We beginnen onze fietstocht met 3 km in de verkeerde richting te rijden. Verkeerd begrepen of niet goed geluisterd naar de uitleg van de dame van het hostal ? Wie zal het zeggen ? Voor de bewoners van Ossa de Montiel moet het een komisch zicht zijn : ons zien vertrekken en even later zijn we daar al weer. We vragen nog eens goed de weg en hop, daar malen we de kilometers af. Er staat heel wat minder wind dan gisteren en de baan is van heel goede kwaliteit (asfalt) en bovendien ontzettend rustig. De steeneiken zijn daar weer, afgewisseld met dennen en struiken, maar eerst zien we nog een reusachtig paprika-veld, waar de paprika's, rood en groen, smeken om geplukt te worden. Ik hoor hun smeekbeden en pluk een verse, rode paprika om hem een uur later alweer te verliezen door het gehos van mijn fiets.
Voor het eerst deze herfst zie ik ook de herfsttijloos. Vroeger meende ik dat het krokusjes waren die zich van seizoen vergisten. Nu weet ik beter, ik bewonder de lila bloemetjes, die in grote groepen langs de kant van de weg staan. Wat er ook staat : een bord met het verbod om eekhoorntjesbrood te zoeken (prohibido de buscar setes) en even verder weer een bord met het verbod om eekhoorntjesbrood te plukken (coger). Noch zoeken, noch plukken, de man die we even verderop zien stappen met een grote mand, lapt het allemaal aan zijn laars en moet heel hard lachen als ik 'paddestoelen' naar hem roep.
We kunnen volgens google maps een korte weg nemen via Viveros, maar deze staat niet op de kaart. Het wordt duidelijk waarom niet : de weg is onverhard en eigenlijk onberijdbaar. Niet zozeer omdat hij vol stenen en brokken ligt, wel omdat hij de structuur heeft van een wasbord, waardoor je het gevoel krijgt dat je continu over snelheidsremmers rijdt. Waarschijnlijk veel bereden door de reusachtige wielen van camions. Dat host en hobbelt en ik raak mijn blozende paprika kwijt. We proberen het niet langer en keren terug naar de goeie propere asfalt. Dat betekent wel een omweg en uiteindelijk zullen we 70 kilometer rijden in plaats van de voorziene 48.
We rijden naar El Bonillo, het dorpje valt ons best mee. Restaurants zijn gesloten, maar er is een mooi marktplein waar we kunnen picknicken. Na het débacle van de platte batterij gisteren proberen we een Chinese vrijwilliger te vinden om onze batterij op te laden. Er is een dienst voor toerisme maar zijn deuren zijn potdicht. Geert suggereert om het aan de politie te vragen, het kantoor is naast de toeristische dienst. Ik trek mijn stoutste schoenen aan, stap het gebouw binnen en vraag in mijn schoonste Spaans aan de dikke pollis die tussen de papieren zit of ik de batterij zou mogen opladen. Een uur ? Of een half uurtje ? Hij zegt niet ja. Het lijkt hem raar. Hij wiebelt op zijn benen. De toeristische dienst is gesloten, probeer ik opnieuw, er is daar niemand. We stappen samen naar de robuuste deur van de dienst. Hij klopt eens fors aan. Niks niemand.
Nu kan hij geen kanten meer uit. Hij vraagt van waar we komen, alsof dàt een uitweg biedt voor zijn dilemma, en geeft dan toch toe. Una media hora, een half uurtje, en dan gedaan, want dan trek ik de deur toe ! (en gaat hij waarschijnlijk een siësta doen). Oké dan, beter een half uurtje dan helemaal niks. Uiteindelijk laat hij de batterij toch een uur zitten en zijn wij weerom gerust.
Een klein eindje vòòr Robledo zien we plots de via verde, die onze baan kruist. Dat is een geweldige meevaller, de weg, weg van alle verkeer, loopt tot Alcaraz en trakteert ons op heel mooie landschappen. Wij rijden hoog, onder ons de velden en bomen, rotsen, uitgedroogde beken, en geen enkele levende ziel. Een paar vogels, dat wel, het moeten roofvogels zijn met hun brede armslag en hun spiedende oogjes. Best dat de patrijzen die we gisteren in het veld zagen lopen op hun eigen lachwekkende wijze hier niet wonen. Een patrijs is weliswaar een vogel, maar vliegt die ook wel eens? Een patrijs is dik, zegt Geert, hij kan moeilijk vliegen. Hij loopt liever dan hij vliegt en hij is geliefd in de pot.
Er staat ons nog een pittige klim te wachten naar het centrum van Alcaraz, naar het hostal les Rosales, dat Benjaminsse in zijn boekje de hemel in prijst. Dat boekje, waar is dat trouwens ? We hadden het vanmiddag nog om de hoogtemeters te bestuderen. Nu is het boekje verdwenen. We zoeken en zoeken, maar het blijft verdwenen. Waarschijnlijk ligt het nog op ons picknickplekje bij de dikke pollis. Dat we het daar achtergelaten hebben is bijzonder jammer, want we kwamen hierheen om de reisroute van Benjaminsse te doen. Maar hey, we kunnen zelf ook routes bedenken (ik ken de routes van Benjaminsse trouwens bijna uit mijn hoofd), we zien wel hoe we het verder doen. het is geen wiel af, we maken het zelf top.
Het hostal heeft een heel mooie kamer voor ons in petto met zicht op de bergen, maar de dame van de doening loopt scheef van de rugpijn. Vreemde dame die constant kreunt van de pijn en toch de gekste dingen vertelt. Dat we nog moeten betalen en dat het 1 miljoen euro kost (het lijkt mijn schoonvader wel) en dat we de volgende morgen in uniform verwacht worden aan de receptie voor de militaire parade. Als ze ook nog onze bagage wil dragen wordt het al te gek, we protesteren luid en verdwijnen vlug in onze kamer.
|