Lang geleden hadden we het met een paar mensen over tijd. Over het begrip tijd.
Iemand vertelde dat zij de tijd zag als een enorm lange ladder, langs waar men naar boven gaat, naar de toekomst, want de toekomst ligt boven. Haar zus zag tijd als een trap, langs waar men afdaalt naar de toekomst. Volgens haar lag de toekomst beneden. En toen keken ze naar mij.
- Is een wenteltrap ook goed? vroeg ik. Dat mocht, als ik maar vertelde waarom. - Op een wenteltrap kan men én naar boven én naar beneden kijken. De trede waarop men staat is vandaag. In de ene richting ziet men het verleden, dat zijn de herinneringen. In de andere richting ziet men de toekomst, dat zijn de plannen. En de hoop ook. - En ligt de toekomst bovenaan de trap of onderaan ? - Op mijn trap ligt die boven.
De zus vond dat jammer. En ik vond het jammer dat ze dat jammer vond. 'k Wou nog iets zeggen over de uitdrukking 'het klimmen der jaren'. Dat was niet meer nodig, ik was dus een klimmer. Zijzelf was een daler.
Op mijn trap staat elke winding gelijk met een jaar. Wanneer ik 68 word, zal ik 68 windingen onder mij liggen hebben. De trap begint veel dieper natuurlijk, die begint in de oertijd. Maar zo ver kan ik niet kijken.
Ik zie ook windingen boven mij. Zover mijn mensenoog reikt en nog hoger. Maar hoeveel treden daarvan nog voor mij bestemd zijn, dat weet ik niet. Ergens is een zijdeurtje met mijn naam op en daar verlaat ik ooit de trap. Achter dat deurtje begint mogelijk de ladder van de andere zus, of een lift, of iets dat er op lijkt. Beam me up, Scotty!
Van op een fictieve wenteltrap durf ik wel maar beneden kijken, maar in het echt zal ik dat niet doen. m – HiH-05/2017, bijgewerkt -
|