drie op een rij
Een week of wat geleden stond LM uit het raam te kijken.
- Is er iets te zien? vroeg ik. - Daar staan drie witte auto’s na mekaar geparkeerd, zei hij.
Hij deed me denken aan een klein jongetje dat zich verveelt. Of is dat voor jongetjes een bezigheid op zich, auto’s kijken?
- Dat gebeurt niet dikwijls, zei hij nadenkend, drie auto’s van dezelfde kleur. Daar zou een mens een fotootje moeten van maken. - Maak dat fotootje dan, stelde ik voor. Alsof hij op mijn fiat had staan wachten ging hij het toestel halen.
De dagen daarop keek ik ondanks mezelf wat vaker buiten, om te zien of ik auto's van eenzelfde kleur zag staan. Twee blauwe! Dat ging ik onmiddellijk melden. Maar twee op een rij is niet goed genoeg. Het moeten er minstens drie zijn. Hij kwam toch eens kijken. Ze waren niet van hetzelfde blauw, dus dat telde niet. Afgekeurd. Het is zijn spel, dus hij bepaalt de spelregels. Het heeft geen zin dat ik daaraan begin te sleutelen.
Gekleurde auto's zijn zeldzaam geworden. In deze straat toch. De meeste auto's zijn grijs. Grijze staan hier genoeg. Maar ze moeten alle drie van dezelfde tint grijs zijn. En weet ge hoeveel tinten grijs er bestaan? Juist ja.
Een paar dagen geleden hadden we een historisch moment, een mirakel, drie rode auto's op een rij. Knalrood, alle drie. Daar is ook een foto van natuurlijk.
Hoe komt het dat LM die dingen zoveel sneller gezien heeft dan ik? We kijken toch allebei uit hetzelfde raam.
Ik kijk af en toe naar de bomen, hoe ze erbij staan en ik probeer me in te denken hoe ze zich voelen. Ik kijk af en toe naar de lucht, daar valt ook van alles te zien en te bedenken. Naar de plantsoenen, vaak. Heel soms kijk ik naar de mensen.
LM kijkt telkens naar de lucht, de bomen, de plantsoenen, de stoepen, de rijweg en naar álles wat daar langskomt, vliegt, losloopt, beweegt en stilstaat. Dat is het verschil. Ik kijk óf er iets te zien is, hij kijkt naar wát er te zien is.
m – HiH-05/2016, herwerkt
|