te gast bij Wim Helsen, Bart Somers met een tekst van Stefan Zweig
De wereld van gisteren
We konden kosmopolitischer leven, de hele wereld stond voor ons open. We konden reizen zonder pas of visum, waarheen we maar wilden, niemand vroeg ons naar politieke overtuiging, afkomst, ras of religie. We hadden zeker - dat ontken ik beslist niet – een oneindig veel grotere individuele vrijheid, en daar waren we niet alleen op gesteld, maar we hebben haar ook gebruikt. Maar zoals Friedrich Hebbel het ergens treffend zegt: ‘Nu eens hadden we geen wijn, dan weer hebben we geen glas’. Het komt maar zelden voor dat een generatie beide wel heeft; als de moraal de mensen vrij laat, dan perkt de staat die vrijheid in. Laat de staat ze hun vrijheid, dan probeert de moraal ze die af te nemen.
Over het boek : 'De wereld van gisteren' is de projectie van het individuele levenslot op het lot van een hele generatie. De Oostenrijke jood zocht vertwijfeld naar een nieuw Europa van pacifistische en humanistische signatuur. In plaats daarvan raakte Europa in de greep van de nazi's, die Zweigs bij miljoenen zo populair geworden werk in het openbaar lieten verbranden.
Een aantal jaren geleden kwamen de kleinkinderen van een zus van LM voor een namiddag naar hier bij ons omdat er bij Rina thuis besprekingen waren en daar kon ze de kinderen efkes niet bij hebben.
De kinderen kenden ons enkel als verre familie, een grootoom en een groottante … die dan nog op een schip vaarden ook. Het viel tegen dat wij niet op dat schip woonden, maar de namiddag is toch zonder nog grotere schokken verlopen. Toen we ze in de late namiddag terug reden naar het huis van hun Oma vroeg ik of ze blij waren dat ze weer naar Oma gingen.
- Ja, want we gaan hamburgers eten! - Hamburgers? Bij Oma thuis? - Nee, bij MakDôNalds.
LM en ik keken mekaar efkes aan. Rina zou de kinderen toch nooit meenemen naar een hamburgerkot?
- 'k Denk het niet hoor, zei ik voorzichtig, dat Oma graag hamburgers … - Jawel, want ze zong het liedje. - Welk liedje? - Het liedje van Mak-Do-Nalds, klonk het nadrukkelijk en ongedurig van op de achterbank. - Zing dat liedje eens?
En dan hoorden we : Ôma'k-Dôô-Nalds, Ôma'k-Dôô-Nalds, Ôma'k-Dôôôô-Nalds Klementaajn
Toen we de kinderen afleverden vroeg ik hen het liedje nog eens te zingen voor Oma. Rina herkende de melodie van Oh My Darling Clementine, maar ze moest toch twee keer luisteren eer ze hun 'Oma 'k Dô-Nalds' verstaan had.
Ze kon zich echt serieus houden en als ik me goed herinner heeft ze toen als avondmaal voor haar zangertjes rundsburgers uit de diepvriezer getoverd.
te gast bij Wim Helsen, Radna Fabias met een tekst van Padgett Powell uit 'De vragende vorm'
Is je moeder overleden en zo ja, zou je dan iets tegen haar willen zeggen? Zeg je ooit tegen jezelf: 'Ik ga slapen, ik ben moe'? Zit daar niet een alleraardigst liedje in? Word je hoe langer hoe onzekerder nu we het einde naderen? Heb je genoeg slimme dingen gezegd en zo min mogelijk ondoordachte, en heb je ten minste een keer op je strepen gestaan? Had je een rustig leven of was je de godganse dag in de benen? Geef je jezelf, iemand anders of helemaal niemand de schuld van je fouten? Hou je van gladde, gelei-achtige jam of juist van compote met stukjes erin? Denk je dat je dom bent? Ben je zeker van jezelf? Gebruik je het woord 'coördinaten'? Vind je een glas cognac - walsend, amberkleurig, helder, prikkelend - aantrekkelijk? Is er onrust in het paradijs? Hebben wielen plezier? Is liefdadigheid eindig?
Over het boek : "De tekst van dit boek is een merkwaardige opeenvolging van louter vragen. Levensvragen, absurdistische vragen, futiele vragen, psychologische vragen - alles komt voorbij in schijnbare willekeur. Zo kun je achtereenvolgens worden geconfronteerd met 'Zitten er hiaten in je karakter?', 'Vind je het lastig om de verlangens van zeurderige mensen te weerstaan?' en 'Heb je ooit het anker van een elektromotor gewikkeld?'.
Het vormexperiment is fascinerend en verveelt verrassend genoeg niet. Soms volgt een reeks vragen over een bepaald onderwerp elkaar op, soms verbergt een vraag een anekdote, soms keren thema's meermalen terug. Powell geeft zo in ieder geval nu en dan de suggestie van samenhang, en hoewel er zich geen plot ontwikkelt, krijg je langzamerhand wel een beeld van de vragensteller. De kracht zit voor een groot deel in de formulering van de vragen, en daarvoor verdient de vertaler een groot compliment. Hij komt met vondsten als: 'Als een stortbui een stortvloed van regen is, is een plensbui dan een plensvloed van regen?'"
Eerste indruk: Fabias is een dame naar mijn hart. Zelf het ik ook de neiging de dingen kapot te nuanceren en het is een opluchting, een verademing te vernemen dat ik niet de enige ben die behept is met dit soort behoedzaamheid.
te gast bij Wim Helsen, Christophe Deborsu met Lucas 24, 13-35
17 Jezus vroeg hun: 'Waar loopt u toch over te praten?' Daarop bleven ze somber gestemd staan. 18 Een van hen, die Kleopas heette, antwoordde: 'Bent u dan de enige vreemdeling in Jeruzalem die niet weet wat daar deze dagen gebeurd is?' (...)
25 Toen zei hij tegen hen: 'Hebt u dan zo weinig verstand en bent u zo traag van begrip dat u niet gelooft in alles wat de profeten gezegd hebben?' (...)
28 Ze naderden het dorp waarheen ze op weg waren. Jezus deed alsof hij verder wilde reizen. 29 Maar ze drongen er sterk bij hem op aan om dat niet te doen en zeiden: 'Blijf bij ons, want het is bijna avond en de dag loopt ten einde.' Hij ging mee het dorp in en bleef bij hen. 30 Toen hij met hen aan tafel aanlag, nam hij het brood, sprak het zegengebed uit, brak het en gaf het hun. 31 Nu werden hun ogen geopend en herkenden ze hem. Maar hij werd onttrokken aan hun blik. 32 Daarop zeiden ze tegen elkaar: 'Brandde ons hart niet toen hij onderweg met ons sprak en de Schriften voor ons ontsloot?' 33 Ze stonden op en gingen meteen terug naar Jeruzalem, waar ze de elf en de anderen aantroffen, 34 die tegen hen zeiden: 'De Heer is werkelijk uit de dood opgewekt.'
rood woestijnzand ~ergens in de jaren 80, de pre-LM periode
Door de kleur baksteenrood / roestrood hebben we ooit aan boord een klein paniekje meegemaakt. Het schip vervoerde ijzererts. Een schip met zeven of negen luiken. De luiken zijn gas- en waterdicht afgesloten. Op een ochtend lag over heel het dek, kasteel inbegrepen, een laag steenrood poeder. Stof van de lading? Hoe was dat uit de luiken ontsnapt? En diagonaal verdeeld over het schip? Was er iets met een aantal luikdeksels dan? Het was een ochtend vol vraagtekens.
De luikdeksels werden gecontroleerd door de 1ste stuur + de capt hemzelve en de chef mecanicien moest ook mee vermits het vermoedelijk om een defect in de deck-machinerie ging. De ronde duurde een halve voormiddag. In de tropenzon.
Bij de coffeetime om 10h bromde de bootsman iets als - Al die galonnen aan dek, dat ze gvd op hun brug blijven. Al die zever voor 'dat beetje' zand! - Ah? Is het zand? vroeg ik voorzichtig.
Natuurlijk was het zand. 's Nachts aangevoerd door aflandige wind. Er was helemaal niks mis met de luiken of met de luikdeksels. Het steenrood/ijzerertsrood stof was gewoon woestijnzand en ongeveer iedereen wist dat. Behalve de drie die het hadden moeten weten.
Mensenlief, wat hebben dié achteraf theater gemaakt!
Pit is de Pa van mijn Ma. Hij werd geboren op 08 februari 1894. Hij is overleden op 24 september 1958. Hij was 13 jaar ouder dan Oma. Waarom ik hem Pit noemde weet ik niet meer.
Dag Pit,
Ik nog eens. De tweede keer deze week. Jáá, in die rustige eeuwigheid daar ergensis dat storend. Sorry hoor.
Zijt ge daar nog altijd 64 jaar? Ik hier al 66.
'k Heb over u al wel meer geschreven dan in deze twee brieven, Pit. Die verhalen waren een beetje geromantiseerd natuurlijk. Of verfraaid, zo kan men het ook noemen. Zo lang ik van u maar geen zeemzoete heilige maak mag het hé, verfraaien. Alles voor de tekst of voor een goed verhaal ! Deed gij dat ook niet een beetje, wat fiorituren links en rechts, alles voor een goed optreden ?
'k Wou nog iets vragen. Los van de Harmonie. Over de Gard Sivik aan de Stadswaag. Over jazz dus.
Hebt gij ooit in de Gard Sivik gespeeld? Heeft Nonkel E ooit in de Gard Sivik gespeeld? Hebt gelle daar ooit samen gespeeld? Aan ons Ma heb ik het eens gevraagd en ze had er toen geen antwoord op.
Ik vraag dat nu, omdat de naam Gard Sivik de laatste jaren blijft opduiken. Zowel de kroeg als het tijdschrift. Een paar jaren geleden bracht een correspondent dat café af en toe ter sprake. Zo is het begonnen. Het heeft een tijd geduurd eer mijn cent viel dat ik 'Gard Sivik' als kind al hoorde. Dat kan maar van bij ulle komen.
De laatste jaren kwam ik de naam regelmatig tegen, in de teksten van WTL oa, terwijl het café al lang niet meer bestaat en het tijdschrift ook niet meer. Tot wanneer het huis als kroeg bestaan heeft, weet ik straks misschien. De gevel laat vermoeden dat het gebouw ooit een pakhuis was. Nu is het een burgerwoonst. Hieronder een foto. Die is niet voor u, Pit. Gij kunt vanzelf naar dat gebouw, een beetje gaan spoken met uw klarinet. Niet doen hoor!
In dat huis daar achterin, het huis met het trapgeveltje, kwam een klad kunstenaars, dichters en schrijvers. dat was toen een kroeg hé. Artiesten hebben iets met horeca. En al wat rond hen zwermde kwam daar ook. Maar allereerst eerst was er de jazz met zijn artiesten.
Pit is de Pa van mijn Ma. Hij werd geboren op 08 februari 1894. Hij is overleden op 24 september 1958. Hij was 13 jaar ouder dan Oma. Waarom ik hem Pit noemde weet ik niet meer.
Dag Pit, Lang hebben we mekaar niet gekend. Vier maanden voor Laura geboren werd waart ge weg. Voor Oma en ma en Tante S en Nonkel E was dat groot verlies. Oma mocht niet mee naar het kerkhof want dat was toen zo, de rouwende weduwe zou zich in het graf kunnen storten. Alsof zij dat zou doen hé Pit. Haar coiffure zou er maar door in de war gebracht zijn. En dan die modder.
Tijdens de begrafenis was ik als enige thuis bij haar, ik wist niet eens dat het uw begrafenis was. 'k Herinner me wel dat die dag alles zeer stil verliep. Weinig gepraat en al zeker geen gelach. En ook dat ik onder de tafel ben gaan zitten omdat Oma zo eigenaardig deed. Traag rondlopen en de kasten open en toe doen. Dat was me te vreemd. Onder de tafel dan maar.
Een vraag : weet gij waarom Oma en Ma en tante S decennia geleden Nonkel E uit hun leven gebannen hebben? Kunt gij dat zien, van waar ge zijt? Ik hier niet. En nu is het hier te laat om het te vragen hé Pit. Oma is weg, Tante S is weg, ons Ma is aan het gaan en over Nonkel E en zijn gezin weten we niks. Misschien moet ik eens gaan kijken op Facebook. Kent ge Facebook? Waarschijnlijk wel. Daarboven kent men alles.
Zelf ken ik er niks van Pit. En ik denk dat ik dat zo zal laten, dat Facebook en dat dood zijn. Maar over sterven zou ik meer willen weten.
Na uw vertrek hebben we nog enkele jaren op het kerkhof moeten paraderen, in onze zondagse kledij. Hebt ge ons toen gezien? Waart ge daar blij mee? Zijn doden daar blij mee? Allerzielen vindt ik niet nodig Pit. En al zeker niet wanneer er vroom over gedaan wordt. Wat denkt gij ? 't Is maar een vraag hoor. Gij zijt al lang aan de overkant en wij stervelingen nog niet hé.
Pit, soms denk ik dat ik als levende mijn aandacht en energie niet moet richten op de doden maar op de stervenden. Daarmee bedoel ik niet de mensen die liggen te zieltogen, die zijn in handen van beroepslieden. Ik bedoel de mensen die vernomen hebben dat hun tijd beperkt is. Zij zijn wel gaande en staande, maar ze hebben een concrete tijdslimiet te horen gekregen. In het Engels heet dat een deadline. Grellig woord ineens hé, deadline. Hebt gij naar het einde ook die momenten van onthechting gekend gelijk IM?
Dag Pit.
PS: Sorry, 't zijn meer vragen geworden dan ik dacht.
Onderstaande heb ik van horen vertellen, want ik was toen te klein om het me te herinneren. Het verhaal komt van mijn Moeder, de woorden zijn van mij.
In '55 had ik plots een zusje en dat larf heette Tina. Veel zusje was er niet aan. Ze kon niet in het zand spelen, ze mocht niet bij mij in bad en als ze weende kon ik nog vertalen ook.
Toch was er iets goed aan, want mijn ma kwam me 's middags uit de kleuterschool halen (toen mocht dat nog) en dan gingen we naar het Elisabethpark. Dat zijn de twee stroken groen tussen het Simonisplein en de basiliek van Koekelberg. Tina lag in een wit-blauwe stoef-landauer en ik liep er naast alsof het park van mij was.
We wandelden in de noordelijke helft, de kant van de Landsroemlaan, omdat daar in de namiddag zon was. En daar zaten alle moeders op bankjes te kijken hoe hun oudsten zich misdroegen in de zandbak, terwijl de jongste gewiegd werd en her en der al een derde op komst was. Het was '55. De woorden geboorteregeling / gezinsplanning / anticonceptie moesten nog uitgevonden worden en kinderopvang was onbestaande.
Tegen het einde van de namiddag trokken de moeders en de kroost huiswaarts. Het werd ongeveer tijd om aan het avondmaal te beginnen. Een aantal moeders stapten richting west, Koekelberg/Jette/Ganshoren. Een aantal moeders stapte richting oost, Molenbeek, toen nog een gemeente als alle andere.
Richting Molenbeek moet men over het Simonisplein, toen nog een rustig plein met middenstandwinkels. Een van die winkels verkocht kaders en schilderijen. In dat uitstalraam stond op kleuterhoogte een schilderij met een kindje dat weende.
The Crying Boy, 1950's Giovanni Bragolin
Iemand van de kinderen had dat ooit gemerkt en het jongetje in kwestie wou in het naar huis gaan elke dag kijken of het schilderij in de vitrine nog weende. Het weende nog altijd. Dag na dag weende dat kindje van het schilderij.
De stoep was er niet echt breed genoeg voor het konvooi kinderwagens dat er langs moest en ongeveer alle kleuters stonden met handen en neusjes tegen het glas. Om naar iets te kijken dat er eigenlijk niet was.
De uitbaatster kreeg het luidruchtig op haar heupen van die vuile vingertjes tegen haar uitstalraam. En toen wist ik waarom het kindje op het schilderij weende : in dat huis woonde een héks!
Aan moederskant hadden mijn grootouders 3 kinderen en 7 kleinkinderen. Mijn ma was het oudste kind en ik ben het oudste kleinkind.
“Ik heb nog iets te vragen”
Oma, mijn ma ligt in angsten, ze lijdt. Wat denkt ge daaraan te doen? Komt ge haar hand vasthouden? Ze is aan het uitdoven en ze is bang. Een bang kind wil haar moeder. Waar zijt ge nu? Ge wou kinderen hé, DOE DAN IETS, het is de moment.
Ik snap niet dat vrouwen die kinderen willen en die kinderen doen geboren worden ook, achteraf veilig onder de zoden gaan liggen en onbereikbaar zijn wanneer die kinderen aan hun sterven beginnen, wanneer die kinderen schreeuwend om hun moeder roepen omdat het sterven zo heftig verloopt.
Oma, mijn levensloop was niet naar uw normen, maar kinderen op deze wereld zetten is tenminste iets dat ik niet op mijn geweten heb. Gij wel. Daarom: komt ge uw kind nu helpen sterven of hoe zit het?
Gedurende drie jaren had ik thuis het monopolie op schreien. Mijn zussen waren nog niet geboren, ik kon een keel opzetten van zodra het me schikte.
Daar werd dan rekening mee gehouden, daar werd iets aan gedaan en naar men mij vertelde vond ik het wel aangenaam leven zo, leven met een hofhouding die bij de minste kik en bij de minste traan in actie schoot.
In '55 kwam er een zusje (Tina) en vanaf dan was ik de grote zus. Mentaal werd ik daar beter van en ook mijn taal werd daar beter van want ik wist de grote mensen te vertellen hoe Tina zich voelde, waarom ze huilde. Lach niet. In '59, toen Laura er was, had ik het nog veel sterker. Meestal wist ik beter dan mijn moeder wat er verteld werd met het geschrei.
In '90 ging ik op kraambezoek bij mijn vriendin Muissie en toen ik de kamer binnenstapte lag het zoontje te schreien in zo'n doorzichtige grote hoge tupperwarebak op wielen. Nog voor ik bij haar was had ik mijn hand in het bedje. Ik legde mijn handpalm tegen het rugje en na een paar tellen stopte het geschrei.
Een boreling aanraken zonder de toestemming van de moeder, zoiets wordt niet gedaan. Ik was in overtreding. 'k Verwachtte me aan een correctie van de kattige Muissie … Maar ze liet me begaan en toen het zoontje zweeg fluisterde ze met grote ogen : - Hoe doet gij dat? - Hij voelde zich alleen. - Hoe weet gij dat? - Geen idee.
Lange jaren heb ik geen babies meer ontmoet in de kennissenkring. In de familiekring was er al Toppié (1973) de dochter van Tina en er kwamen ook de vier kinderen van Laura. (1986, 1988, 1992, 1994) Maar dat is een gans apart verhaal want daar was een stoorzender mee gemoeid, de pater familias, onze pa. De huistiran die zijn invloedssfeer meende te moeten uitbreiden naar het huishouden van twee van zijn dochters.
Nog één verhaaltje : in 2008 waren we op bezoek bij een zus van LM. De kleindochter (10maanden) was moe en wou niet slapen. De oma in kwestie had haar in de arm liggen en het zacht geschrei bleef maar duren. Na een tijdje vroeg ik of ik haar op de schoot mocht nemen. Dat mocht. Als ze zich niet comfortabel voelde bij mij, zou ik haar onmiddellijk aan de opa of aan de oma terug bezorgen.
Ik zette de kleine op mijn schoot met het gezichtje naar de woonkamer en ik legde haar handje op mijn wijsvinger. Ze lag met het hoofdje tussen de twee delen van mijn boezem, als stootkussens zouden die toen moeten hebben volstaan. Samen wezen we naar oma en naar opa en met de wijsvinger gingen we traag naar de sofa en daar zaten tante zus en tante zo en LM en tante Didi. Daarop herbegonnen we en opnieuw fluisterde ik alle namen in haar oor. Bij de derde ronde sliep ze.
Ik schoof onderuit, zodat ze meer horizontaal kon liggen. Vanaf dan kreeg ik de hapjes en de drankjes aangereikt door een hofhouding die genoot van de stilte. Ja, soms voelt het fijn een babyfluisteraar zijn.
Een manspersoon vond voor zichzelf dat vrouwendag geen zin had. Althans niet in zijn gezin, want daar was het beslissingsrecht zo netjes verdeeld tussen hemzelf en zijn echtgenote dat het vrouwendag helemaal overbodig maakte.
Men had hun voorbeeld maar te volgen:
Ik, ik beslis over de belangrijke zaken Ik zeg hoe het moet in het Midden-Oosten, hoe het moet met de vluchtelingencrisis, hoe het moet met het energiebeleid, hoe het moet met de toestanden in de US … dat soort zaken.
Mijn vrouw beslist over hoe het moet met de kinderen hoe het moet met hun studies, hoe het moet met het gezinsbudget, hoe het moet met ons spaargeld, hoe & waar we op vakantie gaan, welke wagens we hebben, hoe we onze ouders opvangen … dat soort details.
En hij was blijkbaar zeer tevreden met deze taakverdeling.
René en ene Patrick zitten in 't café en raken aan de praat.
- Wat doet gij in het leven? vraagt René. - Ik studeer nog, ik doe Logica, zegt Patrick. - Wat is dat ? vraagt René.
- Ach, och, wel …, hebt gij thuis een aquarium? vraagt Patrick gelaten, bijna routineus. - Ja, zegt René. - Dan hebt ge waarschijnlijk ook vissen. - Ja. Natuurlijk. - Dat is dus logisch, zegt Patrick, en als ge van vissen houdt, dan houdt ge ook van dieren? - Ja vaneigens, vissen zijn toch dieren? zucht René. - Inderdaad, zegt Patrick, dit is dus óók logisch. En als ge van dieren houdt, dan houdt ge zéker ook van mensen? - Ja, natuurlijk..., zegt René, meestal wel. - En dit is dus óók weer logisch, vervolgt Patrick. Als ge van mensen houdt, dan houdt ge ook van vrouwen? - Ja, natuurlijk! Vrouwen zijn toch … - Dat is dan óók weer logisch, onderbreekt Patrick hem. En als ge van vrouwen houdt, dan zijt ge hetero? - Dat klopt, zegt René. - Wel, dát is nu Logica, besluit Patrick glimlachend. En tevreden neemt hij een slok.
René knikte bedachtzaam dat hij het begrepen had. De dag erna zat hij in dat café te praten met een kroegmaat, ene André. - Gisteren had ik hier een interessant en leerrijk gesprek met een student. Ge had erbij moeten zijn.
- Heb ik iets gemist? vroeg André. - Hij studeert Loo-gi-kaa, deed René triomfantelijk. - Wat is dat? vroeg André. - Wel, hebt-gij-thuis-een-aquarium? vroeg René. - Nee, zei André. - Dan zijt gij homo, stelde René. - Dat klopt, zei André. - Wel dát is nu Loogikaa, besloot René gewichtig. En tevreden nam hij een slok.
1976, 24j ~ in mijn pre-koopvaardijperiode was dat.
De toenmalige verloofde en ik stonden in Tijuana een taco te eten. Me staat voor dat het ergens bij het strand was. De stad ligt aan de westkant, links bovenaan in het slurfje van Mexico.
Hoe we in Tijuana te recht gekomen zijn, is een verhaal apart. Maar we waren in San Diego (US) dus waarom niet efkes de grens over om Tijuana te verkennen? De thuisstad van de tijuanastijl van Herb Alpert, van Carlos Santana. Van Leo Fender én met een traditie van gitaarbouwers ! Wij te voet en met rugzak de grens met Mexico over.
Dat was op alle vlakken een vergissing, een serie vergissingen die drie dagen geduurd heeft. Eén ervan was de taco. Na de eerste hap zag ik op het hemdje van de verloofde, die rechtover mij stond, ongeveer een el verwijderd, twee ronde natte vlekjes. Ter hoogte van het borstzakje. Regen? Hier? En dan enkel op zijn hemdje? … - Hé, uw hemd is nat ? - Dat zijn uw tranen. Die spoten ineens uit uw ogen.
Op die seconde kwam bij mij de klap. Tegelijk nam hij een hap. En toen waren we met twee.
De inhoud van de taco was gepimenteerd, ver boven het rode tabascogehalte dat wij jonge gringos toen gewend waren. We zagen geen steek meer, onze ogen stonden in brand. Nog meer dan mond, keel en slokdarm. Welke pepers er in de taco gebruikt werden hebben we toen niet geweten. Habanero pepertjes? ’k Was al blij dat we daar geen ambulance nodig gehad hebben. Als die al was gekomen …
te gast bij Wim Helsen, Lisbeth Gruwez met een tekst van Doris Humphrey
A POCKET SET OF RULES FOR TRUEING UP A WORK IN PROGRESS
Symmetry is lifeless Two-dimensional design is lifeless The eye is faster than the ear Movement looks slower and weaker on the stage All dances are too long A good ending is forty per cent of the dance Monotony is fatal; look for contrasts Don’t be a slave to, or a mutilator of the music Listen to qualified advice; don’t be arrogant Don’t intellectualize; motivate movement Don’t leave the ending to the end
Eerste indruk : ik zit hier paf te wezen. Naarmate Gruwez vorderde in de tekst meende ik iets te herkennen. De richtlijnen van Doris Humphrey zijn ongeveer overal toepasbaar, niet enkel op het podium maar in elk creatief proces zijn ze bruikbaar.
En toen Helsen in die aard iets zei, was ik blij en opgelucht dat ik niet de enige ben die het zo ziet. We zijn dus al met drie. Nu gellie nog?
In de lagere school was het askruisje bij mijn zussen en mij een product van huisvlijt.
We woonden vrij & gelukkig én twee gemeentes verwijderd van de school. De nonnen konden ons huishouden niet controleren. Ze wisten dus niet of ons gezin 's morgens naar de kerk geweest was of niet.
Om ons te beschermen tegen mogelijke interpretaties over het ontbreken van een askruisje gaf Ma ons 's morgens twee veegjes zwart op het voorhoofd. Het zwart kwam van geplette verbrande lucifers.
Wat ze dan prevelde hebben we nooit geweten. Mogelijk een paar schietgebedjes dat we onze mond niet zouden voorbij tateren. Want al waren we goed ter tale, we moesten nog leren wanneer zwijgen.
We hadden twee vegen op ons voorhoofd, er werden op school geen vragen gesteld. En wij gingen niet pochen dat onze Mama dat zelf kon, askruisjes maken. Met luciferzwart. Ma's schietgebedjes hebben dus geholpen. Moeders kunnen veel. Zelfs hun kroost doen zwijgen.
"In de vroege middeleeuwen werd het opleggen van as bij de mannen over het gehele hoofd en bij de vrouwen het voorhoofd gestrooid als start van de boetetijd. Dit ritueel was enkel bestemd voor zondaars die officieel tot boete werden veroordeeld. Later werd dit een algemeen gebruik omdat men ervan uitging dat iedereen tegen God of zijn medemensen gezondigd had.
Als teken van berouw en vasten komt het gebruik van as in de Bijbel veelvuldig voor. De boeteling strooide zich as over het hoofd. Vaak ging hij daarbij gehuld in een zak, die als boetekleed werd gedragen. Vandaar de uitdrukking "in zak en as zitten". wiki
te gast bij Wim Helsen, Ben Weyts met een tekst van Cyriel Verleyen
De Vlamingen willen niet meer dan wat andere volkeren zonder strijd hebben gekregen: een plekje waar ze volgens hun eigen aard en hun tradities kunnen leven en gelukkig zijn. Waarom heeft het de Vlamingen al zoveel moeite en strijd gekost om te krijgen wat gewoon hun recht is? Dat kan je niet begrijpen zonder naar het verleden te gaan kijken. Uit de geschiedenis leer je het verhaal van je volk. Dat is vaak een triest verhaal, maar we moeten er een happy end aan maken.
Over het boek : In 20 korte hoofdstukjes wordt een historische schets van Vlaanderen en van de Vlaamse Beweging te beginnen vanaf de Middeleeuwen gegeven. Verhoudingsgewijs gaat de meeste aandacht naar de periode van 1830 -de onafhankelijkheid van België- tot en met de Eerste Wereldoorlog. Het relaas wordt onderbroken door kaderstukjes en interviews, zwart-wit foto's en facsimile-afdrukken. Figuren en gebeurtenissen worden in hun historisch kader gesitueerd, maar de klemtoon ligt -in soms erg emotionele bewoordingen- op de achteruitgestelde positie van de Vlamingen in België.
Vanwege het verschil tussen het ruime onderwerp en de beperkte omvang van het boek, was het noodzakelijk selectief te werk te gegaan. Vandaar weglatingen die de volledigheid in het gedrang brengen.
De auteur stelt zich op als de opa van een fictieve Peter en spreekt zodoende de lezer in de directe rede aan. Naar het einde toe tendeert het boek naar een politiek pamflet. In deze tweede, licht aangevulde druk is een nawoord van de uitgever opgenomen. Bevat zw-w. foto's en tekeningen. // (NBD|Biblion recensie, Jan Van Vaerenbergh
"Waar gebeurd : Een visput waar het op de ene plek beter vissen was dan 20 meter verder. De vissers die op de visput wilden vissen moesten eerst een bijdrage betalen. De genummerde plaats uit een dertigtal, werd u aangewezen. Na een tijd viel het op dat vrienden van het bestuur altijd de beste plaatsen kregen. Misnoegdheid alom!
Als ge op een van de goede plaatsen zat was het een lust, ge ving de één na de andere vis. Wat verder ving ge kleine visjes die je uit medelijden teruggooide. Hoe kwam dat toch? Had het te maken met de zon, de begroeiing onder water, de diepte? Het kon veel redenen hebben. Werd er gefoefeld? Men ging er wat aan doen, niet met een geschreven compromis, maar op een eerlijke manier, kortom een beetje op z’n Belgisch.
Wat hadden ze er op gevonden? Het bestuurslid had 30 potjes. De potjes waar vroeger de filmrolletjes inzaten. Daarin stak hij de nummers van de visplaatsen en hij, als verantwoordelijke, grabbelde in de zak en gaf u een potje. Eerlijker kon toch niet, en toch…
Wonder boven wonder zijn vrienden kregen opnieuw de beste plaatsen! Wat had die man bedacht? Hij stak de potjes met de goede visplaatsen in de diepvries, die waren ijs maar dan ook ijskoud. Hij grabbelde in de zak en gaf zijn goede vriend het koude potje en een toevallige visser een warmer potje! Dat houdt men toch niet voor mogelijk, hoe vindingrijk wij Belgen kunnen zijn!"
Volgens mij waren de 'goede' vrienden degenen die bovenop de vastgestelde bijdrage de bestuurder nog een extra centje toestaken. 'k Vraag me vooral af hoe de foefelarij aan het licht gekomen is. Ik stel me voor dat bij het begin van de dag de dertig hengelaars aanwezig en present zijn. Ieder krijgt een potje met een nummer in. De bestuurder gaat al grabbelend in de zak de kring rond en geeft de 'goede' vrienden een koud potje. Daarop zal hij een tweede ronde doen om met de zak de lege potjes op te halen.
Een van de hengelaars draait met de glimlach zijn potje open, wetende dat hij een goede plaats zal krijgen, en heel onnadenkend duwt hij zijn zoontje het leeg potje in handen: - Steek gij dat maar terug in de zak, manneke. - Amai Pa, da potteke is koud, zegt het argeloos jung. - Geef maar hier manneke, zegt de hengelaar naast hen, want die is niet van gisteren.
Het argeloos jung doet dat, hij legt het koud potteke in de hand van de man. De man sluit zijn hand, voelt hoé koud het ding is en slaakt een alarmkreet. Eigenlijk was het gebrul. En hij vloekte de hemel naar beneden.
- Dees potteke komt gvd uit den diepvries! GVD! De goei komen uit den diepvries! De nummers voor zijn matekes komen uit den diepvries zeg ik u!
En toen hadden de anderen het begrepen. De bestuurder heeft die dag geluk gehad dat hij niet bij zijn vissen beland is. Of de club nog lang bestaan heeft weet ik niet.
Brillen moet sinds dec '98. Op een dag zat ik aan tafel iets te frullen, iets te naaien, denk ik. De TV stond aan en ik keek op, omdat ik iets gehoord had dat ik wou zien. Wanneer ik terug naar mijn werk keek, kreeg ik mijn ogen niet meer scherp gesteld. Out of focus. Letterlijk dan. Dat duurde maar en dat bleef duren. Tot ik het werkje wat verder weg schoof, toen kreeg ik langzaam weer scherp beeld. Ja. Dat werd brillen. Het is heel plots gegaan, van 0 naar +1,5 binnen de minuut.
Het werd een pluimgewichtbrilletje, een montuur in draad, ongeveer blauw met veel piepkleine donkere vlammetjes in. De vlammetjes waren bordeaux- en bronskleurig. Ze zorgden voor beweging in het blauw. Het montuur had heel speciale, grappige scharniertjes. Dit brilletje zou ik voor de rest van mijn leven dragen, dacht ik. Toen wist ik nog niet dat brillen kunnen verslijten. Of verloren gaan. Of vermassacreerd worden. Wanneer ik zulke onheilsverhalen hoorde was ik dankbaar & blij dat mijn brilletje dat soort dingen niet zou meemaken want ik ben een zorgzaam persoon, voor sommige zaken.
Op een dag in 2005 hadden we slecht weer op zee. Het schip stampte en dat is nog vervelender dan rollen. Er zit geen regelmaat in en ik krijg er nausea van. Toen we in bed lagen wou ik nog wat lezen, om de hoofdpijn te verjagen, of op zijn minst te vergeten.
Ipv mijn slaapbril te nemen, zette ik mijn gevlamd brilletje op mijn neus. Hoe het mee in de slaapkamer geraakt is weet ik niet meer. Waarschijnlijk doordat het een lastige dag geweest was en door de schele hoofdpijn had ik het niet op zijn plaats gelegd in de bovenste schuif.
En zo ging ik in bed lezen met mijn dagbrilletje op mijn neus ipv de steviger nachtbril. Toen ik voelde dat ik in slaap zou raken, deed ik het brilletje uit en legde het voorzichtig in het bakje op de vloer naast het bed, zodat het tijdens de nacht niet kon vallen. Wat al tegen dek ligt valt niet meer hè.
's Anderendaags sta ik op en ik voel iets onder mijn linkervoet. Iets dat kraakt. 'k Doe het lichtje aan : mijn brilleke! Ik had het vóór 't bakje gelegd ipv erin.
De rest van het contract heb ik met mijn nachtbril moeten doen, zo'n plastieken monster dat eigenlijk te zwaar weegt als dagbril en op de neus drukplekken veroorzaakt.
Een goed brilletje, eentje dat men niet voelt zitten, met heel dunne draadranden, zo'n goed brilletje heb ik sindsdien niet meer gehad. Die maken ze niet meer.