..... die septemberavond in 1959 en de dag erna....,
Zo gingen wij op die septemberavond op stap naar het adres, dat ons gewezen was, waar die wonderbare dingen werden verteld. En toen we daar binnenkwamen, werden er van weerszijden blikken rondgeworpen om de verdere aanwezigen te 'monsteren'. Wij van onze kant zagen mensen, die wij nog nooit in de kerk gezien hadden en ook enkelen, die daar wel regelmagig aanwezig waren, maar 'functieloos'. En de andere aanwezigen van hun kant zagen ons met enige schrik, voor zover zij ons kenden: "Gunst, de Gerritse's. Geheide Gereformeerden. Zouden ze moeilijk gaan doen ?!".
Maar wij keken vooral naar de sprekeer van die avond op deze huissamenkomst en naar zijn vrouw. En vooral de ogen van die man vielen ons op. Ze waren helderblauw en van een argeloosheid en een diepte, die opvielen. En Betty fluisterde me toe: "Hij kijkt net als die man keek op die avond in dat rusthuis van de zomer".
Eerst werd er gezongen uit de bundel van Johan de Heer en uit nog een bundel "Glorieklokken". Wel, we zongen direct mee. Bij het harmonium thuis zongen wij die liederen ook al. In de kerk zongen wij al genoeg van: "Want 't vrome volk, in U verheugd zal huppelen van zielevreugd", Dan wil je thuis wel eens iets anders. (Overigens ken ik vele psalmen van 'vroeger' nu nog uit mijn hoofd en ontleen er troost aan).
En na het zingen begon die man te vertellen en het was voor míj net 'of ik thuiskwam'. Op de een of andere manier zei hij de dingen, die ik graag wilde horen en die ik in de kerk nooit hoorde. Hij sprak over de duivel, een gevaarlijke vijand, tegen wie best iets te doen viel. Hij sprak over de Heilige Geest als over een persoon, die bemoeiienis met je wilde hebben. Hij sprak over genezing door God, waarover je sinds Osborn 1958 veel hoorde in kranten en via de radio, maar nooit in de kerk.
Kort en goed; ik genoot. En met Betty was het al niet anders gesteld. En toen we die avond weggingen, praatten we er opgewonden over. En de volgende dag gingen wij, wat we nooit meer deden, samen een eindje fietsen. Mieke en Willie waren al zo 'groot', elf en negen, dat ze best even op 'klein zusje' konden passen.
En onderweg kwamen wij een eenzame, oude man tegen, die wij wel kenden, maar met wie wij nooit aan de praat konden komen. En we spraken hem aan met een nieuwe moed, 'of hij Jezus ook kende'.
Ja, dat was zo. maar we kwamen verder in gesprek, brachten hem thuis, knielden met hem en baden met hem, wat we altijd -in het algemeen- wel hadden gewild. Maar die man van 'de avond tevoren' had ons ergens geactiveerd. En toen we naar huis reden, hadden wij elkaar zoveel te vertellen over 'gisterenavond' en over wat zonet gebeurd was en over nog veel meer. En Betty'x depressie kwam helemaal niet te praat...trouwens, waar wás die....en we konden ons niet herinneren zoveel en zolang en zo blij gepraat te hebben met elkaar.