Met kerst zitten de kerken voller dan in de rest van het jaar. En dat terwijl de wortels van dit feest eigenlijk helemaal niet zo christelijk zijn.
De geschiedenis van kerstmis begon duizenden jaren geleden, ver voor de geboorte van Christus. In Noord-Europa woonden vooral boeren. Om te kunnen overleven waren zij afhankelijk van de natuur en de seizoenen. Daarbinnen was de winter een speciale tijd. Het werk was gedaan: de oogst was binnen en het vee was geslacht. Maar er groeide nog niets op de bevroren grond en het vee had nog geen enkele aandrang zich voort te planten. Hoe fijn het ook was even niets te doen te hebben, toch verlangden de boeren naar het licht van de lente. Daarom vierden ze rond de langste nacht (21 december) allerlei lichtfeesten. Ze offerden aan de goden, stookten grote vreugdevuren om de goden gunstig te stemmen en maakten kabaal om de boze geesten te verjagen. Zo probeerden ze een goede oogst af te dwingen voor het volgende jaar.
Dit ging eeuwen zo door, totdat in de negende eeuw (in de vroege Middeleeuwen) de Franken, onder leiding van Karel de Grote, een groot deel van Noord-Europa veroverden. Met harde hand voerden zij hun nieuwe geloof in; wie geen christen wilde worden, moest dat met de dood bekopen. Hoewel de mensen zich officieel bekeerden, bleven ze hun oude feesten vieren. De kerkleiders deden toen een slimme zet. Ze koppelden de natuurfeesten aan de belangrijkste christelijke momenten. Zo besloten ze de geboorte van Christus voortaan te vieren op 25 december, de tijd van de lichtfeesten. Langzaam vergaten mensen de oude betekenis van die dag en tijdens de Middeleeuwen groeide kerstmis uit tot een belangrijk kerkelijk feest.
|