Op het werk had ik het niet echt meer naar mn zin. De eentonigheid zorgde dat ik vaak stond te dromen, wat natuurlijk de nodige conflicten opleverde. Ik hield het einde van de opleiding, het diploma voor ogen, dat was een mijlpaal, daarna zou ik wel verder zien. De meesten van mn collega's konden wat mij betreft doodvallen. Één deed dat ook, de verkeerde. Zo werd ik voor het eerst van mn leven met de dood geconfronteerd. Ik was woedend, het was altijd een aardige vent geweest, en nu was hij zomaar dood. De man had een hartkwaal, en sommigen vonden hem een aansteller, maar hij was nu wel dood. Z'n kwaal was dus wel heel degelijk echt geweest, maar ja, een beetje laat voor de pestkoppen om daar nu op terug te komen. Tot de grootste pestkoppen bleek mijn vader te behoren. Ongenuanceerde meningen, gebaseerd op te weinig informatie of oppervlakkige aannames, en een ziekelijke drang om een ander te kleineren. Of je nou zweetvoeten had, raar haar, een religieuze overtuiging of een andere kleur, deugen kon je niet. Ik keerde me dan ook meer en meer van de groep pestkoppen (waaronder mijn vader) af. Het werk werd een dagelijkse marteling. De uitzichtloosheid was verpletterend. En ik begon langzaamaan voor het eerst depressiviteit te herkennen.
Het ging ook steeds wat minder soepel tussen Ies en mij. Door mijn werk zagen mijn doordeweekse kleren er niet erg schoon uit. De drukinkt trok bij een voltreffer gemakkeljk door de overall heen, en ik had geen broek zonder vlekken er op. Ies vond dat ik me gelijk bij thuiskomst moest douchen en omkleden, maar ten eerste kan mijn huid slecht tegen water en zeep, en ten tweede kwam ik na acht uur "op mn poten staan" en drie kwartier naar huis fietsen, dermate moe thuis dat ik maar één ding wilde: wegzakken op de bank. Dat soort dingen ergerde hij zich aan. Ook als ik aan mn brommer gesleuteld had stonk ik naar olie en benzine, en ik moest maar een brommer kopen waar ik niet aan hoefde te sleutelen. En nog veel meer kleine dagelijkse irritaties. Doorgaans hield ik gewoon mn mond dicht, verdween naar mn kamer, of ging gewoon weg, naar een vriend toe. Mn vrienden waren belangrijk voor me. Louis, de goedlachse joviale, altijd in voor kattekwaad, nooit echt serieus. H. en F. , twee broers, veel serieuzer, en ook bereid tot illegale zaken, zelfs van een heftiger soort. Hun namen laat ik weg want zeker één van de twee zou ik hiermee kunnen schaden, en dat wil ik beslist niet. Nee, geen veroordelingen, ze waren enorm belangrijk voor me, en hebben een enorm stempel om mn leven gedrukt. Niet alleen omdat ze beiden een hoog denkniveau hadden (resp. Atheneum en Havo), en dat ook gedeeltelijk op mij overbrachten, maar ook omdat onze vriendschap een soort geborgenheid gaf, iets van: als we samen zijn kan niemand ons wat maken. Een soort van vluchtplaats bij elkaar, op welke plek dan ook. En dan was daar nog Bram. Bram was heel anders, veel bedachtzamer, en bovendien had hij het zelfde met techniek als ik. We deelden onze muzieksmaak, en we kwamen al snel vaak bij elkaar over de vloer, ondernamen bromfiets-tochten, gebruikten illegale zenders (27 Mhz was toendertijd nog zwaar verboden in NL), we deden beiden aan fotografie, zelf ontwikkelen en afdrukken, dingen uitzoeken, uitproberen, noem maar op. Hmm, hij had ook een allerliefst jonger zusje, knappe meid om te zien, maar wel wat te jong voor mij. Ook bij Bram voelde ik me safe, maar vooral geaccepteerd.
|