Qua zintuigen zijn wij als soort slecht bedeeld.
Andere aardbewoners hebben het beter getroffen. Zij herkennen op geur. Op geur …, dan zou elk individueel wezen een leidmotief hebben dat in geur geschreven is? Met alle gemoedswisselingen die bij een geur komen kijken, van boos tot jolig en alle andere signalen die daartussen liggen. Ik zie ongeveer wat dat zou betekenen, maar zelf zou ik er in verloren lopen, in een hoop soortgenoten die niet bij naam aangesproken worden.
Sommige hondenrassen hebben een reukvermogen dat 10.000 keer fijner of scherper is dan het onze. Zij registreren elke soortgenoot die hen vooraf gegaan is op hun wandelparcours. En er zijn de olifantenkuddes, iedereen daar heeft een geurperiscoop. Dat hebben wij allemaal niet. Wij hebben geen geurherkenning om onderling met buren, kennissen, vrienden, familie, gezinsleden wisselwerking te hebben en verwevenheid te onderhouden. Daarom gebruiken we namen.
Borelingen krijgen namen die geregistreerd worden. Ouders en andere verwanten krijgen aansprekingen. Later krijgen leerkrachten bijnamen en nog later komt men al eens in aanraking met graad en titulatuur.
Dat alles is zeer ver van de geurherkenning. Daarom geven wij mekaar een naam, of op zijn minste een aanspreking. En vermits wij niet echt andere talen spreken dan mensentalen, geven we onze huisdieren ook een naam.
Gelukkig reageren die daar meestal op. Wat van onze soortgenoten niet altijd kan gezegd worden.
m – HiH-02/2017, bijgewerkt -
|