de wondere glimlach
Sinds hun eerste schooldag zaten ze in dezelfde klas. Dat was nu twaalf jaar. Dat was twee keer zo lang als zijn ouders getrouwd geweest waren.
Ze trokken al twee jaar samen op eer hij haar mee uit dierf vragen. Een afspraakje heette dat toen nog. Hij werd 18. Hij wou geen drukke fuif om zijn verjaardag te vieren, hij wou een etentje met haar. Met alles er op en er aan, in een restaurant met witte tafellakens en kaarsen. Daarvoor had hij gespaard. Ze waren vroeg. Ze waren de enige gasten. Zijn hart klopte in zijn keel.
- Waarom? vroeg ze, terwijl ze rond keek. - Waarom wat? vroeg hij. - Waarom een etentje op uw verjaardag? Dit etentje? - Omdat ik al van mijn tiende verliefd ben op u, zuchtte hij.
Het was er uit voor hij het wist. Domweg. Dom, gruwelijk dom. Dat had hij anders gepland, dat had anders gemoeten! Zijn tenen verkrampten en hij wenste dat hij elders was. Hij bleef onbeweeglijk zitten, versteend.
- Ja, zei ze.
Nu gaat ze weg, dacht hij. Ze gaat weg en ze komt nooit meer terug. Maar ze bleef zitten. Hij keek op.
- Ja, zei ze nog eens. - Ja? deed hij warrig. - Ja, ik wil met u trouwen, zei ze ernstig.
En toen kwam op zijn gezicht een aarzelende, voorzichtige glimlach die hem mooi maakte als een engel. Het was de wonderlijkste glimlach die ze ooit gezien had.
Acht jaar later zag ze opnieuw die wondere glimlach, toen hij hun boreling in zijn armen hield.
m, naar een gegeven van RF - HiH-07/2016, bijgewerkt -
|