De lente komt uit de grond gekropen. Dat kunnen we hier ruiken tot hierbinnen. Het ruikt naar iets dat gaat beginnen, naar belofte, naar aarde, naar nuttige pierekes en mierekes. Die moeten er zijn, samen met de larven en de poppen en heel die ondergrondse beweging, want anders hebben straks de nieuwe molletjes geen eten. De mollen hebben dit jaar naarstig hun best gedaan. Er werd gekweekt. Alle molshopen zijn er weer in het plantsoen, 'k heb ze geteld.
Op sommige plekken zit de lente al tot in de tippekes van de twijgen van de bomen en de struiken. Hier rechtover in het perk staat een grote struise struik, tamelijk robuust, maar eigenlijk is 't een bedeesde. Dat is elk jaar hetzelfde. Hij zou wel aan bloesems willen beginnen, maar hij aarzelt elk jaar toch zo : zou'k? zou'kni? Doe maar op uw eigen tempo jongen, ge kunt het.
De Japanse kerselaars hebben ook al lente in hun kruin. De botten zijn donkerrood. 't Is te zeggen, die ene soort is al aan het botten, die met de donkerroze bloesems. De andere soort, die met de wit-roze bloesems begint pas later. Ze bloeien ook na mekaar. Eerst de donkere soort, en als die bomen uitgebloeid zijn begint de lichte soort aan haar festival. Als ze een rustige bloeitijd hebben, zonder brute stortregens of lelijke windstoten, dan zien wij hier in onze straat wel zes weken la vie en rose. Tof hé.
En de buurvrouw van beneden heeft kalfsblanquette gemaakt. Dat heb ik ook geroken, kalfsblanquette. Dat vindt ze een lenteschotel. Daarom staat het vast : vandaag is de winter is voorbij.
m – HiH-03/2016, bijgewerkt - morgen piep ik misschien anders, maar dat zien we dan wel
|