bewaakte ondertussen de voorpiek, de achterpiek, de gangway en de brug tegen die duizenden libellen? Niemand. De vier posten waren onbemand. Heet dat niet een bres in het bewakingssysteem … wat een macho-gedoe heel die bewakingsshow.
Enfin, ze waren om 11h15 met veel vertoon & decibels de mess binnengekomen, met hun werkschoenen recht van deck op de beige linoleum. Ze hadden zich zonder vragen neergepladijsd en ik kon ze nog eerst van plaats doen veranderen want ze hadden als hooligans zomaar de tafel van de mecaniciens ingepalmd. Zoiets kan natuurlijk niet. Ze zouden eten aan het linker uiteinde van de grote tafel, de gastentafel, zoals dat voor hen voorzien was. Dus vroeg ik hen aan dié tafel plaats te nemen. Wat ze met gezucht en met tegenzin deden. De toon was gezet.
En toen plaatsten ze elk hun geweer naast zich tegen de tafel, tussen hen in. Dat kon niet, tussen die stoelen moest ik kunnen staan om te serveren. De geweren stonden in de weg. Dus : geweren aan de kleerhaken bij de deur, uit mijn weg. Dat wilden ze niet, de geweren moesten naast hen blijven staan, securidad! (Jaja securidad, tegen de libélulas zeker …)
Ik deed teken naar de kleerhaken bij de deur, wapens afgeven in de vestiaire, geweren aan de haken of anders 'no comida', op een toon alsof ik het voor het zeggen had aan boord. 'No comida?' deden ze, dan zouden ze wel eens naar de commandante gaan. 'Commandante?', dat is maar een woord. Ik nam de telefoon en begon een nummer te draaien, het nummer van de keuken. Want ik kon onmogelijk rechtstreeks de kaptein bellen, dan zou ik mijn chef passeren …
'k Leg de wapen-situatie uit aan chef LD, en dat ik bang was van die halfautomatische dingen, en dat de watchmen allevier tegelijk aan tafel waren. Gewapend.
"Stuur ze maar naar Den Ouwe," antwoordde chef LD. "Allevier".
Ondertussen werd er aan de tafel zenuwachtig overlegd, fluisterend, alsof ik Spaans verstond. Ik legde de hoorn neer. Ik deed teken en zei dat ze alle quatro naar arriba mochten gaan, naar el commandante. Rápidamente. Jamaar! Zo'n moeilijke jongens waren zij nu ook weer niet hoor! Ineens was het No Problema! En met krampachtig-vergoelijkende grimassen haalden ze elk de lader uit hun wapen, legden die voor hun bord, en deden dan wat lacherig. Maar de geweren werden weer schuin tegen de tafelrand gezet en ze stonden nog evenzeer in mijn weg.
"Bueno," zei ik genadig en serveerde zo goed mogelijk de soep. Toen ik met de schotels voor het hoofdgerecht binnenkwam hadden die iele mannekes de soepterrine leeggegeten en stonden de broodmandjes van de andere tafels bij hen op tafel, zo goed als leeg. Ik dacht dat ik iets kreeg. Niet om de soep, soep is er altijd genoeg, daarom had ik de terrine ook op tafel laten staan, maar om het stokbrood.
Hoe moest ik bij de 2de service, om 12h, aan 'mijn' mannen uitleggen dat er niet genoeg stokbrood meer was voor bij de soep?
De vier leken verbaasd dat er nog een hoofdgerecht volgde. Ik zette de schotels op het dressoir, bracht de broodmandjes in veiligheid en ruimde de soepborden af.
Bij het serveren van het hoofdgerecht schopte ik per abuus & met een knal de eerste twee geweren omver. Nu ze ongeladen waren dierf ik dat per abuus wel. En ik excuseerde me natuurlijk. En omdat er duidelijk nog eten te krijgen was excuseerden zij zich ook voor dat wapengekletter. De twee mannen aan de overkant van de tafel legden hun geweren al opzij, nog voor ik bij hen was.
Uiteindelijk zag het er zo uit : de vier mannen zaten aan het ene uiteinde van de lange tafel, de vier laders lagen tussen hen in, en de vier geweren lagen op de andere helft van de tafel. Al die olierommel bovenop een wit tafelkleed!
Om 11h50 hoorde ik de deur van de traphal gaan. Klokvast. Dat was kaptein PE die naar de keuken ging voor zijn dagelijks overleg en praatje met chef LD. Klokvast, er zijn nog zekerheden in deze wereld.
Kaptein PE (in haven altijd in full uniform) komt langs de deur van de mess, ziet die ijzerwinkel op tafel liggen, en kijkt lichtjes vragend naar mij. Ik doe discreet teken dat ik het ook niet weet, waarom er aan deck geen enkele bewakingspost bemand is. En dat ik er niet kan aan doen dat die rommel op een wit tafelkleed ligt.
Van uit de deur bekijkt kaptein PE die mannen. Zwijgend. Traag en één voor één bekijkt hij ze. Nog steeds zwijgend. 1 stilte zegt soms meer dan 1000 woorden.
Toen zei hun hoofdman iets en ze stonden recht, namen hun wapengerei en wrongen zich onderdanig langs kaptein PE naar buiten. Die zette ook geen stap teveel opzij hé, van theatraal gedoe kende hij alles.
Ene van die gasten had in zijn haast zijn lader op tafel laten liggen. De man werd door kaptein PE terug geroepen, terug geblaft eigenlijk : "Hombre! …" Hombre kon zich weer naar binnen wringen, lader nemen en terug naar buiten wringen. Staart tussen de poten. Ziezo, de 1ste service was afgelopen. Ze waren zelfs hun appel vergeten mee te nemen. En in de tropen is appel een lekkernij.
Voor het avondeten aten ze in de dutymess (de werkmess). Dat leek me logisch ja, met werkbotinnen komt men niet in de mess, dan eet men in 'den duty'. En naar ik gehoord had kwamen ze om beurten eten. Dat leek me ook logisch ja, als er moet bewaakt worden, moet er bewaakt worden. Zelfs tegen libélulas.
In de moderne tijd heet het 'aangestaard door het wit scherm', wanneer de inspiratie het efkes laat afweten. Dat wit scherm vind ik zo erg niet. Ik zie het niet echt want tijdens het typen hou ik mijn ogen op het klavier omdat ik niet kan blindtypen.
En op het klavier is het veel erger gesteld dan op het scherm, geloof mij. Daar word ik met stil verwijt aangekeken door 26 zwarte lettertoetsen. Ze zien me vandaag efkes niet graag. En de leestekens doen mee natuurlijk. Zo zijn ze. Leestekens zijn al even rap beledigd als letters, dat is algemeen geweten.
De cijfertoetsen en de functietoetsen staan erbij, kijken ernaar, en grinniken en grijnzen en smalen. Als ze konden zouden ze nog dat merengue danske doen ook. - Ze weet met haar lieve lettertoetskes geen weg. Ha ! - Ze zit in de knoei. Ha ! - Ze weet niks te typen. Ha ! - Z' is ni goe bezig hé … Dat laatste komt van de numlocktoets. Die die toets doet al jaren hautain omdat ik nog altijd de cijfertoetsen bovenaan gebruik.
En mijn arme letters zwijgen, verongelijkt en ook nukkig omdat ik niks onderneem tegen de hooligans op het klavier. Ze zwijgen, ze durven niet anders met het toetsengeweld rondom hen.
Een wit scherm? Erg? Een 100-tal zwarte knoppen die balorig doen, dát is pas erg.
Sinds hun eerste schooldag zaten ze in dezelfde klas. Dat was nu twaalf jaar. Dat was twee keer zo lang als zijn ouders getrouwd geweest waren.
Ze trokken al twee jaar samen op eer hij haar mee uit dierf vragen. Een afspraakje heette dat toen nog. Hij werd 18. Hij wou geen drukke fuif om zijn verjaardag te vieren, hij wou een etentje met haar. Met alles er op en er aan, in een restaurant met witte tafellakens en kaarsen. Daarvoor had hij gespaard. Ze waren vroeg. Ze waren de enige gasten. Zijn hart klopte in zijn keel.
- Waarom? vroeg ze, terwijl ze rond keek. - Waarom wat? vroeg hij. - Waarom een etentje op uw verjaardag? Dit etentje? - Omdat ik al van mijn tiende verliefd ben op u, zuchtte hij.
Het was er uit voor hij het wist. Domweg. Dom, gruwelijk dom. Dat had hij anders gepland, dat had anders gemoeten! Zijn tenen verkrampten en hij wenste dat hij elders was. Hij bleef onbeweeglijk zitten, versteend.
- Ja, zei ze.
Nu gaat ze weg, dacht hij. Ze gaat weg en ze komt nooit meer terug. Maar ze bleef zitten. Hij keek op.
- Ja, zei ze nog eens. - Ja? deed hij warrig. - Ja, ik wil met u trouwen, zei ze ernstig.
En toen kwam op zijn gezicht een aarzelende, voorzichtige glimlach die hem mooi maakte als een engel. Het was de wonderlijkste glimlach die ze ooit gezien had.
Acht jaar later zag ze opnieuw die wondere glimlach, toen hij hun boreling in zijn armen hield.
m, naar een gegeven van RF - HiH-07/2016, bijgewerkt -
Onze eerste computerstoel in 1992 was zo'n klein blauw zwenkgevalletje. Eigenlijk was het een stoeltje voor een tienerkamer. En op een dag heeft het luchtpompje het begeven, het stoeltje was niet meer in de hoogte verstelbaar. Het bleef in de laagste stand staan. Eigenlijk was het een miskoop, want het stoeltje was gewoon veel te licht voor volwassenen. En uit protest ging het kapot. Maar ik wou het niet kwijt. Daar werd LM ongedurig van. Hij ziet gewoon wat er staat (in dit geval een kapotte stoel) niet wat het moet worden (een voetenbankje op wieltjes).
'k Heb de rugleuning en het verbindingsstuk er afgevezen en toen hadden we een lage tabouret. Op wieltjes. Op zwenkwieltjes!
Een tijd later zag ik bij de verzekeringsagent dat zo'n lage tabouret op wieltjes gebruikt werd om zittend in de laagste archiefkasten te kunnen werken. Om de jongste bediende niet met de mappen over de vloer te laten rondkruipen, was dit laag wielstoeltje een elegante oplossing.
Ik deed LM teken dat mijn tabouret-idee nog niet zo gek was, dat er nog mensen waren die voor kapotte stoelen een tweede leven konden bedenken. En dat het te zot was om zo’n onderstel met zwenkwieltjes naar het containerpark te brengen.
- Jaja, maar thuis hebben we geen archiefkasten … - Nee, maar we hebben wel lage kasten en lage schabben. - Daar kunnen we in zonder tabouret! - Wacht maar. Wacht maar af …
Veel later (2005?) heb ik gelijkaardige dingen gezien aan boord van een schip. Daar was zelfs de zit van het onderstel gehaald en op de vlakke plaat die dan rest had men een houten kist gemonteerd. Zo had men materiaalbakken op wieltjes. Wanneer het pirrewitje in gebruik is, kan men niet voor elk wizzewasje de palettransporter van stal halen newaar. Vandaar de drie materiaalbakken op wieltjes.
Opgetogen, zeg maar triomfantelijk, zong ik lof over die materiaalbakken met hun onderstel op vijf zwenkwielen, en dat het te zot om zo'n onderstel weg te doen terwijl er nog zoveel mogelijke toepassingen …
- Jaja, 't is al goed hé!
Enige dagen later zag ik LM achter zo'n shipsmade materiaalkarretje naar voren gaan, samen met de aspirant. Ze hadden het model een upgrading gegeven. Achteraan stond een T-model stuurstang aan de bak, en vooraan was een trektouw voorzien, helemaal met de apenvuist en al. (de bol aan het einde van het touw, gemaakt door de matrozen)
Nog een paar dagen later was de houten bak geschilderd.
En zo hadden de drie materiaalbakken op zwenkwieltjes, door de stuurstang een eerste upgrade gekregen door de mannen van Het Machien, waarna er door de mannen van Deck verder aan gewerkt werd in de vrije uren. De rijdende materiaal bakken waren de dada van de matrozen geworden, want Filippijnen zijn enorm goed in mooi maken. En in lapmiddelen ook, 'voorlopige' oplossingen, daar zijn ze ook goed in, maar dat is een ander hoofdstuk.
- Ze zijn er iets moois van aan het maken hoor, zei LM. Tja, hij had hun creativiteit op gang gebracht met een stuurstangetje en een trektouw. En toen kwamen zij op dreef met kleuren en tekeningen. Na een aantal dagen zagen de bakken er uit als riksja's. Jammer dat ik er geen foto's van heb.
De drie materiaalkarretjes bleven eigendom van deck. De mensen van 't Machien mochten de karretjes gebruiken wanneer er werk was aan de deck machinery, maar ze mochten de karretjes niét mee naar beneden nemen. De karretjes bleven geparkeerd in de decklocker. Daarin was de bootsman formeel. Voet bij stuk. Been stijf.
Veel later ...
Begin juli 2012 ging LM door zijn knie, finaal. Het gebeurde aan boord van een schip. En nu heeft hij een beetje een stijf been, ondanks de knieprothese en al wat er op volgde.
Mijn idioot laag tabouretje op zwenkwieltjes dient sindsdien om zijn knie op te laten rusten tijdens het TV-kijken, en op te zitten tijdens het de diepvriezer uit kuisen, de onderste schabben in de bureaukasten op ruimen, de onderste draden van de droogtoren leeg maken, en om in huis nog een aantal jobkes te kunnen blijven doen. Hurkend of knielend gaat het niet meer. Zittend dan maar, op dat laag tabouretje met zwenkwieltjes. Op een mooi groot kussen met afhangende tippen.
Die wieltjes hebben de afgelopen jaren tamelijk wat kilometers afgelegd hier in huis.
De snotneus was twee en zeer zelfredzaam ook al dribbelde hij nog. - Geef eens een kus, zei de mama.
Kus, dacht hij. Kus! Zijn snuiteke verhelderde en onmiddellijk dribbelde hij mijn kant uit. Ik was gevleid door zoveel bereidwilligheid, blijkbaar inspireer ik vertrouwen, klein grut voelt zoiets aan newaar …. Deze en andere glorieuze gedachten verblijdden mijn hart.
Met zijn twee handjes nam hij de mijne. Ô, wat was ik gecharmeerd, hij kon zelfs niet wachten tot ik hem op de schoot genomen had. Ik zou zowaar een handkus krijgen … Wat een schatje!
En toen grondig, in twee bewegingen, veegde hij aan mijn hand zijn neusje af. Daar ging mijn zelfbeeld. Hij had een 'kiebel' in zijn neus en die moest weg, meer was dat niet, zei de Oma.
De mama keek wat gegeneerd en kwam met een zakdoekje. De Oma stelde haar gerust en zei dat maart daar wel tegen kon. En ik zat te schudden van het lachen, met al mijn glorieuze gedachten …
Op dat ogenblik kwamen Opa en zijn tweede echtgenote binnen. Niet echt oma-materiaal, die echtgenote. Te jong ook.
De dribbelaar zag een andere hand binnen bereik en ik wou de kleine tegenhouden. Er kwam een knipoog van de mama dus liet ik hem gaan, jawel, neusje afvegen. Er volgde een gilletje. Haar hand was niet bestand tegen snotneusjes.
In verband met zorgzaamheid wordt mijn scherm overspoeld met afbeeldingen en tekeningen. Onzinnige, op het randje af rommel maar ook zinnige, als kleine filosofietjes.
Zorgzaamheid hoort ook bij menselijk gedrag. Ik herinner me een zinnetje uit de geschiedenislesjes in de lagere school, over het Steentijdperk : "en zij begroeven hun doden".
Dat kon ik toen niet plaatsen. Want, tja, wat zou men anders doen met doden dan ze begraven? Dacht ik toen. Later pas werd een en ander duidelijk, bredere context en zo. In afwachting was het begraven van de doden een maatstaf voor menselijkheid ofte menselijk gedrag.
Vandaag zorgzaamheid dus.
Niet de hormonaal gestuurde zorgzaamheid van ouders die maakt dat we als kind de leeftijd van de zelfredzaamheid halen, maar de haast groothartige zorgzaamheid.
Vorige winter hadden LM en ik op een morgen een meningsverschil over iets dat waarschijnlijk een bijzaak was maar kapitale afmetingen had aangenomen. 'k Denk dat het over het avondmenu ging. LM maakte zich klaar om boodschappen te gaan doen en toen hij de deur achter zich dichttrok waren we er nog niet aan uit. Ik dacht : lastig manneke, klein kind, de frisse kou zal u helpen nadenken ! De bel ging. Ik dacht : hier, meneer is zijn sleutels vergeten ook nog.
- m, als ge buiten moet zijn, wees voorzichtig want dat ligt hier spiegelglad. - Waar? Niet op de rijbaan, ze hebben vannacht gestrooid. - Hier, op het tuinpad, en op de oprit. Glad.
Daar werd ik op slag stil van. Zijn zorgzaamheid had het overgenomen van zijn 'grootste gelijk'. Aan zijn bekommerde toon hoorde ik dat hij zelf niet besefte hoe grootmoedig hij was op dat moment.
- Kom dan misschien terug naar boven als het daar zo gevaarlijk is. Die boodschappen kunnen straks nog, wanneer het boeltje gesmolten is. - Jaa …, misschien is dat beter.
Natúúrlijk is dat beter, dacht ik, maar dat zei ik niet, men laat de grootmoedige in zijn waardigheid.
m – HiH-02/2017, bijgewerkt - wat we dan gegeten hebben die avond weet ik niet meer
'k Heb het woord banner opgezocht. Omdat ik zo vaagweg het idee had dat er een Nederlands woord voor bestaat. Ja dus : wimpel. En als ik iets gevonden heb op het Net, dan apporteer ik dat braafjes, want zo zit dit mens ineen.
Wikipedia vraagt om de zoveel tijd een vrijwillige bijdrage, om reclame-vrij, dus ongesponserd en vrij van verplichtingen te kunnen blijven werken. Toen ik die melding voor de eerste keer zag verschijnen dacht ik, tja vrij onderzoek en zo … onafhankelijkheid heeft zijn prijs.
Alleen, ik heb geen betaalsysteem op mijn laptop omdat ik dyscalculie heb. Het komt er op neer dat ik mezelf niet kan betrouwen met cijfers. Jaartallen gaat nog, meestal, en datums ook. Maar met lange cijfergegevens loopt het regelmatig mis. Ik kan nog geen telefoonnummer foutloos overnemen. Laat staan een rekeningnummer. En storten op de verkeerde rekening, dat ben ik niet van plan, nooit geweest. Daarom heb ik geen betaalsysteem. LM doet mijn betalingen.
Dat vind ik een prima regeling, maar feitelijk mag ik me te pletter doneren, LM ontvangt de bedankmailtjes. Dat is oké hoor, dat is niet erg. Alleen blijven ze míj dan porren dat ik wel eens over de brug zou mogen komen, als veelvuldig gebruiker. En ik kan hen niet verwittigen dat ik al lang gestort heb via LM. Telkens het equivalent van een krantenabonnement, want ik raadpleeg Wikipedia nogal vaak.
Nu zat ik te rekenen, ik ben sinds 2003 bij SenNet. De eerste paar maanden op de chat, toen nog maar 1 chatroom groot, en later bij een mailgroep gedurende 10 jaar, later een andere. En nu hier in september twee jaar. Alles bijeen ben ik ongeveer dagelijks op SenNet te gast.
Want men is te gast op SenNet hé, er werd nog geen lidgeld gevraagd. Terwijl heel de infrastructuur toch serieus wat geld moet kosten. Elke maand moeten er facturen betaald worden. De beveiliging alleen al …
Hoog tijd om eens een bloemetje mee te brengen voor de gastheer, ook al zijn er reclame-inkomsten. Zouden die dan niet meer volstaan? Écht niet?
Als ik mijn verblijf bij SenNet reken aan 1€ per dag, ongeveer zoals een e-krantenabonnement, dan kom ik aan 365 x 16 = 5840 dagen à 1€ per dag, dat is 5840 €. Eh, dat heb ik vandaag niet in huis liggen. En zelfs met een serieuze seniorenkorting van 50%, blijft het 2920 €.
Een jonge moeder gaat voor het eerst na vele, vele maanden een dagje weg. Een welverdiend uitje, zou men denken. Even ontspannen met de vriendinnen, onder volwassenen, heel eventjes weg van het gebrabbel, de luiers en de reflux.
Ze kan het toch niet laten naar huis te bellen en overstelpt de (dure) professionele oppas (van een erkend agentschap) met zoveel controlevragen dat het ongeveer beledigend wordt :
- Tot hoe laat heeft hij geslapen? - Hij hééft toch geslapen? - Heeft hij goed gegeten? - Ge hébt hem toch eten gegeven? - En hij heeft alles opgegeten? - Hebt ge zijn luier ververst? - Heeft hij geweend? - Zou ik niet beter naar huis komen? - Ge hebt hem toch dat broekje aangedaan dat ik gereed gelegd heb? - Hij heeft het toch niet te warm? - Geeft ge hem toch genoeg drinken? - Misschien zou ik toch best naar huis komen …
De oppas blijft geduldig en professioneel en beantwoordt alle vragen, de soms zelfs beledigende vragen van de jonge moeder. En ondertussen kijkt ze glimlachend naar dit:
'Ga eens de wereld verkennen, klein bazeke, vandaag kan het eventjes.'
Toen ik nog jong kind was en rot vertroeteld werd -niet verwend, wel vertroeteld- reed mijn grootvader Pit regelmatig met mij van Borgerhout naar Brasschaat, naar het Peerdsbos. Op de fiets. Hij liet me kiezen tussen 't Peerdbos in Brasschaat en 't Rivierenhof in Deurne.
En ik koos telkens voor 't Peerdsbos, naar men zei. Waarschijnlijk omdat ik Peerdsbos gemakkelijker uitgesproken kreeg dan Ri-vie-ren-hof. Volgens mijn Ma reed die brave mens dan telkens met mij naar 't Peerdsbos in Brasschaat. Het resultaat was wel dat Pit een aantal kilometer verder te trappen had. Het was dan zo'n 20km, heen en terug.
't Rivierenhof in Deurne was maar 4 km heen en terug, misschien zelfs minder, gewoon de Turnhoutse Baan volgen. Toen was dat nog vlot te doen, op de Turnhoutse Baan fietsen met een jong kind erbij. Hij had met mij evengoed naar 't Rivierenhof kunnen rijden en me wijsmaken dat dit het Peerdsbos was, maar dat deed hij niet. 't Moest zjust zijn. Vals spelen, dat doet men niet, muzikant zijnde.
Ik zat vooraan op de stang, op een rood zadeltje met twee voetsteuntjes, eentje aan elke kant. Telkens wanneer hij dat rood zadeltje monteerde stond ik te kijken op het wonder. Dat zadeltje veranderde de fiets van een groot zwart gedrocht in iets dat getemd was, iets waarop ik mee kon. Dat zadeltje maakte ook dat de wereld er plots anders ging uitzien. Groter. Weidser.
Misschien hebt ge ons ooit zien langsrijden, een grootvader die aan het pronkfietsen was met zijn kleindochter die de wereld verkende.
Toen LM & ik mekaar een tijdje kenden noemde ik hem Poopy. Omdat hij zo'n strakke achtersteven had. Zoals het schip waarop we mekaar leren kennen hebben.
Mijn cent viel vrij vlug dat men zo'n naampje best niet in het openbaar gebruikt en in het openbaar werden dus geen troetelnamen meer gebruikt. Eerst nog wel verkleinnaampjes, maar dat klopte niet. Ik hou niet van een verkleinnaampje voor mezelf en LM is te groot van gestalte voor een diminutief. Troetelnaampjes en verkleinnaampjes raakten in onbruik. Vooral in de buitenwereld, en in de buitenlandse situaties en omstandigheden.
Eerst en vooral aan boord, zijn mannen zouden te hard lachen als ze aan tafel troetelnaampjes hoorden en ze zouden zeer waarschijnlijk de naampjes achter zijn rug beginnen gebruiken. Zo'n situatie kon het schip niet hebben, de werksituatie aldaar is een tamelijk strak hiërarchisch systeem.
De rederijen werkten toen al met lagere bemanning uit Aziatische goedkope loonlanden, ontwikkelingslanden zeg maar, en daar zaten bij momenten flink wat marginalen tussen. Door hun aantal voerden ze bij momenten de boventoon. Dat is in orde gekomen. Op verschillende manieren. En nu, een twintig jaar later, herhaalde zich die geschiedenis, omdat de rederij qua lagere bemanning aan het overstappen was van Filipijnen, die zich ondertussen (prima) aangepast hadden naar Bulgaren, die goedkoper zijn.
Alle integratiewerk kon herbegonnen worden.
Waar de Filipijnen ooit een clan vormden aan boord, waren Bulgaren een maffia, waarschijnlijk al van vóór de aanmonstering. Dit terzijde.
Dus LM & ik hadden onze koosnaampjes afgeschaft, toen in '92.
In '96, aan boord van de M/T J. deed de echtgenote van de Chef Mécanicien een reis mee. Toen heette die graad nog Chef Mécanicien ofte HWTK, Hoofdwerktuigkundige, de rechtstreekse baas van LM. Later werd de voertaal aan boord Engels, en die functie heette vanaf dan Chief Engineer.
Zij noemde haar man, de Chef, iemand met dezelfde graad als de Captain, consequent 'chou' en bij momenten 'chouchou'. Na drie dagen was chouchou zijn bijnaam en alle Filipijnen wisten wat het wou zeggen. Dat ze daardoor dag-in-dag-uit het gezag van iemand met vier strepen ondermijnde, zag ze niet in.
En Neptunus weet dat we geprobeerd hebben het haar duidelijk te maken, de capt, LM en ik, dat ze haar man beter bij zijn voornaam zou noemen dat ze naar haar Chou in het openbaar beter niet Chouchou kon noemen, en dat ze dat zeker niet door de alleyways moest gillen à la Castafiore. Tevergeefs.
Vond de Chef dat zelf ook? Dat weet ik niet. Die had denkelijk andere prioriteiten met zijn Castafiore.
Het resultaat was wel dat een hoop volk het over Chouchou had, wanneer de opperbaas bedoeld werd. Dit lijkt misschien anekdotisch, maar het mens had met haar zelfgenoegzaam gedoe wel een bres in de hiërarchie geslagen.
Wanneer men meevaart als scheepsgezel, dus niet als bemanningslid, heeft men zich te plooien. Ik heb de twee situaties ervaren. In de 13 jaar als bemanningslid had ik niks te zeggen, maar ik had wel iets te piepen, binnen het sociaal weefsel in de huishouding van een 20 à 25-tal mensen. In de 17 jaar als scheepsgezel, had ik niks meer te zeggen en zéker niks te piepen. Men bestaat enkel nog via de graad van de echtgenoot. En dat had Castafiore niet door. Door haar gedoe maakte ze van hen beiden een mikpunt. En dat kan niet. Men maakt van een Chief Engineer geen mikpunt.
Mijn zusje Laura had cijfers leren lezen. En vanaf toen las zij de cijfers op de wegwijzers luidop voor, vanop het midden van de achterbank.
- Vijf! - Vijf wat? vroeg iemand dan plichtsbewust. - Vijf killemojter! Als er twee cijfers waren ging ze rechtop staan in het midden tussen de twee voorzetels. 'Ga zítten' - ik heb het ma honderden keren horen zeggen. In '64 waren er nog geen autogordels.
Maar Laura was soms te opgewonden - Eén zés! knalde ze blij in mijn ouders hun oor, het linkeroor van ma en het rechteroor van pa. - Zestien, zei dan iemand plichtgetrouw. - Zestien, herhaalde Laura dan. - Zestien wat? omdat ze het van ons verwachtte en wij haar snuiteke zo graag zagen als ze het woord uitsprak. - Zestien killemojter, zei ze en haar wimpers gingen op en neer bij elke lettergreep van dat moeilijk woord.
Het woord killemojter is nog een 25 jaar meegegaan. Wel, af en toe werd het nog eens gebruikt in vaste uitdrukkingen zoals 'miljoen killemojter', als iets echt ver weg was.
De uitdrukking is pas bewust achterwege gelaten toen Laura's oudste leerde praten. En het dook terug op toen die oudste stages begon te doen. Ver weg. In Zweden en zo. Dat was ver voor het moederhart van Laura, miljoen killemojter ver.
'k Was op zoek naar een illustratie van een perpetuum mobile (die hangende glanzende metalen bollekes die botsen) en al snuffelend & surfend kwam ik dit artikel tegen:
Waarom een perpetuum mobile onmogelijk is, 07-07-2009 door Etienne Vermeersch Leestijd : 5 minuten Leestijd : 5 minuten !?!
Dat vind ik eigenaardig, dat men bij een tekst een leestijd aangeeft. Vooropstelt. Dat men op You Tube bij elk filmpje de kijktijd geeft vind ik fijn. Daarom vermeld ik ook telkens bij een link naar een filmpje de duur ervan.
Kijktijd is objectief meetbaar. Of men die tijd er aan wil besteden, is dan weer subjectief, dat beslist de kijker zelf. Er zijn misschien dringender zaken in het leven dan een filmpje van You Tube, newaar.
Leestijd is niét objectief meetbaar. Wat als ik het artikel niet verhapstukt krijg binnen de vooropgestelde vijf minuten? Want het artikel gaat over fysica, het is van Etienne Vermeersch én het staat bij Skepp. Bínnen de zoveel minuten … alsof de Prof niet een lectuur aanbiedt, maar een examen oplegt. Zeer waarschijnlijk zal ik 3 x 5 minuten nodig hebben om het te vatten en nog eens 3 x 5 minuten of meer om er een klein ietske van te snappen.
Oké, die leestijd van vijf minuten is een richtlijn. En toch … Ik vind het vreemd: leestijd , zoveel minuten. 'k Vind het elitair ook. Wie meer tijd nodig heeft is een dummie? Mijn goesting was op slag over, mijn interesse was weg, ik heb het artikel zelfs niet gelezen. Sorry Professor!