Vijf jaar geleden, 27/10/2013 Die morgen hoorde ik op VRT1-radio een interview met Serge Simonart over Lou Reed. Gek genoeg heb ik de integrale tekst daarvan toen gevonden op de site van Humo.
http://www.jeroendenaeghel.be/het-bloedend-hart-van-serge-simonart/ , https://www.hln.be/showbizz/celebrities/lou-reed-71-overleden~a890cf0d/
Serge Simonart herdenkt Lou Reed maandag 28 oktober 2013 - 11u33, door ( ss ) 11 maart 1975. Na het concert van Lou Reed in de Antwerpse Arena Hall, glipt de assertieve opdringerige puber die ik dan ben binnen in de kleedkamer – we spreken over de middeleeuwen, de security was toen nog laks, en mijn Engels was op m’n veertiende al uitstekend, dus de Vlaamse roadies dachten dat ik bij de Amerikaanse roadies hoorde en vice versa.
Bovendien had ik, sluw, gezorgd dat de bassist mij een handtekening gaf ... op de achterkant van een All Area-pasje.
In de kleedkamer zie ik het volgende: Lou snuift iets wits – cocaïne, besef ik pas veel later. Samen met zijn gitarist Bob Kulick vijst hij hun gitaren open. Zijn vriendin Rachel aait over m’n hoofd en gaat naast me zitten en geeft me een drankje dat bitter smaakt. Rachel, die ik op dat moment héél mooi vind, is, en ook dàt besef ik pas veel later, een transseksueel. Op officiële foto’s meldt Lou dat Rachel ‘my boyfriend’ is, ook al ziet hij er uit als een vamp.
Tenminste, in het begin, want ik blijf tweeëneenhalf uur zitten, en aan het eind – het is dan bijna 3 uur ’s ochtends, mijn ouders staan op het punt om de politie hun verdwenen zoon te laten zoeken, bespeur ik op Rachels kin een zwarte schaduw – doorbrekende baardhaartjes. Ik mag Lou’s gitaar vasthouden. Hij leert me een paar akkoorden – ‘Sweet Jane’, denk ik later, maar misschien heb ik dat er bij gefantaseerd. Hij wil mijn elpee signeren, maar de pen werkt niet – ik heb de hoes met de heilige krabbel nog. Niets wijst er op dat ik hem later nog negen keer als muziekjournalist zal spreken.
Tijdens ons eerste interview, backstage op Werchter, zinder ik van anticipatie: ik ben nog steeds piepjong, maar ik hou van zijn werk - mijn drug was: ’s nachts met de koptelefoon naar ‘Berlin’ luisteren -, en ik ben perfect voorbereid, dus wat kan er in godsnaam misgaan?
Maar Lou blijkt koel, zelfs kil, en heel ongeduldig. Ik ben eerder verbaasd, ontgoocheld, maar ik merk dat zijn entourage echt voor hem beeft. En mijn voorganger, een Waalse collega van Télémoustique, een stoere amateurbokser, kwam daarnet na zijn abrupt afgebroken interview huilend buiten!
Gaandeweg ontdooit Lou. Hij blijft bits, maar bekijkt me meer geamuseerd dan vijandig, en antwoordt tenminste op mijn vragen. Aan het eind krijg ik zelfs een compliment, en hij vraagt aan zijn rosse assistente ‘Hebben we een cadeau voor deze jongen?’ Misschien bedoelt hij een gesigneerd T-shirt of tourprogramma. Maar de rosse vindt niets, en Lou concludeert laconiek ‘Apparently not.’
Als ik buiten wil stappen, houdt hij me tegen en zegt: 'Stay true, okay? To yourself and to what you believe in.’ Pas later verneem ik: Lou was toen net afgekickt van een alcoholverslaving, die op haar beurt een lichtgewicht alternatief moest bieden voor zijn heroïneverslaving. En niemand is slechter geluimd dan een alcoholicus die niet meer mag drinken.
In New York ontmoet ik Lou in de Bowery, als ik daar ben voor David Sylvian en Iggy Pop. Hij herkent me niet, maar als ik verontschuldigend zeg ‘Sorry, ik wilde me niet opdringen, enkel beleefd dag zeggen. Ik heb je geïnterviewd...’, nodigt hij me uit voor een drankje in het gore café waar ik op Iggy wacht. Eerst denk ik dat ook hij op Iggy wacht, maar hij vertrekt al eerder. We praten een minuut of twintig over emigranten (toen het Red Star Line museum onlangs opende, dacht ik meteen: ze hadden Lou moeten vragen), en over fotografie.
Pas veel later maakt hij professionele foto’s, en zie ik hem op een vernissage van zijn fotowerk praten met mijn andere held, David Bowie. Ik wuif van ver en laat hen met rust – want zo scoor je als journalist punten, niét door constant aandacht op te eisen.
Als ik hem een paar jaar later weer in New York spreek, is het in het kantoor van zijn manager, in een wolkenkrabber hoog boven Broadway.
Dirk Blanchart heeft me gevraagd om een exemplaar van zijn cd aan Lou te overhandigen – Dirk schreef het nummer ‘Uncle Lou’, dat mooi vat wat jongere muzikanten voor hem voelen. Lou is in hun ogen de norm, het rolmodel, de oudere wijze die ze niet willen teleurstellen.
Meerdere keren zullen andere rocksterren me iets zeggen als ‘Ik wilde een plaat maken die genade zou vinden in de ogen van Lou Reed.’
Het interview wordt pas echt een gesprek als ik de naam Orson Welles laat vallen. Lou blijkt een grote fan. Als hij begint te vertellen hoe hij Welles ooit op het vliegveld tegen het enorme lijf liep, en hij ‘te nerveus was om hem aan te spreken’, zie ik de eerste glimp van de mens, de rockster als fan van de filmster. ‘Lou was blij met jouw interview,’ zegt zijn assistente later. Ik schaam me dat ik met die melding blij ben als een klein kind.
Ten tijde van ‘Magic and Loss’ spreek ik hem in Parijs. Alweer blijkt de hele entourage bloednerveus.
Als ‘Set the twilight reeling’ uitkomt, is de sfeer nog meer gespannen. Noch zijn assistente, noch de mensen van zijn Amerikaanse en Franse platenfirma begrijpen wat die titel precies wil zeggen, en niemand durft het hem te vragen
In zijn hotelsuite blijkt Lou niet alleen. Naast hem zit een vrouw die ik niet ken – type dominatrix, strenge blik, koele stem. Ik begroet Lou. Geen teken van herkenning. Ik stel m’n eerste vraag. Hij heft zwijgend en theatraal z’n hand. Ordent tergend traag zijn aansteker, sigaarsnijder en sigarenetui en telefoon op het smalle koffietafeltje dat ons scheidt. Het lijkt een uur in beslag te nemen. Dan vraagt hij plots korzelig ‘Wel, ga je nog een vraag stellen?’ Na tien minuten verdwijnt de dominatrix – ik ben goedgekeurd. Het gesprek duurt een half uur langer dan voorzien, en nadien geeft Lou me ongevraagd een gesigneerd exemplaar van z’n net verschenen ‘Between thought and Expression’. Met opdracht ‘For my friend Serge, best wishes, Lou.’ Vriend?!
Later besef ik wat een bourgeois Lou is geworden. Geenszins de stoere straatvechter en evenmin het underground spook, maar wel een gezapige man van middelbare leeftijd die pro forma een zware moto voor z’n hotel laat parkeren, en op de hoes poseert met een Blade Runner-achtige valhelm, maar die privé een paar teckels houdt, en een schoothondje, en graag dineert in ouderwetse chique hotels zoals het Royal Monceau en het George V, plekken waar je elk zuchtje rock ’n roll meteen wordt gesmoord.
Serge Simonart m – EZW-10/2013 - https://nl.wikipedia.org/wiki/Serge_Simonart , https://nl.wikipedia.org/wiki/Lou_Reed
|