Hallo. Dit blog is een pakketje leesgerief. De meest recente tekst staat bovenaan, daarom, begin misschien best onderaan te lezen, want er zijn een aantal vervolgteksten.
Ziezo, dat was het dan. Het tweede schrijfjaar is voleind, vol. Opdracht volbracht.
1000 x dank aan de mensen die het parcours gevolgd hebben, die me bijgestuurd hebben en die gegevens aandroegen. Die zaken zijn allemaal van nut geweest, die hebben me allemaal iets bijgebracht. Want het is geruststellend als mensen kritiek geven, het is een veilig gevoel dat er mensen meedenken. Daarvoor ben ik écht dankbaar. En dank u voor het gezelschap, dat is me goud waard.
Bundelen was een eerste opdracht. Er was me een paar keer gevraagd of ik mijn schrijvelinkskes niet eens zou samenbrengen. Dat bundelen is wat uit de hand gelopen, er zijn nu twee blogs. Tja.
Er is al een derde blog: 'een vol jaar maart?' Natuurlijk eindigt de titel weer op een vraagteken. Dat is een vraag aan de lezer, of die het nog eens een jaar zal uithouden met mijn gedoe. Het vraagteken komt van mij, de blognamen komen van LM. Een gans jaar maart, een heel jaar maart, een vol jaar maart. Er zit een alfabetische volgorde in, gans - heel – vol.
Wanneer het derde blog start weet ik nog niet, want in de voorbije twee jaar zijn hier een aantal dingen veranderd. Dingen die nu dringend meer aandacht moeten krijgen. Ik probeer het georkestreerd te krijgen maar dat vraagt tijd. En energie.
Het derde blog baseer ik op de scheepscorrespondentie van de 31 jaar koopvaardij. Met andere tussendoortjes natuurlijk. Die sluipen toch binnen, of ik nu wil of niet. Ik hoop dat ik eind oktober kan herbeginnen. Laat weten of ge op de hoogte wilt gehouden worden via de ochtendmail.
PS: op dit tweede blog staan de teksten nu ook in doorloop, dus niet meer à 10 per blad maar de hele reutemeteut na mekaar, te herlezen in oplopende of aflopende volgorde of willekeurig, het kan allemaal. Dat staat u vrij.
Naast mijn laptop staat een tafellamp met daarin een spaarlamp. Het oud model met de drie boogjes. Het akelig licht van dat spaarding zit getemperd in de tafellamp waar ik al tien jaar blij mee ben. Zij is mijn compagnon in nachtelijke uren. Zij trekt de motten aan, ik de muggen. Andersom blijkt niet mogelijk.
Tussen de drie lussen van de spaarlamp zaten dooie motten en motjes en met gepaste eerbied prutste ik de gegane lichtverdwaasden van tussen de lussen van de spaarlamp, recht de papierdoos in. Volgens LM mag dat niet. Géén insecten bij het papier! Wablief ...? Ik prutste verder en inwendig grijnsde ik, want ik ken mijn klassiekers.
- Een mot is een nachtvlinder, just? - Bwa, ja zeker … zei hij. - En een nachtvlinder is een vlinder? - Jaa, en …? - Awel, dan gaan ze de papierdoos in want vlinders hebben vleugels van papier. - Zegt welke pipoloog? - Zegt Boudewijn de Groot.
En dié autoriteit, daar kon hij niet tegenop. Die was té Groot. Ziezo.
Iets wat aan boord zeer bruikbaar was, was maatschap. Wanneer het vlot werken is met iemand, wanneer een klus geklaard wordt in iets minder dan de geschatte tijd, dan komt er een lachje van contentement, van voldoening. En dan heeft men een goed oog in het verloop van de rest van de contractperiode. Want het blijft altijd afwachten natuurlijk, met wie men moet samenwerken. Wanneer het tegenslaat (en dat kan) dan heeft men de stille troost dat een contract maar zes maanden duurt en niet een hele loopbaan. Met een beetje geluk zijn de anderen van het departement al halverwege hun contract …, nog maar drie maanden te gaan en die monsteren af. Efkes volhouden dus, en er komt ander-&-beter volk.
Wanneer het meeviel was het de hemel op aarde. Goed maatschap. Wanneer de naaste collega meevalt, kan men de moeilijkste keuken en de moeilijkste mess aan. Want de pantry zit tussen de keuken en de zaal. Daar zijn ook sagen en legenden over te vertellen.
Met een 'moeilijke' mess heeft men graag ruggensteun van de keuken. Maar soms is het ook met de keuken moeilijk samenwerken. En dan staat de pantry tussen twee vuren. Men overleeft dat. Met een goeie collega kan men dat aan. Met een moeilijke collega … staat men er alleen voor.
Ongeveer de eerste job die men te doen krijgt bij aankomst aan boord zijn 'stores & provisions', voorraden en proviand innemen. Niet elke keer, maar vaak wel.
De spullen moeten snel aan boord genomen worden en snel gestouwd, vooral de proviand, want er zijn bederfbare waren bij, en de rest is diepvries. Wanneer er een grote bemanningswissel is, staan degenen die afmonsteren met bagage en al vertrekkensklaar aan deck terwijl degenen die aanmonsteren nog de gangway op klauteren. Wie neemt er ondertussen stores? Niemand.
Voor de nieuwkomers is het kwestie zo snel mogelijk werkkledij aan te trekken -jetlag of het lokale uur van de nacht is geen excuus- en er aan te beginnen, vaak in een accommodatie die men nog niet kent. Maar maak dat ge er staat, daar beneden, want die eerste indruk is mee bepalend voor de verstandhouding gedurende de rest van de contractperiode.
JM was zo iemand. We stonden ons uit de naad te werken om met maar de helft van de mensen de paletten leeg te krijgen en te maken dat de spullen in de koelkamers stonden. Er was een flinke afstand tussen de buitendeur en de koelkamers. En we waren maar met twee op die job.
Ineens stond daar een klein springeding, in overall én met de veiligheidsbottinnen aan : mijn nieuwe collega. Dat gaf moed, 1 persoon meer.
Na verloop van tijd kwam er iemand bij die ik niet kende, ook iemand van de nieuwkomers. Mijn man, zei JM. Ah? de nieuwe tweede kok/bakker? Maar ik vroeg niks, we werkten verder. Toen begon de stroom goederen te versnellen. Ik stak mijn hoofd eens buiten : alle matrozen waren aan het helpen met de proviand.
- Hoe? Moeten die hun eigen stores niet lossen, verf en zo … ? - Eerst de proviand, zei JM.
Ik vroeg niet verder en ik gaf een streepke bij. Dat ging vanzelf, met plots zoveel hulp. Alles weegt plots veel minder met zoveel versterking. Wat bleek, haar man was niet de nieuwe tweede kok/bakker maar de nieuwe bootsman en hij hanteerde het principe: eerst de proviand, dan pas de rest. Verf zal niet smelten, ijsroom wel.
Voor mij was dat een revelatie. Niet de redenering maar het principe. Tot dan toe had ik enkel meegemaakt dat elk departement zijn eigen voorraden loste, en als er tijd overschoot (áls) kwamen ze een handje helpen bij de ongespierde sukkels van de keuken. Niet met deze bootsman : Food First. Dat is zo gebleven in elke volgende haven, telkens wanneer stores & provisions aan boord genomen werden.
Over JM en haar man kan ik nog veel vertellen. Echte groepsmensen. Een crème om mee te varen.
Toen mijn contract om was vond ik het bijna jammer dat ik afmonsterde en ik hoopte hen nog eens tegen te komen op een ander schip. Maar dat heeft niet mogen zijn.
“… want ik had meestal geen idee waarom die kwaad werd. ”
Of straffen terecht waren heb ik me als kind lange tijd niet afgevraagd. Grote mensen straften wanneer ze er niks van snapten. 't Is te zeggen, zij straften en ik snapte niet waarom. En van de weeromstuit dacht ik dat zij er ook niks van snapten, en dat dat de wereld zo in mekaar zat.
Jaren later heb ik begrepen dat mijn grote mensen er niks van snapten omdat ze zich niet verdiepten in de situaties. Maar dat was later en toen was het al te laat.
Straffen werden ondergaan, een beetje onverschillig. Tina nam die houding over.
Mijn houding veranderde pas toen Laura er bij gekomen was en ik merkte dat zij angstig werd door die commotie. Wanneer Laura iets mispikkeld had schopte ik al eens preventief tegen grote-mensen-schenen. Door mijn gedoe verdween Laura (3) dan uit hun blikveld, ik werd hun mikpunt (10j) en Tina (7) ontsnapte aan de aandacht. Dat werd ongeveer een vast patroon, ik was de bliksemafleider. Ook wanneer onze ouders onder mekaar ruzie maakten. Misschien vooral dan.
Dat niet in elk huisgezin het er zo aan toe ging ben ik pas beginnen beseffen toen ik al 15 was, toen ik begreep wat het woord irrationeel zoal inhield, toen ik om een of andere reden met sprongen meer inzicht kreeg. Waarschijnlijk dank zij interessante leerkrachten, zij kriebelden ons abstract denken wakker.
Maar dan was het te laat. Een band die er amper of niet geweest is kan men niet aanhalen of versterken. Irrationele straffen op de vreemdste momenten …
De papa zat in de tuin. Hij zou er op de kinderen letten, want mama ging boodschappen doen. 'als ge ze niet hoort, dan is er iets' had de mama gezegd. Hij zette de jongste op een dekentje en installeerde de oudste in de zandbak.
Hij had de grond afgespeurd op mieren en de lucht op wespen en bijen. Toen nam hij zijn tablet en opende de sportpagina's. De oudste murmelde kinderdingen en de jongste brabbelde wat en alles was peis en vree in de tuin.
Na een paar minuten stond de oudste naast hem, want zelfs in een mooie zandbak is alleen toch maar alleen. Hij kwam een praatje maken.
- Papa? - Ja jongen, zei de papa afwezig. - Hebben alle engelen vleugels? - Ja jongen, antwoordde hij en hij vroeg zich af of het met die nieuwe trainer nu wat zou worden of niet. - Allemaal? - Ja jongen, allemaal. - De engelbaarders ook? - Ja, de engelbewaarders ook.
En hij keek op, want met dat taterwater naast zijn zetel kon hij zich niet concentreren op het artikel. Naast het zandbakje zag hij een leeg dekentje. Waar was de jongste?
Het kruipertje was op kruiptocht gegaan. Zijn keel snoerde dicht. Was de poort van de oprit dicht? Néé … Hij nam de oudste van de grond, stoof met hem naar de zijkant van het huis en wat hij zag was dit :
Daar lag de hond van de buren, waakzaam.
- Sommige engelbewaarders hebben geen vleugels, kneep hij uit zijn keel.
Mirakelen bestaan nog : hij besloot zijn tablet voor de rest van de namiddag binnen in huis te leggen. Maar hij heeft eerst bovenstaande foto gemaakt natuurlijk.
Op de kinderen letten noemt hij dat. Sport zitten lezen noem ik het.
de donderdagkameraad ~ het was broos Zomer 2005, een terras aan het Willemsdok (Antwerpen)
Na 14h is het terras aan het Willemsdok ongeveer vrij van lunchende kantoormensen en daarom plande ze haar moment van stilte aan het water in de vroege namiddag. Met een boek en met een tijdschrift. Het tijdschrift voor het geval de yuppie-managers luidruchtig bleven doorvergaderen. Het boek voor het geval deze mensen het fatsoen zouden hebben intijds te verdwijnen om elders hun loon te gaan waar te maken.
Die dag had ze geluk, deze mensen verdwenen. Zodoende was het boek aan de beurt. Het tafeltje was klein en rond en het wiebelde. Lees zo maar eens een boek ... Na een paar minuten legde ze het op haar schoot. Een beetje rondkijken dan maar.
Aan het tafeltje ernaast zat een heer die het lezen ook opgegeven had. Wiebelde zijn tafeltje ook?
Ze boog zich lichtjes voorover om discreet de titel te lezen. Dat mag. Vanaf een bepaalde leeftijd mag men mekaars titels lezen. Discreet.
Een reisgids voor Zuid-Afrika. Ze raken in gesprek. Hij heeft een dochter in Londen wonen en een dochter in Zuid-Afrika. In België weinig of geen familie nog. Kinderen en kleinkinderen ver van huis, hij reist over en weer. Maar het vliegen begint te wegen. Hij is 70+.
Zij (55+) reist al dertig jaar, beroepshalve. Zuid-Afrika, luchthaven-ellende & vliegperikelen waren raakpunten. Er kwamen ook andere onderwerpen aan bod.
Die zomer elke donderdagnamiddag : het terras aan het Willemsdok. Praatmaten, donderdagkameraden. Waren het 'goede' gesprekken … jawel. Met koetjes-&-kalfjes tussendoor. Soms prietpraat voor de afwisseling. Maar altijd even aangenaam en op een of andere manier verrijkend. (Sorry voor het cliché)
Toen het kouder werd bleven ze elk weg.
Tot zomer 2006. Een beetje verbaasd / opgelucht / blij zagen ze mekaar terug. Elk aan een minuscuul rond wiebelend tafeltje. Elk met een boek. Voor 't geval. En ze bleven mekaar aanspreken met Meneer en Mevrouw. Zeer hoffelijk. Zeer typerend. En de dochters bleven Londen en Zuid-Afrika heten. En de gesprekken waren opnieuw zeer afwisselend & interessant. Lichtelijk afstandelijk, maar enorm interessant.
Winter 2006 : de donderdag namiddagen vielen weer weg. Zomer 2007 : opnieuw terrasjesweer. Deze keer verheugde ze zich op de donderdagnamiddag, de praatmaat zou er zijn.
De eerste donderdag : niemand, de tweede donderdag stapt een dame (40+?) op haar af. Met een map in de hand. Ow, nee, dacht ze, toch geen enquête … - Mevrouw, mag ik u vragen, komt u hier regelmatig op donderdag? - Soms, antwoordde ze voorzichtig. De dame ging zitten. Ongevraagd. - Ik ben de dochter van xyz, zei ze. - ? - De dochter van de man die hier op donderdagnamiddag met u praatte. - Ah? - Mijn Vader is overleden. - Oh. - Hij heeft ons instructies nagelaten. Onder andere dat ik u moest verwittigen. Ik heb u herkend aan zijn beschrijving. - Tja.
Ze stond recht, mompelde iets van dank u, en verdween.
Op de bus besefte ze dat ze de dochter niet gecondoleerd had dat ze niet gevraagd had welke dochter zij was, Londen of Zuid-Afrika, dat ze haar niet gefeliciteerd had met zo’n zorgzame vader en dat ze haar zelfs niet bedankt had voor de moeite om naar het Willemsdok te komen. "Ik zal haar bellen. Of mailen. Of schrijven." Maar ze had geen enkel adres of nummer gevraagd … En ze besefte dat ze de enige kans om de dochter een woord van troost te geven had laten voorbij gaan.
Ik ben een asociaal monster, zei ze 's avonds voor de spiegel.
m - EZW-01/2009 – HiH 10/2014, 09-2016, bijgewerkt -
In de USA is het haast ondenkbaar dat men niet bij een of ander godsdienstig instituut hoort. Dat zou iets te maken hebben met de sociale wetgeving aldaar, of met de mankementen die ze vertoont. Het zijn de georganiseerde godsdiensten die voor een deel die mankementen opvangen.
Zelfs op een futiel vragenformulier voor de bezoekersaantallen merkte men dat. Godsdienst : __________ . Op die lege lijn moet men dan iets invullen. Val nu dood, dacht LM, daar hebben ze niks mee te maken, met mijn overtuiging! Hij vulde in : GEEN. Dus schreef hij NONE.
De dame die het formulier nakeek bleef hangen bij dieNONE. Wat bedoelde hij met géén godsdienst ? 'Gewoon, geen godsdienst.' Dit was met nadrukkelijk hoofdschudden ondenkbaar en ook onaanvaardbaar. Er moest en zou een godsdienst ingevuld worden. Om het te laten vooruit gaan zei LM dan maar agnost. Agnost was een godsdienst die ze nog niet kende.
- Agnost betekent dat ik het niet weet. - Dat u niet weet welk uw godsdienst is? vroeg ze fronsend. - Dat ik niet weet of er een god is met heel zijn reutemeteut. - Atheïst dus, deed ze verbeten. Als had ze de vleesgeworden antichrist voor zich staan.
Op een avond belde Tina een vriend of hij wou langs komen omdat ze raad nodig had ivm een aantal administratieve strikvragen over de bvba. Teveel om langs de foon uit te leggen. Teveel gedoe ook om alle administratie tot bij hem te brengen. Of hij kon langskomen?
- Dat zal vandaag niet gaan, antwoordde hij, ik heb hier nog een afwas te doen. - En dat moet nu? - Yep. - Hebt ge een kartonnen doos? - … ? - Een plastic doos? - Eh, ja, van die rode curverboxen. - Laad uw afwas in en we doen hem hier. In de vaatwasser.
Twintig minuten later stond hij aan haar deur met twee dozen afwas. De spullen werden omgespoeld, de vaatwasser werd gevuld en gestart. Vervolgens werd de administratieve wolfsklem van de bvba ontmanteld. Daarna werd het proper vaatwerk weer in de rode plastic dozen geladen. En toen werd een fles wijn leeg gemaakt (één?) om te vieren dat die avond twee problemen opgelost werden. Moe doch tevreden vielen zij in slaap.
's Anderendaags in de vroegte vergat hij zijn huisraad mee te nemen. Tina is hem onmiddellijk, in volle spits en in pyjama, achterna gereden met zijn twee dozen vaatwerk. That's what friends are for.
troost moet soms uit kleine dingen komen ~ uit een fotootje (dat ik nu niet terug vind)
Aan de achterzijde van ons gebouw keken we uit op een wildernisje, een stuk grond met hoge bomen, dat omgeven was door de tuinen van de omliggende huizen. Die bewoners hadden daar ook een servitudeweg.
Die kleine enclave is verknald, verkaveld en volgebouwd. Er is een woonerf gekomen. 04/2014 is het begonnen. April. In volle nestseizoen! Op enkele dagen tijd waren de bomen en de struiken van die kleine oase omgelegd, verhakkeld en afgevoerd. We waren een leverancier van zuurstof en koelte kwijt, de vogels waren van slag en de katten vonden hun eigen paadjes niet terug omdat de machines de grond kapot gereden hadden. Hoe het ging met molletjes en muizen daaronder, daar durf ik niet aan denken. Met de bestuivers en andere insecten zal het nu ook wel triestig gesteld zijn want de huisjes die er ondertussen neergepoot werden hebben zeer steriele tuintjes. Van 'onze' wildernis blijft niks over.
Aan de straatzijde van ons gebouw worden de perken van de plantsoenen zeer strak gehouden. Dat zal wel zijn nut hebben. Een weelderig struikgewas zou maar inspireren tot struikroverij. 't Is zo al erg genoeg gesteld met Antwerpen. Aan de voorzijde is dus nog groen, mooi groen, maar het is niet wild, het wordt in toom gehouden door de mensen van de plantsoendienst.
Tot een paar weken geleden. Op de middenberm raakte de snoeimeneer met zijn loeimachien niet meer tot boven op zo'n groene cilinderstruik. Die dingen groeien namelijk. Waarom de struiken op de middenberm strenge meetkundige vormen moeten hebben is me een raadsel. Mooi is het niet. Maar die dag ineens wel want bovenop de cilinder bleven de uitlopers ongesnoeid en ineens hadden die strakke struiken een kapsel of ze op een festivalwei stonden, ze hadden een foeziewoeziekapsel dat ging wiegen bij het minste zuchtje wind. Ze zagen er direct veel sympathieker uit. Daarvan hebben we een fotootje. (dat ik nu niet terug vind) Dat was die kleine troost.
In die ene foeziewoezie struik zag ik zelfs een ronde mond en twee donkere oogjes. Lang heeft het niet mogen duren. Twee weken later kwamen ze met een kleine hoogtewerker en werden de plezierige kapsels opnieuw ongeïnspireerde crewcuts.
Achterin zijn we ons wildernisje kwijt en vooraan staat het zo strak dat ik er regelmatig de kriebels van krijg :
Alles gaat volgens 't boekje. De mensen van het groen onderhouden het plantsoen hier bij ons op 't hoekje. Als het voorjaar is gekomen en het groen laat zich weer ruiken staan er botten op de bomen en ook op alle struiken. Alles volgens 't boekje hier bij ons op 't hoekje.
De sappen bruisen, de botten barsten open, men staat versteld van dat stil geweld en dan komen bloesems die tot dromen nopen. Alles volgens 't boekje, hier bij ons op 't hoekje.
Na het dwarr'len van het roze freel -en dat is er heel véél- komen de mensen van het groen den opkuis doen. Het wordt hier zo getrimd. Het word hier zo gepimpt. Het is toch zó volgens 't boekje, hier bij ons op 't hoekje.
Mag het eens wat minder strak, mag het eens wat milder ? mag het eens wat wilder ? Ik heb het graag wat minder mak Helaas … alles volgens 't boekje, hier bij ons op 't hoekje
Het ware te wensen dat alle mensen met hun gebreken zich zelf eens bekeken, dan zouden ze het praten van anderen wel laten. Laat hebben, laat vloeien, dat ieder zich met zijn eigen bemoeie. En die wat weet van mij of van de mijnen, ga naar huis en bezie dan de zijnen. En zijn die van gebreke vrij, dán staan ze verre boven mij.
Het rijmsel doet me denken aan het soort verzen dat we in de lagere school moesten leren. 'k Ben gaan zoeken op het Net en er wordt geen auteur vermeld. De eerste lijnen van het gedicht hebben wel carrière gemaakt als spreuk op gebakken tegeltjes. 't Net staat er vol van. Hangt heel Nederland dan vol met dat soort tegeltjes?
Ook geeft men op verschillende sites en blogs de naam of de initialen van de inzender. Maar over de auteur niks, nog niet gevonden. Misschien had ik wat verder moeten speuren, maar daar heb ik nu efkes geen tijd voor. Als iemand anders het wil doen, verder het Net omspitten, graag ! Alle hulp is welkom.
Het doet me denken aan die oude gedichtjes, in de stijl van de Rederijkers, die van 'in ’t vroede' In die werkjes moest een wijze, vroede, stichtende gedachte in zitten, de strekking met ernstige en moraliserende gedichten. Eigenlijk waren die dingen opvoedkunde op rijm. Nogal belerend feitelijk, zoals later ook de moraliserende dominee-poëzie dat was. Zoals 'Jantje zag eens pruimen hangen'. Dat werd ook geschreven met een bedoeling.
Maar binnen die manier van werken blijkt er ook de ironische aanpak ? Deze auteur maakt op het einde van zijn vers zogezegd een buiging voor de mensen die menen dat zij zichzelf niets te verwijten hebben.
en zijn die van gebreken vrij dan staan zij verre boven mij
Dat is ironie volgens mij, daarom weet ik niet ik of het gedicht past in een van de Rederijkers categorieën. Een kinderversje is het zeker niet, daarvoor is het te beschouwelijk.
Ooit hoop ik de naam van die auteur nog te vinden, want ik zou graag meer weten over hem of haar.
Eerst was er stilte. Elk zat in eigen gedachten verzonken. De trein reed door de coulissen van de samenleving en daar valt heel veel te bekijken en te overdenken.
Er zijn de keurige tuinen, met een veranda tegen het huis. Alles piekfijn. De grassprieten staan er in het gelid.
Er zijn de levendige tuinen, waar een driewielertje op het terras staat en een stoel omgewaaid ligt en onder een deksel zit een zandbakje te overwinteren.
En dan zijn er de puzzelterreinen. Dat zijn de gronden met de befaamde Belgische koterijen. Zulke terreinen sporen aan tot raden en verzinnen en saga's fantaseren. Er zit een gedeelte moestuin bij, met een paadje van betonplaten in het midden. Sommige paadjes hebben erlangs nog de betonnen wasdraadpalen staan.
De onverzettelijken, de echten, de low-tech-fundamentalisten drogen nog altijd de was op de draad, los in de wind, de gratis droger. En het wasgoed ruikt dan zo fris hé.
Die dag vroor het en er was geen zuchtje wind. De was hing loodrecht naar beneden, als versteven. Was de was bevroren?
- Als was in de vrieskou ophangt, is die dan drooggevroren of gevriesdroogd ? - Gevriesdroogd, want eerst vriest het en dan droogt hij. - Zou iemand natte was gaan ophangen in de vrieskou, denkt ge? Da's dan koud aan de handen hoor, natte was … - Misschien hebben ze de was gisteren opgehangen. - En vannacht pas is het beginnen vriezen. - Ja. - Dan is hij drooggevroren, niet gevriesdroogd.
Het was een academische kwestie aan het worden. Ze zwegen en dachten na en keken naar buiten. Af en toe kwam nog eens wasgoed langs.
- Weet ge, ik denk niet dat hij droogt. - Ik ook niet, hij bevriest alleen maar. - En binnen ontdooit hij weer. - Ja. - En dan is hij niet droog. - Nee.
De wereld was weer in harmonie en zo ook draaiden de wielen.
Wanneer iets plots duidelijk wordt, ooit heb ik daar eens een beschrijving van gelezen. De blik staart, de ogen gaan half dicht, er is een moment van hersenstilte (er wordt niet gedacht of nagedacht) en plots verheldert het gelaat. Aha! zeggen de ogen.
Lang geleden, het meisje is nu 46 jaar geworden, verwarde Toppié het woord andere met het woord blauwe. Wanneer ze 'andere' bedoelde, zei ze 'blauwe'. - Wilt ge een pannenkoek of een wafel, Toppiéke? - De blauwe. Pannenkoek dus, dat eerste, dat andere. Wij snapten het, maar ze moest ook elders verstaanbaar zijn met haar blauwe.
Misschien als ze de namen van de kleuren leerde, zou ze vanzelf het woord blauw in de juiste context gaan gebruiken. Want het kind was schrander genoeg, ze was enkel efkes misleid door dat 'andere = blauwe'. Ik nam een blad papier en wasco stiftjes en zei dat het papier wit was. Ze zette er een paar strepen op, ziezo, en ze keek mij aan of ze me een groot plezier gedaan had. Waarschijnlijk had ze begrepen dat het papier leeg was.
Wit = leeg? Een tweede begripsverwarring konden we missen, we hadden eerst die andere weg te werken, die blauwe. En de kleuren opsommen van de wasco leek ook geen vat te hebben op haar denkmachientje.
Als ik nu eens veel dingen van dezelfde kleur bijeen bracht, dan werd het misschien duidelijk dat het over de kleur ging en niet over een andere eigenschap van gelijk welk ding. Kleine prutsen in kleur, dingen die op tafel kunnen gelegd worden.
In de knopendoos (4 generaties knopen) lag kleur, bij de pionnen van mens-erger-je-niet hadden we de basiskleuren, plus groen. Vier van de wasco's mochten weer meedoen. En plastic wasknijpers. En legoblokjes in allerlei vormen en basiskleuren. En de grote houten kralen. Geel was de moeilijkste kleur. Kleine gele dingen vinden … gelukkig zaten er voldoende gele knopen in de knopendoos. Ergens rond WOII moet geel in de mode geweest zijn.
En toen kwam ik in de speelgoedbak de zandvormkes tegen. In de vier kleuren. 'k Was gered. Ik nam vier vormkes en zette ze op tafel. Rond het groene legde ik alle groene spulletjes, De gele dingen kwamen rond het geel vormke, de rode frutsels rond het rood potteke en alle blauwe dingetjes rond het blauw.
Toppié zag me doen en ik zag haar denken welk spel dit kon zijn. 'k Had haar aandacht, dat was al iets.
Traag legde ik in elk vormpje 1 ding - Groen-bij-groen … geel-bij-geel … rood-bij-rood … blauw-bij-blauw. Nu Toppiéke.
Haar blik ging op oneindig, haar ogen gingen half toe … stilte … En toen gingen de oogjes weer open : aha! zó zit het spel ineen! Het was alsof ik tot in haar denkmachientje kon kijken. Ze heeft het vast, ze snapt het, ze heeft het begrepen! 'k Had zin om te juichen en hield tegelijk mijn adem in.
- Zo-bij-zo, zo-bij-zo, zo-bij-zo, zo-bij-zo … ratelde ze. Klaar! Schrander genoeg, 'k zei het toch. Nu nog de namen van de kleuren. Ik roefelde de resterende spulletjes door elkaar. - Dit is een groene, de groene bij de groene. De rode? - Pij te rote …
Ze deed en zei vlotjes wat van haar verwacht werd, zonder te aarzelen bij het woord blauwe. We hebben het spel nog één keer gespeeld en toen vond ze het genoeg, het was tijd voor iets anders. 's Avonds hebben we nog een optreden gedaan voor Tina. Het was een echte voorstelling, met applaus en gelukwensen en kusjes voor Toppiéke.
Mijn dag was goed. 'k Had die namiddag in dat klein brein een lichtje zien geboren worden. Dat is een memorabel moment hoor.
Liefde maakt het leven lichter. Niet licht. Wel lichter. Daaraan dacht ik toen ik dit stukje las over een gewoon klein momentje tussen twee gewone mensen.
het licht van zijn leven
Ze keek naar hem met de milde ironie van een vrouw die haar man oud ziet worden en hem liefheeft.
- Louis, uw das … - Och, deed hij onverschillig. Maar ze nam hem bij de jaskraag, draaide hem langzaam een halve slag zodat hij keurig voor haar stond en stropte dan met een vloeiend gebaar de blauwe das weer netjes rond zijn nek. - Allez! deed hij, quasi tegendraads.
Toen zag ze dat zijn veters weer te ver uit zijn schoenen hingen. Hij zag het ook, maar omdat hij zo’n ronde buik had, kon hij er niet zo vlug bij. Zij stond al gebukt en knoopte een paar onwederroepelijke strikken. Met een wijsvinger veegde ze terloops een spatje van zijn blinkende schoenen.
Toen ze zich oprichtte nam hij haar gelaat tussen zijn handen en drukte zachtjes een kus tussen haar ogen. - Zot …, zei ze stil.
In de lente van '76 stond ik op Zaventem in de aankomsthal te wachten op een vliegtuig uit New York. Nagelbijtend. En in de andere hand welkomst-bloemen.
De luchthaven zag er toen nog helemaal anders uit en er hingen nog geen monitoren. We moesten het doen met zo'n ratelend lamellenbord. Dat ging goed hoor : door het geratel werden we eraan herinnerd dat we nog eens op het bord moesten kijken. Was er nieuw nieuws? Want het vliegtuig had vertraging. Eerst drie uur, dan ineens maar twee uur ... er kwam schot in de zaak! Uiteindelijk zijn het 6 uren geworden. Zés. Na verloop van tijd stopt een mens vanzelf met nagelbijten. En de bloemen trokken ook op niks meer.
'k Was in gesprek geraakt met iemand van mijn leeftijd. Zij moest ook die zes uren zien door te komen en ook met de cash die ze op zak had. Bankcontact bestond nog niet. Eten en drinken? We zien wel.
Wachten maakt murw. Uiteindelijk zaten we op de grond, de benen languit en de bloemen lagen al ergens buiten mijn gezichtsveld. Teveel roken (dat mocht toen nog) te weinig drinken (wisten wij veel van hydrateren) en niet eten. En dan dat wachten. Niks actie. En weinig focus want lectuur hadden we ook niet bij. Na een tijdje geraakt men in een vreemd soort tijdsinterval. Compleet onwerkelijk.
We hebben mekaar dingen verteld waarover ik zelfs nog niet met mijn naaste dierbaren gesproken had en ook niet van plan was zulks te doen. Zoveel dingen worden existentieel wanneer men 24 is, zes uur moet wachten en niks om handen heeft. Zes uren vacuum.
En toen kwamen onze reizigers toe en hadden wij mekaar niet meer nodig. Zouden we wel afscheid genomen hebben?
Drie dagen later zat ik op de tram ter hoogte van de Beurs (Brussel), toen nog bovengronds (de tram), en iets verderop zag ik een bekend gezicht staan. 'k Glimlachte wat vaagjes, omdat ik niet wist wie, van waar, of hoe. "New York" lipte ze, en ik wist het weer. 'k Zat te ver af en een gesprek was gelukkig onmogelijk. Het was niet de bedoeling dat de gedachtewisseling van uren een vervolg zou hebben, hoe kort ook.
Nog eens drie dagen later zag ik haar zitten in de Villon, aan het kerkhof van Elsene, de andere kant van de stad, toen een nogal spooky rondpunt, zelfs op dagen dat het langer licht bleef.
Twee toevallige vervolg-ontmoetingen in één week tijd? Dat vond ik bizar genoeg, en ik koos voor een strategische aftocht.
Dat alles is vandaag 43 jaar geleden. Heel af en toe vraag ik me af hoe het verder zou gegaan zijn als ik die avond in de Villon toch naar haar was toegestapt. We waren allebei in gezelschap, we hadden het zeer kort kunnen houden. Óf we hadden de tafels bijeen kunnen schuiven ...
Misschien ben ik daar de vriendschap van mijn leven misgelopen.
m - EZW-08/2011, HiH 11/2015, 09/2016, bijgewerkt -
Elektrieker is het oudste beroep van de wereld. Toen ene god aan zijn schepping begon zei hij: er weze licht. En er was licht, volgens Genesis 1:3. Maar wie heeft daarvoor gezorgd? Wie was er al tijden kabels aan het trekken? Juist ja. Men kan een opperwezen toch niet in de donkerte laten sukkelen hé. 't Zou er lief uitgezien hebben.
-----
In '96 lag het schip op anker voor Jurong (de westkant van Singapore Island) en LM & ik stonden 's avonds samen met de scheepselektrieker Nicola (Kroaat) te wachten op het taxibootje dat ons naar de wal zou brengen voor een avondje uit. Het regende al een tijdje. 't Was zo'n tropische stortbui waar een mens binnen de 30 seconden doorweekt van is. En we moesten de gangway nog af.
Om onze voorpret helemáál te bederven begon het nog te bliksemen ook. Van die horizontale, rennende bliksems. Monumentale lichtspoken die rakelings over de buildings heen-&-weer scheerden met vlak daarop langgerekte krakende donders. En dat bleef zich herhalen, en dat minderde niet.
- Oh-Oh! Master-Electrician angry! zei Nicola en zeer onder de indruk sloeg hij een kruis.
Toen het bootje er was hield het op het met bliksemen, de regen nam af, en stopte ook en wij geraakten relatief droog het deck over en de gangway af tot in het bootje. Het is droog gebleven tot we goed en wel in het restaurant op Jurong-Pier zaten, met open kijk op het spektakel. Want er brak weer een indrukwekkend klank-en-lichtspel los, zo een waar een mens stil van wordt.
- Super-Electrician, knikte Nicola, wetend.
Wanneer we later op de avond terug naar boord gingen was alles weer kalm, we hoorden enkel het klotsen van het water. We zijn droog de gangway opgeraakt. We zijn veilig het kasteel binnen geraakt. We konden rustig gaan slapen. Allemaal dank zij die kleine scheepselektrieker die de juiste eretitels had gebruikt voor zijn Grote Elektrieker daarboven.
m – EZW-08/2011, HiH 12/2014, HiH-09/2016, bijgewerkt -
Als het even kan, dan spring ik binnen bij mijn goede buurman Jan. Hij is niet zo goed ter been en Jan, ja hij is vaak alleen.
Ik zie aan Jan zijn lach dat hij me gaarne mag. "Blijf maar zitten", zeg ik dan "Blijf maar zitten Jan" Bij hem staat de koffie altijd klaar en koekjes van speculaas, zomaar.
Dat jij nog lang mag leven, Jan! Want soms voel ik mij ook alleen. Dan spring ik even binnen, als het kan bij mijn goede buurman Jan.
MajuMau 09/2006
De reden waarom ik bovenstaande lijnen hier plak : ik vind het een enorm sprekend gedicht. De koffie en speculaas altijd klaar, zomaar. Niet omdat iemand verwacht wordt, maar in de hoop dat er iemand langskomt. Voor mij gaat er een enorme tristesse uit van die twee lijnen. (lijn 10 & 11) En dan lijn 13, die vertelt alles : 'want soms voel ik mij ook alleen'.
In drie strofen een hele film vertellen, wie kan dat ? Hij kan dat. En het naturel waarmee dat alles verteld wordt, haast terloops, vind ik meesterlijk.
Oké. 'k Ben het gedicht aan het kapot-redeneren. Vergeet mijn interpretatie en lees het nog eens.
Eigenlijk heb ik nog nooit iemand van vroeger aangeschreven, gebeld of daadwerkelijk opgezocht. Een beetje Googlen, dat wel. Maar daar blijft het bij. Geen Feesboek of ander gedoe. Terug contact op te nemen met het verleden vind ik voor mezelf niet nodig. De twee keren dat ik per mail contact met mensen van vroeger had is dat zelfs teleurstellend afgelopen.
Het eerste contact was er doordat mijn mailadres via een rouwregister terecht gekomen was bij de broer van de overledene (toen 56j, een jeugdvriendin). Vermits het om een rouwregister ging vond ik het vanzelfsprekend dat ik me onder mijn eigen naam zou aanmelden en natuurlijk ook onder eigen naam zou tekenen. Die broer wou blijkbaar de draad terug opnemen, maar zijn tweede en derde mail stonden alweer zo vol dikdoenerij dat ik de communicatie laten uitdoven heb.
Het tweede contact was nogal verbazend. Plots kreeg ik mails van een koppel jeugdvrienden die nu ergens een plantage houden en die af en toe hun ervaringen wilden meedelen. Het was geen blog, het was een soortement automatisch doorsturen van nieuwsbrieven, zonder de mogelijkheid om uit te schrijven. Vreemd was dat.
De eerste mails waren interessant tot ik neerbuigende opmerkingen tegenover de lezer begon te merken. Zo stond er eens : 'de naam van de waterval schrijf ik niet want jullie onthouden dat toch niet'. Mag de lezer daar zelf over beslissen, over wat onthouden wordt en wat niet ? Die waterval kon dus niet opgezocht worden. De relazen waren opgesteld in een barokke taal, met onnodig veel details, en met een haast dwangmatig gebruik van bijvoeglijke naamwoorden, alsof de lezer niet zelf een voorstellingsvermogen heeft. Dat, samen met flink wat manklopende vergelijkingen, maakte dat ik al schele hoofdpijn kreeg nog voor ik een tweede alinea uit gelezen had.
'k Heb toen gevraagd hoe ik me kon uitschrijven (zonder verdere uitleg te geven) en de mails hielden vanzelf op.
In die periode vertelde ik de tweede helft van dat mail-verhaal bij mijn zus Tina aan tafel en ik zei erbij dat het toch vreemd was dat die twee ginder mijn adres hadden. Waarop Tina zeer opgetogen vertelde dat zij hen dat bezorgd had. Waarop ik een eh, gedachtewisseling had met Tina.
Dat doorgeven van privé-gegevens heeft ze van Ma. Die heeft het ooit bestaan mijn woonadres door te geven aan de oudleerlingenbond van de nonnenschool. Gewoon omdat de oudleerlingenbond dat per post op het ouderlijk adres gevraagd had had Ma geantwoord. Louter en alleen omdat die school het vroeg. Een school waar we nota bene ... Wat ik daarvan vond, van haar mak & gedwee gedoe heb ik toen met handen en voeten moeten uitleggen.
Later heeft ze op de boekenbeurs nog twee keer mijn telefoonnummer doorgegeven aan iemand gewoon omdat daarnaar gevraagd werd. Een telefoonnummer is immers geen adres, was haar redenering. Nee? Een telefoonnummer is nog veel intrusiever dan een adres volgens mij. Wéér hartige woorden. Het is haar niet meer 'overkomen'.
Wanneer ik contact wil opnemen met het verleden, zal ik dat zelf wel doen. Zonder de moeialle bereidwilligheid van buitenaf, van Ma of van Tina. Laura doet zulke dingen toch niet ?!
om te vergroten, klik op bijlage ~ de troostboom spreekt Amai P2, dat gedicht is iets moois. En het kan dienen voor mensen van 4 tot 104.
“neem een blaadje van mij mee”
Dat klinkt echt als de warme woorden van een wijze boom. Met een blaadje kan men geen tranen drogen en bij een huilbui kan men er ook al niet in snuiten, maar er gaat wel een enorme troost uit van het gebaar.
“neem een blaadje van mij mee” zegt de boom.
"Ge zult het zelf moeten rapen of plukken, want ik kan het u niet aanreiken, daarvoor zijn onze werelden te verschillend, maar neem. Neem gerust. Neem veel. Want dat is het enige dat ik kan bieden, een plaatsje en blaadjes van troost." Zo genereus is een boom.
Dit is een persoonlijke interpretatie natuurlijk.
Magnifiek gevonden. 'k Ben op zoek gegaan naar die wondere Threes S. Wetting, en hieronder een resultaatje. Voor de tekst over haarzelf, voldoende scrollen, tot voorbij alle gedichten :
'… moeten bannen. Twee verwittigingen gegeven en toch nog zijn pingpongballen aan vegen, …'
Dat bannen getuigt van daadkracht. Voor zo'n kordaat en rechtlijnig beleid, mijn oprechte achting en waardering. Want het andere bestaat ook. Hier het verhaal :
Door laks beleid ivm met stoorzenders die hun gang konden blijven gaan en bléven gaan, heb ik een florissante groep compleet zien verworden. Zoiets van nabij meemaken is niet mooi om zien en doet pijn. En zoiets blijft bij. Zowel het verworden van die groep als het pertinent weigeren van de verantwoordelijke om in te grijpen.
In 't zeer kort : Ivm de dwarsliggers was na drie jaar het geduld van de meeste mensen op. De leden hadden regelmatig gemeld dat het genoeg geweest was met die stoorzenders -het waren er twee, elk op een andere manier- en dat er moest ingegrepen worden.
Maar ongeacht hoeveel mensen aangaven dat er iets moest gebeuren, de verantwoordelijke deed niks. In tegendeel, hij voerde redenen aan om niét in te grijpen. Redenen waren het eigenlijk niet, het waren vooral zwakke smoezen die niet ter zake deden, onder andere dat een sympathisante van een van die stoorzenders de moeder was van de beste vriendin van zijn dochter.
Hallo? Wa-blieft ?
Dit was geen beleid, dit was ouwemannepraat van de verantwoordelijke die verondersteld werd de teugels in handen te houden! Zich verschuilen achter een vriendschap tussen twee dochters om niet te moeten ingrijpen in een gemeenschap waarvan die twee vriendinnen geeneens deel uitmaakten … ? Een vriendschap ergens waar ze van geen tel is, gebruiken als smoes om gebrek aan daadkracht te maskeren? Als redenering was dat verschrikkelijk. Deprimerend ook. En zo pover, zo zielig.
Dat laks beleid heeft definitieve en onomkeerbare schade aangericht en de verwording van de groep, de teloorgang laten gebeuren. Vriendschap al smoes … ik wist niet wat ik las toen ik die mail toen las.