Guy Tegenbos (in De Standaard van vandaag woensdag) citeert met instemming de aanbevelingen van een aantal internationale organisaties zoals het IMF, de EU en de Oeso: 'de arbeidsmarkt versoepelen, de druk op de werklozen verhogen, (...) de overheidsuitgaven afremmen, (...) de sociale uitgaven in toom houden' etc
Kortom, er moet dringend een rechts neoliberaal beleid worden gevoerd. Een beetje kennis van de geschiedenis leert wat de aanbevelingen van het IMF hebben aangericht in onder meer Latijns-Amerika: willen wij ook de kant opgaan van sociale dumping, willen wij de tegenstelling tussen 'haves and haves not' nog verder op de spits drijven?
Als men een autoriteit citeert moet men er ook bij zeggen wie door deze autoriteit wordt vertegenwoordigd en in het geval van het IMF zijn dat niet de loontrekkenden en nog minder al de mensen die afhankelijk zijn van een vervangingsinkomen of die nood hebben aan door de overheid verstrekte of gesubsidieerde zorg.
Thatcher kreeg alle lof van het IMF: is het in die richting dat Guy Tegenbos ons land wil laten evolueren?
(Zucht en verzuchting: soms weet je het niet meer op welke krant je een abonnement moet nemen wat betekent dat jij die krant financieel steunt: De Standaard mag dan wel de meest informatievekrant van Vlaanderen zijn, de standpunten van de leidende journalisten zijn vaak zo enggeestig, zo meedogenloos voor de zwakkeren in de samenleving - bij ons of elders - dat je er mismoedig van wordt)
Het 'Standpunt' van Yves Desmet over het kennis-versus-vaardighedendebat in het onderwijs (De Morgen van woensdag 14 maart) is om moedeloos van te worden.
Hij schrijft: 'Als leerlingen inderdaad alleen ex cathedra kennisinhoud krijgen ingelepeld die ze daarna moeten reproduceren en blind toepassen, zullen ze nooit in staat zijn zelfstandig te leren en inzicht te verwerven, zullen ze nooit leren leren (...)
De slogan 'leren leren' staat in onze school al ruim 15 jaar te lezen in elk klaslokaal, in elke schoolgang.
Het is een mythe dat de kennisgerichte taalleerkracht steeds te dicteren staat voor de klas en nooit uitgaat van de leefwereld van de leerlingen.
Reeds in 1973 heb ik met mijn leerlingen de lp 'De Zotte Morgen' van Zjef van Uytsel besproken, het jaar daarop volgde 'De eenzame fietser' van Boudewijn de Groot, en ieder liedje werd geanalyseerd door een andere leerling en niet door de leraar.
Wat stel je dan vast? Het maakt in wezen weinig uit of je deze liedjes bespreekt dan wel een gedicht van Gezelle of van de Woestijne. Zodra je concentratie vraagt, de openheid van geest om verder te zoeken dan het meest evidente, stuit je op de zelfde moeilijkheden: concentratie is het tegendeel van de oppervlakkigheid waardoor niet alleen de jeugd maar heel onze maatschappij overdonderd wordt.
Het fundamentele bezwaar tegen het overbenadrukken van de vaardigheden zit juist daarin: het gaat bij de nieuwlichters meer om de verpakking dan over de inhoud, en om het nog erger te maken wordt deze didactiek opgelegd met een houding van 'il suffit que le message passe'. Ongeveerkunde, daar komt het op neer.
Trouwens, wat dat 'leren leren' betreft: observatie van de collega's wijst uit dat het uitgerekend die verfoeide 'conservatieven' zijn die blijven lezen en studeren, terwijl de jonge generatie zich meestal klakkeloos houdt aan de voorschriften van inspectie en pedagogische begeleiders.
De conclusie van Yves Desmet, die naar mijn weten zelf een product is van dat gehekelde traditionalisme, is net zo goed de mening van de groep 'o-zon' (onderwijs zonder ontscholing) rond Marc Hullebus: 'een gezond evenwicht tussen kennis en vaardigheid' moet inderdaad de doelstelling zijn, met 'kwaliteitsbewaking' (om er een consumententerm aan toe te voegen) die gelijk staat met 'exactitude', het aanleren van een zelfdiscipline om het nauwkeurige en foutloze na te streven.
Toen de artikelenreeks over de islam werd aangekondigd dacht ik in mijn naïviteit dat De Standaard de bedoeling had de gemeenschappen dichter tot elkaar te brengen. De laatste nummers - 'De Islam en het Westen' en 'Islam in België - wijzen echter op het tegendeel.
De tekst van Guy Fransen bevat een opeenstapeling van clichés waar ik eerlijk gezegd misselijk van word.
Hij schrijft: 'Een bevriende moslima zonder hoofddoek nodigt uit tot de bij ons populaire begroetingszoen, de hoofddoek zorgt dat het niet meer wordt dan een handdruk'.
Het spijt me, maar hier in De Haan wonen geen moslims en de meeste autochtone Vlamingen lopen elkaar voorbij zonder die 'populaire begroetingszoen', zonder handdruk en meestal zonder een groet.
Wanneer kledij als bedreigend wordt ervaren, keren we terug in de tijd. Dan kan men zich net zo goed ergeren aan de haartooi en opvallende klederdracht van de chassidische joden in Antwerpen, en de fatsoensoordelen herhalen over 'werkschuw langharig tuig' etc Het doet me denken aan collega's die de zwarte kleren van een leerling eveneens bedreigend vonden met als gevolg dat deze jongen van onze christelijke school werd weggestuurd.
Zelf ben ik door de Gentse politie eens staande gehouden met als enige reden dat ik er nogal hippieachtig bij liep: moeten we deze oppervlakkige benadering van mensen cultiveren of moeten we er in onze opvoeding juist tegenin gaan?
Trouwens, als je sexy Turkse meisjes wilt zien, mijnheer Fransen, ga dan eens naar Antalya: je zal je ogen niet geloven.
Het is een bekende strategie van demagogen om inzichten van concurrenten te recupereren als eigen verdiensten. Zo eist Rik Daems (zie De Morgen van maandag) het gelijke kansenbeleid van de socialisten op en het groene principe van 'de vervuiler betaalt'. En klassiek is het ultraliberale verwijt: 'Bij een socialist zit belastingverhoging in de genen (...)'
De grote leugen van de donkerblauwe liberaal is dat hij de bevolking wil laten geloven dat met minder belastingen de overheid toch een betere service kan verlenen. Minder lasten en toch een beter onderwijs, een betere gezondheidszorg en minder wachtlijsten voor sociale woningen, gehandicapten etc
Concreet voorbeeld: het kiwimodel is geen zaak van meer of minder belastingen maar wel van een efficiënter en eerlijker beleid. Het zal een liberaal als Daems een zorg wezen dat de meest afhankelijken - zowel bij ons als in de Derde Wereld waar levensnoodzakelijke medicijnen onbetaalbaar zijn - door de farmaceutische reuzen aan hun lot worden overgelaten: winstmaximalisatie is immers het meest fundamentele economische principe van rechtse liberalen.
Maar goed, Sofie zal blij zijn met Riks 'penetratiegraad van meer dan 10 procent'.
Er zit toch een rare kronkel in de hersenen van spin doctor Noël Slangen, vandaar zijn eretitel allicht: 'to spin' betekent in het Engels ook rondtollen, een activiteit waar je wel eens duizelig van wordt.
Slangen (zie De Morgen van zaterdag) loopt hoog op met de hervormingen in het hoger en in het lager onderwijs; in het secundair stelt hij een immobilisme vast dat te wijten zou zijn aan de bekrompen visie van de huidige minister. Is er dan een andere minister verantwoordelijk voor het lager en het hoger?
Heeft Slangen al eens overwogen dat het 'shopping gedrag' van leerlingen in het secundair te maken zou kunnen hebben met een algemene 'zapcultuur': ook in de vrije tijdsbesteding vertonen jongeren soms een grillig gedrag, wat erop neerkomt dat zij nu het ene proberen en dan weer het andere zonder echt voor iets te gaan.
Het verschil is wel dat voor de grilligheid in de vrije tijd alleen de ouders moeten opdraaien, voor de onstandvastigheid in de onderwijskeuze draait heel de gemeenschap op.
Bovendien is het systeem van studiepunten en modules nog te kort geleden in het hoger onderwijs doorgevoerd om er nu reeds een ernstige evaluatie van te maken. Merkwaardig genoeg zegt een aantal professoren dat zij het gevoel hebben meer en meer aan een middelbare school les te geven.
En wanneer Slangen het heeft over een leerkracht die zich 'op de borst klopt bij iedere leerling die hij buist' dan etaleert hij misschien een onverwerkt jeugdtrauma, maar dat soort karikatuur is evenzeer 'weg van de wereld' als een reclamegoeroe die meent over alle aspecten van het leven een deskundig oordeel te kunnen uitspreken.
Zoals Wittgenstein het formuleerde: 'waarover men niet spreken kan, daarover moet men zwijgen.'
In het commentaar van Bart Brinckman bij het aangekondigde afscheid van Greta Dhondt (zie De Standaard van zaterdag) staan twee beweringen die minstens aanvechtbaar zoniet erger zijn.
Halverwege zijn tekst betoogt Brinckman dat de toegenomen concurrentie tussen de media de berichtgeving ook op televisie naar een hoger niveau (tilde).
Iedere kijker kan toch dagelijks vaststellen dat het journaal op Eén door de concurrentie met VTM steeds vaker beheerst wordt door sensatie, aangevuld met sentimentele anekdotes zonder enige informatieve relevantie. En wat is er nu te merken van een hoger niveau aan de berichtgeving op VTM vergeleken bij de vroegere BRT?
De overmatige aandacht voor sensatie en sentimentaliteit is de weg kiezen van de minste weerstand. Om allerlei redenen onze vermoeiende, stresserende levensstijl zal wellicht een van de belangrijkste zijn houdt de massa weinig fut over om s avonds nog intellectuele inspanningen te leveren. Dit verklaart ook waarom De Standaard nooit de oplage van Het Nieuwsblad zal evenaren en De Morgen nooit die van Het Laatste Nieuws: inspelen op de intelligentie reduceert het potentiële publiek. We kunnen dit betreuren in een hoogtechnologische maatschappij maar het is een feit. (En tegelijk een uitdaging om er wat aan te doen, in het bijzonder door het leven wat minder stresserend te maken: als men tenminste van oordeel is dat een beter geïnformeerde, intellectueel beter ontwikkelde bevolking van belang is)
Ten tweede, Brinckman beëindigt zijn commentaar met het bekende dogma: De media kunnen dat enkel vaststellen.
We hebben deze stelling nog recent gelezen in een betoog van de chef-informatie van VTM: journalisten registreren, meer niet.
Dit is zelfbedrog en volksverlakkerij. De media máken ook het nieuws: zij selecteren, kennen aan het ene item meer aandacht toe (uitgedrukt in bladzijden of minuten)dan aan andere. Op die manier sturen zij de belangstelling van hun publiek. Waarom heeft het Vlaamse publiek nooit gereageerd op de massaslachtingen in Oost-Congo de voorbije tien jaren: omdat daarover nauwelijks berichten te vinden waren in de Vlaamse media.
Freya Vandenbossche is ontdekt vanwege haar sexy verschijning en pas áchteraf zijn de journalisten tot de vaststelling gekomen dat deze babe ook hersenen heeft. Idem dito voor Inge Vervotte en Marino Keulen. De media gaan op zoek naar looks and quotes: niet omdat die relevant zijn maar omdat ze verkopen. Figuren zoals Greta Dhondt hebben noch het een noch het ander. Maar voor de werking van onze democratie zijn ze wellicht belangrijker dan een glamourboy of losbol zoals Vincent van Quickenborne. De zogenaamde formats van de media vooral van de televisiezenders- verengen de blik van de kijker en zij snijden de vleugels af van politici die meer tijd nodig hebben om hun standpunt uiteen te zetten. Als je telkens moet praten tegen de secondeteller in kom je moeilijk tot genuanceerde argumentatie.
De media zijn door de dictatuur van de formats verantwoordelijk voor de opmars van slogans en simplismen. Zoals Luc Huyse terecht opmerkt in zijn opiniestuk Verkiezingen in Niemandsland is een programma dat even de tijd neemt zoals Jai une question à vous poser (op TF1)bij ons niet mogelijk. Onze tv-zenders huiveren voor de zapcultuur: zij zijn bang dat de Vlaamse kijker zo mentaal gehandicapt is dat hij niet langer dan een half uur zijn aandacht bij hetzelfde onderwerp kan houden. En paradoxaal genoeg bevorderen ze daardoor het volatiele kijk- en leesgedrag.
Politici zijn geen entertainers, politiek behoort een vak van ernst en toewijding te zijn: ook zogenaamde dossiervretersverdienen respect en ruimte.
De Standaard en de koran. Een voordeel van het internet is zijn démasqué: gebruikers geven zich bloot op een manier die ze in een andere context allicht niet zouden durven. Zo komt de pedofiel in de onopvallende burgerman naar boven en de primaire geest in de lezer van een kwaliteitsblad. Vorig jaar kon men al op de site van Knack lezen hoe gereageerd werd op de licentiaatsverhandeling van Freya Vandenbossche: wie dacht dat dit weekblad door intellectuelen of hoger geschoolden werd gelezen, door mensen met beschaving dus, zal wel geschrokken zijn van het seksisme en de vulgariteit. Vandaag schrijft een zekere Edwin Mincke in ons meest prestigieuze dagblad: Proficiat aan de lobbymachine die jullie zover gekregen heeft. Ik ga mijn bon inruilen voor een koran om er mijn open haard mee aan te steken.
Het gebeurt wel vaker dat je de opmerking hoort of leest: waarom moeten wij altijd verdraagzaam zijn, in landen zoals Marokko of Iran zouden wij met onze opvattingen en levensstijl in de gevangenis vliegen? Het punt is nu juist dat West-Europa expliciet of impliciet zichzelf als een hogere beschaving beschouwt en dat hogere heeft pas enige geldigheid wanneer het blijkt uit concreet gedrag. Wij voeren geen doodsstraf uit omdat we deze praktijk barbaars vinden, ook al gebeurt het in andere landen wel. Op een gelijkaardige manier zijn we tegen het stenigen, handen afhakken en boeken verbranden. Zoals de grote dichter Heine het schreef: waar boeken worden verbrand zullen weldra mensen worden verbrand. Sommige lezers van De Standaard, die zich sterk beroepen op het oorspronkelijk christelijk karakter van deze krant, demonstreren een duidelijk heimwee naar de tijd van de ketterverbrandingen.
Soms is het absoluut nodig om de wapens van een mogelijke tegenstander te kennen om hem te kunnen verslaan of tot rede te brengen. Kennis van de koran, en van de islamitische overlevering zoals die bewaard wordt in de hadith en de soenna, is noodzakelijk om argumenten te kunnen weerleggen als : dit moet van mijn geloof, het heilige boek zegt etc.
En het zou inderdaad geen kwaad kunnen mochten de heftige contestanten van het initiatief van De Standaard opnieuw in hun eigen bijbel gaan lezen. Dan niet in de verzen van het boek Exodus die oproepen tot oog om oog maar in de uitspraken van hun goddelijke profeet Jezus die een joodse wijsheid herhaalde: doe nooit aan een ander etc
Wat de kern van de zaak betreft: het probleem met orthodoxe gelovigen is dat zij hun heilig boek de thora, de bijbel of de koran beschouwen als het eens en voor altijd geopenbaarde woord van hun god. Deze openbaring moet letterlijk worden genomen, enige historische duiding is uit den boze. Je mag dus niet zeggen dat deze boeken werden geschreven door en voor mensen in een patriarchale tijd, in een maatschappij waarin de mannen het onbetwistbaar voor het zeggen hadden en de vrouw in de eerste plaats werd gezien als een baarmoeder, soms zelfs als een veredeld huisdier dat voor een nageslacht of erfopvolging moest zorgen en daarom moest onderworpen worden aan allerlei kuisheidsregels want alleen die seksuele gedragsregels konden garanderen dat de erfopvolger een wezen van eigen vlees en bloed zou zijn. Omdat het lastiger is om de levensomstandigheden op aarde te verbeteren dan de gelovigen een verhaal te vertellen over een toekomstige beloning of straf, en omdat de mens blijkbaar van in de begintijd moeilijk om kon met zijn sterfelijkheid, werd een voortbestaan na de dood in het vooruitzicht gesteld: enerzijds om af te schrikken en anderzijds om te sussen. De koran is ondermeer daarom een wreedaardig boek: in geen enkele andere heilige tekst wordt zo vaak met het helse vuur gedreigd als in de soeras.
En, dat is het verwonderlijke, zoals Richard Dawkins terecht opmerkt: hoe kan men zo blijmoedig, zo liefdevol vertrouwen op een god die zich zowel in het oude testament als in de koran aanstelt als een sadistische wreker? Waarin verschilt deze god van de wrake van de donder- en bliksemgoden van vroegere beschavingen? Als de meeste mensen in Europa Wodan en Zeus behandelen als sprookjesfiguren, waarom doen ze dat dan niet net zo goed met die jaloerse wraakzuchtige heerser van Mozes en Mohammed? Is het ondenkbaar dat over een x-aantal eeuwen de toekomstige mens zal glimlachen om de goden van vandaag zoals wij ons verbazen over de goedgelovigheid van Romeinen en Grieken, van Kelten en Germanen?
Eén van de basisideeën in het boekje De mythe van de individuele vrijheid is dat mensen het niet altijd aan kunnen om zelf keuzes te maken.
Dit inzicht is allesbehalve nieuw. Het komt reeds voor in De Gebroeders Karamazov van Dostojefski (de passage over de groot-inquisiteur) en is later uitgewerkt door Erich Fromm in zijn succesrijke boek: De Angst voor de Vrijheid.
De vraag is echter wat een beleid met deze onmiskenbaar correcte vaststelling moet aanvangen? Keert men terug naar meer bevoogding of zet men a contrario nog meer in op emancipatie?Mij lijkt het antwoord dubbel te zijn. Zonder een minimum aan zekerheden en geborgenheid kan geen mens zich staande houden. Daarentegen is het een wezenlijk kenmerk van de volwassenheid dat men zelfstandig kan beslissen en bereid is daarvoor de verantwoordelijkheid te dragen.
Een beleid dat de geborgenheid verwaarloost creëert een kille, genadeloze wereld; maar wanneer men onvoldoende inzet op weerbaarheid dan levert men de bevolking uit aan demagogen allerhande. Totalitare regimes deden en doen zich nog altijd voor daar waar de bevolking het zelfstandig denken en oordelen ofwel nooit heeft geleerd ofwel opgeeft aan het volgen van onbetwistbare leiders. Het eigen geweten wordt ingeruild voor leuzen die variëren op: Führer ihr befehlt und wir folgen. Dit lijkt een comfortabele levenshouding tot men geconfronteerd wordt met de consequenties. Leven in vrijheid met alle implicaties voor de eigen verantwoordelijkheid - is inderdaad lastig, maar het is de enige waarborg voor een bestaan in waardigheid.