In de jaren '80 stond de fertiliteitsgeneeskunde niet waar ze nu staat. De behandeling kostte toen fortuinen. Waarschijnlijk nu nog meer.
Daar bovenop kwam nog de hinderlijke belangstelling van de Toekomstige Grootmoeders van toen Zij voelden zich gerechtigd om na een paar maanden al vragen te stellen : Én ? Nog niks op komst?
Dat die vraag zeer opdringerig is kwam niet bij hen op. Dat die vraag misschien pijn deed bij het koppel in kwestie, kwam niet bij hen op. Toekomstige grootmoeders, hun zussen, hun buurvrouwen en andere matrones gingen er van uit dat zij zoiets konden en mochten vragen. Hun zelfgenoegzaamheid en eigengerechtigheid was evenredig aan het aantal eigen (klein)kinderen.
En dan waren er de mannelijke commentaren : - Als ik moet komen helpen, zeg het maar … HA.HA.HA-wat ben ik grappig
Bij al die ongewenste belangstelling, platte nieuwsgierigheid eigenlijk, bij al die ongewenste commentaren, wiens strot zou men het eerst dichtknijpen … en toen dacht ik aan de stille oplossingen. Die bestaan. Die hebben altijd al bestaan. De oplossingen zonder de ha-wat ben ik grappig.
ondertussen droomde ze wel van een kleinkind
1980
Ze ging een doos boeken afzetten bij haar oudste, die doos stond al weken in de koffer van haar wagen. Een doos die hij al lang had moeten komen ophalen. Er scheen licht uit het zijraampje. Het tuinpad lag oneffen, de doos was zwaar en het regende nog ook. En zijn fiets stond nog buiten ! Bij de deur keek ze door het zijraam van de erker. Het gordijn van het zijraampje was niet dicht. Zouden ze haar opmerken ? Dan moest ze de doos niet neerzetten om te bellen.
De eethoek bij het raam was leeg. Ze merkte beweging in de zithoek, er bewoog een dekentje. Ze deed een stap achteruit. Verdomme, dacht ze, als ze op dit uur willen liggen vrijen in de sofa, dan moeten ze hun gordijn beter dicht doen. Ze nam de doos weer mee. Men laat boeken niet achter in de regen. Verdommeverdommeverdomme. Men wil wel kleinkinderen maar men wil er niet bij staan wanneer ze gemaakt worden. Zo is dat.
Ze reed naar huis en was vastbesloten hen binnenkort iets te zeggen over dat zijgordijntje van de erker, in voorzichtige bewoordingen iets over inkijk zeggen. Diplomatisch. Want het was een delicate kwestie, moeder en vooral schoonmoeder zijnde. Hoe bracht ze dat haar schoondochter zachtjes aan het verstand dat er iets moest gebeuren met dat gordijn aan de zijkant.
De doos liet ze maar weer in de koffer staan. Door de regen haastte ze zich naar de deur en ze was blij dat ze binnen was. De keuken was warm. Haar man stond te roeren in iets lekkers. De tafel was gedekt voor drie. Aan tafel zat hun oudste. Ze voelde dat ze bleek werd. Ze ging zitten met haar jas nog aan. Als hun oudste hier was, wie was dan …
- Blijft gij ook eten? vroeg ze zwakjes. - Nee, ik ben sebiet weg mama, ik kwam die doos met boeken halen. - Vandaag? Ze staat in de koffer, zijt ge met de fiets ? - Met dít weer? Ik ben hier met de auto, hij staat in de straat hier achter. - Ah … - … - Waar is onze jongste, vroeg ze aan haar man. - Die is weg met de fiets, hij moest nog iets doen. Maar hij komt terug voor het eten.
Met de fiets. De fiets die in de regen stond.
De oudste ging de doos met boeken overbrengen en legde haar autosleutels naast haar neer. - Zoudt ge uw jas niet uitdoen ? Hij keek op de klok, zwaaide naar zijn vader, gaf zijn moeder een snelle kus op haar hoofd en verdween.
1999, de kleine had de middelbare school afgewerkt, foutloos parcours en er was een barbecue. Met een gelukkige grootmoeder mee op de voorgrond. Want de afgestudeerde was haar kleinkind. Genetisch gezien was hij haar kleinkind, al is over dat genetische nooit gesproken geweest. De jongeman was samen met opa druk in de weer met vuur en met vlees en met borden.
- Hij lijkt op ons ma, zei de oudste. - Ja, zei de jongste. - Gelijk hij daar staat, en praat, helemaal ons ma. - Ja.
2001, de 21-jarige kleine hield een korte toespraak op de begraafplaats.
- Als ze hem kan horen zal ze fier op hem zijn, gelijk hoe, zei de jongste. - Dat 'hoe' heeft ze altijd geweten, antwoordde de oudste. En hij vertelde zachtjes in twee woorden over die avond met de doos vol boeken. - De doos stond in de koffer, maar ze was nat. Ma is met die doos toen tot aan de voordeur geweest. Tot aan onze voordeur. Volgens mij heeft ze het altijd geweten. - Verdomme, zei de jongste, verdommeverdommeverdomme. En ze heeft daar nooit iets over gezegd ? - Nee … Maar nee! Ze heeft toch ook nooit iets gezegd over u en Serge.
Serge hoorde zijn naam en knikte eens. Vera kneep in de hand van haar man. Alle vier keken naar het kind. De pastoor sprenkelde wijwater over de urne.
Toen ik dit schreef in juni 2016 dacht ik, niet inzenden, dit gelooft toch geen kat. Iets meer dan een jaar later, in november 2017, kreeg ik een gelijkaardig verhaal te horen. Deze keer met een donor die niet weet dat hij donor was. Hij was een uitwisselingsstudent van het Erasmusprogramma. Hij zit al lang in weer in Scandinavië en het kind dribbelt hier nu energiek rond. Hier in België. m- HiH-06/2016, bijgewerkt -
|