WANNEER DE TIJD ZAL KOMEN
Wanneer de tijd zal komen dat ik in eigen land zal vreemde zijn, dan zoek ik vruchteloos naar de oude bomen en de oude vrienden mijn. Ik heb mijn lief, mijn leed en leven mijn arme volk gegeven; schenk velen veel, vraag niemand iets. Mocht moeder aarde mij bedekken als goed koren. Alwaar ik lig, zal men een wonder horen: schoon ruisend Diets.
René De Clercq
(1877 - 1932)
160 toondichters hebben tot op de dag van vandaag een gedicht van René De Clercq "op muziek gezet". Ik som enkel de bekendsten op: Karel Candael, Alfons Cluytens, Lodewijk De Vocht, Godfried Devreese, Lieven Duvosel, Gaston Feremans, Remi Ghesquiere (Het lied van het vlas), Emiel Hullebroeck (De gilde viert, Hemelhuis, Klompenliedje, Kermislied, Moederke alleen, Lapper Krispijn, Tineke van Heule), Arthur Meulemans (Vlaanderen roept), Paul Miry, Lodewijk Mortelmans, Staf Nees, Jaak Opsomer (Kuipertjen kuipt), Flor Peeters, Armand Preud'homme, Jef Tinel, Kor Van der Goten, Jef Van Hoof (Daar is maar één Vlaanderen), Renaat Veremans, Jan Fossey (Niet Vlaanderen, België vergaat) en René De Clercq zelf (Het lied van den boer, Daar is maar één land, Naar geen ander, De wiedsters).
De volledige lijst van toondichters is opgenomen in het boek van Hugo De Backer en André Van Ryckegem, "Woorden en klanken", uitgegeven door de René De Clercqstichting. Te bestellen bij deze stichting: prijs 10 euro (verzendingskosten niet inbegrepen), E-postadres: dhaluin.dekeyser@pandora.be. In het boek zijn 41 liederpartituren op tekst van René De Clercq opgenomen. De lijst met toondichters staat ook op de webstek van de stichting: http://www.renedeclercq.be/indexb.htm.
Leven en werk
René De Clercq werd in Deerlijk geboren op 14 november 1877 in het huis, toen herberg Het Dambert, dat nu het museum herbergt. Zijn vader Charles was vlaskoopman en touwslager en verzorgde de hele vlasbewerking vanaf het zaaen tot het zwingelen. Van het afval werden 's winters koorden gedraaid. Zijn moeder hield een ellegoedwinkel met herberg De Valke. Hij heeft zijn vader en moeder geschetst in twee gedichten Mijn Moeder en Mijn vader opgenomen in zijn dichtbundel Toortsen. Over zijn vader dicht hij:
Hij zwingelde, hekelde, en, regen of zon, 't Was: Jongen, wij draaien! Ik deed 't en hij spon. Hoe trotsch, van aan 't wiel daar, zag ik hem gaan Met zijn zijden muts en zijn klompen aan, Al lengend zijn draad en zijn liedjen uit, 't Leuk liedjen van: achterwaarts kom ik vooruit Dat hij zelf had gemaakt. En 's avonds, nog moe, Blij blies hij ons guitige deuntjes toe.
Charles De Clercq had met zijn eerste vrouw zes kinderen. Het zesde kind overleed bij de geboorte. Vijf dagen later stierf ook de moeder. Charles hertrouwde met Pauline Gheysens met wie hij nog eens tien kinderen kreeg. Samen zestien kinderen van wie René De Clercq de voorlaatste was.
René was als jongste zoon het troetelkind van de familie, was verstandig en mocht verder studeren. De eerste maandag van oktober 1890 vat hij de zesde Latijnse aan in het college Saint-Joseph in Tielt. In mei 1896 werd hij buitengezet in Tielt. De flamingantische actie in het college en de groeiende invloed van de christen-democratische ideeën van Rerum Novarum op de flamingantische studenten vormen er de achtergrond van. Wel mocht hij door bemiddeling van de principaal, zijn retorica beëindigen in het college Saint-Amand te Kortrijk.
Na de collegejaren studeerde hij verder aan de (Franstalige) universiteit van Gent, eerst voor geneesheer. Na een mislukt jaar volgde hij Wijsbegeerte en Letteren. Hij promoveerde tot doctor in de Letteren in 1902 met een proefschrift over Guido Gezelle. Hij werd leraar te Nijvel, dan aan het Atheneum van Oostende en met nieuwjaar 1906 werd hij verplaatst naar Gent, waar hij nog doceerde bij het uitbreken van de oorlog.
Over de Gentse periode van René De Clercq schrijft Oktaaf Steghers:
"René de Clercq hebben wij ook een ijverig deel weten nemen aan de vlaamschgezinde werking van verschillende organismen te Gent. Hij hield letterkundige voordrachten en belegde volksmeetingen. Ondertusschen zong hij zijn ziel uit en vond gelegenheid om ons twee lijvige proza-werken te schenken, Het Rootland en Harmen Riels.
De Clercq hield van Gent en verwachtte veel van dat 'oude Leeuwennest', zooals het door een ander dichter, den heerlijken zanger der 'Drie Zustersteden', werd genoemd. Onlangs nog dichtte hij het oude, fiere Gent volgende reken toe:
Gent! Vol klinkt uw naam, kort als een daad, vast als 't ciment van Vlaandrens wezen en zijn faam.
Vechtstad, in heel de wereld staat, voor goed en kwaad, geen burcht van koppigheid opeen als in uw oud stout steen.
Eeuwen zijn meêgeperst door elken muur, door elk gewelf als ooit dit harde harte berst, sterft Vrijheid zelf.
In Gent heb ik geleefd, in Gent heb ik geloofd. Daarom draag ik zoo hoog mijn hoofd als een die kop en kijkers heeft.
Kort als een daad, vast als 't ciment van Vlaandrens wezen en zijn faam vol klinkt uw naam, Gent!
Op 25 augustus 1903 zegende Hugo Verriest in Ingooigem het huwelijk in van de 26-jarige René De Clercq met Marie Delmotte. In 1909 overleed Marie na een korte ziekte en liet hem met drie kleine kinderen achter. Zijn dichtbundel Uit de diepten (1911) leert ons hoe ontredderd hij was door de dood van zijn vrouw. Hij hertrouwde enkele maanden later met haar ongehuwde zuster Alice met wie hij ook drie kinderen kreeg.
Bij de inval van de duitsers op 4 augustus 1914 vluchtte hij, zoals méér dan één miljoen Belgen, met zijn gezin naar het neutraal gebleven Nederland. Hij werd leraar aan de Belgische school in Amsterdam en redacteur van De Vlaamsche Stem, het dagblad voor de Vlaamse vluchtelingen in Nederland.
Acitivisme, veroordeling en ballingschap
Door zijn Vlaamsgezinde artikels in De Vlaamsche Stem werd hem op 26 oktober ontslag als leraar betekend. Op 29 oktober stuurde de afgestelde leraar zijn ontslag in een ironisch-stekelige brief naar het Comité van de Belgische school te Amsterdam: "Het heeft de Koning behaagd, in antwoord op ons plechtig verzoek op de overheid, om Vlaanderen recht te doen, de loopbaan als ambtenaar van de Belgische staat voor ons af te sluiten". Willem Gijssels verwijst naar dit ontslag in de "Inleiding" tot het essay van Oktaaf Steghers "Dichter René De Clercq. In zijn werk en zijn leven geschetst".
"... niemand meer dan hij verdient eene soortgelijke studie bij wijze van hulde of liever van eerherstel wegens de onrechtvaardige afstraffing der Haversche regering, die hem met zulk een jammerlijk boos opzet trof omwille van zijn Vlamingschap... Dat juist zulk een dichter moest getroffen worden door degenen die naar hem moesten opzien als naar een weldoener van zijn volk, is alleen toe te schrijven aan den onnoozelen eigendunk onzer voogden, die het als de natuurlijkste zaak van de wereld beschouwen alle medezeggenschap aan de Vlamingen te ontkennen. Het peilt de diepten der nijpende moreele ellende waarin wij lijdzaam en laks sedert vijf en tachtig jaar gedompeld liggen..."
(Willem Gijssels is de auteur van tal van gedichten die door Vlaamse toondichters op muziek werden gezet: o.a.: Mijn Land is Vlaanderen door Renaat Veremans, Van Moeder door Lodewijk De Vocht, Hij die geen liedje zingen kan door Emiel Hullebroek, Jutho door Arthur Meulemans, Marleentje door Emiel Hullebroeck, Vlaanderen door Renaat Veremans, Het lied van de baren door Arthur Meulemans, Aan U alleen door Emiel Hullebroeck, Tajo door Lodewijk De Vocht.)
Oktaaf Steghers zelf verwoordt het (in de bombastische stijl van die tijd) als volgt:
"... De straf bleef niet uit: het wapen der laffen en machteloozen, het middel dat despoten en onridderlijken ten dienste staat, het doemensweerdige stelsel der uithongering van vrouw en kinderen werd tegen den loyalen de Clercq aangewend, de Broodroof!...
Gansch Vlaanderen heeft den hoon gevoeld, heeft onder dien striemenden zweepslag gesidderd, maar het heeft ook de oogen doen blinken, de koppen doen rechten vol gewettigde fierheid: Vlaanderen was niet verwonnen, was niet verkocht of geleverd, men drilt een volk, dat zulke stoere mannen telt niet als een kudde!... Het Vlaamsche Volk is sterker in wil en in daden opgestaan, en de Clercq heeft het hoofd niet gebogen voor den knoet van 'die van den Haver'... Van dezen stond af ook is de naam van René de Clercq dieper tot het volk doorgedrongen en waait om zoo te zeggen hoog-uit als de mannelijke leeuwenvlag boven onze strijd. Men deunt zijn gedichten af men zingt zijne liederen, men hoort naar zijn woord, bezadigd maar krachtig, eerbiedig maar zelfbewust..."
Het ontslag van René De Clercq kan niet begrepen worden zonder enig inzicht in de groeiende onenigheid binnen de redaktie van De Vlaamsche Stem en de uiteindelijke splitsing in twee kampen. Deze onenigheid had o.m. te maken met de groeiende tegenstelling tussen de meer gematigde opstelling van Frans Van Cauwelaert en de meer radicale van o.a. Anton Jacob. Alhoewel René De Clercq aanvankelijk eerder gematigd voor de dag kwam weigerde hij zich te desolidariseren van Anton Jacob. Op 15-16 augustus splitste de oude redactie van De Vlaamsche Stem zich definitief in twee onverzoenlijke groepen. Anton Jacob nam de feitelijke leiding van het blad op zich. De groep Van Cauwelaert liet de krant helemaal schieten. Pas dan verhardde de toon van De Clercq enigszins. Tussen Van Cauwelaert en De Clercq kwam het nooit meer goed. De oratorische-bijbelse vraag van August Borms in Het Vlaamsche Nieuws van 20 november 1915 "Van Cauwelaert wat hebt gij met uw broeders gedaan?", maakte ophef en bleef lang nazinderen. De positie van de "zoo gevierde Vlaamsche hoofdman" was in de ogen van de activisten definitief aangetast.
Voor meer achtergrondinformatie zie het artikel van Romain Vanlandschoot: "Het moeilijke jaar 1915 in Nederland. Achtergronden bij de toenadering tussen René De Clercq en Jan Derek Domela Nieuwenhuis Nyegaard" op de webstek van de René De Clerqstichting (http://www.renedeclercq.be/Het%20moeilijke%20jaar%201915%20in%20Nederland.pdf).
Dan treed hij toe tot het activisme en keerde in 1917 naar Vlaanderen terug als conservator van het Wiertzmuseum in Brussel en werd lid van de Raad van Vlaanderen onder Duits bewind. Na de oorlog werd hij wegens zijn activisme, door het Belgisch gerecht in 1920 bij verstek ter dood veroordeeld.
Hij week uit naar Nederland, waar hij in ballingschap leefde tot aan zijn dood op 12 juni 1932. Hij was nog geen 55 jaar oud. Hij werd begraven in grond van de familie Pieck op het kerkhof van Lage Vuursche in Maartensdijk bij Utrecht.
In 1982, vijftig jaar na zijn dood, werden het gebeente en het grafmonument naar zijn geboortedorp overgebracht. Het monument is gebeeldhouwd door de expressionistische Gentse kunstenaar Jozef Cantré. Het stelt de dichter voor die vol ontzag neerknielt in de 'tuin van Dietsland". Met het aangezicht naar de zon en het heelal gekeerd, drukt hij de dichtbundel De Noodhoorn (1916) tegen zijn hart. Met zijn linkerhand laat hij moeder aarde, zijn Vlaanderen, zijn Dietsland, niet los.
Aan die van Havere
Heb ik geen recht, ik heb geen land; Heb ik geen brood, ik heb geen schand; Vlaanderen, Vlaanderen, met hand en tand Sta ik voor u Vecht voor u!
-------------
Bronnen:
Webstek van de René De Clercqstichting: http://www.renedeclercq.be/indexb.htm
Oktaaf Steghers, Dichter René De Clercq. In zijn werk en zijn leven geschertst. Met inleidend woord van Willem Gijssels.
|