op het platteland
De geuren die uit de schouwen kwamen hoorden erbij. Het was pollutie, ooit luchtbezoedeling geheten, maar als kind stoorden wij ons daar niet aan. Bezoedelen was iets van de grote mensen in nieuwsberichten. De schouwgeuren in de krakende winterlucht hadden iets geruststellend.
Wij en het ander grut uit de buurt waren scharrelkinderen. In de jaren 50 en 60 kon dat nog. Van het lang spelen op wegels en paadjes waren onze tenen ijsklompjes en onze neuzen ook. Naarmate we onze huizen naderden waren de schouw-geuren er. Ze zeiden : warmte. Na zoveel verkennen en intensief struinen tussen velden en weiden moesten we al die indrukken kunnen verwerken, best met de hersens op kamertemperatuur.
Die warmte hadden we zelf verdiend met kou lijden voor onze algemene ontwikkeling. En onze pantoffeltjes lagen warm gereed op de radiator van de inkom. Dat wist ik, want ik had ze er zelf op gelegd. Met warme pantoffels aan komt alles veel sneller weer goed. Ook neus, oren en hersenen.
Maar eigenlijk was dat wintergevoel er niet alleen in december hoor, het was er ook in januari en februari. Zolang het maar koud genoeg was om de schouwen te ruiken.
Het typisch december-gevoel draaide volgens mij rond Sinterklaas en Kerst. Met Oudejaarsavond vloeide het al over in het januari-gevoel. Men kan december niet verwarren met januari. En dat is een totaal andere sfeer. Daar gaat het over nieuw.
Als eerste waren er die rot-solden, die ons verplichtten mee gaan winkelen met Ma. En het volgende schooltrimester was duidelijk een nieuw begin want elke ochtend schreven we het nieuw jaartal in het klasagenda en ’s avonds boven elke huistaak.
Op 10 januari heette de kerstversiering plots kerstrommel en moest opgeruimd worden. Januari had andere bezigheden, een andere sfeer, gaf een ander gevoel. Het bleef winter, dat wel, maar december liep zeer zeker niét door naar januari.
m – HiH-12/2016, bijgewerkt
|