wat had ik weer aangericht ...
Tina en ik stonden in Ekeren te wachten op iemand die ons met de wagen zou oppikken. We stonden op de stoep bij een hoekhuis aan de rand van de dorpskern. Mijn zus woonde toen nog in het centrum van Brussel.
- Dat vind ik hier zo tof, zei Tina, dat zoveel huizen tuinen hebben. Ze staan in levendige straten en toch hebben ze voldoende tuin. Neem nu dit huis … - Die tuin heeft ze nodig ook, zei ik, er zijn drie kinderen. - Kent gij de mensen die hier wonen?
Nee, maar ik had er al wel een verhaal bij verzonnen. Omdat ik er vier keer per week langs liep en ik had het koppel de voorbije jaren zien evolueren. Het verhaal was nog niet geschreven, maar het zat al wel gereed. Tina wou het horen, dat kortte het wachten op ons vervoer.
Een jaar of zes, zeven tevoren was daar een jong koppel komen wonen. Er kwam een kind. En een tweede. En een derde. Na het tweede werd ze voltijds thuis-moeder. Misschien vandaar het derde, een mens is dan tóch thuis …
Terwijl zij open bloeide en rozig en voller werd, werd hij spichtig, hij ging gebogen lopen en zag lichtjes grauw. Als iemand die te weinig daglicht krijgt. In de tuin moest hij niet meer werken, dat deed zijn schoonvader nu. Andere taken ook, ook schoonvader. Zijn schoonmoeder kwam helpen in de huishouding en na een dag poetsen of strijken en wieden en spitten bleven ze natuurlijk eten ook. Had zijn gezin hem eigenlijk nog nodig? Behalve als kostwinner dan. Zijn vrouw had haar kinderen, zijn schoonouders hadden hun kleinkinderen. Iedereen was tevreden.
Ik denk …, ik denk dat haar kinderwens hun huwelijk overwoekerd heeft, zei ik. Zij woont met haar nestdrang op een roos wolkje, en ik kan me voorstellen hij zijn rust bij iemand anders zoekt. En vindt.
Dat was het verhaal dat ik verzonnen had en vertelde om het wachten te korten.
En toen zag ik hoe het raampje van het toilet langzaam dicht ging en hoe het zeer zachtjes in het slot geklikt werd door een vrouwenhand.
Wat had ik weer aangericht, met mijn gefantaseer …
m – HiH-08/2016, bijgewerkt -
|