Voor m'n poëzie kan je terecht bij Pp. Naam van het Weblog: Ik kan niet schrijven zoals jij leest ...
26-07-2006
Dichters
Ach, de dichters van vandaag.
Ze doen me denken aan huismoeders van de jaren vijftig. Vlijtig en slaafs bij het kiezen van het correcte sopje. Soap. De juiste zeep was van belang. Geur en kleur bepaalden reeds je klasse.
Zelfs op je vel kon men je afkomst lezen. Of ruiken. Bruin gebakken was je van de werkende stand. Het proletariaat. Een sjiek woord voor 'klootjesvolk'.
Blank en romig als de melk en boter van de boeren, dan pas had je klasse. De bourgeoisie. Francophoon en verfijnd met gemanicuurde maniertjes. Madame est servie.
O, maar de kunst werd zoals alles gedemocratiseerd. Vive la République. Egalité. Helaas, egaal is ook vlak en afgesleten.
De snelheid is tevens toegenomen. Van de automobiel en van het kopen. Creëren en consumeren. Een obligate droom. En iedereen naar school. Tot op bejaarde leeftijd.
Kapitalist in auto, villa en vakantie. Maar in hun hoofd zwerft nog 'de bohémien'. Un clochard de luxe.
En ze pennen maar. Dwangmatig. Zoals aan de band. Elke dag een vers geschreven vers. O god, jij die ik ben in het diepst van m'n gedachten.
Waar blijft dat writer's block? Voor hen.
uvi.
Ps.
Zopas lees ik in Knack op pagina 84 Onder 'Mijn tweede stem - Een zomer van de poëzie' volgende zin:
Over het werk van Bernard Dewulf :
"Een bescheiden oeuvre in een tijd waarin kwantiteit als kwaliteit wordt beschouwd."
Hij publiceerde 'slechts' twee bundels op tien jaar. Op internet hebben we daar maar enkele dagen voor nodig. En dàt wilde ik een beetje beschrijven. Aanklagen met de nodige arrogantie van mezelf.
Twee juffen, levenslange zussen , zuchten in een herenhuis met hemelhoge luchters. Voor kleine mensjes met een groot verleden. Belegen bourgeoisie. Nu en dan valt onverwacht een woord tussen de stilte.
Een pendule sleurt het lome ritme door de dag. Traag en versleten. De tijd is rimpelloos verrimpeld. En het behang nog altijd bang voor kamerrevolutie. Het stof rust vredig. Naast verslenste vrouwentongen.
Oud odeur slentert door open deuren naar de theatrale trappenhal waar grandeur nog sluimert in de ruimte. En de navenante beelden uitgestald.
Op het bureau van pa een opgedroogd sousmain waarop in spiegelschrift verloren, zinnen in sourdine. Zijn laatste woorden die het decorum van de dood bewonen.
Het souterrain telt al lang geen diensters meer. De cuisinière culinair verkommerd naast de micro-oven. Madame n'est plus servie. Son mari al evenmin. Hier feesten slechts nog souvenirs van savoir-vivre.
Boer Bavo en het ei van Colombus. Te absurd om te lezen.
Het was bijna vijf voor twaalf.
Eén zwaluw maakt de lente niet. Het zomerde al. De lucht zag eruit als na een donderslag bij heldere hemel. Je kon een speld horen vallen. Nadat ze natuurlijk eerst gevonden was in de hooiberg. Zo stil was het.
Boer Bavo pakte de stier meteen bij de horens. De kogel is door de kerk, mompelde hij binnensmond. Terwijl hij voor het zingen de kerk uitging. Ze stond nog steeds in het midden.
Met verdriet dacht hij terug aan gisteren. Toen er een kalf van hem verdronken was in een put die te laat gevuld was. Eigen schuld, dikke bult, had z'n vrouw hem nog naar het hoofd geslingerd. Dom blondje, dacht hij in stilte, tais-toi et sois belle. Maar ze was zo lelijk als de nacht.
Nooit was hij over één nacht ijs gegaan. Ook niet als het stenen uit de grond vroor. En wie stak er zijn handen uit de mouwen? Toen de aap eruit kwam. Terwijl zijn vrouw deed of haar neus bloedde. En hij geen doekje voor het bloeden had.
Had ik mij maar nooit twee keer aan de zelfde steen gestoten, zei hij verbitterd. Ik was een ezel. En zag de balk niet die in haar oog zat. Ze verweet hem trouwens zo zwart als een ketel te zijn.
Wacht maar, dacht hij, wie zijn gat verbrandt moet op de blaren zitten. En wie laatst lacht, best lacht. En hij zon op wraak. Gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Hij was steeds een haantje vooruit geweest en had gewerkt als een paard. En dat allemaal om z'n schaapjes op het droge te krijgen.
Voor dat de haan driemaal zou kraaien, zou hij het ei van Colombus gevonden hebben. Al moest hij daarvoor hemel en aarde verzetten. Hij zou niet bij de pakken blijven zitten.
Soms moet je in het leven verder kunnen kijken dan je neus lang is. Eureka, riep hij uit. Ik heb het warm water uitgevonden. Het ging zo gemakkelijk als een fluitje van een cent.
Het geld zou nu als water binnen stromen. Eén probleem nog. Hoe hield hij dan z'n schaapjes op het droge?
Boer Bavo keek alsof hij het in Keulen hoorde donderen. Terwijl er geen vuiltje aan de lucht was.
Hoe moest hij deze Gordiaanse knoop doorhakken? Hij kon immers niet de geit en de kool sparen. Alleen een Salomonsoordeel kon hem redden.
In de verte kwam Maarten aangereden. Op zijn fiets. Hij ging niet vooruit, draaide vierkantig. En had bovendien de wind tegen. Dat is 'm, hoorde Bavo Rik de Saedeleer nog juichen.
Toen Maarten eindelijk zo traag als een schilpad aankwam, gaf Bavo hem meteen zijn pijp. Hierzie, jij die van mij een hoorndrager maakt. Maarten bloosde als een kriek en zonk van schaamte in de grond. Waar Bavo hem liet zitten. En z'n blonde del ook.
Hij stak z'n vinger naar omhoog om te zien vanwaar de wind kwam. Hing z'n huik in die richting. En vertrok de weide wereld in. Zonder God of gebod. Voortaan kon hij zelf de katjes knijpen. En dàt niet meer alleen in het donker.
Ik haalde hakkelend het mes doorheen het plastiek en meteen rook ik de zee. Een zee van herinneringen. Westende. Dààr was het dat ik in 1961 voor het eerste gerookte makreel at. In een Kempisch dorpje is er geen viswinkel.
Hoe kan het dat zo'n geur die ontsnapt aan z'n verpakking je meteen 'bouleverseert'? Je lief, waar je later gaat mee trouwen. En na zestien jaar zal van scheiden. Je tantes en nonkels, nog jong maar toch al oud. Lachend naar het leven. Allemaal dood. Ze komen uit dat pakje gekropen. En raar, maar levendiger en schoner dan ze ooit waren.
De zee is blauw. Het water warm. De wolken wit. Het leven is vakantie. De tijd manipuleert het beeld dat je bewaart. Verbeelding vertekent. Het huis waarin je woonde is plots kleiner dan dat je het zelf, jaar na jaar, had opgebouwd.
Toeval? Deze ochtend. Twee meeuwen schreeuwen de zee op de nok van m'n dag. Langs Radio 1 hoor ik haar klotsen in gezelschap van de wind, Ik word overspoeld door heimwee. Naar dingen die ik nooit gedaan heb. Naar iemand die ik niet geweest ben.
Ongenadige hitte. Hij had zijn dag gekozen om door het vuur te gaan. Naar waar hij vandaan kwam.
Senne Rouffaer.
In het auditorium van het crematorium een bont gezelschap. Camera's keuvelden langs gekende gezichten.
Vooraan links een kader waarin de carrière van een acteur wordt gevangen.
Rechts op een scherm : de grote meneer op blote voeten in sjofel pak, met vastberaden gestrekte arm een hand uitgestoken naar z'n publiek. Leeg. Zichzelf weggegeven.
In het midden een theateraffiche met wit op zwart:
Geen publiek. Geen echo. Daar ga je van dood.
Virginia Woolff
En toen wist ik het ... Dag Senne, moest ik daar zo ver voor gaan... Tot in Ispahaan.
In de verte hoor ik een melodietje murmelen. Vlinderende noten. Als van een verliefde piano. De avond fluistert het verder op het zuchten van de wind. Ik luister ingetogen. Zet het raam nog verder open.
Misschien waait het wel binnen. Een verloren liedje. Ik denk aan schrijvers die in woorden wonen. Aan musici in een paleis van noten. En mensen die het geluk slechts huren. Meestal in hun dromen.
In de verte zie ik de dag verdwijnen. Hij trekt rode lijnen. Onder de balans van lust en lijden. Soms is het leven een boekhouder. Enkel naakte feiten.
Zelfs de mussen houden hun bek. De hitte kleeft als een tweede huid op de huizen.
Oudjes die anders treuren over de zomers van vroeger, moeten nu met water de dood op afstand houden. Hun herinneringen worden week van de warmte. Parijs telt nog net niet haar doden.
In de verre verte rommelt weer de oorlog. Vooroorlogse zomers. Het is me wat. Zalig in een frêle geheugen, lastig in het heden. Eden is ver weg.
In mijn handen prevelen boeken hun wijsheid. Papier en woorden om de zomer door te komen. In Beiroet schieten 'ze' die kapot.
Hoe zouden onze ouders de meimaand van '40 beleefd hebben? Ach, wellicht met plezier. De jongeren toch. Als de dood wenkt dan zomert het leven.
Soldaten gemobiliseerd. Weg van de strenge controle van ouders. In het café zingt Zarah Leander. De "White cliffs of Dover" liggen nog vredig te rusten met de zee aan hun voeten. Vera Lynn, da's pas voor later. Als Lili Marleen wacht.
Maar nu wordt er gedanst. Lili uit de Kempen in de armen van Jef uit de Westhoek. Mobiliteit was toen nog enkel iets van het leger. Mensen verlieten het dorp niet. Tenzij om soldaat te worden. Ze leefden en stierven in de armen van hun hectaren.
Het is ochtend. Ook de wind laat me in de steek. Ik laat de radio nog zwijgen. Want straks zingt Willem misschien weer over : Duizend en duizend soldaten. Altijd iemands vader, altijd iemands kind.
En dàt wil ik niet horen... Laat de bommen nu maar zwijgen...
Deze zinnen zijn niet van mij, maar wel van Leonard Nolens. Ze vertellen wat ik al zo dikwijls trachtte duidelijk te maken aan mijn lezer.
Lire c'est écrire. In het Frans niet om wat hautain sjiek te doen. Neen, ik heb het ooit van een schrijver gehoord. En ben dat beeld nooit meer vergeten.
Elke zin die ik schrijf en die jij leest, herschrijf jij in je hoofd. Met de pen van je verleden, verlangen, dromen ... en dat wat het leven ervan overliet.
Ik kan niet schrijven zoals jij leest...
Uvi
Het blijft altijd even actueel. Ook vandaag nog ondervonden.
Zopas nog liep ik met Kristien Hemmerechts over het wit zand van Wissant. In de buurt van Cap Gris Nez. Met een zee van tijd. (Radio 1). En geloof me, er vloog een meeuw voorbij m'n raam.
Ondertussen weet je wel dat ik 'un voyageur immobile' ben. Partir sans sortir. De zee komt naar mij. Ik zwem in mijn zetel. Ach, het is eerder pootje baden, want nooit een flinke zwemmer geweest. Hoewel, in mijn zetel ...
En wat doe je als je ligt te denken aan het strand van je verlangen met in de verte de 'white cliffs of Dover'? Denken. Deze roerloze reiziger denkt dan.
Waarom schrijf ik? Is het voor de echo van het handjesgeklap van een groot getal? Of leg ik mij neer in de ontroering van die allenige lezer die mij voelt, die ik raak. In de zee van haar of zijn ziel?
Mag ik kiezen? Geef mij dan het laatste. Ach, laat me niet flauw doen, ik hou van klappend vuurwerk. Maar weten dat je iemand kunt ontroeren zoals je dat zelf voelt, moet slikken... Iets ongemeens ruim en toch intiem... dat je soms sterker raakt dan de grote gebeurtenissen van het leven. Als je dat iemand kan cadeau doen... gewoon met woorden... Wel, dan schrijf je niet voor niets.
Verdienen doe je er niet aan. En voor de virtuele roem moet je het ook al niet doen... Die is nog vergankelijker dan in de échte wereld. Een letter, een vingertoets voorbij ... en je bent al vergeten.
Ik kan alleen maar hopen dat ergens tussen het zand van mijn syllaben aan de kust van mijn woorden er zich iemand neervlijt en leest, kijkt en luistert en denkt: ginder zie ik 'the white cliffs of Dover' ...
En dan wind in de haren voelt en regen in de ogen ...
Een boek kan ook geuren naar een herinnering. Het geheugen van een gevoel. Soms getemperd, dan weer diep getekend. Als een litteken.
Of een depot van verlangen. Naar iets wat nog moet gebeuren. Dan is het nog op weg om herinnering te worden.
Of heimwee naar wat voorbij is. Maar nog droomt van morgen. Heimwee zonder toekomst is nostalgie, vermoed ik. Heimwee dat ziek wordt. Dat weet. Maar nog niet aanvaardt. Alleen in gisteren gelooft en overleeft.
Ik lees in "Kentering van een huwelijk.".
Vandaag vrijdag. Een dag om te trouwen. Op de pui van het stadhuis te wuiven. Te kijken. Naar morgen. Fotograaf die moet bewijzen wat er is of niet is. Ooit was. Visuele vluchtheuvels voor moeilijke momenten.
Soms zie ik in hun lichaamstaal al het puin en de ruïne. Erger nog. Iets wat er nooit was kan niet geruimd worden. Leegte. Hoe ruim je dat op?
Ben ik weer te somber vandaag? Het moet dringend herfst worden. Maar mensen op een pui van het stadhuis laten mij altijd dromen. Ik merk, helaas, al voortijdig: het bedrog. Marco Borsato.
En toch ... slik ik altijd weer bij zoveel overmoed. Vermetel vertrouwen. Het gaat je goed lieve mensen. Zorg goed voor elkaar. En de liefde.
Neen. Niet ik, maar zij. De overmoedigen, de roekelozen. Ik ben geen moordenaar. Zij zijn zelfmoordterroristen.
Ik sluit me op. Zonder me af van de hitte en het licht. Zij dringen binnen. Door een open venster.Op een voorzichtige kier. Brommen de stilte stuk in vliegende cirkels. Opdringerig, uitdagend.
Ik kan niet rusten, vooraleer de rust is terug gekeerd. Ze trekken lussen rond m'n hoofd. Verjagen m'n gedachten. Halen primitieve driften uit hun slaap.
Mijn wraak is zoet, m'n wapen zacht. Een vaatdoek. Klaar voor de was. Ze voelen de spanning. Trekken zich tactisch terug. De vijand is geslepen. Waar zitten ze verscholen?
Ik verlaat m'n stellingen. Maar mobiliseer m'n aandacht. Straks vermorzel ik ze. Met behendige kracht. O, vermetele vlieg. Jij, ééndagskind. Waarom maak jij van mij een moordenaar?
Je zal je mondhoeken krullen, je wenkbrauwen optrekken, je voorhoofd rimpelen ... Al naargelang de lichaamstaal die je spreekt. En ik zal je begrijpen. Want jij denkt vanuit de armoede van je overvloed (*). De vanzelfsprekendheid. Ik schrijf je vanuit de soberheid van het gemis en de rijkdom van het verlangen.
Een leeg kopje. Het blijft daar staan. Zonder nut. Zonder reden. Voor een buitenstaander. Voor een toevallige passant zelfs hinderlijk slordig. Een getuige van luiheid. Misschien zelfs een bewijs van gebrek aan hygiëne. Maar toch laat ik het daar onaangetast op tafel. Geledigd en gevuld.
Voor mij staat er meer dan een kopje. Binnenin bruingedroogd als gebarsten aarde. Buiten blank als een lelie. Ovaal als een krimpende maan.
Het bewaart geduldig een herinnering. Aan de avond voordien. Als ik passeer dan zie ik iemand zitten. Een beeld. Geraakt door vingers. Gekust door een mond. Een vol kopje zonder koffie.
Pp
(*) Voetnoot. Beste lezer, mijn woorden zijn geen vakbondsafgevaardigden van de Waarheid. Lees hen bijgevolg nooit als een aanklacht, een bezetting of staking van gedachten. Ik tracht alleen woorden als papavers te vinden. Ik durf ze zelfs geen klaprozen te noemen. Ze staan daar gewoon langs de kant van mijn leven. Mooi te wezen. Clochards de luxe. Tot iemand ze bekijkt ... en mee naar huis neemt...
Heb jij je nooit afgevraagd waarvan het komt? Die onbewingbare dwang om geruisloze gedachten in je hoofd om te zetten tot gedrukte letters. Vertalende vingers. Visuele transcendentie.
Vastgeklonken op papier. Als gevangenen. Blauwwit plunje. Woorden zichtbaar geboren. Ze liggen daar weerloos. Te kijk voor iedere vreemde lezer. Gluren naar gedachten van een ander. Voyeur. Zomaar. Gratuit.
Dat dacht ik vanmorgen toen ik begon aan een nieuwe turf
van Sándor Márai: "Kentering van een huwelijk". Wat een titel. Zo vol als een boek. Zo leeg als de eenzaamheid.
Geef toe, nooit zoiets in je eigen hoofd gedacht? Zo'n titel bijvoorbeeld. En hoe zag je dat dan?
Waarom schrijf ik "zag"? Kun je 'zien' in je "gedachten"? Of 'hoor' jij ze? Ik kan je gedachten lezen. Tja, soms zegt men dat wel. Als je lichaam taal spreekt. Als een open boek. Zelfs in kleur. Rood worden.
Geloof me, het is soms moeilijk wonen in mijn hoofd. Als je door dit soort gedachten al geplaagd wordt op een slaperige ochtend. Confrontatie van die denker en die schrijver op de harde schijf van z'n hersenen.
Gesloten? Toch nog even het gordijntje weg schuiven ...
De pen van gisteren in de inktpot van vandaag.
Er zijn ouderen die blijven kleven aan het verleden. De geur van gisteren. Ze ruiken een beetje naar heimwee. Hun gedachten gedrapeerd over "toen".
'Vroeger' is hun houvast, hun credo en hun bijbel. 'Later' kan enkel bestaan uit de schaduw van wat ooit was. De religie van de nostalgie. Herinnering waarin het steeds herfst is.
Zelf tracht ik 'het' eerder te laten inslapen. Ik ben een priester van het heden. Vandaag is mijn tabernakel. Zonder het altaar van het verleden te vergeten.
Dàt ondervind ik bij het schrijven, maar ook bij het lezen. Een auteur van de vorige eeuw kan me nog net boeien. Als hij van na de oorlog is. Maar daarvoor verlies ik contact. Ben ik niet meer compatibel.
Je merkt het aan mijn zinnen. Kort. Niet altijd versierd met een werkwoord. Of onderwerp. Geen hoofdzinnen meer met bijzinnen als obligate ornamenten. Dan nog liever: één woord dat een zin vervangt.
Lieve lezer-es, dit is geen pleidooi, noch een verdediging pro domo. Gewoon een vaststelling. Voor mezelf. Een verhitte introspectie. Wat doe je immers met deze onbarmhartige temperaturen?
Gisteren deed ik "Een schitterend gebrek" van Arthur Japin dicht. Een schitterend boek. Daarin vertelt Lucia, een geliefde van Giacomo Casanova, haar tragische liefde. Heerlijke hedendaagse taal voor een oud verhaal. Lucia spreekt de lezer aan in de ik-vorm en de tegenwoordige tijd.
Vandaag ben ik begonnen aan "Gloed" van Sándor Márai . Bezongen en bejubeld. Ik heb het er wat moeilijk mee. Toch de eerste hoofdstukken. Lange zinnen, Overbodige beschrijvingen.
Het verhaal loopt in de derde persoon. En is geschreven in de verleden tijd. Voor mij dus afstandelijker. Het gaat over de vriendschap van twee mannen.
Maar toegegeven, ik word nieuwsgieriger naarmate de pagina's stijgen.
Hopelijk nog een frisse nacht. En laat je commentaren maar los.
uvi
Met een toemaatje :
Leeslint van verlangen
Als een wilde rozelaar zou ik me willen ranken rondom het blauwe raam van je bedauwde ogen.
Letters zou ik bloeien als vingers aan je handen en woorden om te stoeien in de takken van je haren.
Maan en nacht, bewakers van begeerte, zou ik kronkelend verleiden om mij met hun bleke stralen langoureus op jouw bed te spreiden.
Een kop als een herfstbui. Meer nog. Hij is de herfst. Gereïncarneerde melancholie van de grandeur. Een rebelse dandy op retour. Een jongetje uit een godvergeten dorp. Gedoopt tot grand seigneur.
Hij frazelt phrases. Een zin is te modaal voor hem. Je hoort hem denken in exquise woorden. Een kwakje dédain gekruld rondom z'n lippen, prevelt hij bellettrie.
Graag gepoederd met wat Franse sjiek. Savoir-vivre en courtoisie. Gestileerd op een bedje van Nederlands accent. Ah, dat andere journaille met de geborneerdheid van Vlaamse reuzen. Konijn met pruimen. Hugo, un gourmand van hopscheuten en patrijs. Aristocraat tot in hersens en nieren.
Hugo. Ooit wereldburger van een krant. Kent zijn wereld. Le beau monde. Brussel met het aplomb van een atomium. Amper rechtgekropen uit de klei van boerenkloten. Paris. Hugo prefereert de hoge hakken van de Eifeltoren. De sierlijkheid van een libelle. BV avant la lettre. Zijn pen draagt une pochette. Dat andere crapuulje wroet in het trouvaille van het plebs.
Hugo mocht ooit de pollepel in de soep van Brigitte Bardot roeren. Jawel, als een Vlaamse primitief zijn kwast op het canvas van de erotiek. Hugo mag 'ons en wij' zeggen tegen die andere Hugo. Een mop in het West-Vlaams. De ultieme hallucinatie. Ach, goden onder elkaar die al eens van de Oympos dalen. Met het amechtig gemak van heren van stand op leeftijd. Hugo savoureert de afdronk van het leven. Plus-que-parfait, un passé composé.
misschien word ik ooit nog de allenige lezer van mezelf. Schrijver en lezer in één persoon. Er ontbreekt nog een derde. Om goddelijk te zijn.
Maar ik ben al *god in het diepst van mijn gedachten*. Dank je wel, Willem Kloos. Nu nog de hemel. Liefst op aarde.
Taal: het lichaam van de ziel. Het huis waarin ze woont. Riant met vele kamers. Wat eclectisch van stijl.
Soms bourgeois barok. Uitbundig exuberant. Dan weer sober. Behangen met schroom. Schuchter schuifelend. Pudeur als deur naar de lezer. Maar steeds belle. Bellettrie. Als aspiratie.
Troost van de Schoonheid. Een amechtig verlangen. Maar omgord met de bescheidenheid van de Twijfel. Wars van de arrogantie van het literaire Axioma.
Gedacht en geordend. Gekleed en gedeeld. Gesproken. Als een lokroep. Geschreven. Gedrenkt in inkt op een meanderende bedding van papier.
Lichaamstaal. Zonder woorden. Met gesloten mond of geloken ogen. Weifelende vingers. Labiele lippen. Maar steeds taal.
Een droogje en een natje. Stofzuiger en dweil. Een beurt van vier verdiepingen. Snap je de toestand van mijn adem nu?
Ach, wat doet een mens op dinsdag? Een ochtend zonder haar stem.¨t Is wennen.
¨Jij kunt carrière maken via de telefoon¨, zeg ik haar al eens lachend. Dan wordt ze boos. Ze vindt dat dit niet past in mijn mond. Een wonde in haar taalgevoel.
Zij eist een exquise toon in mijn taal. Zij weet tenslotte ook dat de Taal mijn Minnares is...
Eindelijk. De essentie. Schrijven en lezen. Ontroeren en ontroerd worden.
Ik heb gevraagd om me defintief te bannen van het Forum. Ce noeud de vipères.
Ik doe het voor mezelf. Zelfprotectie. Ik kwets me te fel. Ga dood aan mezelf. Zij die me kennen, weten wat ik bedoel. Hoe écht het is.
De virtuele wereld is inderdaad een kopie van de échte. Misschien nog genadelozer. Want onzichtbaar, zonder mimiek en zo gemakkelijk als een toetsenbord. Niet gehinderd door scrupules met een snelheid van 512 Kbps.
Gedaan met die onweerstaanbare drang om te gaan kijken. En de Don Quichote uit te hangen. De geslachtofferde(n) moet(en) zichzelf maar redden. Zelfredzaamheid met de techniek waarover hij/zij beschikt.
Ik kies voor de lankmoedigheid. De stilte van wit gekoesterd door blauw. Schoonheid. Welke definitie ze ook mint.
Een schrijver is maar zo goed als zijn lezer. Ik reken op jou.