EEN EEUWFEEST
Raakt nu het bovenst onder?
Geschiedt het vreemdste wonder
Dat Nederland, fier Nederland,
Meeviert het eeuwfeest zijner schand?
Wij, Vlamingen, wij haten
Den slechtsten staat der staten,
Die 't beste volk geschonden heeft
En honderd jaar van leugen leeft.
Wij, Vlamingen, bevechten
Den roover onzer rechten,
Die 't schijnbeeld van een natie stal
En nooit een natie worden zal.
Daar is een Belgisch koning,
Veel Belgische vertooning,
Een Belgisch vlag, een Belgisch lied,
Maar Belgen, Belgen zijn er niet.
O 't Rijk der Nederlanden!
O broederlijke banden,
Die alle Dietschers samenbond
Op ouden eigen Dietschen grond.
Wij moesten door al eeuwen
Naast Hollanders en Zeeuwen
In vrome kracht te zamen staan,
Eendrachtig eendre wegen gaan.
Wij hebben niet begrepen.
Maar wie door looze knepen
En lage listen wordt gediend
Den vijand hielden wij te vriend.
Rouw, rouw bedrijft de Vlaming
Bij 't eeuwfeest der beschaming;
Maar in dien rouw ligt reeds een daad:
Niet Vlaandren, België vergaat!
De harde anti-belgische toon van het gedicht vraagt om enige uitleg.
René De Clercq studeerde aan het college van Tielt tussen 1890 en 1896.
In mei 1896 werd hij doorgezonden. Hij zal zijn studies voltooien in het college
te Kortrijk.
Oktaaf Steghers
schreef in dit verband in zijn essay "Dichter René De Clercq": "De Clercq was immers een uitstekend student, zoowel op de dorpsscholen van Deerlijk en Harelbeke, die hij eerst bezocht, als later op de colleges van Thielt en Kortrijk. Het eerst-genoemde gesticht moest hij verlaten om een gedicht Het haantje van den toren, die men meende een schimp te zijn op een der leeraren, wat de Clercq heeft afgestreden."
Romain van Landschoot suggereert in een artikel "1890-1896 Een Brandende tijd. Achtergronden Tieltse collegejaren René De Clercq" dat er meer aan de hand was en dat dit ontslag moet gezien worden in de context van de sociale en religieuspolitieke conjunctuur die heersten in het Bisdom Brugge, maar niet enkel daar, en die een grote invloed hebben gehad op de vorming van de jonge De Clerck: de strijd voor de vernederlandsing van het onderwijs, het arbeidersvraagstuk, de grondwetsherziening, het algemeen stemrecht, de opkomst van de christendemocratie, het Daensisme enz. Romain van Landschoot is van mening dat deze medebepalend zijn geweest voor het incident van mei 1896. Ook de jonge René De Clercq bleef, evenmin als zovele jongeren, onbewogen bij de durende achteruitstelling van Vlamingen en arbeiders in het Vlaanderen van het einde van de negentiende eeuw.
De voordurende botsingen tussen de studentenbeweging, de Vlaamsgezinde leraren en de kerkelijke hiërarchie en de herhaalde ingrepen van deze hiërarchie om haar gezag in de colleges ongeschonden te handhaven schiepen een klimaat waarin de kleinste vorm van opstandigheid tot wegzending aanleiding kon geven.
Dan ging hij naar de Gentse (Frantalige) universiteit. Goed studeren deed hij er wel maar ook ruim en breed genieten van het studentenleven. Wij hielden er De Gilde Viert! aan over. Bij het afscheid van het studentenleven dichtte hij:
"Vaarwel, mijn vrienden, reikt me nog
Die handen die als wijn verwarmen,
En zegt geen "ach" en zegt geen "och"
Maar heft mij hooger in uw armen.
Vaarwel voor 't laatst, en viert terdeeg
Bij de uitvaart van een braven jongen.
Zijn beker staat voor immer leeg,
Zijn laatste lied is uitgezongen.
Hij werd dan leraar te Nijvel, dan te Oostende en in 1906 te Gent, waar hij nog
doceerde bij het uitbreken van de oorlog.
In Gent was René De Clercq aktief in het literaire wereldje. Hij was een ijverig medewerker aan het literaire maandblad Jong Vlaanderen dat hij samen met zijn vriend Alfons Sevens had gesticht. Hij was er voorzitter van het Virginie Loveling Komiteit dat op 28 april 1912 een grootse hulde op touw zette voor de dichteres. René De Clercq was ook een van de grondleggers, en na de stichting voorzitter, van het Algemeen Kunstverbond van beide Vlaanderen, een verbond dat alles omvatte wat Oost- en West-Vlaanderen aan kunstenaars telde, zowel letterkundigen, schilders, beeldhouwers, toondichters en toneelbeoefenaars. Hij nam er deel aan de vlaamsgezinde werking van tal van verenigingen, hield letterkundige voordrachten en belegde volksmeetings.
En dan brak de eerste wereldoorlog uit. Ik laat andermaal Oktaaf Steghers aan het woord.
"En dan kwam, de gruwelijke wereldbrand, die alles zou komen dooreen-schokken en verwerrelen. Er bloeide dien tijd een weelderig Vlaamsche leven te Gent, waartoe ook de Vlaamsche Kunst was gewonnen. Men herinnert zich genoeg die heerlijke optochten als Vlaanderens Kunstdag, de Virginie Loveling-hulde, die prachtige uitvoeringen van Peter Benoit's
Schelde, De Wereld in en Rubenscantate. In Gent was ook de zetel van het Kunstverbond voor beide Vlaanderen, waar René De Clercq voorzitter van was...
"Alles bloeide, stond in de beste belofte van weelderigen oogst... En het Vlaamsche leger, spontaan, in diep gevoel, ging uiteen, men schorste alle leven, allen strijd, om nog alleen aan het bedreigde Vaderland te denken. Allen stonden we in het gelid, wie met het geweer, wie met de pen...
"En het kon niet anders of ook het breed-gevoelige harte van dichter René De Clercq moest door de ramp, die plots en onverwacht over ons volk was neer-gedonkerd, worden geroerd, er de snaren doen trillen en den bard liederen doen aanheffen vol trouw en loyauteit, vol opwekkende kracht en zoete bemoediging, hij toch die ons een tekst schonk op het Brabançonnedeuntje, die heel wat weeldiger de oude woorden en vooral het meestal-alleen-gekende 'tra la la' zou vervangen, en waarin deze schoone stroof over België's eenheid voortkomt:
Verbindt één baan de Ardennen en de Duinen,
Een doel vereent den Vlaming met den Waal.
Twee stammen zijn 't met saamgevlochten kruinen,
Een groene boog voor vredes zegepraal.
Geen macht zoo jong, al zijn geen rechten ander;
Geen leus zoo fier; geen burgers zoo gelijk!
Dicht, voet bij voet, en schouder tegen schouder,
Houdt gansch het Volk de wacht voor gansch het rijk!"
René De Clercq viel dus bij het uitbreken van de oorlog in zijn bundel
De zware kroon (1915) heftig uit tegen de Duitsers en betuigt zijn aanhankelijkheid
aan België (België bovenal) en aan de koning (Prinsenlied).
Zegen het land, o Heer!
De zee, het veld, den heuvel!
Dat uwe hand al euvel
Van België's bodem keer!...
Zegen het land, o Heer!...
De oproep van Albert I "Vlamingen gedenk den slag der Gulden Sporen" (4 augustus 1914) deed ontelbare Vlaamse jongens als vrijwilligers naar het IJzerfront trekken om loyaal België te verdedigen tegen de invallers in de vaste overtuiging dat Vlaanderen eindelijk zou krijgen waarnaar het zolang had gestreefd: RECHT.
HIER ONS BLOED WANNEER ONS RECHT !
De propagandastunt van deze Coburg zou vlug worden doorprikt door de behandeling van de vrijwilligers aan het front en door het groeiende besef dat er geen gelijkberechtiging moest worden verwacht, ook niet na het einde van de vijandelijkheden.
Op 4 augustus 1914 vluchtte René De Clercq met zijn gezin naar Nederland. Hij werd er leraar aan de Belgische school in Amsterdam en redacteur van De Vlaamsche Stem, dagblad voor de Vlaamse vluchtelingen in Nederland, waarvan het eerste nummer verscheen op 1 februari 1915.
Hij werd er vlug meegesleept in de controverse tussen twee strekkingen binnen de redactie: deze rond Frans Van Cauwelaert (de oprichter van het blad, loyaal aan België en aan de koning) en de andere rond Anton Jacob, die vanaf zijn aanstelling op 1 juli 1915 poogde de leiding van de redaktie in handen te krijgen. Deze laatste stond in nauw kontakt met Domela Nieuwenhuis die met Duitse steun te Gent het blad De Vlaamsche Post stichtte waarvan het eerste nummer verscheen op 21 februari 1915.
Het Gentse blad riep van bij het begin zware tegenstand op in Nederland. René De Clercq stond dicht genoeg bij de redactionele leiding van Van Cauwelaerts blad om precies in te schatten waarover de polemiek met de groep rond Domela Nieuwenhuis ging. Op 21 maart 1915 plaatst hij in De Vlaamsche Stem zijn bekende gedicht waarvan de volgende vier verzen lang nazinderden:
"Geen vriendschap, geen vriendschap,
geen vriendschap onder den helm;
Weie met hen hand in hand kan staan
is in het hart een schelm."
Eind mei 1915 klonk de toon van René De Clercq al heel anders: Groot-Nederlands. Het betekende meteen ook het einde van de reeks Belgisch-nationalistische, royalistische en anti-Duitse gedichten. Het centrale vraagstuk dat nu alle Vlaamsgezinde geesten bezighield was dat van de vernederlandsing van de Gentse universiteit. Men verwachtte een Duitse maatregel in die zin.
In de maanden nadien koos René De Clercq steeds nadrukkelijker de zijde van Anton Jacobs in de redactie van De Vlaamse Stem. Hij geloofde er niet meer in dat de oproep van Frans Van Cauwelaert "om te wachten tot het grondgebied bevrijd zou zijn" enig perspectief bood op het verwezenlijken van de Vlaamse verzuchtingen.
Anton Jacobs en René De Clercq weigerden een "Vlaamsch Manifest" te ondertekenen dat door Frans Van Cauwelaert werd opgesteld om te worden gepubliceerd op 21 juli 1915 en waarin deze schreef dat de Vlaamse Beweging "geen afbreuk wil doen aan de staatkundige eenheid van België" en "Op de dag van de bevrijding hervatten wij onze strijd om (...) ons recht zelf in handen te nemen. We hopen dat bij de regering, de koning en de Walen (...) het inzicht zal gegroeid zijn dat het voor de inwendige vrede en de vooruitgang van België ontontbeerlijk is, dat het Vlaamse volk volledig recht worde gedaan."
Op 15-16 augustus splitste de redactie van De Vlaamsche Stem zich in twee onverzoenlijke groepen en nam Anton Jacob de feitelijke leiding van het blad op zich. De groep Van Cauwelaert liet de krant helemaal schieten. Van Cauwelaert zal een nieuw blad oprichten Vrij België, waarvan het eerste nummer op 27 augustus 1915 in Den Haag verscheen.
Als René De Clercq weigerde zicht te desolidariseren van Anton Jacob startte de Belgische regering in Le Havre de afzettingsprocedure. Het betreffende Koninklijk Besluit werd uitgevoerd op 28 november 1915.
Op 16 december 1915 ondertekende René De Clercq in Amsterdam een beginselverklaring hem voorgelegd door dominee Jan Derek Domela Nieuwenhuis Nyegaard. Vanaf dat ogenblik waren beiden aan elkaar gebonden in een activistisch avontuur dat ook voor beiden, na de oorlog, aanleiding gaf tot een terdoodveroordeling. Het betrof de zogenaamde "Zeven Punten" van Jong Vlaanderen, dat een radicale breuk met België nastreefde en de oprichting, onder Duitse curatele, van een "Koninkrijk Vlaanderen".
Het is deze context dat moet begrepen worden dat René De Clercq zich in De Noodhoorn (1916) keerde tegen België en de koning. Hij keerde zich tegen hen wegens de achteruitstelling van Vlaanderen en zette met hartstocht zijn volk aan tot strijd voor een vrije toekomst. In deze opstandige strijdliederen, die herinneren aan de Geuzenliederen, bereikte hij het hoogtepunt van zijn kunst.
Na het debacle van 1918, bleef De Clercq aanvankelijk strijdbaar. Hij zat wel financieel aan de grond en moest zich 's winters verwarmen in openbare gebouwen. O.m. door zelf te leren componeren werkte hij zich uit een diepe depressie.
Reeds van toen hij leraar was aan het atheneum aan de Gentse Ottogracht, had hij gezondheidsproblemen. Zoals algemeen bekend leidde René De Clercq buiten de lesuren een liederlijk leven. In de loop van 1909 is hij regelmatig afwezig wegens ziekte waaronder een chronische maagvliesontsteking.
Zijn levensstijl en het jachtige leven als propagandist van het activisme vergden veel van zijn krachten.
In 1929, ten tijde van de clementiewet, werden de klachten over zijn gezondheid weer talrijker.
In 1932 werden de klachten over zijn gezondheidstoestand zeer frequent. Op zondag 12 juni 1932 werd hij plotseling heel ziek. Hij overleed dezelfde dag nog bij de kunstenaarsfamilie Pieck. René De Clercq werd op vrijdag 17 juni begraven op het kleine kerkhof te Lage Vuursche. O.a. August Borms, Anton jacobs en Wies Moens hielden er toespraken.
Op zondag 26 juli 1936 ging in de Oude Stadswaag te Antwerpen het 4e Vlaamsch Nationaal Zangfeest door onder het tema "'Vlaeminc' wil zeggen: 'Man van fijne zeden en hooge kultuur". Het programma begon met het Lied der Vlamingen van Peter Benoit gevolgd door Optocht voor Fanfaren van Jef Van Hoof. Daarna volgden "door de massa mee te zingen": Kunst is de Kracht, Het Lied van Koppelstock, Des Winters als het regent, Naer Oostland willen we rijden en Reuzenlied.
Dan volgde het In Memoriam dichter René De Clercq. BEDE, BODEN, BELIJDENIS. Drie Mannenkoren op teksten van R. De Clercq. Muziek van Jef Van Hoof. Uitvoering toevertrouwd aan Zingende Wandelkring St-Norbertus, Borgerhoutsch Mannenkoor, Kunst en Vermaak - Vl. Nat. Koorvereeniging.
Het eerste deel werd afgesloten met In Transvaal van Peter Benoit.
Het tweede deel begon met de spreekbeurt van Pater Callewaert en de Openingsfanfaren op "Wilhelmus" van Jef van Hoof (Slot door de massa mee te zingen). Hierop volgde de uitvoering van het werk van Vlaamsche Meesters: Vlaanderen roept van Arthur Meulemans, Vlaanderen van Gaston Feremans en De Vlaamsche Smeder van Lieven Duvosel, door henzelf gedirigeerd; Groeningeveld van Lodewijk Mortelmans en Heildronk van Arthur De Havre, gedirigeerd door Jef Van Hoof. Dan zong Kunst en Vermaak - Vl. Nat Gemengd Koor: Hoort allegaar, Hoogmoedig Geest en 't Beleg van Bergen-op-zoom gevolgd door Drie Geuzenliederen, vierstemmig bewerkt door Jef Van Hoof.
Het 4de Vlaamsch Nationaal Zangfeest werd besloten met Groeninge van Jef Van Hoof en De Vlaamsche Leeuw van Karel Miry.
EdN