bang van eigen onkunde, in twee zinnen
Niet het wit blad of scherm maakt mij bang.
Bang ben ik dat clichés mijn schrijfsels zouden binnensluipen en daar een verschaalde ouwelijke geur rond het verhaal zouden hangen zoals dat huilen automatisch met hartstochtelijke snikken in eenzelfde zin zou komen, dat een blauwe lucht vanzelf een stralende hemel moet zijn en ogen hemelsblauw of een blik passioneel en donker, dat een maaltijd ofwel stevig zal heten ofwel overheerlijk of -verhoede!- allebei, dat het woord mooi niet volstaat, het moet wondermooi zijn, dat sneeuw steevast maagdelijk is en dat steevast de woorden meestal en soms zou vervangen … dat ik zoiets zou voorschotelen aan degene die het leest.
Bang ben ik dat niemand nog mijn stijlfouten zou willen verbeteren, dat niemand me zou wijzen op manke vergelijkingen en kadukke beeldspraak, dat niemand me terugroept van hyperlatieven, dat ik in automatismen zou vervallen à la Harold Robbins en dat ik uit het oog zou verliezen dat schrijven een ambacht is, dat ik door overdreven detaillering en overtollige beschrijvingen en door niks over te laten aan het geestesoog van degene die de moeite neemt om te lezen, dat ik door dit soort slordig werk die lezer zou beledigen.
Daarvoor ben ik bang.
m – HiH-01/2017, bijgewerkt -
|