Pit is de Pa van mijn Ma. Hij werd geboren op 08 februari 1894. Hij is overleden op 24 september 1958. Hij was 13 jaar ouder dan Oma. Waarom ik hem Pit noemde weet ik niet meer.
Dag Pit, Lang hebben we mekaar niet gekend. Vier maanden voor Laura geboren werd waart ge weg. Voor Oma en ma en Tante S en Nonkel E was dat groot verlies. Oma mocht niet mee naar het kerkhof want dat was toen zo, de rouwende weduwe zou zich in het graf kunnen storten. Alsof zij dat zou doen hé Pit. Haar coiffure zou er maar door in de war gebracht zijn. En dan die modder.
Tijdens de begrafenis was ik als enige thuis bij haar, ik wist niet eens dat het uw begrafenis was. 'k Herinner me wel dat die dag alles zeer stil verliep. Weinig gepraat en al zeker geen gelach. En ook dat ik onder de tafel ben gaan zitten omdat Oma zo eigenaardig deed. Traag rondlopen en de kasten open en toe doen. Dat was me te vreemd. Onder de tafel dan maar.
Een vraag : weet gij waarom Oma en Ma en tante S decennia geleden Nonkel E uit hun leven gebannen hebben? Kunt gij dat zien, van waar ge zijt? Ik hier niet. En nu is het hier te laat om het te vragen hé Pit. Oma is weg, Tante S is weg, ons Ma is aan het gaan en over Nonkel E en zijn gezin weten we niks. Misschien moet ik eens gaan kijken op Facebook. Kent ge Facebook? Waarschijnlijk wel. Daarboven kent men alles.
Zelf ken ik er niks van Pit. En ik denk dat ik dat zo zal laten, dat Facebook en dat dood zijn. Maar over sterven zou ik meer willen weten.
Na uw vertrek hebben we nog enkele jaren op het kerkhof moeten paraderen, in onze zondagse kledij. Hebt ge ons toen gezien? Waart ge daar blij mee? Zijn doden daar blij mee? Allerzielen vindt ik niet nodig Pit. En al zeker niet wanneer er vroom over gedaan wordt. Wat denkt gij ? 't Is maar een vraag hoor. Gij zijt al lang aan de overkant en wij stervelingen nog niet hé.
Pit, soms denk ik dat ik als levende mijn aandacht en energie niet moet richten op de doden maar op de stervenden. Daarmee bedoel ik niet de mensen die liggen te zieltogen, die zijn in handen van beroepslieden. Ik bedoel de mensen die vernomen hebben dat hun tijd beperkt is. Zij zijn wel gaande en staande, maar ze hebben een concrete tijdslimiet te horen gekregen. In het Engels heet dat een deadline. Grellig woord ineens hé, deadline. Hebt gij naar het einde ook die momenten van onthechting gekend gelijk IM?
Dag Pit.
PS: Sorry, 't zijn meer vragen geworden dan ik dacht.
Onderstaande heb ik van horen vertellen, want ik was toen te klein om het me te herinneren. Het verhaal komt van mijn Moeder, de woorden zijn van mij.
In '55 had ik plots een zusje en dat larf heette Tina. Veel zusje was er niet aan. Ze kon niet in het zand spelen, ze mocht niet bij mij in bad en als ze weende kon ik nog vertalen ook.
Toch was er iets goed aan, want mijn ma kwam me 's middags uit de kleuterschool halen (toen mocht dat nog) en dan gingen we naar het Elisabethpark. Dat zijn de twee stroken groen tussen het Simonisplein en de basiliek van Koekelberg. Tina lag in een wit-blauwe stoef-landauer en ik liep er naast alsof het park van mij was.
We wandelden in de noordelijke helft, de kant van de Landsroemlaan, omdat daar in de namiddag zon was. En daar zaten alle moeders op bankjes te kijken hoe hun oudsten zich misdroegen in de zandbak, terwijl de jongste gewiegd werd en her en der al een derde op komst was. Het was '55. De woorden geboorteregeling / gezinsplanning / anticonceptie moesten nog uitgevonden worden en kinderopvang was onbestaande.
Tegen het einde van de namiddag trokken de moeders en de kroost huiswaarts. Het werd ongeveer tijd om aan het avondmaal te beginnen. Een aantal moeders stapten richting west, Koekelberg/Jette/Ganshoren. Een aantal moeders stapte richting oost, Molenbeek, toen nog een gemeente als alle andere.
Richting Molenbeek moet men over het Simonisplein, toen nog een rustig plein met middenstandwinkels. Een van die winkels verkocht kaders en schilderijen. In dat uitstalraam stond op kleuterhoogte een schilderij met een kindje dat weende.
The Crying Boy, 1950's Giovanni Bragolin
Iemand van de kinderen had dat ooit gemerkt en het jongetje in kwestie wou in het naar huis gaan elke dag kijken of het schilderij in de vitrine nog weende. Het weende nog altijd. Dag na dag weende dat kindje van het schilderij.
De stoep was er niet echt breed genoeg voor het konvooi kinderwagens dat er langs moest en ongeveer alle kleuters stonden met handen en neusjes tegen het glas. Om naar iets te kijken dat er eigenlijk niet was.
De uitbaatster kreeg het luidruchtig op haar heupen van die vuile vingertjes tegen haar uitstalraam. En toen wist ik waarom het kindje op het schilderij weende : in dat huis woonde een héks!
Aan moederskant hadden mijn grootouders 3 kinderen en 7 kleinkinderen. Mijn ma was het oudste kind en ik ben het oudste kleinkind.
“Ik heb nog iets te vragen”
Oma, mijn ma ligt in angsten, ze lijdt. Wat denkt ge daaraan te doen? Komt ge haar hand vasthouden? Ze is aan het uitdoven en ze is bang. Een bang kind wil haar moeder. Waar zijt ge nu? Ge wou kinderen hé, DOE DAN IETS, het is de moment.
Ik snap niet dat vrouwen die kinderen willen en die kinderen doen geboren worden ook, achteraf veilig onder de zoden gaan liggen en onbereikbaar zijn wanneer die kinderen aan hun sterven beginnen, wanneer die kinderen schreeuwend om hun moeder roepen omdat het sterven zo heftig verloopt.
Oma, mijn levensloop was niet naar uw normen, maar kinderen op deze wereld zetten is tenminste iets dat ik niet op mijn geweten heb. Gij wel. Daarom: komt ge uw kind nu helpen sterven of hoe zit het?
Gedurende drie jaren had ik thuis het monopolie op schreien. Mijn zussen waren nog niet geboren, ik kon een keel opzetten van zodra het me schikte.
Daar werd dan rekening mee gehouden, daar werd iets aan gedaan en naar men mij vertelde vond ik het wel aangenaam leven zo, leven met een hofhouding die bij de minste kik en bij de minste traan in actie schoot.
In '55 kwam er een zusje (Tina) en vanaf dan was ik de grote zus. Mentaal werd ik daar beter van en ook mijn taal werd daar beter van want ik wist de grote mensen te vertellen hoe Tina zich voelde, waarom ze huilde. Lach niet. In '59, toen Laura er was, had ik het nog veel sterker. Meestal wist ik beter dan mijn moeder wat er verteld werd met het geschrei.
In '90 ging ik op kraambezoek bij mijn vriendin Muissie en toen ik de kamer binnenstapte lag het zoontje te schreien in zo'n doorzichtige grote hoge tupperwarebak op wielen. Nog voor ik bij haar was had ik mijn hand in het bedje. Ik legde mijn handpalm tegen het rugje en na een paar tellen stopte het geschrei.
Een boreling aanraken zonder de toestemming van de moeder, zoiets wordt niet gedaan. Ik was in overtreding. 'k Verwachtte me aan een correctie van de kattige Muissie … Maar ze liet me begaan en toen het zoontje zweeg fluisterde ze met grote ogen : - Hoe doet gij dat? - Hij voelde zich alleen. - Hoe weet gij dat? - Geen idee.
Lange jaren heb ik geen babies meer ontmoet in de kennissenkring. In de familiekring was er al Toppié (1973) de dochter van Tina en er kwamen ook de vier kinderen van Laura. (1986, 1988, 1992, 1994) Maar dat is een gans apart verhaal want daar was een stoorzender mee gemoeid, de pater familias, onze pa. De huistiran die zijn invloedssfeer meende te moeten uitbreiden naar het huishouden van twee van zijn dochters.
Nog één verhaaltje : in 2008 waren we op bezoek bij een zus van LM. De kleindochter (10maanden) was moe en wou niet slapen. De oma in kwestie had haar in de arm liggen en het zacht geschrei bleef maar duren. Na een tijdje vroeg ik of ik haar op de schoot mocht nemen. Dat mocht. Als ze zich niet comfortabel voelde bij mij, zou ik haar onmiddellijk aan de opa of aan de oma terug bezorgen.
Ik zette de kleine op mijn schoot met het gezichtje naar de woonkamer en ik legde haar handje op mijn wijsvinger. Ze lag met het hoofdje tussen de twee delen van mijn boezem, als stootkussens zouden die toen moeten hebben volstaan. Samen wezen we naar oma en naar opa en met de wijsvinger gingen we traag naar de sofa en daar zaten tante zus en tante zo en LM en tante Didi. Daarop herbegonnen we en opnieuw fluisterde ik alle namen in haar oor. Bij de derde ronde sliep ze.
Ik schoof onderuit, zodat ze meer horizontaal kon liggen. Vanaf dan kreeg ik de hapjes en de drankjes aangereikt door een hofhouding die genoot van de stilte. Ja, soms voelt het fijn een babyfluisteraar zijn.
Een manspersoon vond voor zichzelf dat vrouwendag geen zin had. Althans niet in zijn gezin, want daar was het beslissingsrecht zo netjes verdeeld tussen hemzelf en zijn echtgenote dat het vrouwendag helemaal overbodig maakte.
Men had hun voorbeeld maar te volgen:
Ik, ik beslis over de belangrijke zaken Ik zeg hoe het moet in het Midden-Oosten, hoe het moet met de vluchtelingencrisis, hoe het moet met het energiebeleid, hoe het moet met de toestanden in de US … dat soort zaken.
Mijn vrouw beslist over hoe het moet met de kinderen hoe het moet met hun studies, hoe het moet met het gezinsbudget, hoe het moet met ons spaargeld, hoe & waar we op vakantie gaan, welke wagens we hebben, hoe we onze ouders opvangen … dat soort details.
En hij was blijkbaar zeer tevreden met deze taakverdeling.
René en ene Patrick zitten in 't café en raken aan de praat.
- Wat doet gij in het leven? vraagt René. - Ik studeer nog, ik doe Logica, zegt Patrick. - Wat is dat ? vraagt René.
- Ach, och, wel …, hebt gij thuis een aquarium? vraagt Patrick gelaten, bijna routineus. - Ja, zegt René. - Dan hebt ge waarschijnlijk ook vissen. - Ja. Natuurlijk. - Dat is dus logisch, zegt Patrick, en als ge van vissen houdt, dan houdt ge ook van dieren? - Ja vaneigens, vissen zijn toch dieren? zucht René. - Inderdaad, zegt Patrick, dit is dus óók logisch. En als ge van dieren houdt, dan houdt ge zéker ook van mensen? - Ja, natuurlijk..., zegt René, meestal wel. - En dit is dus óók weer logisch, vervolgt Patrick. Als ge van mensen houdt, dan houdt ge ook van vrouwen? - Ja, natuurlijk! Vrouwen zijn toch … - Dat is dan óók weer logisch, onderbreekt Patrick hem. En als ge van vrouwen houdt, dan zijt ge hetero? - Dat klopt, zegt René. - Wel, dát is nu Logica, besluit Patrick glimlachend. En tevreden neemt hij een slok.
René knikte bedachtzaam dat hij het begrepen had. De dag erna zat hij in dat café te praten met een kroegmaat, ene André. - Gisteren had ik hier een interessant en leerrijk gesprek met een student. Ge had erbij moeten zijn.
- Heb ik iets gemist? vroeg André. - Hij studeert Loo-gi-kaa, deed René triomfantelijk. - Wat is dat? vroeg André. - Wel, hebt-gij-thuis-een-aquarium? vroeg René. - Nee, zei André. - Dan zijt gij homo, stelde René. - Dat klopt, zei André. - Wel dát is nu Loogikaa, besloot René gewichtig. En tevreden nam hij een slok.
1976, 24j ~ in mijn pre-koopvaardijperiode was dat.
De toenmalige verloofde en ik stonden in Tijuana een taco te eten. Me staat voor dat het ergens bij het strand was. De stad ligt aan de westkant, links bovenaan in het slurfje van Mexico.
Hoe we in Tijuana te recht gekomen zijn, is een verhaal apart. Maar we waren in San Diego (US) dus waarom niet efkes de grens over om Tijuana te verkennen? De thuisstad van de tijuanastijl van Herb Alpert, van Carlos Santana. Van Leo Fender én met een traditie van gitaarbouwers ! Wij te voet en met rugzak de grens met Mexico over.
Dat was op alle vlakken een vergissing, een serie vergissingen die drie dagen geduurd heeft. Eén ervan was de taco. Na de eerste hap zag ik op het hemdje van de verloofde, die rechtover mij stond, ongeveer een el verwijderd, twee ronde natte vlekjes. Ter hoogte van het borstzakje. Regen? Hier? En dan enkel op zijn hemdje? … - Hé, uw hemd is nat ? - Dat zijn uw tranen. Die spoten ineens uit uw ogen.
Op die seconde kwam bij mij de klap. Tegelijk nam hij een hap. En toen waren we met twee.
De inhoud van de taco was gepimenteerd, ver boven het rode tabascogehalte dat wij jonge gringos toen gewend waren. We zagen geen steek meer, onze ogen stonden in brand. Nog meer dan mond, keel en slokdarm. Welke pepers er in de taco gebruikt werden hebben we toen niet geweten. Habanero pepertjes? ’k Was al blij dat we daar geen ambulance nodig gehad hebben. Als die al was gekomen …
te gast bij Wim Helsen, Lisbeth Gruwez met een tekst van Doris Humphrey
A POCKET SET OF RULES FOR TRUEING UP A WORK IN PROGRESS
Symmetry is lifeless Two-dimensional design is lifeless The eye is faster than the ear Movement looks slower and weaker on the stage All dances are too long A good ending is forty per cent of the dance Monotony is fatal; look for contrasts Don’t be a slave to, or a mutilator of the music Listen to qualified advice; don’t be arrogant Don’t intellectualize; motivate movement Don’t leave the ending to the end
Eerste indruk : ik zit hier paf te wezen. Naarmate Gruwez vorderde in de tekst meende ik iets te herkennen. De richtlijnen van Doris Humphrey zijn ongeveer overal toepasbaar, niet enkel op het podium maar in elk creatief proces zijn ze bruikbaar.
En toen Helsen in die aard iets zei, was ik blij en opgelucht dat ik niet de enige ben die het zo ziet. We zijn dus al met drie. Nu gellie nog?
In de lagere school was het askruisje bij mijn zussen en mij een product van huisvlijt.
We woonden vrij & gelukkig én twee gemeentes verwijderd van de school. De nonnen konden ons huishouden niet controleren. Ze wisten dus niet of ons gezin 's morgens naar de kerk geweest was of niet.
Om ons te beschermen tegen mogelijke interpretaties over het ontbreken van een askruisje gaf Ma ons 's morgens twee veegjes zwart op het voorhoofd. Het zwart kwam van geplette verbrande lucifers.
Wat ze dan prevelde hebben we nooit geweten. Mogelijk een paar schietgebedjes dat we onze mond niet zouden voorbij tateren. Want al waren we goed ter tale, we moesten nog leren wanneer zwijgen.
We hadden twee vegen op ons voorhoofd, er werden op school geen vragen gesteld. En wij gingen niet pochen dat onze Mama dat zelf kon, askruisjes maken. Met luciferzwart. Ma's schietgebedjes hebben dus geholpen. Moeders kunnen veel. Zelfs hun kroost doen zwijgen.
"In de vroege middeleeuwen werd het opleggen van as bij de mannen over het gehele hoofd en bij de vrouwen het voorhoofd gestrooid als start van de boetetijd. Dit ritueel was enkel bestemd voor zondaars die officieel tot boete werden veroordeeld. Later werd dit een algemeen gebruik omdat men ervan uitging dat iedereen tegen God of zijn medemensen gezondigd had.
Als teken van berouw en vasten komt het gebruik van as in de Bijbel veelvuldig voor. De boeteling strooide zich as over het hoofd. Vaak ging hij daarbij gehuld in een zak, die als boetekleed werd gedragen. Vandaar de uitdrukking "in zak en as zitten". wiki
te gast bij Wim Helsen, Ben Weyts met een tekst van Cyriel Verleyen
De Vlamingen willen niet meer dan wat andere volkeren zonder strijd hebben gekregen: een plekje waar ze volgens hun eigen aard en hun tradities kunnen leven en gelukkig zijn. Waarom heeft het de Vlamingen al zoveel moeite en strijd gekost om te krijgen wat gewoon hun recht is? Dat kan je niet begrijpen zonder naar het verleden te gaan kijken. Uit de geschiedenis leer je het verhaal van je volk. Dat is vaak een triest verhaal, maar we moeten er een happy end aan maken.
Over het boek : In 20 korte hoofdstukjes wordt een historische schets van Vlaanderen en van de Vlaamse Beweging te beginnen vanaf de Middeleeuwen gegeven. Verhoudingsgewijs gaat de meeste aandacht naar de periode van 1830 -de onafhankelijkheid van België- tot en met de Eerste Wereldoorlog. Het relaas wordt onderbroken door kaderstukjes en interviews, zwart-wit foto's en facsimile-afdrukken. Figuren en gebeurtenissen worden in hun historisch kader gesitueerd, maar de klemtoon ligt -in soms erg emotionele bewoordingen- op de achteruitgestelde positie van de Vlamingen in België.
Vanwege het verschil tussen het ruime onderwerp en de beperkte omvang van het boek, was het noodzakelijk selectief te werk te gegaan. Vandaar weglatingen die de volledigheid in het gedrang brengen.
De auteur stelt zich op als de opa van een fictieve Peter en spreekt zodoende de lezer in de directe rede aan. Naar het einde toe tendeert het boek naar een politiek pamflet. In deze tweede, licht aangevulde druk is een nawoord van de uitgever opgenomen. Bevat zw-w. foto's en tekeningen. // (NBD|Biblion recensie, Jan Van Vaerenbergh
"Waar gebeurd : Een visput waar het op de ene plek beter vissen was dan 20 meter verder. De vissers die op de visput wilden vissen moesten eerst een bijdrage betalen. De genummerde plaats uit een dertigtal, werd u aangewezen. Na een tijd viel het op dat vrienden van het bestuur altijd de beste plaatsen kregen. Misnoegdheid alom!
Als ge op een van de goede plaatsen zat was het een lust, ge ving de één na de andere vis. Wat verder ving ge kleine visjes die je uit medelijden teruggooide. Hoe kwam dat toch? Had het te maken met de zon, de begroeiing onder water, de diepte? Het kon veel redenen hebben. Werd er gefoefeld? Men ging er wat aan doen, niet met een geschreven compromis, maar op een eerlijke manier, kortom een beetje op z’n Belgisch.
Wat hadden ze er op gevonden? Het bestuurslid had 30 potjes. De potjes waar vroeger de filmrolletjes inzaten. Daarin stak hij de nummers van de visplaatsen en hij, als verantwoordelijke, grabbelde in de zak en gaf u een potje. Eerlijker kon toch niet, en toch…
Wonder boven wonder zijn vrienden kregen opnieuw de beste plaatsen! Wat had die man bedacht? Hij stak de potjes met de goede visplaatsen in de diepvries, die waren ijs maar dan ook ijskoud. Hij grabbelde in de zak en gaf zijn goede vriend het koude potje en een toevallige visser een warmer potje! Dat houdt men toch niet voor mogelijk, hoe vindingrijk wij Belgen kunnen zijn!"
Volgens mij waren de 'goede' vrienden degenen die bovenop de vastgestelde bijdrage de bestuurder nog een extra centje toestaken. 'k Vraag me vooral af hoe de foefelarij aan het licht gekomen is. Ik stel me voor dat bij het begin van de dag de dertig hengelaars aanwezig en present zijn. Ieder krijgt een potje met een nummer in. De bestuurder gaat al grabbelend in de zak de kring rond en geeft de 'goede' vrienden een koud potje. Daarop zal hij een tweede ronde doen om met de zak de lege potjes op te halen.
Een van de hengelaars draait met de glimlach zijn potje open, wetende dat hij een goede plaats zal krijgen, en heel onnadenkend duwt hij zijn zoontje het leeg potje in handen: - Steek gij dat maar terug in de zak, manneke. - Amai Pa, da potteke is koud, zegt het argeloos jung. - Geef maar hier manneke, zegt de hengelaar naast hen, want die is niet van gisteren.
Het argeloos jung doet dat, hij legt het koud potteke in de hand van de man. De man sluit zijn hand, voelt hoé koud het ding is en slaakt een alarmkreet. Eigenlijk was het gebrul. En hij vloekte de hemel naar beneden.
- Dees potteke komt gvd uit den diepvries! GVD! De goei komen uit den diepvries! De nummers voor zijn matekes komen uit den diepvries zeg ik u!
En toen hadden de anderen het begrepen. De bestuurder heeft die dag geluk gehad dat hij niet bij zijn vissen beland is. Of de club nog lang bestaan heeft weet ik niet.
Brillen moet sinds dec '98. Op een dag zat ik aan tafel iets te frullen, iets te naaien, denk ik. De TV stond aan en ik keek op, omdat ik iets gehoord had dat ik wou zien. Wanneer ik terug naar mijn werk keek, kreeg ik mijn ogen niet meer scherp gesteld. Out of focus. Letterlijk dan. Dat duurde maar en dat bleef duren. Tot ik het werkje wat verder weg schoof, toen kreeg ik langzaam weer scherp beeld. Ja. Dat werd brillen. Het is heel plots gegaan, van 0 naar +1,5 binnen de minuut.
Het werd een pluimgewichtbrilletje, een montuur in draad, ongeveer blauw met veel piepkleine donkere vlammetjes in. De vlammetjes waren bordeaux- en bronskleurig. Ze zorgden voor beweging in het blauw. Het montuur had heel speciale, grappige scharniertjes. Dit brilletje zou ik voor de rest van mijn leven dragen, dacht ik. Toen wist ik nog niet dat brillen kunnen verslijten. Of verloren gaan. Of vermassacreerd worden. Wanneer ik zulke onheilsverhalen hoorde was ik dankbaar & blij dat mijn brilletje dat soort dingen niet zou meemaken want ik ben een zorgzaam persoon, voor sommige zaken.
Op een dag in 2005 hadden we slecht weer op zee. Het schip stampte en dat is nog vervelender dan rollen. Er zit geen regelmaat in en ik krijg er nausea van. Toen we in bed lagen wou ik nog wat lezen, om de hoofdpijn te verjagen, of op zijn minst te vergeten.
Ipv mijn slaapbril te nemen, zette ik mijn gevlamd brilletje op mijn neus. Hoe het mee in de slaapkamer geraakt is weet ik niet meer. Waarschijnlijk doordat het een lastige dag geweest was en door de schele hoofdpijn had ik het niet op zijn plaats gelegd in de bovenste schuif.
En zo ging ik in bed lezen met mijn dagbrilletje op mijn neus ipv de steviger nachtbril. Toen ik voelde dat ik in slaap zou raken, deed ik het brilletje uit en legde het voorzichtig in het bakje op de vloer naast het bed, zodat het tijdens de nacht niet kon vallen. Wat al tegen dek ligt valt niet meer hè.
's Anderendaags sta ik op en ik voel iets onder mijn linkervoet. Iets dat kraakt. 'k Doe het lichtje aan : mijn brilleke! Ik had het vóór 't bakje gelegd ipv erin.
De rest van het contract heb ik met mijn nachtbril moeten doen, zo'n plastieken monster dat eigenlijk te zwaar weegt als dagbril en op de neus drukplekken veroorzaakt.
Een goed brilletje, eentje dat men niet voelt zitten, met heel dunne draadranden, zo'n goed brilletje heb ik sindsdien niet meer gehad. Die maken ze niet meer.
Mijn grootouders aan vaderskant hadden 9 kinderen en 22 kleinkinderen. Mijn pa was het oudste kind en ik ben het oudste kleinkind.
“Ik had nog zoveel te vertellen vragen”
Moe, wij hebben weinig herinneringen gemeenschappelijk. En door de woonafstand hebben we ook haast niks samen beleefd. Eigenlijk heb ik het meeste dat ik over u weet van horen vertellen, via de verhalen van mijn pa en van uw andere kinderen.
En ook via mijn ma. Als mijn memorie goed zit dan had zij bewondering voor u. Of ze genegenheid voor u voelde, dat weet ik niet, maar bewondering voor uw kunnen had ze zeer zeker wel. Maar dat wist ge wel hé Moe, over uw kunnen waart ge zelf ook tevreden, als ik me goed herinner.
Een naaipatroon onmiddellijk kunnen interpreteren van vlakke tekening naar model, van 2D naar 3D (zo heet dat nu Moe), dat is iets wat een ander in uw omgeving niet zomaar kon. Daar is ruimtelijk inzicht voor nodig. Het is architectenwerk. Uw dochters kunnen het, maar dat wist ik pas veel later.
Kinderkledij naaien, sleetbestendig en gemaakt op de groei. Aanvaardbare reparaties uitvoeren, haast onzichtbaar. Daar gaan denksystemen aan vooraf, aan die vaardigheden.
Ik had van u zoveel kunnen leren, Moe. Want de tijd van reparaties komt terug. En over andere dingen zou ik u veel willen vragen. Maar vandaag nog niet.
Mijn grootouders aan vaderskant hadden 9 kinderen en 22 kleinkinderen. Mijn pa was het oudste kind en ik ben het oudste kleinkind.
“Ik had u nog zoveel te vertellen” Dat zinnetje wordt al eens voorgelezen op uitvaarten.
In ons geval gaat dat niet op, hé Moe. We hadden mekaar niks te vertellen. In interessesfeer lagen onze werelden te ver uit elkaar. Ook in fysieke afstand. Ook qua spreektaal, gij gul Waaslands en ik een schraal gepoetst Brabants. En toen gij al traag werd, praatte ik nog te snel.
We zagen mekaar zelden. Gesprekken verliepen moeizaam. Men kon het nauwelijks gesprekken noemen.
Op sommige plaatsen duurde de 19de eeuw tot na 1968, ver in de 20ste. Daar wist ik toen geen blijf mee, met die kloof.
"En hoe is 't op school?" was soms nog eens een poging. Als ik die keer vertelde dat de school al vijf jaar achter mij lag en dat ik stage deed, moest ik uitleggen wat een stage was.
"Ah, ge zijt in de leer!" Dan begon ik omstandig uit te leggen dat 'in de leer' nog iets anders is. Waarom ik dat wou uitleggen weet ik eigenlijk niet. Omdat duidelijkheid toen voorrang had? 'k Had het blauwblauw kunnen laten. 'k Had gewoon kunnen knikken. Maar gewoon wat beamende stemgeluiden produceren, zoetjes meevooisen, dat kon ik toen nog niet, dat had ik toen nog niet geleerd. ’t Gaat al beter. 'k Heb in blokskes leren denken en praten.
De kloof had ik toén niet kunnen dichten en ik heb ze ook nooit kunnen dichten, maar 'k had op zijn minst kunnen proberen een touwbruggetje te spannen.
Gelukkig moet ik u deze brief niet zenden. Waarschijnlijk zou hij u droevig stemmen ook al heb ik het over mijn eigen onvermogen.
De dag dat de dochter van mijn zus Tina geboren is werden onze grootmoeders allebei overgrootmoeder. Ons Ma werd grootmoeder, Laura en ik werden tante én Tina werd Moeder. Dat alles op één dag. Een grondige verschuiving van rang en stand, zo voelde het aan. Hoe het bij de heren in de familie gesteld was, dat weet ik niet. Niet meer.
Terwijl elk van ons haar nieuwe status bijstelde, de ene al wat gretiger dan de ander, lag Tina te glunderen en lag Toppiéke in haar arm te slapen, onkundig van de kleine paleisrevolutie die haar komst veroorzaakt had.
De overgrootmoeders namen elk hun positie in. De overgrootmoeder uit het Waasland (vaders kant) deed dat door wijselijk op de achtergrond te blijven. Zij had zoveel kleinkinderen van alle leeftijden dat een achterkleinkind er nog wel bij kon. De overgrootmoeder uit Antwerpen (moeders kant) deed dat door aan het haken te gaan. Zij had veel minder kleinkinderen en de komst van een achterkleinkind was een wereldgebeurtenis.
Vier jaar later had Toppiéke een collectie gehaakte kleedjes die waarschijnlijk Ann Salens geïnspireerd heeft. Op een keer had OmaLisa een wit mouwloos vestje bij, gehaakt in een omgekeerde waaiertjessteek en aan de onderkant afgewerkt met franjes.
We hielden onze adem in. De franjes waren er wel maar het vestje was effen wit, waaiersteek, niks peruviaans of boliviaans-achtig en dat was toen toch wel echt een must. Het ding was gewoon vééls te weinig etnisch voor die periode in ons leven. Vooral omdat OmaLisa het een Indianenvestje noemde, vanwege de franjes. Eh, een wit indianen vestje in een waaiertjessteek ? Wij waren jong en ondankbaar. En blasé.
Toppiéke zag het vestje en heeft het onmiddellijk omarmd, in haar hart gesloten en geadopteerd. Toen ze het zag werden haar ogen rond, en haar mondje zuchtte een ô. Ze vouwde haar handjes samen bij het zien van zoveel moois. - Willen we het eens aandoen? Ze kon alleen maar knikken. Het kind was sprakeloos. - Het is een Indianenvestje, zei iemand. - Néé, fluisterde ze vol ontzag, het is een Trrouwerrtje, om in te Trrouwen. We hoorden de r’s extra rollen en we hoorden de hoofdletters.
De oudste van de familie en de jongste hadden geen last van generatiekloof. Het vestje liet ons dat heel goed voelen. Het Trouwertje is een paar jaren haar favoriete kledingstuk geweest. Het mouwloos vestje rekte mee met de leeftijd. Een succesnummer op alle gebied.
Toen Ann Salens dan doorbrak was het Trouwertje van Toppié een blikvanger op straat, op school en op alle plaatsen. Maar het was wel een creatie van haar overgrootmoeder. Die was eerst hoor Ann!
Vanaf een bepaalde leeftijd hebben we een flink aantal anekdotes en verhalen. We hebben misschien minder activiteiten, maar we hebben wel meer kroniek achter ons. Dat nemen ze u en mij voorlopig niet af, het hoofd vol feiten & verhalen, fabels & fantasietjes.
Er zijn de kleurrijke verhalen die men verzint of verzonnen heeft, eventueel voor de (klein)kinderen. Er is alles wat men ooit gelezen heeft, meer dan men zelf ooit verzinnen kan. Er is alles wat men ooit beleefd heeft, de hoge pieken, de scherpe afgronden en alle heuvels en dalen tussenin. Al die verhalen hebben een gans eigen kleur en alleen al daarom hebben ze recht op een plaats.
Elke seniora, elke senior heeft een hoofd vol verhalen die best verteld worden. Liefst wel. Niet noodzakelijk in hoofdstukken of in paragrafen, een paar alinea's of een paar lijnen zijn ook al een verhaal. Daarop zijn die lijnen voor iemand herkenbaar en dat is een vorm van gedachtewisseling. De gedachtewisseling, daar gaat tekstschrijven over. Daarover gaat dit soort bloggerij.
Toen ik 20 was vroeg ik me af 'wat vertellen die zestigers en ouder toch zo druk?' Omdat ze een voorsprong van 40 jaar hadden tiens! Verhalen uitwisselen! Die 40 jaar belevenissen zijn 40 jaar materiaal voor meer verhalen dan ik toen al kon hebben.
Nu ben ik eindelijk ook in hoofdstuk 6, bladzijde 6 al. Nu heb ik ook verhalen en nu moet ik me haasten, want een jaar is rap voorbij.
Ze kon niet naar de dansles want haar dochter had gebeld of ze de kinderen kon opvangen. En wat doet een gehoorzame oma dan? Zij vangt de kinderen op. Eerst nog efkes binnenwippen in Het Centrum om te zeggen dat ze vandaag niet kwam en dan snel naar het huis van de dochter.
De deur van Het Centrum stond nog niet open. Logisch, het was nog vroeg. Maar er brandde wel licht achterin, zag ze door het glas. Ze was gehaast. Ze ging de drie trapjes op. Ze voelde aan de deur. Er zat beweging in. Wat een zware deur. Ze ging er met haar gewicht tegen liggen. De deur ging een eindje open. Wat een zwáre déur! Opnieuw ging ze er met haar gewicht tegenliggen. Met haar linkerhand zette ze zich af tegen de metalen deurstijl en met haar rechterarm duwde ze tegen het deurpaneel. De deur was sterker, kwam terug gezwaaid en hapte in de vingers van haar linkerhand. Dat deed pijn. Dat deed echt pijn. En dat blééf pijn doen.
Zo kan ik niet fietsen, dacht ze, en dan kom ik te laat voor de kinderen. Stomme dansles. En toen stond daar Jaak. Het was allemaal zijn fout. Want ze wou verwittigen dat ze niet kwam en toen was die deur te zwaar en nu kon ze niet fietsen en kwam ze te laat bij de kinderen, allemaal door Jaak van de dansles.
- Mia! Ge zijt bleek, wat is er? - Mijn vingers. En ik moet naar huis. En zo kan ik niet fietsen. - Ik rij wel, zei Jaak, uw fiets breng ik achteraf.
Hij deed haar instappen. Hij kende de straat waar ze woonde, hij kende het huisnummer en hij wou dat hij meer van haar kende. Dat hij alles van haar kende. Maar ja, ze danste met Frans. Al weken. En dat zou zo wel blijven.
Toen hij voor haar deur stopte vroeg ze zich vaag af hoe hij wist waar ze woonde, haar vingers bonsden nog. De pijn maakte haar kortaf. - Ik moet naar het huis van mijn dochter, twee straten links, twee straten rechts, 't is daar enkele richting.
Hij bewonderde haar tegenwoordigheid van geest en hij zou kennismaken met het huis van de dochter, met de dochter en met iedereen die in dat paleis verblijf hield. Het huisje was leeg en Mia dreef hem voor zich uit naar de keuken. Daar ging ze met een zucht zitten.
- Kan ik iets doen? vroeg hij. - Ja, geef wat ijs.
Ijs, ijs … onhandig stond hij te draaien in een keuken waar niks vertrouwd was.
- Daar, onder, in de vriezer.
Hij nam een pak soepgroenten en legde die zachtjes op de gekneusde vingers.
- Danku, zei Mia. En ze meende het.
Hij nam een handdoek en schoof die voorzichtig onder haar hand. En hij ging zitten wachten of het ijs zijn werk deed.
- Doe uw jas uit, zei Mia. Hij deed zijn jas uit. En hij hielp haar met de hare. Toen zaten ze weer. Ze gleden van de ene comfortabele stilte in de andere. Eigenlijk zouden we honderduit moeten vertellen, dacht Mia, maar het is beter zo. Stil. Ze glimlachte. En ze prutste wat aan een hoekje van de zak soepgroenten.
- Ik kwam naar Het Centrum om te zeggen dat ik niet kon komen, zei ze. - Ah ja, voor Frans, zei Jaak. - Ja, voor Frans ook. Frans is een brave mens … Maar dat is ook alles, zei haar glimlach. En Jaak begreep. Het was goed, zo stil. Het hoeft niet altijd dansen te zijn.
De deur vloog open en daar waren de kinderen met het geweld van aankomende jeugd, het meisje in de leeftijd van romantiek en de jongen ook, maar dan anders. Wie was die meneer aan hun keukentafel? De kleinzoon keek donker, er zat een vreemde man bij zijn oma. - Dit is Jaak, zei Mia. - oÔo, Jaak van de dansles? zong de kleindochter opgetogen.
Mia vertelde over de deur en de vingers en de pijn. - En hebt ge al een kusje gehad? vroeg de kleinzoon onhandig brommerig. - Da's een kusje tegen de pijn, deed de kleindochter uitbundig tegen Jaak.
Plots zag Jaak het licht. De woorden van de kinderen brachten hem in actie. Zorgvuldig legde hij het pak soepgroenten opzij. Met twee handen hief hij Mia's gekwetste vingers en zachtjes legde hij er een kusje op. Vier kusjes. Zachtjes. Vier jaar later zijn ze getrouwd, met haar kleinkinderen als getuigen. Want dank zij hen was het gestart.
m – naar een idee van CvT, HiH-03/2017, bijgewerkt -
Vannacht werd ik met één oog wakker en ik had een formidabel idee voor een schrijfsel. Het idee was zo simpel, dat ik me afvroeg waarom het nu pas voor de pinnen kwam. Waarom had ik de 65+ dinges nooit eerder op deze manier bekeken. De invalshoek zat juist, de ideeën volgden elkaar vanzelf, alles glashelder, het schrijfsel schreef zichzelf, ik moest enkel de tekst nog intikken.
Tevreden over het gedane denkwerk en gekoesterd door de warme idee dat de wereld nog zo stom niet ineen zit, liet ik de belletjes bewustzijn verdampen. Bij de laatste belletjes vroeg ik me af of ik niet iets moest noteren. Neuh, niet nodig. Zo'n magnifiek idee vergeet men toch niet ! Daarbij, ik ken dat. Als ik mijn arm uitsteek naar het lampje ben ik wakker en als ik naar mijn bic begin te grabbelen ben ik voor de rest van de nacht klaarwakker. Dan kan ik evengoed nu opstaan en heel het boeltje direct intikken. Niks van. Elke morzel slaap is belangrijk, doezelde ik.
En zo liet ik de laatste belletjes bewustzijn verdwijnen. Dat grandioos ideeën-ding zou 's anderendaags vanzelf weer tevoorschijn komen en mij een subliem schrijfsel opleveren. 'k Had beter moeten weten. Sinds vanmorgen ben ik aan het wachten of het wonderidee wil terug komen. Het wil niet.
Radio en TV staan af. LM gebruikt zijn koptelefoon. Buiten is het stil, zacht lentestil, geen geluid van wind of regen. Het is hier stil genoeg om een bange mus te doen landen. Waarom dan geen schichtig idee?
En zo komt het dat er van titelbalk tot slotlijn niks staat van dat wonderwerkje. Jammer, ik had u het u graag laten lezen.
te gast bij Wim Helsen,Wouter Van Besien met een fragment uit 'Winterlogboek' van Paul Auster
Je kunt jezelf niet zien. Je weet hoe je eruitziet vanwege spiegels en foto's, maar in de grote wereld, als je je te midden van je medemensen beweegt, of het nu vrienden, vreemden of de innigste geliefden zijn, is je eigen gezicht voor jou onzichtbaar.
Je kunt andere delen van jezelf zien, armen en benen, handen en voeten, schouders en romp, maar alleen alles van voren, niets van achteren behoudens de achterkant van je benen als je ze in de juiste stand draait, maar niet je gezicht, nooit je gezicht, en uiteindelijk is - althans wat anderen aangaat – je gezicht wie je bent, de essentie van je identiteit. [...] We zijn allemaal vreemden voor onszelf, en als we al enig besef hebben van wie we zijn, dan is dat alleen omdat we leven in de ogen van anderen.
Over het boek : De fragmenten worden opgediend in een lucide en bedaarde stijl zodat elke zin een machtige klap is. Hij wisselt de reflectieve passages af met anekdotes uit het verleden: over de schaamte over een auto-ongeluk terwijl hij achter het stuur zat met zijn vrouw en kind in het voertuig, zijn echtscheiding met de schrijfster Lydia Davis, de geboorte van zijn kinderen, het plotselinge overlijden van zijn ouders, de worsteling met het schrijverschap en het geldgebrek. Het zijn gebeurtenissen die hem hebben gevormd en de gêne, spijt en het gemis die hij hiermee associeert hebben nog steeds invloed op hem. Het zijn gedeeltes uit het verleden die voortleven in het heden. https://www.tzum.info/2012/08/recensie-paul-auster-winterlogboek/