Sinds gisteren loop ik me te verkneukelen, te verheugen over dit onderwerp. Zal ik eens een lijst aanleggen over alles waar ik niet tegen kan? Ja! Zonder dat iemand me een knorrig oud wijf mag noemen en zonder dat iemand mij van negatief gedoe mag verdenken want het is gewoon het onderwerp. Ha! Als dat geen cadeau is, zo’n titel!
Nu kan ik eens een neus zetten naar al die krampachtige, dwangmatige positivo's zoals mijn zus Tina. Bijvoorbeeld.
Nu nog ze allemaal gelijst krijgen, de dingen waar ik een hekel aan heb. Dat wordt voor vandaag het jobke. Eigenlijk jammer dat een dag maar 24 hrs heeft. Met dit thema zou ik wel een gans jaar verder kunnen. Voltijds. Misschien moet ik daar een apart blog voor beginnen, een knorreblog waarop eenieder kan komen brommen, grommen, pruttelen en morren naar believen.
Of nee, toch liever niet. Dat soort hinkende dingen lezen we al dikwijls genoeg in de commentaren onder de krantenartikelen van sommige kranten. En elders !
Zoudt gij zoiets graag lezen, of aan zo'n soort blog beginnen? Nee? We zullen het maar laten zeker? Er is al genoeg gezeik, gezaag & gezeur in de wereld. Oké dan. Er komt geen knorreblog.
zich spiegelen aan een idool ~ een monument van een vrouw
1965. Als jonge tieners (13j of 14j) waren wij met een deel van onze klas danig fan van Josephine Baker.
Iets later zwichtten we voor de Franse yéyé-zangeressen en werden zij ons collectief rolmodel, maar in ’65 waren wij nog nobel. Wij zouden zoals Josephine Baker doen. Wij zouden zoals zij een klad kinderen adopteren en hen een beter leven bezorgen. Als dát geen christelijke gedachte was! Hoe zoiets in de praktijk moest, dat waren zorgen voor later.
Toen we een opstel mochten schrijven over wat we met ons 'later' zouden doen of op wie we zouden willen lijken, (Marie Curie, Florence Nightingale en Theresia van Lisieux waren enkele suggesties) schreef een deel van de klas, in volle Josephine Baker-rage, een bladzijde over deze dame als rolmodel. Rijk worden en ongelukkige kindjes adopteren, zo zouden wij het doen. Eén en al liefdadigheid waren wij toen.
Over die opstellen zijn telefoons gepleegd, onder andere met mijn beide ouders. Als er door de school getelefoneerd werd was het zeer ernstig. Dat wou zeggen dat een rode nota in het klasagenda niet meer volstond.
Eerst hadden ze iemand van de verkoopsters aan de lijn. Zij begreep aanvankelijk dat de nonnen op zoek waren naar LP's met dansmuziek van Josephine Baker. Voor een schoolfeest waarschijnlijk …
De vraag was of mijn ouders wel wisten dat hun oudste dochter een halve klas had aangezet om een opstel te schrijven over die vrouw, dat hun oudste dochter de aanstookster was van dat soort geschrijf?
Het woord 'oudste' werd er telkens bij vermeld op een toon alsof het met de twee volgende dochters ook niet veel zaaks zou worden, terwijl er thuis niet moeilijk werd gedaan over La Baker zij was een zelfstandige geest. Meer niet.
Vandaag vraag ik me af hoe die kuddebreinen van nonnen in 1965 wél iets wisten over Mme Baker en haar stijl van dansen in de jaren '20-'30, maar 1/ zogezegd niéts wisten over haar verzetswerk tijdens '40-'45, 2/ haar daadwerkelijk ijveren voor gelijke burgerrechten in de USA van de '50-'60 opzij schoven, en 3/ helemaal geen oog hadden voor haar adoptiewerk dat begon in 1954 ?
Van dat dansen waren ze op de hoogte, van verzetswerk, ijveringswerk en adoptiewerk niet … ?
En over dat laatste gingen onze opstelletjes, over twaalf geadopteerde kinderen. Voorwaar een christelijke gedachte hé. Twaalf.
Voor iet of wat overzicht ivm haar dansstijl en waar haar stijl bij aansluit of mag gesitueerd worden : http://vimeo.com/21916110 , 05min55 - er zijn delen zonder klank bij, wegens 'stomme' film.
Vanmorgen bekeek ik een mail over Bomans en daarna ben ik wat blijven hangen op You Tube, want er stonden in de rechterkolom nog meer fragmenten met Bomans te knipogen naar mij.
Over zwemmen & kanaalzwemmen was er ook een fragment. Niet teveel op het beeld letten, klank en beeld lopen niet gelijk, maar wat hij vertelt is weer goed natuurlijk. Idioot goed.
'k Was op zoek naar iets op 't Net en ik kwam toevallig bij onderstaand artikel terecht. De titel had direct mijn sympathie :
Uitstelgedrag maakt je succesvoller en gelukkiger
Hoera, dacht ik, eindelijk! Eindelijk zullen daar een paar slavendrijvers ongelijk krijgen.
Het artikel gaat over bedrijven en management. Maar eenieder die een huishouden heeft te bestieren, hoe klein ook, weet dat een huishouden een bedrijfje is en dat daar organisatie en planning mee gemoeid is. Vraag dat maar aan uzelf.
Het artikel behandelt het onderwerp in zes punten, en bij elk punt kan ik wel een paar verhalen aanhalen die het standpunt illustreren. Maar dat kan ieder voor zichzelf ook, vermoed ik.
“Uitstelgedrag wordt als vervelend ervaren, maar dat is onterecht, schrijft Stephanie Vozza op Fast Company.
We streven ernaar veel gedaan te krijgen in een dag en uitstellen zit ons daarbij in de weg. Er zijn talloze boeken geschreven om dit gedrag eruit te rammen. Maar is het wel zo slecht? In de Griekse en Romeinse tijd werd uitstellen en wachten nog geëerd. Wijze leiders konden de hele dag zitten en nadenken en niets nuttigs doen totdat het echt noodzakelijk werd.
Frank Partnoy, schrijver van het boek 'Wait', zegt dat uitstelgedrag eigenlijk de kunst is van het managen van vertraging.
1. Wie structureel uitstelt, krijgt meer gedaan- Ja hoor !
Als je een klus uitstelt, ga je meestal iets anders doen: het huis schoonmaken, rekeningen betalen, e-mail beantwoorden. Uiteindelijk kom je wel weer terug bij het klusje dat je oorspronkelijk had moeten doen. Het is niet slecht dat je andere dingen tussendoor hebt gedaan. Had je het wel als eerste opgepakt, dan was je daarna misschien tevreden en op je lauweren gaan rusten.
2. Uitstellers nemen betere beslissingen- Ja? Echt waar? Ik ook … ?
Uitstellers spenderen vaak veel tijd aan een beslissing voordat ze actie ondernemen en wachten soms tot het laatste moment. Zo verzamel je doorgaans wel meer informatie: een recept voor succes. In onze huidige maatschappij waarderen we mensen die snel een knoop kunnen doorhakken, maar echte wijsheid komt voort uit een diep begrip van je beperkingen.
3. Uitstelgedrag maakt je creatief- Tja, als kenners het zeggen …
Het uitstellen van een taak, leidt vaak tot het vinden van een betere manier om die taak te volbrengen. Het is een onderdeel van vooruitgang. Veel uitvindingen zijn gedaan door wetenschappers of mensen die eigenlijk van plan waren iets anders te doen.
4. Onnodige taken verdwijnen als je uitstelt- Oja? Welwel …
In veel bedrijven worden klusjes gedaan die niet direct belangrijk zijn voor het succes van het bedrijf. Als medewerkers die klussen steeds maar uitstellen, worden ze vanzelf geschrapt wanneer er belangrijkere taken te doen zijn. Er is één uitzondering: als je collega's op jou rekenen, doe dan jouw onderdeel van het werk, zodat zij niet gefrustreerd moeten zitten wachten.
5. Je maakt oprechtere excuses na uitstelgedrag- Bôf …, niet echt hoor.
Als je in de winkel per ongeluk op iemands voet staat, mompel je snel 'sorry' en loopt door. Als je je excuses moet maken omdat je iets te lang hebt uitgesteld, heb je meer de tijd gehad om informatie en emoties te verwerken. Je zult je oprechter verontschuldigen en beter de impact begrijpen.
6. Uitstelgedrag geeft je inzicht in wat je belangrijk vindt - Helemaal waar. Soms.
Je onderbewustzijn vertelt je iets als je een klus uitstelt. Blijkbaar is deze taak volgens jou niet belangrijk. Vraag jezelf dus af of je hem echt moet uitvoeren. En waarom je dat niet graag wil doen.”
Punt nummer vier is mijn struikelblok en dat punt nummer vier wou ik ullie absoluut meedelen. Punt nummer vier verdraagt geen uitstel: als ik de afwas niet in de vaatwasser laad, verdwijnt die afwas niet vanzelf, als ik de strijk niet doe, dan stapelt die zich op ipv vanzelf te verdwijnen, gelijk welke ‘belangrijkere taken’ voorrang nemen. Punt nummer vier is larie.
TV-documentaires over andere leefgemeenschappen dan onze westerse leren mij soms over mijzelf.
Af en toe valt dat enorm mee. Dan word ik helemaal blij als zo'n gemeenschap knap in mekaar zit en functioneert, in de zin van 'anders kan ook'. En dan wil ik daar naar toe, naar ergens in de bergen in China waar mannen en vrouwen gelijkwaardige wezens zijn.
Maar soms ... soms is het te confronterend en zap ik mezelf weg uit de ellende die getoond wordt.
Toen ik (piep)jong was had ik dat niet. Dan kon ik rustig blijven kijken hoe moeilijk vrouwen in andere gemeenschappen het hadden. Niet als individu, maar als groep hebben ze het moeilijk. Vooral in een patriarchaat. Dat nam ik toen als documentatie, als gegeven. Zo van 'oh ja, ginder doen ze de dingen anders dan wij hé.' In het gedacht dat die vrouwen daar zelf wel iets zouden aan doen, aan de situatie zoals wij in de westerse wereld dat gedaan hebben en moeten blijven doen, zo blijkt regelmatig.
Wanneer ik een documentaire zie over een matriarchaat, zit ik op het randje van de sofa : dus het kan. Het kan wél, want het bestaat. Niet dat een matriarchaat ideaal is, maar een patriarchaat is dat zeer zéker niet.
Bij sommige programma's is de TV een ongenadige spiegel voor mij. Heel ontnuchterend ook : ik zou buiten de westerse wereld niet aarden en ik zou qua zelfredzaamheid in die andere gemeenschap denkelijk amper of niet in leven blijven.
Ik, die ooit dacht dat ik van élk hout wel pijlen kon maken …
Over The Life Codes : " In The Life codes geeft levensleraar Patty Harpenau de spelregels voor het leven. Als levende magneten beschikken we over veel meer kennis en kracht dan we vermoeden. Deze krachten kunnen we in onszelf ontwaken door hun codes te kennen. Wie de spelregels begrijpt, begrijpt het leven. Wie de Codes kent, kan met het spel beginnen. The Life Codes legt praktisch en toegankelijk het spel van het leven uit. Het leert je de spelregels van het leven en leidt je zo naar nieuwe inzichten, veranderingen en nieuwe sleutels. "
Tijdens de info-namiddagen en de cursussen voor mantelzorgers & zorgdragers werd ons duidelijk & uitdrukkelijk bijgebracht dat er niks mis is met lachen.
Het werd Alz-humor genoemd. Men lacht met de situatie, niet met de dementerende persoon. En dat lachen kan zeer ontladend zijn voor de zorgdrager want de zorgdrager is degene die het moet zien vol te houden. En degene die het moet volhouden mag al eens ontladen. Punt. De instructrice was daar tamelijk kordaat in:
“Degenen die afkomen met zware principes staan niet in de praktijk volgens mij en worden dus verzocht hun verontwaardiging voorlopig voor zich te houden. Tenzij ze naar de praktijk overstappen. Maar dan zullen ze vrij snel een uitlaatklep nodig hebben. Drank? Liever Humor.”
Een tijd later kregen we in praktijk een voorbeeld van wat bedoeld werd in de cursus.
Een dame met beginnende dementie, een bewoonster van het WZC, had haar dochter + gevolg op bezoek en ze liepen samen door de gang, op weg naar de cafetaria. "We gaan een crèmeke eten", zei de dochter,"hé Ma?" "Ja", antwoordde de moeder opgetogen en ze versnelde haar pas, "kom, we gaan naar het crèmatorium!"
Want een crèmeke eet men in een 'crèmatorium'. Dat klonk op dat moment en in die context zeer logisch en de aanwezigen gingen mee in die redenering en niemand heeft gelachen en haar gemoedsrust & waardigheid werden intact gelaten.
Hilarisch is het niet, maar wanneer de dierbare ongewild grappig is, doet het (achteraf) soms glimlachen. Dat soort situaties werd in de cursus alz-humor genoemd.
De laatste twee jaren was ik op school in het centrum van Brussel. De voorgaande jaren was ik in Dilbeek, buiten de stad, daar was open lucht.
In Brussel centrum was de speelplaats aan vier zijden omgeven door bouwsels. Om een stuk lucht te zien moest men pal omhoog kijken. Eigenlijk was het een grote binnenkoer met muren rond, een stenen koker, niet een 'recreatieplaats', zoals de nonnen het beliefden te noemen. Op een dag werkten al die bakstenen en wat er mee samenhing zodanig op mijn systeem dat ik maar aan één ding meer kon denken : weg! Waar naartoe wist ik niet. Weg was al goed genoeg.
Dus wou ik die middag mee de poort uit met de leerlingen die thuis gingen eten. Dat waren er maar een paar. Ik ben langs de Cerberus van dienst geraakt, mét mijn boekentas. Hoe dat gelukt is herinner ik me niet meer. Is het haar niet opgevallen? Wie neemt er nu 's middags een boekentas mee naar buiten …
Eens buiten ging het al veel beter. Er scheen een zonnetje. Uit gewoonte liep ik richting Lakensestraat, op weg naar de bushalte aan de Antwerpse Poort.
Die straat was toen nog mooi, met een paar winkels. Niet met de zielige toestanden of met de morsige horeca die er achteraf gekomen is, wel met huizen en gevels uit de tijd van het liedje, toen Brussel nog een bruisende stad was. En ik had het zonnetje in de rug, dat duwde me voort. Dat maakt een mens opgewekt. Ik werd er zelfs vrolijk van, bij elke stap ging het beter.
Bijna aan de bushalte, was ik helemaal dartel : ik was búí-ten! Op een uur dat het eigenlijk niet kon! Ikke! Wat zagen de straten er anders uit, andere mensen met andere bezigheden. De straten zoals ze eruit zien tijdens de schooluren. De straten zoals scholieren ze tijdens het schooljaar nooit te zien krijgen. De wereld en de bezigheden van de volwassenen. Ik was elders in tijd en tegelijk op vertrouwd terrein. En toen viel mijn cent dat ik daar beter niet bleef rondlopen want het was de wijk waar mijn vader zijn winkel had.
In de Nepomucenusstraat zag ik de hoek met de kapperszaak, het klein warm rozig doeninkje met aangedampte ramen. Ik had er al lang eens willen binnenstappen. Dat rozige had me moeten doen nadenken, maar ik was 17 en onderweg naar vrijheid. Dan denkt men niet. Men doét. Ik stapte er binnen.
Binnen zaten drie of vier dames van het uitbundige type dat ik nu best kan omschrijven als Dames van Het Vak. Gekleed à la Carmen Waterslaeghers. En ik bestelde gelijk een permanent want ik wou al lang een kapsel à la Julie Driscoll.
Julie Driscoll
Mits wat uitleg zag de kapster wat ik bedoelde en ze zei dat na de permanent wat knipwerk zou volgen . En dat het drie uren zou duren. Dat kwam me zeer goed uit. Tegen dan was het ongeveer tijd om de bus naar huis te nemen.
Vol vertrouwen en zeer tevreden zat ik daar, in mijn blauwe schoolkleren tussen de kleurrijke dames van die wijk.
Waar ik niet aan gedacht had was dat iemand een berekening zou kunnen maken: hoe kon ik na school een permanent laten zetten en toch intijds thuis zijn met de krullen? Het spijbelen zou aan het licht komen. En niet alleen thuis, mogelijk ook op school: De dag tevoren was ik in de namiddag afwezig, de ochtend daarop verscheen ik met een krullebol?
Owee, hoe ging ik me daar uit praten … die busrit was een ellende, pure vertwijfeling, een calvarie. Hoe had ik zo’n denkfout kunnen maken? Vreemd genoeg heeft niemand zich de vraag gesteld over mijn tijdsgebruik van die namiddag. Beter nog, niemand heeft míj die vraag gesteld.
Daarna heb ik nooit nog gespijbeld. De onrust achteraf was er teveel aan. Later wel gebrost, maar gespijbeld ? Nooit nog!
te gast bij Wim Helsen, Dries Heyneman met 'Ge zwiegt' van Het Zesde Metaal
Ge zwiegt omda j' de dingen nie kunt benoem'n of uit verdriet de woorden zijn met veel te veel ge krieg ze deur uw kele niet ge zwiegt omda j' de dingen nie kunt benoem'n of uit verdriet ge zoekt hoe da je 't zeer verzacht maar oplossingen zijn der simpel niet
De lente komt uit de grond gekropen. Dat kunnen we hier ruiken tot hierbinnen. Het ruikt naar iets dat gaat beginnen, naar belofte, naar aarde, naar nuttige pierekes en mierekes. Die moeten er zijn, samen met de larven en de poppen en heel die ondergrondse beweging, want anders hebben straks de nieuwe molletjes geen eten. De mollen hebben dit jaar naarstig hun best gedaan. Er werd gekweekt. Alle molshopen zijn er weer in het plantsoen, 'k heb ze geteld.
Op sommige plekken zit de lente al tot in de tippekes van de twijgen van de bomen en de struiken. Hier rechtover in het perk staat een grote struise struik, tamelijk robuust, maar eigenlijk is 't een bedeesde. Dat is elk jaar hetzelfde. Hij zou wel aan bloesems willen beginnen, maar hij aarzelt elk jaar toch zo : zou'k? zou'kni? Doe maar op uw eigen tempo jongen, ge kunt het.
De Japanse kerselaars hebben ook al lente in hun kruin. De botten zijn donkerrood. 't Is te zeggen, die ene soort is al aan het botten, die met de donkerroze bloesems. De andere soort, die met de wit-roze bloesems begint pas later. Ze bloeien ook na mekaar. Eerst de donkere soort, en als die bomen uitgebloeid zijn begint de lichte soort aan haar festival. Als ze een rustige bloeitijd hebben, zonder brute stortregens of lelijke windstoten, dan zien wij hier in onze straat wel zes weken la vie en rose. Tof hé.
En de buurvrouw van beneden heeft kalfsblanquette gemaakt. Dat heb ik ook geroken, kalfsblanquette. Dat vindt ze een lenteschotel. Daarom staat het vast : vandaag is de winter is voorbij.
m – HiH-03/2016, bijgewerkt - morgen piep ik misschien anders, maar dat zien we dan wel
te gast bij Wim Helsen, Joost Zweegers met een citaat van Plato
Music is a moral law. It gives a soul to the Universe, wings to the mind, flight to the imagination, a charm to sadness, gaiety and life to everything. It is the essence of order, and lends to all that is good and just and beautiful.
Muziek is een morele wet. Zij geeft ziel aan het universum, vleugels aan de geest, vaart aan de verbeelding, diepgang aan het verdriet, vreugde en leven aan alles. Ze is de essentie van de orde en draagt bij aan alles wat goed, juist en mooi is.
Toen ik in ’78 voor de eerste keer aan boord van een schip stapte leefde ik nog in de waan dat vrachtvervoer over zee leek op reizen. Op reizen zoals ik het kende, in elk land eet men wat de pot schaft en dat verruimt evenzeer horizon als een stadswandeling of een namiddag in de plaatselijke natuur.
Ik dacht echt dat aan boord het menu aangepast werd aan de landen waar we langs voeren of op zijn minst aan het land waar we naartoe voeren. Thema-keuken dus. Maar zo werkt het niet aan boord van een vrachtvaarder. Ten eerste zijn er de beperkingen van de voorraad waarmee de kok het moet doen. Ten tweede heerste de CMB traditie toen nog, alle gerechten waren Belgische burgerkeuken. Zo at men in Brazilië tegen de kaai Gentse Waterzooi en in China kreeg men Vlaamse Stoverij.
Met de jaren is dat verruimd, maar toen doken er andere beperkingen op. Wanneer in 1991 de Belgische Koopvaardij uitvlagde kregen we koks uit goedkope loonlanden aan boord. Mensen die geen voeling hadden met de Europese keuken maar die ook niet konden koken met wat er aan boord voorhanden was. Mensen die geen voeling hadden met koken.
Dat werd na verloop van tijd bijgestuurd met dure opleidingen in Zwijndrecht. Eens ze weer aan boord waren, hernamen ze hun oude manier van werken, want ze hadden nu een certificaat. En dat certificaat certifieerde dat ze konden koken. Gelijk wat ze op tafel lieten komen, ze waren ingedekt.
Ondertussen lagen delen van de voorraad te rotten in de koelkamers, omdat ze geen notie hadden van stockbeheer. De kartonnen dozen stonden op de stenen vloer ipv op houten roosters (the gratings) en wat uit de dozen op de schabben had moeten liggen, lag nog ingepakt ernaast, kapot te gaan van de condens. De voorraad verse groenten en fruit lag weg te rotten door gebrek aan kennis van zaken bij de verantwoordelijke.
Die denkwijze liet zich niet bijsturen en capt TR zat met de handen in het haar. Temeer dat de kok in kwestie sinds zijn certificaat zich een houding had aangemeten. Hij kon zijn eigen certificaat niet lezen, omdat hij met moeite kon lezen, maar hij had dus wel een certificaat. En die houding meende hij te mogen doortrekken naar alle aspecten van zijn leven. Hij was een gevaarlijk-arrogante man.
Hoe vertelt men aan een snuggere jongedame met Mediterraan temperament dat ze zwanger zal worden van een duif? Zelfs een opperwezen deinst daar voor terug. Daarom delegeerde hij de klus.
Hij liet de annunciatie opknappen door ene Gabriël, een gevederde afgezant. Die vleugels dienen om vliegensvlug weg te kunnen in geval van brokken of rondvliegende voorwerpen, als de bestemmeling Mediterraan temperament heeft. Gabriël bracht de mededeling in mooie bewoordingen.
Hij zou die ene Maria in Palestina gaan vertellen dat zij 'uitverkoren' was. Zo kon de genaamde Maria alvast wennen aan gevleugelde woorden want die zou ze later nog vaak genoeg moeten horen, wanneer het product van die ontvangenis zou praten, spreken en preken.
Waarom Gabriël ? Omdat die tot 'zijn mannen' behoorde. Elke baas heeft zo enkele mannen. Vooral de opperbaas, de capo dei capi. Zij zijn de fixers, degenen die het moeten in orde brengen wanneer de baas weer eens een idee heeft gehad.
De naam Gabriël is afgeleid van de Hebreeuwse woorden geber & el, geber betekent sterke man & el betekent god. GEBER EL wordt GABRIËL ofte sterke man gods. wiki
wiki 1476 , 1473
Wachtwa, gebaarde Maria die zelf absoluut geen simpele duif was, naar Gabriël : "Dat komt hij niet zelf zeggen, van dat zwanger en zo? Daarvoor heeft hij ú nodig? Dúrft hij niet zelf ?" De gevleugelde sterke man had geen antwoord. Hij bleef stil. En daarop kreet zij "Ecce Ancilla Domini !" want in die tijd spraken de Palestijnse Joden nog Latijn. Vrij vertaald betekent dat : "Môo, zie mij hier zitten, als sloor voor zijn werk!"
1. Antonello da Messina - Virgin Annunciate, 1476 - Galleria Regionale della Sicilia, Palermo 2. Antonello da Messina - Virgin Annunciate, 1473 – Alte Pinakothek, Munich
In luchtkastelen ben ik goed. Als er een prijs voor bestond dan had ik er zeker al een gewonnen, misschien zelfs ook een eretitel want ik ben er al heel mijn leven mee bezig. Ongeveer. Gedachten laten uitwaaien en er op los fantaseren. Luchtkastelen zijn de lichte acrobatieën voor het brein, spelerij. Niet te verwarren met hersengymnastiek natuurlijk, dat is het serieuze werk.
Het plezierige aan luchtkastelen bouwen is dat er niks moet kloppen. Geen logica, geen businessplan, geen tijdsschema, geen verplichtingen enigerlei. Puur er op los fantaseren, dat masseert de hersenschors. Zoals glimlachen de ziel masseert.
Probeer maar, nu. Glimlach vijf tellen, nu. Voelt ge, de glimspiertjes maken iets los in het hormonaal systeem (zeggen ze) en iets later krijgt ge daardoor vanzelf een zalfje op uw ziel. Awel, luchtkastelen bouwen maakt ook iets los, in ergens een stelsel (zeg ik) en dan krijgt ge daardoor vanzelf zuurstof in uw hoofd.
En is het tijd om over te gaan tot de orde van de dag, eventjes blazen en het kasteel lost op in lucht. Er moet niks opgeruimd worden. Men ís opgeruimd.
En hiermee is dan de nieuwjaarswens hernieuwd : geoefende, sterke glimspiertjes voor iedereen.
m - EZW-05/2013, HiH-03/2015, bijgewerkt – de glimspiertjes is tekst nr 184
In het laatste jaar krijg ik in de klas een briefje door, gelukkig was het tijdens de les Nederlands. Het briefje kwam van Mia, en ik dacht dat het voor de schoolkrant was. Onze klas had daar een rubriek. Op het briefje stond : de zee klotst voort in eindeloze deining, de zee is als mijn ziel, in wezen en verschijning
Ik kende die lijnen (nog) niet, maar ik vond het wel grandioos. Dit was weer Mia op haar best. Dit was waarschijnlijk weer een aanloop naar een van haar meesterlijke parodieën. Het klonk al goed en het was nog maar het begin. Ik voelde de pretkriebels komen. 'k Kon mijn lach binnenhouden maar ik zat wel te schudden. De leraar vroeg of ik mijn blijdschap en jolijt wou meedelen aan de ganse klas.
Ik las de twee lijnen voor en toen was ik bevrijd, ik mocht luidop lachen om de lijnen van Mia. Maar! Met Willem Kloos wordt niet gelachen. Toen toch niet. 't Zal wel iets met de tijdsgeest geweest zijn. Met die van Kloos, en met die van ons laatste schooljaar. Het botste tussen Kloos en mij. Dat is (helaas) nog altijd zo.
voor de volledigheid :
Van de Zee - Aan Frederik van Eeden
De Zee, de Zee klotst voort in eindeloze deining, De Zee, waarin mijn Ziel zichzelf weerspiegeld ziet; De Zee is als mijn Ziel in wezen en verschijning, Zij is een levend schoon en kent zichzelve niet.
Zij wist zichzelven af in eeuwige verreining, En wendt zich altijd óm en keert weer waar zij vliedt, Zij drukt zichzelven uit in duizenderlij lijning, En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied.
O, Zee was Ik als Gij in ál uw onbewustheid, Dán zou ik eerst gehéél en gróót gelukkig zijn;
Dán had ik eerst geen lust naar menselijke belustheid Op menselijke vreugd en menselijke pijn;
Dan wás mijn Ziel een Zee, en hare zelfgerustheid Zou, wijl Zij groter is dan Gij, nóg groter zijn.
Dat zal mol-slims moeten zijn, dacht ik toen ik de krantekop las. De L ontbreekt in het woord slims. In de aanloop naar de finale van De Mol gaven ze wat hints op TV en wie gevolgd had moet dan mol-slim zijn en iets slims raden. Het woord wees feitelijk zichzelf uit.
'k Heb al zoveel rare typefouten gezien (en gemaakt) dat ik in het woord mol-sims als een gewone typefout zag, die in gedachte al verbeterd had en in een context geplaatst.
Helaas zijn onze hersenen een orgaan dat zuurstof nodig heeft zoals de rest van onze infrastructuur. Soms wou ik dat het anders was, dat de materie in onze bovenkamer zou functioneren zonder brandstof en zonder zuurstof en zulks bij gelijk welke temperatuur van de polen naar de evenaar. Vergeet het. En het feit dat ik nu aan het wensdenken ben toont aan dat hersenen toch maar een pover logement zijn voor ons brein.
Brein/hersens oefenen zoals spieren? Dat is niet iedereen gegeven. Zelf heb ik nog juist voldoende spieren. Meer wordt het toch nooit weer.
Volgens Tina is dit een opportunistisch flut-excuus om geen tijd te moeten besteden aan mijn fysieke conditie. Oei!
Volgens Laura is het een realistische kijk die een hoop tijd vrij maakt voor interessanter dingen dan dat. aHa!
Nu ben ik mijn draad kwijt. Wanneer mijn zussen ter sprake komen moet ik daarna twee keer nadenken. Logisch, er zijn twee zussen.
Oja, het krantenartikel van 23/02/2016, over het gespierd breinwerk dat pover denkwerk leverde. Als die misplaatste dadendrang niet echt was, zou 'k me een kriek lachen om zoveel zielige ijver :
"Het gezin van Nederlandse/Franse en Boliviaans/Mexicaanse afkomst woont in een rustige wijk. Hun kinderen zijn katholiek gedoopt en wonen al vijftien jaar zonder enige problemen in hetzelfde dorp."
Uit dat spuitwerk op de stoep blijkt : de helaasheid der hersenen bestaat.
Huilen & gehuil als intimidatiemiddel én als alarmsignaal.
Tranen luchten op maar, ze lossen niets op van P²
“De overdenksels van P², die vind ik persoonlijk kei-goe! Dat tranen wel opluchten, maar niets oplossen, vond ik een schot in de roos. Een dijk van een waarheid. Het herinnerde mij aan een anekdote uit mijn jeugd.
Ik was, denk ik, zeven of acht jaar, en samen met mijn oudste broer, zes jaar ouder, op vakantie bij onze grootouders. Op een mooie augustusdag waren we op wandel tussen de velden, toen opeens vier of vijf jongens op ons af kwamen en ons tegenhielden. Het waren jongens uit de streek. Zij voelden zich blijkbaar aangetast in hun territorium, want ze begonnen mijn broer te verwijten dat ze hem de dag voordien op het veld hadden zien lopen! Hoewel ze duidelijk in de meerderheid waren, wou mijn broer zich toch verdedigen en er dreigde een gevecht! Ik heb toen mijn keel opengezet en ben hard beginnen te huilen. Ik was compleet van de wereld en wist echt niet meer wat er rondom mij gebeurde. Wanneer ik er eindelijk mee ophield - iets of wat kalmeerde - waren de ‘locals’ verdwenen.
Ik veronderstel wel dat ze mijn broer zullen uitgelachen hebben, dat hij met zo een huilebalk op stap moest, al heeft hij mij daar zelf nooit iets over gezegd. Maar dat was dan de enige keer dat een huilbui voor mij iets opgelost heeft!
Dat mannen tegenwoordig hun tranen mogen tonen? Dat vind ik persoonlijk weer zo een zichzelf bevestigende uitspraak. Men doet een onderzoek over het gevoelsleven van mannen en men komt dan tot de conclusie dat zij niet meer onmiddellijk als kinderachtig of kleinzerig worden beschouwd, maar ‘dat ze hun tranen mogen tonen’. Een zichzelf bevestigend besluit, dat bewust of onbewust bij de onderzoekers bestond. (…) Dat mannen hun tranen mogen tonen wordt maatschappelijk misschien iets anders bekeken dan vroeger, maar het resultaat blijft hetzelfde. Iemand die openlijk weent is een softie. Een wenende man is een ‘doetje’, een ‘loser’ ! Daarom wenen de meesten niet in het openbaar, maar alleen of tenminste ergens verborgen in een hoekje. Daar reken ik ook mezelf bij. Erover praten of schrijven is al erg genoeg. Maar het lucht wel op!” DvH
Toen hebt ge instinctief het juiste gedaan? Geluid en grimas als intimidatiemiddel. Misschien zagen die jongens in uw gehuil een woedeaanval ipv een uiting van angst. 'Die laten we gerust want da’s nen hevige' – of iets in die aard. Ik denk dat ze geïntimideerd waren. Bij jonge kinderen is de wet van de jungle van tel, wie het hardst brult krijgt gelijk.
“Bedankt, dat jij het een positieve draai kan geven! Het was wenen, tranen met tuiten. Maar dat die gasten daar zelf angstig van werden of minstens geïntimideerd werden, zo had ik het nog nooit bekeken. Verder heb je helemaal gelijk: wie het hardst brult, krijgt het meeste gelijk. Mijn broer (zaliger gedachtenis) was tegelijk verveeld om mijn geween, maar mij ook dankbaar, dat het daardoor niet tot een gevecht gekomen was. Allemaal al meer dan zestig jaar geleden, maar nog vers in mijn geheugen.” DvH
We hebben er gisteren nog wat over gepraat, waarom een jonge jongen in geval van overmacht een keel opzet. Ik heb geen broertjes, ik heb weinig ervaring met het gebrul van jonge jongens, en LM ook niet, hij heeft ook geen broers of broertjes. Maar LM is wel een tiental jaren zelf een klein jongetje geweest. Tegen zoveel expertise kan ik niet op natuurlijk.
Zijn redenering is dat door het gehuil misschien ook volwassenen gealarmeerd werden, verwittigd werden dat er iets aan de hand was dat dringend aandacht vroeg. Rood alarm. Dat kan ook het plaatselijk jong testosteron afgeschrikt hebben, de mogelijkheid dat er een volwassen interventie op komst was.
Dus niet enkel uw hevige reactie als intimidatie maar ook de alarmfunctie ervan, kan gemaakt hebben dat de jonge locals zich uit de voeten maakten, volgens LM. En nu ook volgens mij.
Dat denk ik ook, daar ben ik zelfs helemaal van overtuigd. Gek hé. Het moment van tranen moet er zijn, dat is een moment van ontlading. Maar achteraf moet nog het denkwerk komen : hoe los ik dit op / hoe kom ik dit te boven.
Terwijl men weent, zo lang men weent, wanneer men de tranen de vrije loop geeft, heeft het emotioneel gedeelte van ons brein het voor het zeggen. Het rationeel gedeelte komt niet aan het woord. Tenminste, dat is mijn ervaring. Zowel bij mezelf als bij andere mensen. Pas wanneer men uitgehuild is, komt er bovenin ruimte vrij voor denkwerk.
Eerst iemand / zichzelf laten wenen. Uithuilen, 'ik weet niet hoe het verder moet!' Dat lucht op. Dat neemt gedeeltelijk en tijdelijk een gewicht weg. Pas na het wenen kan men beginnen denken hoe het verder moet.
Zoiets gaat niet in één trek. Tranen en denken blijven mekaar afwisselen. Want in mijn ervaring kunnen geëmotioneerde momenten en rationele momenten niet tegelijkertijd. Soms gaat het over seconden, eer de ratio overneemt. Soms gaat het over dagen en veel langer. Dat verschil zal wellicht iets te maken hebben met de aard van het gebeuren en met het temperament van de persoon in kwestie.
Golden Tears Gustav Klimt
Maar tranen alleen lossen niks op, nee. Ze luchten op. Meer niet.
te gast bij Wim Helsen, Bruno Wyndaele met een tekst van Raed Fares
We warn our listeners when fighter jets take off and track their routes so we can give people as much time as possible to find as safe a place as possible to hide. (...)
With threats from extremists, the risk of detention and airstrikes, we’re working under incredibly difficult circumstances. But the more challenges that come our way the more determined we become. When the extremist group Tahrir Al Sham banned the station from playing music and tried to take female reporters off air, we replaced music with animal sounds and used software to distort the voices of women on the team to make them sound only a little bit like men. (...)
What’s happened in Syria over the past seven years no history book can contain but we fear the worst is soon to come. With millions trapped with nowhere to go, the outlook is terrifying. But I also refuse to give up on creating a new Syria, and the only way to build an accountable democracy and true freedom is through a vibrant civil society, a free and impartial media and an informed public.
Wellicht zullen velen onder u dat niet meer gekend hebben maar in mijn jeugd was vlees heel duur en voor sommige mensen was het alternatief vogels uit de natuur vangen. De vogels die ervoor in aanmerking kwamen waren vooral spreeuwen, lijsters, mussen en vinken. Alles wat in de netten kwam werd gevangen, gedood en opgegeten. Grote zwermen vogels van alle soorten vlogen toen door het landschap. Op de elektriciteitsdraden gespannen tussen twee palen zaten honderden zwaluwen. Een lugubere onmenselijke bezigheid waarvan men nu huivert en zich afvraagt, kon dat zomaar? Het was om op te eten. Gebakken met boter was het heel lekker en voedzaam, men at het warm of koud. Het werd met de vingers gegeten het was peuzelen, het brood werd in de saus gesopt.
Een haas of konijntje stond voor die stropers ook op het menu, een fazant vangen was een feest. En geloof me, die mensen waren in al deze disciplines heel handig, daar kon de beste boswachter niet tegen op. Sommige boeren en eigenaars van boomgaarden lieten de vogelvangers maar al te graag op hun eigendom toe, zo niet konden ze hun peren- of kersenoogst vergeten.
Sta me toe u uit te leggen hoe technisch die mensen hun netten zelf breiden. De lengte was tussen de 30 en 40 meter, de breedte 4 meter, de mazen aangepast, daarmee werd een zwerm spreeuwen van 100 vogels in een keer gevangen.
Een hok van takken verborg de vangers onzichtbaar voor de weerloze dieren. In het midden van de netten werden enkele lokvogels van iedere soort vastgemaakt en als er een zwerm vogels af kwam gaf men een ruk aan een lange koord en vlogen de lokvogels op. De vogelvanger had een fluitje en bootste de zang perfect na met als gevolg dat de zwerm neerstreek, de netten sloegen dicht.
Hoe ze gedood werden wilt ge niet weten en het is ook te wreed om te beschrijven. Ze werden verkocht aan de gewone mens in de straat en ook aan de heren in ‘t dorp. Later na het afschaffen van de vogelvangst heeft de overheid de overlast ooit vernietigd met springstof. Even erg vind ik dat.
In mijn tuin komt iedere dag een lijster een serenade geven, heel mooi. Ik zorg dat hij in de winter niets te kort komt. Ik denk dat hij mij daarvoor beloond en woont ieder jaar in mijn hof. Een struik met rode bessen wordt ieder jaar kaal geplukt door 5 merels, onze broodkruimels zijn voor de 20 mussen, er komen ook enkele mezen om het notenzakje leeg te pikken, een vink is een rariteit. Twee merels wonen ook ieder jaar in een struik. Ik help ze een beetje als de jongen uitkomen zodat ze niet gegrepen worden door de kat.
Dat is het bestand zowat van vogels in mijn tuin. Ach ja, sinds kort krijg ik een roodborstje op bezoek, van iedere soort zijn er nog een klein aantal. In de zomer ziet men ook sporadisch nog een zwaluw. We moeten er wat aan doen, ik merk wel dat de mensen zich bewust zijn van al het mooie dat we hebben.
Ik moet wat bekennen, 60 jaar geleden heb ik ook spreeuwen gegeten. Niet boos zijn hé. Tot gauw.
te gast bij Wim Helsen, Murat Isik met tekst van Gabriel García Márquez
Vele jaren later, staande voor het vuurpeloton, moest kolonel Aureliano Buendía denken aan die lang vervlogen middag, toen zijn vader hem meenam om kennis te maken met het ijs.
Over het boek : https://nl.wikipedia.org/wiki/Honderd_jaar_eenzaamheid Het boek is een kroniek van de familie Buendía, waarvan de stamvader het stadje Macondo stichtte. Over verschillende generaties heen wordt de familiegeschiedenis van de Buendía's verteld, waarbij realistische elementen vermengd worden met magische gebeurtenissen en visionaire droomsequenties. De roman geldt als een van de belangrijkste werken van het magisch realisme en een hoogtepunt van de Latijns-Amerikaanse literatuur. Het is een verhaal boordevol anekdotes over zinloze opstanden, corruptie, vliegende priesters, alchemisten en een stamvader die echt vastgebonden aan een stam, volslagen krankzinnig, een bovenmenselijke ouderdom bereikt. De roman omvat inderdaad ongeveer honderd jaar, maar omdat er zo enorm veel personages in voorkomen die door bloed, liefde of haat met elkaar verbonden zijn is de betekenis van de rest van de titel niet onmiddellijk duidelijk. Maar bijna alle personages zijn op hun eigen manier eenzaam, en het boek suggereert hiermee dat eigenlijk alle mensen dit zijn, van elkaar gescheiden doordat geen mens uiteindelijk alle gevoelens en geheimen van een ander kent, hoe na die hem of haar ook staat.
Zeker 60 keer wordt het woord 'eenzaamheid' of 'eenzaam' gebruikt in het verhaal, dat afsluit met 'omdat de geslachten, die gedoemd zijn tot honderd jaar eenzaamheid, geen tweede kans krijgen op aarde.'
Ik zoek naar een Nederlands woord voor feedback, omdat een feedback een spiegel kan zijn. Letterlijk zou het terug-voeding moeten betekenen. Dat zegt het helemaal, op voorwaarde dat men 'voeding' niet als voedsel beschouwt want dan doet terugvoeding denken aan reflux. En dat is niet wat ik bedoel.
Er is het woord terugkoppeling. Dat zou kunnen dienen, maar het klinkt nogal technisch. Alsof men naar een lagere versnelling wil. En dat is helemáál niet wat ik bedoel.
Weerwerk stond er ook bij, bij de synoniemen. Dat lijkt me een bruikbaar woord. Er is het werk en er is het weerwerk. Alleen, weerwerk zou de bijklank hebben van tegengas, tegenspraak en verzet en dat is ook niet de bedoeling.
Om moedeloos van te worden, hoé zegt men in het Nederlands dat men aan de hand van een reeks maatstaven een situatie, een methode, een verloop, een werk kan beoordelen.
Evaluatie. Is dat woord eigenlijk Nederlands?
Kritiek ? Bij het woord kritiek steigert de helft van de bevolking, ook al hanteert men een set criteria. Het woord kritiek is té beladen met bijbetekenissen. Het begrip zinnige, ondersteunende kritiek bestaat, en het hanteren van criteria bestaat, maar het woord kritiek is er ocharme teveel aan.
Zou het Afrikaans een vertaling hebben voor feedback? Efkes kijken op ’t Net. Terugvoer, zeggen ze daar. Ja, dat klinkt min of meer zinnig. Terugvoer lijkt me een bruikbaar woord voor hetgeen ik bedoel.
te gast bij Wim Helsen, Linda De Win met ‘Alleen in Berlijn' van Hans Fallada
'Maar wat kunnen wij dan doen?' verweert Otto Quangel zich tegen dit aandringen. 'Wij zijn maar met een paar en al die miljoenen zijn op zijn hand, zeker nu, na deze overwinning op Frankrijk. Wij kunnen helemaal niets doen!'
'We kunnen heel veel', fluistert ze. [...]
'Maar de hoofdzaak is, dat wij anders zijn dan zij, dat wij ons er nooit toe laten brengen om te zijn en te denken als zij. Wij worden geen nazi’s, al zouden zij de hele wereld veroverd hebben!'
'En wat bereiken we daarmee, Trudel?’ vraagt Otto Quangel zacht. ‘Ik zie niet in wat we daarmee bereiken.' [...]
'Wij zijn [...] als het goede zaad in een akker vol onkruid. Als dat goede zaad er niet was, zou de hele akker vol onkruid staan. En het goede zaad kan zich voortplanten…'
Ik compenseerde met lenigheid. Als er een pingpongballeke van onder de boekenkast gehaald moest worden lag ik al op mijn buik om dat efkes te doen en dan sprong ik weer recht. Ik kon overal onder, overal op en overal bij. Iemand die voor mij een zak waspoeder van 25kg had verplaatst, kon rekenen op aangenaaide knopen en bij afmonstering op een paar gestreken hemdjes.
Maar aan souplesse komt ook een einde. Iets met iets in de gewrichten, dat wordt niet meer vernieuwd na verloop van tijd. Of zoiets. 'k Heb die uitleg gelezen maar ik wil hem niet onthouden want het is allemaal waar.
Het leven is niet maakbaar en ik verslijt op een andere manier dan mijn zussen. Gedeeltelijk door het genetisch materiaal van moederszijde. Gedeeltelijk door het beroepsleven. Mijn coup de vieux / de slag van 'den ouderdom' is al gekomen toen ik nog 58 moest worden. Tina en Laura hebben de constitutie van vaderskant. Laura snapt dat maar Tina wil het niet zien. Zij beweert dat het bij mij puur een kwestie van willen is … oja?
Een mens van 60+ zou per dag 5hrs moeten opwarmen, fitnessen, trainen en sporten om de conditie van een 35-jarige te behouden. Als ik per dag 5hrs met die dingen bezig moet zijn, om me 35 te voelen, en ik moet daarna een dutje van 5hrs doen om te bekomen, waar is de winst ? Het is gewoon belachelijk. Na het dutje kan men herbeginnen want men is het 35-gevoel in de gewrichten alweer kwijt.
'k Weet niet wat het moeilijkste is, het afscheid van de vaardigheden of de commentaartjes die er bij bovenop komen. Commentaartjes van iemand die beter zou mogen weten.
te gast bij Wim Helsen, Rick De Leeuw met Sneeuwpoppengedicht van Jan Smeken
Bankbier zat aan de overkant Met een drinkpul aan een biervat Hij dronk totdat hij, door drank overmand, Zich langs iedere kant had benat Zijn vrouw, die met hun kroost naast hem zat Raadde hem aan mee naar huis te gaan Maar hoe ze ook praatte, smeekte en bad Hij zou zelfs voor de koning niet op zijn gestaan Zij weende, liet meer dan een enkele traan Ze kloeg dat zij met haar naaien moest winnen Wat hij vergooide en haar aan had gedaan En wie zou hier garen bij spinnen?
Over het boek 'Ik, Jan Smeken' : "In 1517 sterft de Brusselse stadsdichter en geëngageerde rederijker Jan Smeken. Nu, vijfhonderd jaar later, vormen historische feiten en zijn bewaard gebleven oeuvre de basis voor een prikkelende roman over deze avontuurlijke dichter en toneelvernieuwer op de drempel van de renaissance. Ik Jan Smeken leest als een vlotte schelmenroman, doorspekt met talrijke passages uit het werk van Jan Smeken in een moderne, literaire vertaling. Lichtvoetig, taalvaardig en verrassend eigentijds. Zijn levensverhaal wordt in dit boek soepel vervlochten met een historisch kader, waardoor de late middeleeuwen soms dichtbij lijken te komen. Rick de Leeuw is zanger en schrijver. In 2007 publiceerde hij zijn vertaling van het befaamde sneeuwpoppengedicht van Jan Smeken. Remco Sleiderink is hoogleraar Middelnederlandse letterkunde aan de Universiteit Antwerpen en de KU Leuven in Brussel. Hij ontdekte nieuwe bronnen over het leven van Jan Smeken."
Ergens in de jaren '80, mogelijk was het '88. De term bucketlist bestond nog niet, het heette verlanglijstje, of zoiets. Wenslijst misschien? De jonge broer van een vriend studeerde verpleegkunde en hij vroeg me tijdens het afwassen wat ik zou doen als ik nog een jaar te leven had.
Oelala, zo ineens plotsklaps, en tijdens het afwassen dan nog wel. - Ik zou nog alle contracten afwerken die ik te pakken kon krijgen in dat jaar. - Nee, dat gaat niet, zuchtte hij. 'k Zag dat ik er weer niks van begrepen had.
Hij moest een stageverslag maken over iemand met borstkanker. En ze was uitbehandeld. En ik moest me nu in haar plaats stellen. Dus dat van die contracten bij de koopvaardij kon al niet doorgaan.
Ziet ge wel dat ik er weer niks van begrepen had. Hij vroeg me niet wat ík zou doen, de slome vroeg me eigenlijk zijn huiswerk te maken. We werkten eerst de afwas af, zo kreeg ik wat tijd om een aantal gedachten op een rijtje te zetten.
- Is zij een vrouw mét kinderen of zonder kinderen? En hoe oud is ze, want dat is ook van belang. Laat ze jonge kinderen achter, of opgroeiende kinderen of volwassen kinderen? Zijn er kleinkinderen? Da's telkens een groot verschil hoor manneke. - Geen kinderen. - Hoe oud zijn zij en haar man? - Er is geen man. - Haar lief dan. - Het is een non. Van 76.
Ha potvermille!
- Waarom vraagt ge aan mij hoe een non van 76 erover denkt? Ik ken haar wereldje niet! - Ja, eh … gij zijt toch ook een vrouw. Zonder kinderen, liet hij er zeer alert op volgen.
Wachtwa, ik zou volgens hem als vrouw -van toen 36- moeten weten hoe een bejaarde non reageert op de aankondiging van haar levenseinde?
Waarschijnlijk vindt ze steun in haar geloof, gesteld dat ze uit overtuiging ingetreden is. Waarschijnlijk werd haar persoonlijk leven gedragen en gesteund door het leven in groep. Waarschijnlijk heeft ze nooit in haar eigen levensonderhoud moeten voorzien, daar zorgt haar orde voor.
Voor mij was die dame als van een andere planeet.
Geloof ? Ik lijd aan fundamentele twijfel. Leven in groep ? Enkel op korte termijn, de tijd van een contract aan boord. Levensonderhoud ? De eigen broodwinning was mijn navelstreng met een bestaan.
- Waarom vraagt ge het haar zelf niet? - Ze zegt weinig. Ze wil met mij niet spreken.
Daar kon ik inkomen, dat de non niet praatte met hem. Dat was niet persoonlijk. De stageleidster was compleet getikt om een mannelijke stagiaire in te zetten bij een bejaarde religieuze bij wie wondverzorging aan de borst moest gebeuren. Natuurlijk klapte de non dicht als een oester! Mannen horen niet bij het bed van oude nonnen en jonge mannen al helemaal niet. Zelfs niet als de jongeman in kwestie nichterig is van San Francisco tot Kaapstad.
- Ze zou toch moeten weten dat ze van mij geen schrik moet hebben, zei hij een beetje moedeloos. - Jongen, ze is geboren in 1912, mogelijk in het klooster gegaan op haar 18 of 20 en sindsdien weet zij van de buitenwereld niks meer. NIKS. De buitenwereld beperkt zich tot nieuws uit de missieposten en het Vaticaan.
Ondertussen had ik de laatste trein gemist en ik logeerde die nacht bij de mensen op de sofa. Ik droomde dat de jongste broer purser was op een cruiseschip en dát wit pakje stond hem veel beter dan het tenue van verpleger.
do-30/03 ~ 07h30, crematorium Hasselt, technische ruimte, daar waar de ovens staan.
De deur ging open, de kist werd met een roestvrij stalen rolsysteem naar binnen geschoven en de deur gleed weer dicht. Vanmorgen werd Ma gecremeerd met achterlating van al de persoonlijke ellende die ze had en ooit meemaakte. Voor haar is dat nu allemaal voorbij en over.
Met achterlating ook van alle ellende die ze ooit veroorzaakte. Voor ons is niet alles wat voorbij is ook óver.
-----
Op de trein naar huis zat een klasje peuters in fluovestjes, met de afbeelding van een leeuwtje als groepsherkenning. Ze gingen naar de dierentuin in Antwerpen.
Er waren zes jonge moeders om de juf te assisteren. De mama's hielden de wriemelende peuters in het oog, de juf genoot van de assistentie en er was nergens enige aanduiding dat al dit levendig beloftevol gepeuter ooit zal eindigen in een crematorium.
Die namiddag hadden we een lente-hagelbui. Zeer plots. Als intro kregen we een donderslag met decibellen aan zijn lijf.
'k Deed de deur van het balkon vooraan dicht, want anders komen de hagelbolletjes tot halverwege de woonkamer binnen getotterd. Dat is al eens gebeurd. Toen lagen overal mysterieuze kleine plasjes. 'k Heb ook de terrasdeur achteraan dicht gedaan, de slaapkamer had nu wel lang gelucht. En dan kwam ik hier wat aan het klavier wat zitten frutselen, een zeer nuttige bezigheid.
Het geroffel van de hagelbolletjes nam af, en viel stil. De hagelbui was blijkbaar al voorbij. ’k Keek naar buiten om te zien of dat zo was en daar stond op het terras een donker silhouet. Er stond iemand op ons terras! Twee hoog! Een inbreker !
De figuur wuifde eens voorzichtig en ik zag dat het LM was. Hij had me bijna een hartstilstand bezorgd.
Hij was op het terras gaan staan om de hagel te fotograferen. Toen ik haastig de deur sloot had ik hem daar niet gezien en door het geroffel van de hagel had hij niet gehoord dat ik de deur sloot. De ganse bui had hij daar gestaan, zachtjes wuivend naar mij had hij daar staan afkoelen.
- Waarom tikt ge dan niet op het raam? - Ik wou u niet doen schrikken ... - Ah, en daar zo wat stillekes staan wuiven is dan beter ?
'k Heb direct een kommeke soep opgewarmd voor mijn natuurfotograaf. Warme Soep doet de koude en ontbering sneller vergeten.
m – HiH-03/2016, bijgewerkt - de foto's trokken op niks, geen bolleke te zien
Toen mijn zussen en ik klein waren vertelde mijn Ma verhaaltjes over Liezebelleke. Dat was een figuurtje dat ze zelf ontworpen had. Daarmee had ze zich iets over het hoofd getrokken, want wij vroegen naar vervolgverhaaltjes en Ma kon maar zien dat ze iets improviseerde. Liefst iets dat voor onze drie leeftijden boeiend en geschikt was.
Voor Laura moesten er konijntjes in het verhaal komen. Elke keer. Op een keer vertelde Ma dat het konijntje niet meer mocht meespelen met het kaarten omdat het soms de klaveren op at. Ik zat te glunderen om de verspringing, Tina had het klaveren/klavers nog niet door en Laura begon te wenen omdat het konijntje niet meer mocht meespelen met de andere dieren. Ja, improvisatie is glad ijs.
Liezebelleke droeg haar haar op een dotje, ze woonde in een bos, ze maakte lekkere toversoepen met veel groentjes en ze had een groene wandelstok waar bloemetjes op groeiden.
Liezebelleke was geen fee en ook geen heks. Liezebelleke was een constructie van enkele pedagogische principes, een paar artistieke toevoegingen en een vleugje Oma.
---
Een jaar of tien geleden had Tina ergens een nieuw model wandelstok gevonden voor mijn Ma. Deze was in metaal, uitschuifbaar en blinkend zwart met kleine kleurrijke bloempjes er op. Ma was tevreden over het pluimgewicht, ook over het feit dat de stok uitschuifbaar was maar bij de bloemetjes had ze haar bedenkingen.
Wij hadden schoon vertellen over de loek van laque de chine en zo, ze vond het eigenlijk een hippie-stok. Waarop dan weer twee van haar dochters in hun wiek geschoten waren. Zo blijft het boeiend in onze familie.
Ma heeft zich verzoend met die stok. Niet vanwege het pluimgewicht of het feit dat men hem in de handtas kon wegtoveren en al zeker niet vanwege de loek de chine, maar vanwege de kindersnuitekes.
Jonge kinderen vonden haar wandelstok zeer mooi. In de rij aan de kassa stond er eentje te prutsen aan de bloemetjes. Op het bankje bij de parking kwam er eentje recht op haar wandelstok af. Zelfs kinderen die al hoger waren dan de wandelstok vonden hem mooi.
- Hoe zou dat komen, vroeg ze, dat kinderen die stok mooi vinden. Omdat hij blinkt? Of omdat er bloemetjes op staan? - Omdat het de stok is van Liezebelleke … - Ja, dat zou kunnen. Zal ik nu mijn haar laten groeien voor een dotje? vroeg ze.
St. Patrick's Day is de nationale feestdag van Ierland, Noord-Ierland, Montserrat (Caraïben) en de Canadese provincies Newfoundland en Labrador. De feestdag valt op 17 maart, waarbij men de beschermheilige van het land, Sint-Patricius herdenkt. Overal in Ierland wordt dit uitbundig gevierd met openluchtconcerten, kermis, een grote optocht en vuurwerk bij de rivier de Liffey in Dublin. Groen is de kleur die met het festival wordt geassocieerd. Feestgangers dragen meestal groene kleding en men kan bijvoorbeeld groen bier kopen op deze dag.
Het woord uitbundig is een verbloeming natuurlijk, dat wisten we al. Het betekent gewoon 'sloten drank'.
St. Patrick's Day wordt ook groots gevierd in de VS en Australië, landen waar veel Ieren naartoe zijn geëmigreerd. In deze landen worden veel grote optochten georganiseerd. In New York vindt de oudste en grootste parade* ter wereld plaats, maar ook in Dublin en andere Ierse steden worden parades gehouden.
Over zo'n stoet zei presentator Trevor Noah op Comedy Channel, met een brede zonnige glimlach, want zo is hij, mijn ideale schoonzoon : "Een paar duizend dronken blanken in het groen gekleed en geverfd, heet een parade. Zet daar twee kleurlingen bij en het heet een samenscholing. Onmiddellijk verspreiden die meute!"
In veel landen is een jaarlijks groeiende groep mensen die St. Patrick's Day vieren; niet alleen Ieren of mensen met Ierse voorvaderen. Er is ook een groep zonder Ierse wortels, die zichzelf 'Irish for the day' verklaren; zo heeft een voormalige burgemeester van New York, Ed Koch, zichzelf ooit omgedoopt tot 'Ed 'O Koch' voor Sint Patricius.
Ook is het een traditie dat de Taoiseach (de Ierse premier) en de President van de Verenigde Staten op St. Patrick's Day overleg met elkaar hebben over de voortgang van het vredesproces in Ierland, en breder over de gevolgen van gebeurtenissen in de wereld.
Daarover zou ik meer willen weten. En beelden zien.
St. Patrick's Day is niet alleen verbonden aan de Ierse cultuur, maar is ook een christelijk feest dat door de Katholieke kerk, de Ierse Kerk en andere Anglicaanse Kerken gevierd wordt. Deze feestdag valt bijna altijd in de vastentijd en kan soms in de zogeheten Goede Week vallen. Valt St. Patrick's Day in zo'n week, dan wordt de feestdag verschoven naar de tweede maandag* na Pasen.
Tja, 't is al jammer dat een (drank)feest in de vastentijd valt, maar dat het in de goede week zou vallen, dat vindt zelfs de meest Groene Ier er over. Zuipen tijdens de goede week, dat is niet katholiek. Dan liever de tweede maandag na Pasen. Er is een minimum aan fatsoen, burpt men ginder.
Na 17/03 verschijnen de beelddocumenten weer op 't Net. Het ene al duidelijker dan het andere. Maar eentje sprong er toen uit : feestuitwassen in beeld gebracht aan de hand van het (motorisch) gedrag van peuters.
Waarom wijop St. Patrick's Day zo sterk op peuters lijken:
- ze kunnen geen vijf stappen zetten zonder om te vallen - ze kennen hun grenzen niet - ze praten onverstaanbaar - gelijk-wie is plots een beste vriend - ze vallen in slaap waar ze zitten
De combinatie van de tussentitels en de beelden vind ik een knappe illustratie over hoe het er in 't echt aan toe gaat, zonder de echte beelden te moeten zien. Fijntjes beschreven door ene Kyoot Kids.
Guido Haazen en de Missa Luba ~ vervolg op tekst nr 716 van vorig blog
Jammer dat ik agnost ben, anders zou ik dit wel willen op mijn uitvaart : het Sanctus van de Missa Luba. Vocaal + sober Afrikaans slagwerk = indrukwekkend. Voor mij toch, indrukwekkend. Op 01min10 gaat het ritme van ingetogen en bijna hypnotiserendnaar uitbundig, opgewonden, gehaast bijna. Om ter eerst bij de hemelpoort. Een Hosanna.
“De Missa Luba is ontstaan uit de samenwerking van een schoolkoor, hun dirigent, en een aantal leraren. In 1953werd Guido Haazen als katholiek missionaris naar Kamina gestuurd, (Kamina ligt in Katanga, binnenland) waar hij verantwoordelijk werd voor het algemeen beleid van een school, met name ook voor de liturgie, en voor de muziek. Tot dan toe werd er in de liturgie van die school alleen westerse muziek gezongen. Maar Haazen, die al snel de schoonheid van de plaatselijke muziek leerde kennen en appreciëren, vond dat die Afrikaanse muziek ook in de liturgische beleving van de kinderen en de leraren thuishoorde.
In die tijd was dat voor een missionaris een zeer ongewoon idee, want die muziek werd vaak als heidens beschouwd. Haazen moest zelfs bij zijn eigen koorleden behoorlijk wat weerstand overwinnen eer ze voor hem hun muziek wilden zingen. Toen ze dat deden, leerde hij hen een aantal principes van de westerse esthetiek (zoals gelijk beginnen en eindigen, zingen in plaats van roepen).
‘En geleidelijk begonnen ze te voelen dat zij niet moesten onderdoen voor de Westerse liederen. Toen we een zangavond gaven voor de Blanken van Kamina werden ze zo spontaan toegejuicht dat het duidelijk was hoe die Blanken verrast waren door de schoonheid van hun liederen. Dat gaf hen een sterk gevoel van eigenwaarde’. Maar een mis met Afrikaanse muziek, dat was een brug te ver. Tot in 1957 Haazens koor, dat zich ondertussen De Troubadours van Koning Boudewijn mocht noemen, uitgenodigd werd te zingen op Expo 58. Met de toestemming van een progressieve overste greep Haazen die uitnodiging aan om zijn idee toch te realiseren: een mis met authentieke Afrikaanse muziek, waarop de Latijnse tekst geïmproviseerd werd. Behalve het Kyrie dan, want dat is Grieks, geen Latijn zegt google. En Hosanna is een Hebreeuws of een Aramees woord.
De première vond plaats in de kerk van Sint-Bavo in Kamina, op 23 maart 1958, met Ngooyi als tenor solo en Haazen als dirigent. De dag daarna reisden De Troubadours van Koning Boudewijn af naar België, 5 jongens (van 9 tot 14 jaar) en de 17 volwassenen (leraren) waar ze zes maanden bleven en de Missa Luba ± 130 keer uitvoerden, het vaakst in het Paviljoen van de Katholieke Missies op Expo 58, waar ze voor Philips ook de opname van het werk maakten die een wereldsucces zou worden.
oorspronkelijke platenhoes
Er waren ook enkele optredens in Nederland en in Duitsland. Een hoogtepunt was een optreden in het Koninklijk Paleis van Brussel samen met de Wiener Sängerknaben, tijdens hetwelk de Troubadours een speciaal voor de gelegenheid gecomponeerd Tantum Ergo zongen. (= loflied)
Het succes van de Missa Luba was eerst voornamelijk Afrikaans, maar is het nu wereldwijd. Ze wordt overal uitgevoerd zowel in concerten als tijdens de mis, in Nederland bv. jaarlijks in de kapel van de Sociëteit voor Afrikaanse Missiën sinds 2005.
Wereldwijde verspreiding was alleen mogelijk omdat Guido Haazen in 1964 een transcriptie maakte in moderne notatie. Hij had lang geweigerd dat te doen, omdat de Missa Luba zoals De Troubadours van Koning Boudewijn ze uitvoerden, voor een flink deel op improvisatie berustte – iedere uitvoering door de Troubadours was verschillend.
Maar uiteindelijk transcribeerde hij de Missa Luba toch, onder druk van Philips, en van allerlei koren die het werk ook wilden uitvoeren en daarbij soms gebruikmaakten van eigen transcripties van de plaatopname. Transcripties die vaak een resultaat van bedenkelijke kwaliteit opleverden. Haazens transcriptie is niet alleen gebaseerd op de opname uit 1958, maar ook op zijn herinneringen aan vele van die andere, telkens verschillende uitvoeringen.”
De kooruitvoeringen zijn zo gepolijst dat ze haast pover zijn, bijna een aanfluiting voor het origineel. Ze staan op You Tube, maar ik plaats de linken hier liever niet.
Enkele maanden geleden was LM in de keuken iets aan het los- of vastvijzen in de kast onder de spoelbakken en daar heeft hij gelijk de eerste de beste beginneling zijn hoofd gestoten.
Het deed zo'n pijn dat hij een paar tellen roerloos blijven zitten is. Dat was letterlijk lijden onder de leiding. Het moet wel een botsing geweest zijn want achteraf was er een lichte zwelling te voelen. In zijn versie van het gebeuren was het een bult als een ei en is hij daar aan een dubbele schedelbreuk ontsnapt, louter door zijn reactiesnelheid. Reactiesnelheid, mon oeil.
(…) kon er geen kusje op de wonde, dat doet wonderen. CvT
Dat kusje heeft moeten wachten hoor. Eerst kwam er een drupke Betadine, want er was één stippel bloed te zien. Onmiddellijk daarna kwam met loeiende sirene het zakje blauw ijs uit de vriezer. Na het ijs ging er een voorzichtige dosis Hirudoid op de zwelling, want ze vertoonde toch de kromming van een omgekeerd koffielepeltje. Iets waarvoor ikzelf de huisapotheek nog niet opentrek.
De wonde is behandeld met gepaste aandacht en de gewonde werd behandeld met gepast medeleven. Een kusje is op zulke momenten echter niet gewenst want hij is volgens eigen zeggen 'geen klein kind'. Een kusje zou zijn ego maar gekwetst hebben. En dat kon er toen niet nog eens bij bovenop. m – HiH-03/2017, herwerkt -
Zo is het begonnen, met vogeltjes-kijken in de lente, wanneer de hofmakerij aanvangt. Die rituelen zijn soms zo grappig. En onbeholpen. Dus vertederend en charmant. Zoals een Turkse Tortel met een twijgje komt aanvliegen en het aanbiedt, om haar te laten weten dat hij wel degelijk weet wat nestbouwen betekent.
- Och, zegt zij dan en ze zet een paar stapjes naar links, wat is een twijg, laat eerst maar eens zien wat ge daarmee kunt. - Wacht maar, wacht maar, wacht maar, zegt hij druk doende en hij wrikt de twijg in een takkenwirwar die blijkbaar de geschikte bouwplek is.
Ik bedacht er tekst bij en LM gaf commentaar. Het werden dialogen. De vogel-koppeltjes zorgden voor beeld, wij deden de klank. Zij fladderden en flirtten en wij stonden ongeveer te kibbelen wie die oude verrekijker mocht gebruiken.
Anneke Kooiker
Later diende de verrekijker voor vanalles en nog wat, op reis en thuis. Het is zo’n zwart en zwaar model van lang geleden. ’k Moet er wel bij vertellen dat we nergens inkijk hebben. Enkel kijk. Daarom durven wij. ’t Zou ander gluren zijn hé. Maar naar het stoepgebeuren kijken kan 100% want dat is de openbare weg.
Oja, de gekozen plek van de jonge duif was toen blijkbaar voldoende beschut want de latere generaties gebruikten en gebruiken die plek nog elk jaar voor een nieuw nest. Want Turkse Tortels bouwen niet windbestendig. Zo zien wij bij het begin van elke lente opnieuw het charmant twijgjesritueel voor de constuctie van een nieuw nest.
Er wriemelde een idee in mijn achterhoofd maar ik wou het zonder de hulp van het Net aan de oppervlakte laten komen : wie zong ooit dat lied en hoe klonk het weer ? Dit wou ik nu eens helemaal zelf aan de weet komen, zoals vroeger, zonder Google.
Na anderhalve dag neuriën was LM het lichtjes beu. En ik ook. Het verschil in snelheid tussen mijn geheugen en dat van het Net bedraagt 36hrs. Ziezo, dat weet ik weeral, dat ik zoiets niet te vaak meer moet doen, zelf willen wriemelen.
Hierover ging het :
Willeke Alberti - Spiegelbeeld, 1963
Spiegelbeeld vertel eens even, ben ik heus zo oud als jij. Is 't waar, ben ik twintig, is m'n tienertijd voorbij. ‘k Ben wel jong maar ik ben toch niet zo jong meer als ik was. Ging zo graag nog een keertje, terug naar de klas.
Spiegelbeeld ik kan je haten, want je geeft geen dag terug. Waarom gaan toch die jaren, als je jong bent zo vlug. ‘k Ben wel jong maar er is toch al zoveel herinnering. Spiegelbeeld uit al die jaren vergeet ik geen ding.
Spiegelbeeld m'n eerste vriendje, was een joch zo oud als ik. Kreeg van hem m'n eerste zoentje, 't was een heerlijk ogenblik Ik ben wel jong maar dat zou ik nog zo graag eens overdoen. Quick quick slow, de eerste dansles, wat was ik nog groen.
Heb alleen nog wat foto's en die zeggen 't me weer. 't Is voorbij, m'n eerste baljurk, die draag ik niet meer.
Gerrit den Braber vertaalde Spiegelbeeld uit het Engels voor Willeke Alberti. Het nummer Tender Years, werd in 1960 gebracht door Georges Jones (country).
te gast bij Wim Helsen, Bart Somers met een tekst van Stefan Zweig
De wereld van gisteren
We konden kosmopolitischer leven, de hele wereld stond voor ons open. We konden reizen zonder pas of visum, waarheen we maar wilden, niemand vroeg ons naar politieke overtuiging, afkomst, ras of religie. We hadden zeker - dat ontken ik beslist niet – een oneindig veel grotere individuele vrijheid, en daar waren we niet alleen op gesteld, maar we hebben haar ook gebruikt. Maar zoals Friedrich Hebbel het ergens treffend zegt: ‘Nu eens hadden we geen wijn, dan weer hebben we geen glas’. Het komt maar zelden voor dat een generatie beide wel heeft; als de moraal de mensen vrij laat, dan perkt de staat die vrijheid in. Laat de staat ze hun vrijheid, dan probeert de moraal ze die af te nemen.
Over het boek : 'De wereld van gisteren' is de projectie van het individuele levenslot op het lot van een hele generatie. De Oostenrijke jood zocht vertwijfeld naar een nieuw Europa van pacifistische en humanistische signatuur. In plaats daarvan raakte Europa in de greep van de nazi's, die Zweigs bij miljoenen zo populair geworden werk in het openbaar lieten verbranden.
Een aantal jaren geleden kwamen de kleinkinderen van een zus van LM voor een namiddag naar hier bij ons omdat er bij Rina thuis besprekingen waren en daar kon ze de kinderen efkes niet bij hebben.
De kinderen kenden ons enkel als verre familie, een grootoom en een groottante … die dan nog op een schip vaarden ook. Het viel tegen dat wij niet op dat schip woonden, maar de namiddag is toch zonder nog grotere schokken verlopen. Toen we ze in de late namiddag terug reden naar het huis van hun Oma vroeg ik of ze blij waren dat ze weer naar Oma gingen.
- Ja, want we gaan hamburgers eten! - Hamburgers? Bij Oma thuis? - Nee, bij MakDôNalds.
LM en ik keken mekaar efkes aan. Rina zou de kinderen toch nooit meenemen naar een hamburgerkot?
- 'k Denk het niet hoor, zei ik voorzichtig, dat Oma graag hamburgers … - Jawel, want ze zong het liedje. - Welk liedje? - Het liedje van Mak-Do-Nalds, klonk het nadrukkelijk en ongedurig van op de achterbank. - Zing dat liedje eens?
En dan hoorden we : Ôma'k-Dôô-Nalds, Ôma'k-Dôô-Nalds, Ôma'k-Dôôôô-Nalds Klementaajn
Toen we de kinderen afleverden vroeg ik hen het liedje nog eens te zingen voor Oma. Rina herkende de melodie van Oh My Darling Clementine, maar ze moest toch twee keer luisteren eer ze hun 'Oma 'k Dô-Nalds' verstaan had.
Ze kon zich echt serieus houden en als ik me goed herinner heeft ze toen als avondmaal voor haar zangertjes rundsburgers uit de diepvriezer getoverd.
te gast bij Wim Helsen, Radna Fabias met een tekst van Padgett Powell uit 'De vragende vorm'
Is je moeder overleden en zo ja, zou je dan iets tegen haar willen zeggen? Zeg je ooit tegen jezelf: 'Ik ga slapen, ik ben moe'? Zit daar niet een alleraardigst liedje in? Word je hoe langer hoe onzekerder nu we het einde naderen? Heb je genoeg slimme dingen gezegd en zo min mogelijk ondoordachte, en heb je ten minste een keer op je strepen gestaan? Had je een rustig leven of was je de godganse dag in de benen? Geef je jezelf, iemand anders of helemaal niemand de schuld van je fouten? Hou je van gladde, gelei-achtige jam of juist van compote met stukjes erin? Denk je dat je dom bent? Ben je zeker van jezelf? Gebruik je het woord 'coördinaten'? Vind je een glas cognac - walsend, amberkleurig, helder, prikkelend - aantrekkelijk? Is er onrust in het paradijs? Hebben wielen plezier? Is liefdadigheid eindig?
Over het boek : "De tekst van dit boek is een merkwaardige opeenvolging van louter vragen. Levensvragen, absurdistische vragen, futiele vragen, psychologische vragen - alles komt voorbij in schijnbare willekeur. Zo kun je achtereenvolgens worden geconfronteerd met 'Zitten er hiaten in je karakter?', 'Vind je het lastig om de verlangens van zeurderige mensen te weerstaan?' en 'Heb je ooit het anker van een elektromotor gewikkeld?'.
Het vormexperiment is fascinerend en verveelt verrassend genoeg niet. Soms volgt een reeks vragen over een bepaald onderwerp elkaar op, soms verbergt een vraag een anekdote, soms keren thema's meermalen terug. Powell geeft zo in ieder geval nu en dan de suggestie van samenhang, en hoewel er zich geen plot ontwikkelt, krijg je langzamerhand wel een beeld van de vragensteller. De kracht zit voor een groot deel in de formulering van de vragen, en daarvoor verdient de vertaler een groot compliment. Hij komt met vondsten als: 'Als een stortbui een stortvloed van regen is, is een plensbui dan een plensvloed van regen?'"
Eerste indruk: Fabias is een dame naar mijn hart. Zelf het ik ook de neiging de dingen kapot te nuanceren en het is een opluchting, een verademing te vernemen dat ik niet de enige ben die behept is met dit soort behoedzaamheid.
te gast bij Wim Helsen, Christophe Deborsu met Lucas 24, 13-35
17 Jezus vroeg hun: 'Waar loopt u toch over te praten?' Daarop bleven ze somber gestemd staan. 18 Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: 'Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?' (...)
25 Toen zei hij tegen hen: 'Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben?' (...)
28 Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof hij verder wilde reizen. 29 Maar ze drongen er sterk bij hem op aan om dat niet te doen en zeiden: 'Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.' Hij ging mee het dorp in en bleef bij hen. 30 Toen hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. 31 Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd onttrokken aan hun blik. 32 Daarop zeiden ze tegen elkaar: 'Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?' 33 Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen, 34 die tegen hen zeiden: 'De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt.'
rood woestijnzand ~ergens in de jaren 80, de pre-LM periode
Door de kleur baksteenrood / roestrood hebben we ooit aan boord een klein paniekje meegemaakt. Het schip vervoerde ijzererts. Een schip met zeven of negen luiken. De luiken zijn gas- en waterdicht afgesloten. Op een ochtend lag over heel het dek, kasteel inbegrepen, een laag steenrood poeder. Stof van de lading? Hoe was dat uit de luiken ontsnapt? En diagonaal verdeeld over het schip? Was er iets met een aantal luikdeksels dan? Het was een ochtend vol vraagtekens.
De luikdeksels werden gecontroleerd door de 1ste stuur + de capt hemzelve en de chef mecanicien moest ook mee vermits het vermoedelijk om een defect in de deck-machinerie ging. De ronde duurde een halve voormiddag. In de tropenzon.
Bij de coffeetime om 10h bromde de bootsman iets als - Al die galonnen aan dek, dat ze gvd op hun brug blijven. Al die zever voor 'dat beetje' zand! - Ah? Is het zand? vroeg ik voorzichtig.
Natuurlijk was het zand. 's Nachts aangevoerd door aflandige wind. Er was helemaal niks mis met de luiken of met de luikdeksels. Het steenrood/ijzerertsrood stof was gewoon woestijnzand en ongeveer iedereen wist dat. Behalve de drie die het hadden moeten weten.
Mensenlief, wat hebben dié achteraf theater gemaakt!
Pit is de Pa van mijn Ma. Hij werd geboren op 08 februari 1894. Hij is overleden op 24 september 1958. Hij was 13 jaar ouder dan Oma. Waarom ik hem Pit noemde weet ik niet meer.
Dag Pit,
Ik nog eens. De tweede keer deze week. Jáá, in die rustige eeuwigheid daar ergensis dat storend. Sorry hoor.
Zijt ge daar nog altijd 64 jaar? Ik hier al 66.
'k Heb over u al wel meer geschreven dan in deze twee brieven, Pit. Die verhalen waren een beetje geromantiseerd natuurlijk. Of verfraaid, zo kan men het ook noemen. Zo lang ik van u maar geen zeemzoete heilige maak mag het hé, verfraaien. Alles voor de tekst of voor een goed verhaal ! Deed gij dat ook niet een beetje, wat fiorituren links en rechts, alles voor een goed optreden ?
'k Wou nog iets vragen. Los van de Harmonie. Over de Gard Sivik aan de Stadswaag. Over jazz dus.
Hebt gij ooit in de Gard Sivik gespeeld? Heeft Nonkel E ooit in de Gard Sivik gespeeld? Hebt gelle daar ooit samen gespeeld? Aan ons Ma heb ik het eens gevraagd en ze had er toen geen antwoord op.
Ik vraag dat nu, omdat de naam Gard Sivik de laatste jaren blijft opduiken. Zowel de kroeg als het tijdschrift. Een paar jaren geleden bracht een correspondent dat café af en toe ter sprake. Zo is het begonnen. Het heeft een tijd geduurd eer mijn cent viel dat ik 'Gard Sivik' als kind al hoorde. Dat kan maar van bij ulle komen.
De laatste jaren kwam ik de naam regelmatig tegen, in de teksten van WTL oa, terwijl het café al lang niet meer bestaat en het tijdschrift ook niet meer. Tot wanneer het huis als kroeg bestaan heeft, weet ik straks misschien. De gevel laat vermoeden dat het gebouw ooit een pakhuis was. Nu is het een burgerwoonst. Hieronder een foto. Die is niet voor u, Pit. Gij kunt vanzelf naar dat gebouw, een beetje gaan spoken met uw klarinet. Niet doen hoor!
In dat huis daar achterin, het huis met het trapgeveltje, kwam een klad kunstenaars, dichters en schrijvers. dat was toen een kroeg hé. Artiesten hebben iets met horeca. En al wat rond hen zwermde kwam daar ook. Maar allereerst eerst was er de jazz met zijn artiesten.
Pit is de Pa van mijn Ma. Hij werd geboren op 08 februari 1894. Hij is overleden op 24 september 1958. Hij was 13 jaar ouder dan Oma. Waarom ik hem Pit noemde weet ik niet meer.
Dag Pit, Lang hebben we mekaar niet gekend. Vier maanden voor Laura geboren werd waart ge weg. Voor Oma en ma en Tante S en Nonkel E was dat groot verlies. Oma mocht niet mee naar het kerkhof want dat was toen zo, de rouwende weduwe zou zich in het graf kunnen storten. Alsof zij dat zou doen hé Pit. Haar coiffure zou er maar door in de war gebracht zijn. En dan die modder.
Tijdens de begrafenis was ik als enige thuis bij haar, ik wist niet eens dat het uw begrafenis was. 'k Herinner me wel dat die dag alles zeer stil verliep. Weinig gepraat en al zeker geen gelach. En ook dat ik onder de tafel ben gaan zitten omdat Oma zo eigenaardig deed. Traag rondlopen en de kasten open en toe doen. Dat was me te vreemd. Onder de tafel dan maar.
Een vraag : weet gij waarom Oma en Ma en tante S decennia geleden Nonkel E uit hun leven gebannen hebben? Kunt gij dat zien, van waar ge zijt? Ik hier niet. En nu is het hier te laat om het te vragen hé Pit. Oma is weg, Tante S is weg, ons Ma is aan het gaan en over Nonkel E en zijn gezin weten we niks. Misschien moet ik eens gaan kijken op Facebook. Kent ge Facebook? Waarschijnlijk wel. Daarboven kent men alles.
Zelf ken ik er niks van Pit. En ik denk dat ik dat zo zal laten, dat Facebook en dat dood zijn. Maar over sterven zou ik meer willen weten.
Na uw vertrek hebben we nog enkele jaren op het kerkhof moeten paraderen, in onze zondagse kledij. Hebt ge ons toen gezien? Waart ge daar blij mee? Zijn doden daar blij mee? Allerzielen vindt ik niet nodig Pit. En al zeker niet wanneer er vroom over gedaan wordt. Wat denkt gij ? 't Is maar een vraag hoor. Gij zijt al lang aan de overkant en wij stervelingen nog niet hé.
Pit, soms denk ik dat ik als levende mijn aandacht en energie niet moet richten op de doden maar op de stervenden. Daarmee bedoel ik niet de mensen die liggen te zieltogen, die zijn in handen van beroepslieden. Ik bedoel de mensen die vernomen hebben dat hun tijd beperkt is. Zij zijn wel gaande en staande, maar ze hebben een concrete tijdslimiet te horen gekregen. In het Engels heet dat een deadline. Grellig woord ineens hé, deadline. Hebt gij naar het einde ook die momenten van onthechting gekend gelijk IM?
Dag Pit.
PS: Sorry, 't zijn meer vragen geworden dan ik dacht.
Onderstaande heb ik van horen vertellen, want ik was toen te klein om het me te herinneren. Het verhaal komt van mijn Moeder, de woorden zijn van mij.
In '55 had ik plots een zusje en dat larf heette Tina. Veel zusje was er niet aan. Ze kon niet in het zand spelen, ze mocht niet bij mij in bad en als ze weende kon ik nog vertalen ook.
Toch was er iets goed aan, want mijn ma kwam me 's middags uit de kleuterschool halen (toen mocht dat nog) en dan gingen we naar het Elisabethpark. Dat zijn de twee stroken groen tussen het Simonisplein en de basiliek van Koekelberg. Tina lag in een wit-blauwe stoef-landauer en ik liep er naast alsof het park van mij was.
We wandelden in de noordelijke helft, de kant van de Landsroemlaan, omdat daar in de namiddag zon was. En daar zaten alle moeders op bankjes te kijken hoe hun oudsten zich misdroegen in de zandbak, terwijl de jongste gewiegd werd en her en der al een derde op komst was. Het was '55. De woorden geboorteregeling / gezinsplanning / anticonceptie moesten nog uitgevonden worden en kinderopvang was onbestaande.
Tegen het einde van de namiddag trokken de moeders en de kroost huiswaarts. Het werd ongeveer tijd om aan het avondmaal te beginnen. Een aantal moeders stapten richting west, Koekelberg/Jette/Ganshoren. Een aantal moeders stapte richting oost, Molenbeek, toen nog een gemeente als alle andere.
Richting Molenbeek moet men over het Simonisplein, toen nog een rustig plein met middenstandwinkels. Een van die winkels verkocht kaders en schilderijen. In dat uitstalraam stond op kleuterhoogte een schilderij met een kindje dat weende.
The Crying Boy, 1950's Giovanni Bragolin
Iemand van de kinderen had dat ooit gemerkt en het jongetje in kwestie wou in het naar huis gaan elke dag kijken of het schilderij in de vitrine nog weende. Het weende nog altijd. Dag na dag weende dat kindje van het schilderij.
De stoep was er niet echt breed genoeg voor het konvooi kinderwagens dat er langs moest en ongeveer alle kleuters stonden met handen en neusjes tegen het glas. Om naar iets te kijken dat er eigenlijk niet was.
De uitbaatster kreeg het luidruchtig op haar heupen van die vuile vingertjes tegen haar uitstalraam. En toen wist ik waarom het kindje op het schilderij weende : in dat huis woonde een héks!
Aan moederskant hadden mijn grootouders 3 kinderen en 7 kleinkinderen. Mijn ma was het oudste kind en ik ben het oudste kleinkind.
“Ik heb nog iets te vragen”
Oma, mijn ma ligt in angsten, ze lijdt. Wat denkt ge daaraan te doen? Komt ge haar hand vasthouden? Ze is aan het uitdoven en ze is bang. Een bang kind wil haar moeder. Waar zijt ge nu? Ge wou kinderen hé, DOE DAN IETS, het is de moment.
Ik snap niet dat vrouwen die kinderen willen en die kinderen doen geboren worden ook, achteraf veilig onder de zoden gaan liggen en onbereikbaar zijn wanneer die kinderen aan hun sterven beginnen, wanneer die kinderen schreeuwend om hun moeder roepen omdat het sterven zo heftig verloopt.
Oma, mijn levensloop was niet naar uw normen, maar kinderen op deze wereld zetten is tenminste iets dat ik niet op mijn geweten heb. Gij wel. Daarom: komt ge uw kind nu helpen sterven of hoe zit het?
Gedurende drie jaren had ik thuis het monopolie op schreien. Mijn zussen waren nog niet geboren, ik kon een keel opzetten van zodra het me schikte.
Daar werd dan rekening mee gehouden, daar werd iets aan gedaan en naar men mij vertelde vond ik het wel aangenaam leven zo, leven met een hofhouding die bij de minste kik en bij de minste traan in actie schoot.
In '55 kwam er een zusje (Tina) en vanaf dan was ik de grote zus. Mentaal werd ik daar beter van en ook mijn taal werd daar beter van want ik wist de grote mensen te vertellen hoe Tina zich voelde, waarom ze huilde. Lach niet. In '59, toen Laura er was, had ik het nog veel sterker. Meestal wist ik beter dan mijn moeder wat er verteld werd met het geschrei.
In '90 ging ik op kraambezoek bij mijn vriendin Muissie en toen ik de kamer binnenstapte lag het zoontje te schreien in zo'n doorzichtige grote hoge tupperwarebak op wielen. Nog voor ik bij haar was had ik mijn hand in het bedje. Ik legde mijn handpalm tegen het rugje en na een paar tellen stopte het geschrei.
Een boreling aanraken zonder de toestemming van de moeder, zoiets wordt niet gedaan. Ik was in overtreding. 'k Verwachtte me aan een correctie van de kattige Muissie … Maar ze liet me begaan en toen het zoontje zweeg fluisterde ze met grote ogen : - Hoe doet gij dat? - Hij voelde zich alleen. - Hoe weet gij dat? - Geen idee.
Lange jaren heb ik geen babies meer ontmoet in de kennissenkring. In de familiekring was er al Toppié (1973) de dochter van Tina en er kwamen ook de vier kinderen van Laura. (1986, 1988, 1992, 1994) Maar dat is een gans apart verhaal want daar was een stoorzender mee gemoeid, de pater familias, onze pa. De huistiran die zijn invloedssfeer meende te moeten uitbreiden naar het huishouden van twee van zijn dochters.
Nog één verhaaltje : in 2008 waren we op bezoek bij een zus van LM. De kleindochter (10maanden) was moe en wou niet slapen. De oma in kwestie had haar in de arm liggen en het zacht geschrei bleef maar duren. Na een tijdje vroeg ik of ik haar op de schoot mocht nemen. Dat mocht. Als ze zich niet comfortabel voelde bij mij, zou ik haar onmiddellijk aan de opa of aan de oma terug bezorgen.
Ik zette de kleine op mijn schoot met het gezichtje naar de woonkamer en ik legde haar handje op mijn wijsvinger. Ze lag met het hoofdje tussen de twee delen van mijn boezem, als stootkussens zouden die toen moeten hebben volstaan. Samen wezen we naar oma en naar opa en met de wijsvinger gingen we traag naar de sofa en daar zaten tante zus en tante zo en LM en tante Didi. Daarop herbegonnen we en opnieuw fluisterde ik alle namen in haar oor. Bij de derde ronde sliep ze.
Ik schoof onderuit, zodat ze meer horizontaal kon liggen. Vanaf dan kreeg ik de hapjes en de drankjes aangereikt door een hofhouding die genoot van de stilte. Ja, soms voelt het fijn een babyfluisteraar zijn.
Een manspersoon vond voor zichzelf dat vrouwendag geen zin had. Althans niet in zijn gezin, want daar was het beslissingsrecht zo netjes verdeeld tussen hemzelf en zijn echtgenote dat het vrouwendag helemaal overbodig maakte.
Men had hun voorbeeld maar te volgen:
Ik, ik beslis over de belangrijke zaken Ik zeg hoe het moet in het Midden-Oosten, hoe het moet met de vluchtelingencrisis, hoe het moet met het energiebeleid, hoe het moet met de toestanden in de US … dat soort zaken.
Mijn vrouw beslist over hoe het moet met de kinderen hoe het moet met hun studies, hoe het moet met het gezinsbudget, hoe het moet met ons spaargeld, hoe & waar we op vakantie gaan, welke wagens we hebben, hoe we onze ouders opvangen … dat soort details.
En hij was blijkbaar zeer tevreden met deze taakverdeling.
René en ene Patrick zitten in 't café en raken aan de praat.
- Wat doet gij in het leven? vraagt René. - Ik studeer nog, ik doe Logica, zegt Patrick. - Wat is dat ? vraagt René.
- Ach, och, wel …, hebt gij thuis een aquarium? vraagt Patrick gelaten, bijna routineus. - Ja, zegt René. - Dan hebt ge waarschijnlijk ook vissen. - Ja. Natuurlijk. - Dat is dus logisch, zegt Patrick, en als ge van vissen houdt, dan houdt ge ook van dieren? - Ja vaneigens, vissen zijn toch dieren? zucht René. - Inderdaad, zegt Patrick, dit is dus óók logisch. En als ge van dieren houdt, dan houdt ge zéker ook van mensen? - Ja, natuurlijk..., zegt René, meestal wel. - En dit is dus óók weer logisch, vervolgt Patrick. Als ge van mensen houdt, dan houdt ge ook van vrouwen? - Ja, natuurlijk! Vrouwen zijn toch … - Dat is dan óók weer logisch, onderbreekt Patrick hem. En als ge van vrouwen houdt, dan zijt ge hetero? - Dat klopt, zegt René. - Wel, dát is nu Logica, besluit Patrick glimlachend. En tevreden neemt hij een slok.
René knikte bedachtzaam dat hij het begrepen had. De dag erna zat hij in dat café te praten met een kroegmaat, ene André. - Gisteren had ik hier een interessant en leerrijk gesprek met een student. Ge had erbij moeten zijn.
- Heb ik iets gemist? vroeg André. - Hij studeert Loo-gi-kaa, deed René triomfantelijk. - Wat is dat? vroeg André. - Wel, hebt-gij-thuis-een-aquarium? vroeg René. - Nee, zei André. - Dan zijt gij homo, stelde René. - Dat klopt, zei André. - Wel dát is nu Loogikaa, besloot René gewichtig. En tevreden nam hij een slok.
1976, 24j ~ in mijn pre-koopvaardijperiode was dat.
De toenmalige verloofde en ik stonden in Tijuana een taco te eten. Me staat voor dat het ergens bij het strand was. De stad ligt aan de westkant, links bovenaan in het slurfje van Mexico.
Hoe we in Tijuana te recht gekomen zijn, is een verhaal apart. Maar we waren in San Diego (US) dus waarom niet efkes de grens over om Tijuana te verkennen? De thuisstad van de tijuanastijl van Herb Alpert, van Carlos Santana. Van Leo Fender én met een traditie van gitaarbouwers ! Wij te voet en met rugzak de grens met Mexico over.
Dat was op alle vlakken een vergissing, een serie vergissingen die drie dagen geduurd heeft. Eén ervan was de taco. Na de eerste hap zag ik op het hemdje van de verloofde, die rechtover mij stond, ongeveer een el verwijderd, twee ronde natte vlekjes. Ter hoogte van het borstzakje. Regen? Hier? En dan enkel op zijn hemdje? … - Hé, uw hemd is nat ? - Dat zijn uw tranen. Die spoten ineens uit uw ogen.
Op die seconde kwam bij mij de klap. Tegelijk nam hij een hap. En toen waren we met twee.
De inhoud van de taco was gepimenteerd, ver boven het rode tabascogehalte dat wij jonge gringos toen gewend waren. We zagen geen steek meer, onze ogen stonden in brand. Nog meer dan mond, keel en slokdarm. Welke pepers er in de taco gebruikt werden hebben we toen niet geweten. Habanero pepertjes? ’k Was al blij dat we daar geen ambulance nodig gehad hebben. Als die al was gekomen …
te gast bij Wim Helsen, Lisbeth Gruwez met een tekst van Doris Humphrey
A POCKET SET OF RULES FOR TRUEING UP A WORK IN PROGRESS
Symmetry is lifeless Two-dimensional design is lifeless The eye is faster than the ear Movement looks slower and weaker on the stage All dances are too long A good ending is forty per cent of the dance Monotony is fatal; look for contrasts Don’t be a slave to, or a mutilator of the music Listen to qualified advice; don’t be arrogant Don’t intellectualize; motivate movement Don’t leave the ending to the end
Eerste indruk : ik zit hier paf te wezen. Naarmate Gruwez vorderde in de tekst meende ik iets te herkennen. De richtlijnen van Doris Humphrey zijn ongeveer overal toepasbaar, niet enkel op het podium maar in elk creatief proces zijn ze bruikbaar.
En toen Helsen in die aard iets zei, was ik blij en opgelucht dat ik niet de enige ben die het zo ziet. We zijn dus al met drie. Nu gellie nog?
In de lagere school was het askruisje bij mijn zussen en mij een product van huisvlijt.
We woonden vrij & gelukkig én twee gemeentes verwijderd van de school. De nonnen konden ons huishouden niet controleren. Ze wisten dus niet of ons gezin 's morgens naar de kerk geweest was of niet.
Om ons te beschermen tegen mogelijke interpretaties over het ontbreken van een askruisje gaf Ma ons 's morgens twee veegjes zwart op het voorhoofd. Het zwart kwam van geplette verbrande lucifers.
Wat ze dan prevelde hebben we nooit geweten. Mogelijk een paar schietgebedjes dat we onze mond niet zouden voorbij tateren. Want al waren we goed ter tale, we moesten nog leren wanneer zwijgen.
We hadden twee vegen op ons voorhoofd, er werden op school geen vragen gesteld. En wij gingen niet pochen dat onze Mama dat zelf kon, askruisjes maken. Met luciferzwart. Ma's schietgebedjes hebben dus geholpen. Moeders kunnen veel. Zelfs hun kroost doen zwijgen.
"In de vroege middeleeuwen werd het opleggen van as bij de mannen over het gehele hoofd en bij de vrouwen het voorhoofd gestrooid als start van de boetetijd. Dit ritueel was enkel bestemd voor zondaars die officieel tot boete werden veroordeeld. Later werd dit een algemeen gebruik omdat men ervan uitging dat iedereen tegen God of zijn medemensen gezondigd had.
Als teken van berouw en vasten komt het gebruik van as in de Bijbel veelvuldig voor. De boeteling strooide zich as over het hoofd. Vaak ging hij daarbij gehuld in een zak, die als boetekleed werd gedragen. Vandaar de uitdrukking "in zak en as zitten". wiki
te gast bij Wim Helsen, Ben Weyts met een tekst van Cyriel Verleyen
De Vlamingen willen niet meer dan wat andere volkeren zonder strijd hebben gekregen: een plekje waar ze volgens hun eigen aard en hun tradities kunnen leven en gelukkig zijn. Waarom heeft het de Vlamingen al zoveel moeite en strijd gekost om te krijgen wat gewoon hun recht is? Dat kan je niet begrijpen zonder naar het verleden te gaan kijken. Uit de geschiedenis leer je het verhaal van je volk. Dat is vaak een triest verhaal, maar we moeten er een happy end aan maken.
Over het boek : In 20 korte hoofdstukjes wordt een historische schets van Vlaanderen en van de Vlaamse Beweging te beginnen vanaf de Middeleeuwen gegeven. Verhoudingsgewijs gaat de meeste aandacht naar de periode van 1830 -de onafhankelijkheid van België- tot en met de Eerste Wereldoorlog. Het relaas wordt onderbroken door kaderstukjes en interviews, zwart-wit foto's en facsimile-afdrukken. Figuren en gebeurtenissen worden in hun historisch kader gesitueerd, maar de klemtoon ligt -in soms erg emotionele bewoordingen- op de achteruitgestelde positie van de Vlamingen in België.
Vanwege het verschil tussen het ruime onderwerp en de beperkte omvang van het boek, was het noodzakelijk selectief te werk te gegaan. Vandaar weglatingen die de volledigheid in het gedrang brengen.
De auteur stelt zich op als de opa van een fictieve Peter en spreekt zodoende de lezer in de directe rede aan. Naar het einde toe tendeert het boek naar een politiek pamflet. In deze tweede, licht aangevulde druk is een nawoord van de uitgever opgenomen. Bevat zw-w. foto's en tekeningen. // (NBD|Biblion recensie, Jan Van Vaerenbergh
"Waar gebeurd : Een visput waar het op de ene plek beter vissen was dan 20 meter verder. De vissers die op de visput wilden vissen moesten eerst een bijdrage betalen. De genummerde plaats uit een dertigtal, werd u aangewezen. Na een tijd viel het op dat vrienden van het bestuur altijd de beste plaatsen kregen. Misnoegdheid alom!
Als ge op een van de goede plaatsen zat was het een lust, ge ving de één na de andere vis. Wat verder ving ge kleine visjes die je uit medelijden teruggooide. Hoe kwam dat toch? Had het te maken met de zon, de begroeiing onder water, de diepte? Het kon veel redenen hebben. Werd er gefoefeld? Men ging er wat aan doen, niet met een geschreven compromis, maar op een eerlijke manier, kortom een beetje op z’n Belgisch.
Wat hadden ze er op gevonden? Het bestuurslid had 30 potjes. De potjes waar vroeger de filmrolletjes inzaten. Daarin stak hij de nummers van de visplaatsen en hij, als verantwoordelijke, grabbelde in de zak en gaf u een potje. Eerlijker kon toch niet, en toch…
Wonder boven wonder zijn vrienden kregen opnieuw de beste plaatsen! Wat had die man bedacht? Hij stak de potjes met de goede visplaatsen in de diepvries, die waren ijs maar dan ook ijskoud. Hij grabbelde in de zak en gaf zijn goede vriend het koude potje en een toevallige visser een warmer potje! Dat houdt men toch niet voor mogelijk, hoe vindingrijk wij Belgen kunnen zijn!"
Volgens mij waren de 'goede' vrienden degenen die bovenop de vastgestelde bijdrage de bestuurder nog een extra centje toestaken. 'k Vraag me vooral af hoe de foefelarij aan het licht gekomen is. Ik stel me voor dat bij het begin van de dag de dertig hengelaars aanwezig en present zijn. Ieder krijgt een potje met een nummer in. De bestuurder gaat al grabbelend in de zak de kring rond en geeft de 'goede' vrienden een koud potje. Daarop zal hij een tweede ronde doen om met de zak de lege potjes op te halen.
Een van de hengelaars draait met de glimlach zijn potje open, wetende dat hij een goede plaats zal krijgen, en heel onnadenkend duwt hij zijn zoontje het leeg potje in handen: - Steek gij dat maar terug in de zak, manneke. - Amai Pa, da potteke is koud, zegt het argeloos jung. - Geef maar hier manneke, zegt de hengelaar naast hen, want die is niet van gisteren.
Het argeloos jung doet dat, hij legt het koud potteke in de hand van de man. De man sluit zijn hand, voelt hoé koud het ding is en slaakt een alarmkreet. Eigenlijk was het gebrul. En hij vloekte de hemel naar beneden.
- Dees potteke komt gvd uit den diepvries! GVD! De goei komen uit den diepvries! De nummers voor zijn matekes komen uit den diepvries zeg ik u!
En toen hadden de anderen het begrepen. De bestuurder heeft die dag geluk gehad dat hij niet bij zijn vissen beland is. Of de club nog lang bestaan heeft weet ik niet.
Brillen moet sinds dec '98. Op een dag zat ik aan tafel iets te frullen, iets te naaien, denk ik. De TV stond aan en ik keek op, omdat ik iets gehoord had dat ik wou zien. Wanneer ik terug naar mijn werk keek, kreeg ik mijn ogen niet meer scherp gesteld. Out of focus. Letterlijk dan. Dat duurde maar en dat bleef duren. Tot ik het werkje wat verder weg schoof, toen kreeg ik langzaam weer scherp beeld. Ja. Dat werd brillen. Het is heel plots gegaan, van 0 naar +1,5 binnen de minuut.
Het werd een pluimgewichtbrilletje, een montuur in draad, ongeveer blauw met veel piepkleine donkere vlammetjes in. De vlammetjes waren bordeaux- en bronskleurig. Ze zorgden voor beweging in het blauw. Het montuur had heel speciale, grappige scharniertjes. Dit brilletje zou ik voor de rest van mijn leven dragen, dacht ik. Toen wist ik nog niet dat brillen kunnen verslijten. Of verloren gaan. Of vermassacreerd worden. Wanneer ik zulke onheilsverhalen hoorde was ik dankbaar & blij dat mijn brilletje dat soort dingen niet zou meemaken want ik ben een zorgzaam persoon, voor sommige zaken.
Op een dag in 2005 hadden we slecht weer op zee. Het schip stampte en dat is nog vervelender dan rollen. Er zit geen regelmaat in en ik krijg er nausea van. Toen we in bed lagen wou ik nog wat lezen, om de hoofdpijn te verjagen, of op zijn minst te vergeten.
Ipv mijn slaapbril te nemen, zette ik mijn gevlamd brilletje op mijn neus. Hoe het mee in de slaapkamer geraakt is weet ik niet meer. Waarschijnlijk doordat het een lastige dag geweest was en door de schele hoofdpijn had ik het niet op zijn plaats gelegd in de bovenste schuif.
En zo ging ik in bed lezen met mijn dagbrilletje op mijn neus ipv de steviger nachtbril. Toen ik voelde dat ik in slaap zou raken, deed ik het brilletje uit en legde het voorzichtig in het bakje op de vloer naast het bed, zodat het tijdens de nacht niet kon vallen. Wat al tegen dek ligt valt niet meer hè.
's Anderendaags sta ik op en ik voel iets onder mijn linkervoet. Iets dat kraakt. 'k Doe het lichtje aan : mijn brilleke! Ik had het vóór 't bakje gelegd ipv erin.
De rest van het contract heb ik met mijn nachtbril moeten doen, zo'n plastieken monster dat eigenlijk te zwaar weegt als dagbril en op de neus drukplekken veroorzaakt.
Een goed brilletje, eentje dat men niet voelt zitten, met heel dunne draadranden, zo'n goed brilletje heb ik sindsdien niet meer gehad. Die maken ze niet meer.
Mijn grootouders aan vaderskant hadden 9 kinderen en 22 kleinkinderen. Mijn pa was het oudste kind en ik ben het oudste kleinkind.
“Ik had nog zoveel te vertellen vragen”
Moe, wij hebben weinig herinneringen gemeenschappelijk. En door de woonafstand hebben we ook haast niks samen beleefd. Eigenlijk heb ik het meeste dat ik over u weet van horen vertellen, via de verhalen van mijn pa en van uw andere kinderen.
En ook via mijn ma. Als mijn memorie goed zit dan had zij bewondering voor u. Of ze genegenheid voor u voelde, dat weet ik niet, maar bewondering voor uw kunnen had ze zeer zeker wel. Maar dat wist ge wel hé Moe, over uw kunnen waart ge zelf ook tevreden, als ik me goed herinner.
Een naaipatroon onmiddellijk kunnen interpreteren van vlakke tekening naar model, van 2D naar 3D (zo heet dat nu Moe), dat is iets wat een ander in uw omgeving niet zomaar kon. Daar is ruimtelijk inzicht voor nodig. Het is architectenwerk. Uw dochters kunnen het, maar dat wist ik pas veel later.
Kinderkledij naaien, sleetbestendig en gemaakt op de groei. Aanvaardbare reparaties uitvoeren, haast onzichtbaar. Daar gaan denksystemen aan vooraf, aan die vaardigheden.
Ik had van u zoveel kunnen leren, Moe. Want de tijd van reparaties komt terug. En over andere dingen zou ik u veel willen vragen. Maar vandaag nog niet.
Mijn grootouders aan vaderskant hadden 9 kinderen en 22 kleinkinderen. Mijn pa was het oudste kind en ik ben het oudste kleinkind.
“Ik had u nog zoveel te vertellen” Dat zinnetje wordt al eens voorgelezen op uitvaarten.
In ons geval gaat dat niet op, hé Moe. We hadden mekaar niks te vertellen. In interessesfeer lagen onze werelden te ver uit elkaar. Ook in fysieke afstand. Ook qua spreektaal, gij gul Waaslands en ik een schraal gepoetst Brabants. En toen gij al traag werd, praatte ik nog te snel.
We zagen mekaar zelden. Gesprekken verliepen moeizaam. Men kon het nauwelijks gesprekken noemen.
Op sommige plaatsen duurde de 19de eeuw tot na 1968, ver in de 20ste. Daar wist ik toen geen blijf mee, met die kloof.
"En hoe is 't op school?" was soms nog eens een poging. Als ik die keer vertelde dat de school al vijf jaar achter mij lag en dat ik stage deed, moest ik uitleggen wat een stage was.
"Ah, ge zijt in de leer!" Dan begon ik omstandig uit te leggen dat 'in de leer' nog iets anders is. Waarom ik dat wou uitleggen weet ik eigenlijk niet. Omdat duidelijkheid toen voorrang had? 'k Had het blauwblauw kunnen laten. 'k Had gewoon kunnen knikken. Maar gewoon wat beamende stemgeluiden produceren, zoetjes meevooisen, dat kon ik toen nog niet, dat had ik toen nog niet geleerd. ’t Gaat al beter. 'k Heb in blokskes leren denken en praten.
De kloof had ik toén niet kunnen dichten en ik heb ze ook nooit kunnen dichten, maar 'k had op zijn minst kunnen proberen een touwbruggetje te spannen.
Gelukkig moet ik u deze brief niet zenden. Waarschijnlijk zou hij u droevig stemmen ook al heb ik het over mijn eigen onvermogen.
De dag dat de dochter van mijn zus Tina geboren is werden onze grootmoeders allebei overgrootmoeder. Ons Ma werd grootmoeder, Laura en ik werden tante én Tina werd Moeder. Dat alles op één dag. Een grondige verschuiving van rang en stand, zo voelde het aan. Hoe het bij de heren in de familie gesteld was, dat weet ik niet. Niet meer.
Terwijl elk van ons haar nieuwe status bijstelde, de ene al wat gretiger dan de ander, lag Tina te glunderen en lag Toppiéke in haar arm te slapen, onkundig van de kleine paleisrevolutie die haar komst veroorzaakt had.
De overgrootmoeders namen elk hun positie in. De overgrootmoeder uit het Waasland (vaders kant) deed dat door wijselijk op de achtergrond te blijven. Zij had zoveel kleinkinderen van alle leeftijden dat een achterkleinkind er nog wel bij kon. De overgrootmoeder uit Antwerpen (moeders kant) deed dat door aan het haken te gaan. Zij had veel minder kleinkinderen en de komst van een achterkleinkind was een wereldgebeurtenis.
Vier jaar later had Toppiéke een collectie gehaakte kleedjes die waarschijnlijk Ann Salens geïnspireerd heeft. Op een keer had OmaLisa een wit mouwloos vestje bij, gehaakt in een omgekeerde waaiertjessteek en aan de onderkant afgewerkt met franjes.
We hielden onze adem in. De franjes waren er wel maar het vestje was effen wit, waaiersteek, niks peruviaans of boliviaans-achtig en dat was toen toch wel echt een must. Het ding was gewoon vééls te weinig etnisch voor die periode in ons leven. Vooral omdat OmaLisa het een Indianenvestje noemde, vanwege de franjes. Eh, een wit indianen vestje in een waaiertjessteek ? Wij waren jong en ondankbaar. En blasé.
Toppiéke zag het vestje en heeft het onmiddellijk omarmd, in haar hart gesloten en geadopteerd. Toen ze het zag werden haar ogen rond, en haar mondje zuchtte een ô. Ze vouwde haar handjes samen bij het zien van zoveel moois. - Willen we het eens aandoen? Ze kon alleen maar knikken. Het kind was sprakeloos. - Het is een Indianenvestje, zei iemand. - Néé, fluisterde ze vol ontzag, het is een Trrouwerrtje, om in te Trrouwen. We hoorden de r’s extra rollen en we hoorden de hoofdletters.
De oudste van de familie en de jongste hadden geen last van generatiekloof. Het vestje liet ons dat heel goed voelen. Het Trouwertje is een paar jaren haar favoriete kledingstuk geweest. Het mouwloos vestje rekte mee met de leeftijd. Een succesnummer op alle gebied.
Toen Ann Salens dan doorbrak was het Trouwertje van Toppié een blikvanger op straat, op school en op alle plaatsen. Maar het was wel een creatie van haar overgrootmoeder. Die was eerst hoor Ann!
Vanaf een bepaalde leeftijd hebben we een flink aantal anekdotes en verhalen. We hebben misschien minder activiteiten, maar we hebben wel meer kroniek achter ons. Dat nemen ze u en mij voorlopig niet af, het hoofd vol feiten & verhalen, fabels & fantasietjes.
Er zijn de kleurrijke verhalen die men verzint of verzonnen heeft, eventueel voor de (klein)kinderen. Er is alles wat men ooit gelezen heeft, meer dan men zelf ooit verzinnen kan. Er is alles wat men ooit beleefd heeft, de hoge pieken, de scherpe afgronden en alle heuvels en dalen tussenin. Al die verhalen hebben een gans eigen kleur en alleen al daarom hebben ze recht op een plaats.
Elke seniora, elke senior heeft een hoofd vol verhalen die best verteld worden. Liefst wel. Niet noodzakelijk in hoofdstukken of in paragrafen, een paar alinea's of een paar lijnen zijn ook al een verhaal. Daarop zijn die lijnen voor iemand herkenbaar en dat is een vorm van gedachtewisseling. De gedachtewisseling, daar gaat tekstschrijven over. Daarover gaat dit soort bloggerij.
Toen ik 20 was vroeg ik me af 'wat vertellen die zestigers en ouder toch zo druk?' Omdat ze een voorsprong van 40 jaar hadden tiens! Verhalen uitwisselen! Die 40 jaar belevenissen zijn 40 jaar materiaal voor meer verhalen dan ik toen al kon hebben.
Nu ben ik eindelijk ook in hoofdstuk 6, bladzijde 6 al. Nu heb ik ook verhalen en nu moet ik me haasten, want een jaar is rap voorbij.
Ze kon niet naar de dansles want haar dochter had gebeld of ze de kinderen kon opvangen. En wat doet een gehoorzame oma dan? Zij vangt de kinderen op. Eerst nog efkes binnenwippen in Het Centrum om te zeggen dat ze vandaag niet kwam en dan snel naar het huis van de dochter.
De deur van Het Centrum stond nog niet open. Logisch, het was nog vroeg. Maar er brandde wel licht achterin, zag ze door het glas. Ze was gehaast. Ze ging de drie trapjes op. Ze voelde aan de deur. Er zat beweging in. Wat een zware deur. Ze ging er met haar gewicht tegen liggen. De deur ging een eindje open. Wat een zwáre déur! Opnieuw ging ze er met haar gewicht tegenliggen. Met haar linkerhand zette ze zich af tegen de metalen deurstijl en met haar rechterarm duwde ze tegen het deurpaneel. De deur was sterker, kwam terug gezwaaid en hapte in de vingers van haar linkerhand. Dat deed pijn. Dat deed echt pijn. En dat blééf pijn doen.
Zo kan ik niet fietsen, dacht ze, en dan kom ik te laat voor de kinderen. Stomme dansles. En toen stond daar Jaak. Het was allemaal zijn fout. Want ze wou verwittigen dat ze niet kwam en toen was die deur te zwaar en nu kon ze niet fietsen en kwam ze te laat bij de kinderen, allemaal door Jaak van de dansles.
- Mia! Ge zijt bleek, wat is er? - Mijn vingers. En ik moet naar huis. En zo kan ik niet fietsen. - Ik rij wel, zei Jaak, uw fiets breng ik achteraf.
Hij deed haar instappen. Hij kende de straat waar ze woonde, hij kende het huisnummer en hij wou dat hij meer van haar kende. Dat hij alles van haar kende. Maar ja, ze danste met Frans. Al weken. En dat zou zo wel blijven.
Toen hij voor haar deur stopte vroeg ze zich vaag af hoe hij wist waar ze woonde, haar vingers bonsden nog. De pijn maakte haar kortaf. - Ik moet naar het huis van mijn dochter, twee straten links, twee straten rechts, 't is daar enkele richting.
Hij bewonderde haar tegenwoordigheid van geest en hij zou kennismaken met het huis van de dochter, met de dochter en met iedereen die in dat paleis verblijf hield. Het huisje was leeg en Mia dreef hem voor zich uit naar de keuken. Daar ging ze met een zucht zitten.
- Kan ik iets doen? vroeg hij. - Ja, geef wat ijs.
Ijs, ijs … onhandig stond hij te draaien in een keuken waar niks vertrouwd was.
- Daar, onder, in de vriezer.
Hij nam een pak soepgroenten en legde die zachtjes op de gekneusde vingers.
- Danku, zei Mia. En ze meende het.
Hij nam een handdoek en schoof die voorzichtig onder haar hand. En hij ging zitten wachten of het ijs zijn werk deed.
- Doe uw jas uit, zei Mia. Hij deed zijn jas uit. En hij hielp haar met de hare. Toen zaten ze weer. Ze gleden van de ene comfortabele stilte in de andere. Eigenlijk zouden we honderduit moeten vertellen, dacht Mia, maar het is beter zo. Stil. Ze glimlachte. En ze prutste wat aan een hoekje van de zak soepgroenten.
- Ik kwam naar Het Centrum om te zeggen dat ik niet kon komen, zei ze. - Ah ja, voor Frans, zei Jaak. - Ja, voor Frans ook. Frans is een brave mens … Maar dat is ook alles, zei haar glimlach. En Jaak begreep. Het was goed, zo stil. Het hoeft niet altijd dansen te zijn.
De deur vloog open en daar waren de kinderen met het geweld van aankomende jeugd, het meisje in de leeftijd van romantiek en de jongen ook, maar dan anders. Wie was die meneer aan hun keukentafel? De kleinzoon keek donker, er zat een vreemde man bij zijn oma. - Dit is Jaak, zei Mia. - oÔo, Jaak van de dansles? zong de kleindochter opgetogen.
Mia vertelde over de deur en de vingers en de pijn. - En hebt ge al een kusje gehad? vroeg de kleinzoon onhandig brommerig. - Da's een kusje tegen de pijn, deed de kleindochter uitbundig tegen Jaak.
Plots zag Jaak het licht. De woorden van de kinderen brachten hem in actie. Zorgvuldig legde hij het pak soepgroenten opzij. Met twee handen hief hij Mia's gekwetste vingers en zachtjes legde hij er een kusje op. Vier kusjes. Zachtjes. Vier jaar later zijn ze getrouwd, met haar kleinkinderen als getuigen. Want dank zij hen was het gestart.
m – naar een idee van CvT, HiH-03/2017, bijgewerkt -
Vannacht werd ik met één oog wakker en ik had een formidabel idee voor een schrijfsel. Het idee was zo simpel, dat ik me afvroeg waarom het nu pas voor de pinnen kwam. Waarom had ik de 65+ dinges nooit eerder op deze manier bekeken. De invalshoek zat juist, de ideeën volgden elkaar vanzelf, alles glashelder, het schrijfsel schreef zichzelf, ik moest enkel de tekst nog intikken.
Tevreden over het gedane denkwerk en gekoesterd door de warme idee dat de wereld nog zo stom niet ineen zit, liet ik de belletjes bewustzijn verdampen. Bij de laatste belletjes vroeg ik me af of ik niet iets moest noteren. Neuh, niet nodig. Zo'n magnifiek idee vergeet men toch niet ! Daarbij, ik ken dat. Als ik mijn arm uitsteek naar het lampje ben ik wakker en als ik naar mijn bic begin te grabbelen ben ik voor de rest van de nacht klaarwakker. Dan kan ik evengoed nu opstaan en heel het boeltje direct intikken. Niks van. Elke morzel slaap is belangrijk, doezelde ik.
En zo liet ik de laatste belletjes bewustzijn verdwijnen. Dat grandioos ideeën-ding zou 's anderendaags vanzelf weer tevoorschijn komen en mij een subliem schrijfsel opleveren. 'k Had beter moeten weten. Sinds vanmorgen ben ik aan het wachten of het wonderidee wil terug komen. Het wil niet.
Radio en TV staan af. LM gebruikt zijn koptelefoon. Buiten is het stil, zacht lentestil, geen geluid van wind of regen. Het is hier stil genoeg om een bange mus te doen landen. Waarom dan geen schichtig idee?
En zo komt het dat er van titelbalk tot slotlijn niks staat van dat wonderwerkje. Jammer, ik had u het u graag laten lezen.
te gast bij Wim Helsen,Wouter Van Besien met een fragment uit 'Winterlogboek' van Paul Auster
Je kunt jezelf niet zien. Je weet hoe je eruitziet vanwege spiegels en foto's, maar in de grote wereld, als je je te midden van je medemensen beweegt, of het nu vrienden, vreemden of de innigste geliefden zijn, is je eigen gezicht voor jou onzichtbaar.
Je kunt andere delen van jezelf zien, armen en benen, handen en voeten, schouders en romp, maar alleen alles van voren, niets van achteren behoudens de achterkant van je benen als je ze in de juiste stand draait, maar niet je gezicht, nooit je gezicht, en uiteindelijk is - althans wat anderen aangaat – je gezicht wie je bent, de essentie van je identiteit. [...] We zijn allemaal vreemden voor onszelf, en als we al enig besef hebben van wie we zijn, dan is dat alleen omdat we leven in de ogen van anderen.
Over het boek : De fragmenten worden opgediend in een lucide en bedaarde stijl zodat elke zin een machtige klap is. Hij wisselt de reflectieve passages af met anekdotes uit het verleden: over de schaamte over een auto-ongeluk terwijl hij achter het stuur zat met zijn vrouw en kind in het voertuig, zijn echtscheiding met de schrijfster Lydia Davis, de geboorte van zijn kinderen, het plotselinge overlijden van zijn ouders, de worsteling met het schrijverschap en het geldgebrek. Het zijn gebeurtenissen die hem hebben gevormd en de gêne, spijt en het gemis die hij hiermee associeert hebben nog steeds invloed op hem. Het zijn gedeeltes uit het verleden die voortleven in het heden. https://www.tzum.info/2012/08/recensie-paul-auster-winterlogboek/