.Het is vanwege het enorme verspreidingsgebied de bekendste soort pad in Europa, en komt ook in heel Europa voor met uitzondering van Ierland en enkele Mediterrane eilanden. Ook leeft deze soort in Noord-Afrika; in Marokko, Algerije en Tunesië. In veel gebieden waar de gewone pad voorkomt is het tevens de meest algemene soort amfibie, onder andere in Nederland en België. Vanwege de grotendeels verborgen levenswijze komt men ze echter niet vaak tegen; de pad houdt zich overdag vooral schuil onder stenen om pas in de schemering actief te worden.
.De gewone pad is als volwassen dier meestal tussen de 6 en 13 cm lang, met uitschieters tot 15 cm. Het mannetje is vaak bijna de helft kleiner dan het vrouwtje. De kleur is bruinig tot grijzig, ook wel eens wat groenig, met een droge, wrattige huid. Er zijn in totaal 4 ondersoorten die allemaal een iets ander verspreidingsgebied hebben en een afwijkende kleur en soms zelfs een tekening hebben. Zoals bijna alle padden kruipt de gewone pad meer dan dat hij echt springt. De pupil is spleetvormig, en loopt horizontaal. Achter ieder oog zit een opvallend dikke gifklier, maar het gif van deze soort is hooguit licht irriterend voor de huid. Het hanteren van de gewone pad is voor mensen niet gevaarlijk maar het is raadzaam naderhand de handen te wassen.
.De volwassen vuursalamanders zijn echte landdieren, ze kunnen niet zwemmen en zullen in te diep water zelfs verdrinken. Hij wordt tot 18 jaar oud. Hij is het meest na regenbuien op bospaden te vinden.
.Vuursalamanders paren tussen maart en september, maar het gebeurt voornamelijk in juli aan land. Het vrouwtje schiet na een maand of acht kuit in het ondiepe deel van koel, meestal stromend water. Ze zijn op dat moment al ontwikkeld, ze zijn zo'n 3 cm groot en hebben al 4 poten en kieuwen. De metamorfose ( de gedaanteverwisseling tot landdier ) vindt na 3 - 4 maanden plaats. Bij uitzondering overwinteren de larven in het water. De jonge dieren verlaten het water na de metamorfose, ze zijn dan 45 tot 65 millimeter lang. Ze zijn na 5 jaar volwassen.
Hier nog een foto van een vuursalamander - larve.
.De vuursalamander komt in heel Midden-Europa voor en is naar het zuiden toe verspreid tot Noord-Afrika.
Hij leeft in vochtig mos, tussen stenen in de buurt van beken, ook in muizeholen. In de bergen tot een hoogte van 1200 m. De vuursalamander leeft ook in de omgeving van zuurstofrijk helder water.
.De vuursalamander, die eerder wat op een hagedis lijkt, kan van kop tot staart 14 tot 17 cm , soms zelfs 20 cm lang worden. Opvallend is zijn gele, soms ook wel roodachtig gestreepte of gevlekte tekening op een glanzend zwarte ondergrond, die naar gelang van het dier heel verschillend kan uitvallen. De huid van de vuursalamander zit namelijk vol gifklieren.
hey beste bloggers het pasen is nu voor bij dus is het nu wachten op het goede weer. ik wens jullie nog allemaal een fijne dinsdagavond. groetjes hyacinttje.
.De dieren overwinteren meestal op het land tussen september/oktober en maart.
Poelkikkers zijn ook buiten de voortplantingstijd dag- en nachtactief.
Met name de jonge poelkikkers trekken veel rond.
Er zijn dieren aangetroffen tot op een afstand van 500 m van het water.
èèn manneetje overbrugde op een avond een afstand van 400 meter.
.Net als bij alle andere amfibieënsoorten gelden ook voor de poelkikker de algemene bedreigingen als waterverontreiniging en verstoring van de voortplantingswateren en van het landbiotoop.
.Poelkikkers vluchten het water in, waar ze zich verbergen in het bodemsubstraat of tussen de waterplanten.
Als ze worden vastgepakt kunnen de dieren met open bek schreeuwen.
Ander passief afweergedrag bestaat uit: het zich opblazen, de kop wegbuigen en de snuitpunt op de grond drukken.
Soms voeren de kikkers ook actief met hun kop stootbewegingen richting de vijand uit.
De larven zijn erg schuw en vluchten soms nogal onstuimig weg.
.Bij het verlaten van het ei hebben de larven een totaallengte tussen 5 en 8 mm.
Ze groeien door tot een totaallengte van 50-75 mm.
Af en toe worden 'reuzenlarven' met een lengte van 130 mm waargenomen.
De meetamorfose wordt tussen half juli en eind september voltooid.
Als de dieren het land op gaan hebben ze een kop-romp lengte van 20-30 mm.
Voor de overwintering kunnen ze nog eens 10-20 mm groeien. in de loop van het volgende jaar worden ze dan geslachtsrijp en in het daaropvolgende jaar nemen ze deel aan de voortplanting.
De poelkikker kan 6 tot 12 jaar oud worden.
Hier nog een foto van een poelkikker- kikkerdril.
.Dit komt grotendeels overeen met dat van de meerkikker.
Aangezien de poelkikker vaak ver van het water verwijderd op jacht gaat, zou het aandeel aan levende ongewervelden iets groter kunnen zijn.
Ook de poelkikker kan reusachtige prooidieren verorberen.
Zo at een vrouwtje met een kop-romp-lengte van 70 mm binnen 35 minuten een jonge kikker van dezelfde soort met een lengte van 42 mm op
.De poelkikker heeft een voorkeur voor kleine, vegetatierijke en voedselarme watertjes.
Het gaat hierbij om elzenbroek-bos, veedrinkpoelen, oevers van hoogveenmoerrassen en met water gevulde greppels in een open landschap, maar ook in grotere bosgebieden.De poelkikker wordt slechts zelden aangetroffen bij grotere vijvers, meren of langs stromende rivieren.
Hij lijkt ook vegatatiearme greppels te mijden.
Langs de wateroever zit de poelkikker op kleine, vegetatiearme en drassige plekken te zonnen.
De poelkikker is minder aan het water gebonden dan de meerkikker en kan buiten de voortplantingstijd ook worden aangetroffen in weilanden en bossen die op enige afstand van het water liggen.
De kikkers overwinteren op het land.
De larven leven in de bovenste waterlagen en in de snel opwarmende ondiepe oeverzone.