een kapsel à la Julie Driscoll
De laatste twee jaren was ik op school in het centrum van Brussel. De voorgaande jaren was ik in Dilbeek, buiten de stad, daar was open lucht.
In Brussel centrum was de speelplaats aan vier zijden omgeven door bouwsels. Om een stuk lucht te zien moest men pal omhoog kijken. Eigenlijk was het een grote binnenkoer met muren rond, een stenen koker, niet een 'recreatieplaats', zoals de nonnen het beliefden te noemen. Op een dag werkten al die bakstenen en wat er mee samenhing zodanig op mijn systeem dat ik maar aan één ding meer kon denken : weg! Waar naartoe wist ik niet. Weg was al goed genoeg.
Dus wou ik die middag mee de poort uit met de leerlingen die thuis gingen eten. Dat waren er maar een paar. Ik ben langs de Cerberus van dienst geraakt, mét mijn boekentas. Hoe dat gelukt is herinner ik me niet meer. Is het haar niet opgevallen? Wie neemt er nu 's middags een boekentas mee naar buiten …
Eens buiten ging het al veel beter. Er scheen een zonnetje. Uit gewoonte liep ik richting Lakensestraat, op weg naar de bushalte aan de Antwerpse Poort.
Die straat was toen nog mooi, met een paar winkels. Niet met de zielige toestanden of met de morsige horeca die er achteraf gekomen is, wel met huizen en gevels uit de tijd van het liedje, toen Brussel nog een bruisende stad was. En ik had het zonnetje in de rug, dat duwde me voort. Dat maakt een mens opgewekt. Ik werd er zelfs vrolijk van, bij elke stap ging het beter.
Bijna aan de bushalte, was ik helemaal dartel : ik was búí-ten! Op een uur dat het eigenlijk niet kon! Ikke! Wat zagen de straten er anders uit, andere mensen met andere bezigheden. De straten zoals ze eruit zien tijdens de schooluren. De straten zoals scholieren ze tijdens het schooljaar nooit te zien krijgen. De wereld en de bezigheden van de volwassenen. Ik was elders in tijd en tegelijk op vertrouwd terrein. En toen viel mijn cent dat ik daar beter niet bleef rondlopen want het was de wijk waar mijn vader zijn winkel had.
In de Nepomucenusstraat zag ik de hoek met de kapperszaak, het klein warm rozig doeninkje met aangedampte ramen. Ik had er al lang eens willen binnenstappen. Dat rozige had me moeten doen nadenken, maar ik was 17 en onderweg naar vrijheid. Dan denkt men niet. Men doét. Ik stapte er binnen.
Binnen zaten drie of vier dames van het uitbundige type dat ik nu best kan omschrijven als Dames van Het Vak. Gekleed à la Carmen Waterslaeghers. En ik bestelde gelijk een permanent want ik wou al lang een kapsel à la Julie Driscoll.
Julie Driscoll
Mits wat uitleg zag de kapster wat ik bedoelde en ze zei dat na de permanent wat knipwerk zou volgen . En dat het drie uren zou duren. Dat kwam me zeer goed uit. Tegen dan was het ongeveer tijd om de bus naar huis te nemen.
Vol vertrouwen en zeer tevreden zat ik daar, in mijn blauwe schoolkleren tussen de kleurrijke dames van die wijk.
Waar ik niet aan gedacht had was dat iemand een berekening zou kunnen maken: hoe kon ik na school een permanent laten zetten en toch intijds thuis zijn met de krullen? Het spijbelen zou aan het licht komen. En niet alleen thuis, mogelijk ook op school: De dag tevoren was ik in de namiddag afwezig, de ochtend daarop verscheen ik met een krullebol?
Owee, hoe ging ik me daar uit praten … die busrit was een ellende, pure vertwijfeling, een calvarie. Hoe had ik zo’n denkfout kunnen maken? Vreemd genoeg heeft niemand zich de vraag gesteld over mijn tijdsgebruik van die namiddag. Beter nog, niemand heeft míj die vraag gesteld.
Daarna heb ik nooit nog gespijbeld. De onrust achteraf was er teveel aan. Later wel gebrost, maar gespijbeld ? Nooit nog!
m – 10/2018, blog - https://nl.wikipedia.org/wiki/Julie_Driscoll
|