Er komen nog slechts 8 concerten. Op 11 juli voor het feest van de Vlaamse gemeenschep en op 6 september onder het thema Scotland. De beiaardfeesten gaan door op 1 juni onder het motto "de Middeleeuwen"
Hij brak …Helaas, Hij is niet meer. Hij rees naar hoger gouwen. Gij allen die Hem hebt gekend, Aan zijnen omgang waart gewend Moogt zuchten ende rouwen.
Een grote schat is u ontvloon, God nam tot Zich in ’s Hemelswoon Die opgeruimde ziele. Zo daagt een morgen voor elkeen, Dat ondanks zorgen en geween, De dood het al verniele…
Laat vrij uw tranen vloeien, Gij, Die jaren lang aan zijne zij Gezocht hebt en gevonden. Het reine huiselijk geluk, Een leven vrij van zorg en druk En troost in droeve stonden.
Voor U, m’n kinders, waarlijk neen, Vind ik geen woorden, ‘k ken er geen Van troost voor ’t kinderharte. Bidt veel, richt Uwen blik tot God. Hij brengt verzachting voor uw lot, Hij lenigt alle smarte.
Aflaten
H.Hart van Jezus, ik heb betrouwen op U. (300 dagen aflaat) Zoet Hart van Maria, wees mijn heil. (300 dagen aflaat)
Op het doodsprentje van Hendrik, Jozef Lettens °Imde 23 maart 1875 en + 11 october 1931.
Maria – Nathalia Lettens (dochter van Hendrik ) bij haar huwelijk met mijnheer Eugeen Danze den 7 mei 1930
XXX
Ons Meetje trouwt !
Woorden : Jef Lettens
Muziek : L.Joos
Toen d’ eerste maal der morgenzon. Me uit den slaap kwam lokken Was ’t of een reuzenfeest begon, Waarin ik werd betrokken. Het leven scheen me lichter dan Op ander werkedagen, En ik wou juist het fijn ervan Gaan aan mijn vrouwtje vragen. Toen floot een merel in het hout, Zijn meetje trouwt – Zijn meetje trouwt.
De zonne lachte welgezind Doorheen de groene blaren En in het suizen van de wind Kon men het lied ontwaren. Tot zelfs het blaffen van den hond Klonk toch zo machtig blije, Dat ik zeer duidelijk verstond Het liedje van den meie. De merel floot, - in ’t groene hout Zijn meetje trouwt – Zijn meetje trouwt.
De koetsen schoven heen en weer Naar vrienden en verwanten. En keerden och zo zere weer Met nonkels en matanten. De vreugde blonk op hun gelaat, Of z’ uit den hemel vielen…. Ze waren al in feestgewaad, ’t Was hoogdag in hun zielen ! De merel floot – in ’t groene hout, Zijn meetje trouwt – Zijn meetje trouwt
Daar krabt de oude zich in ’t haar, Zegt zacht tot moeder vrouwe Die nichten en kozijntjes daar, Ze drinken toch zo gauwe. En straks vertrekt het jeugdig paar Want varen gaan ze beide En ginder ver klinkt hel en klaar Verrukkelijk en blijde. Het merelslied in ’t groene hout Ons meetje trouwt – Ons meetje trouwt.
316 Aan mijn teergeliefde meter Maria-Nathalia Lettens
ter gelegenheid van haar Plechtige Heilige Kommunie gedaan in de Sint-Annakerk te Koekelberg op 21 april 1918
Met een zuiver, rein gemoed. Lof en danklied aangeheven. Tot de bron van alle goed, Tod de Schepper van het leven. Lof ! den Heer, die ’t al behoort, ’t Lot van mensen en van volken Kind en engelen ’t akkoord, Zullen Zijnen lof verkonden.
Dank, ja, de goede God, Vurig uit uw kinderharte Voor ’t verkregen gunstig lot En voor afgeweerde smarte. Dank Hem, in uw ouders naam, Voeg uw stem bij d’ engelenkoren Want ’t is Gode aangenaam, Kinders dankgebed ’t aanhoren.
Richt de blik ten hemel op ! Want het zijn beroerde tijden ’s Mensen dwaasheid t’ hoogsten top, Zaaide ramp en druk en lijden. Smeek hem, toch zo lief en teer Tot hij ’t vaderhart bewogen, Ziend’ op ons ellende neer Wij zijn hulp verhopen mogen.
Stijgen voor Jehova’s troon, Lof en dank en smeekgebeden. Uit een hart zo rein en schoon, Op een dag, zo groot als heden. Dan, dan blikt de goede God Over zijne kind’ren neder, Brengt verzachting van ons lot, En schenkt rust en vrede weder.
ter gelegenheid hunner vijftigjarige echtvereniging 13 november 1872 – 13 november 1922
Koor
Hoera, hoera voor ’t jubelend paar ! Dit is de kreet der blijde schaar Van uwe kinderen en kindskinderen ; En moge voor uw teeder hart Toch nooit of nooit de minste smart Het volle levensheil verminderen !
Vader, Moeder, heil en zegen Dale van den Opperheer, Als eene milde, frissche regen, Over uwe hoofden neer !
Wat zoet genot te kunnen staren Met jubelend hart, o Man en Vrouw Als Gij vandaag, op vijftig jaren Van nooit gestoorde liefde en trouw!… U ook, o ouders werd geschonken Uit ’s levens beker zoet en zuur, Maar beiden hebt gij saam gedronken En ’t schonk uw liefde kracht en duur.
Koor
Hoera,enz.
II
Wat zoet genot u zien te omringen, O vader, moeder, door een kroost, Wiens blijde stemmen heil u zingen, En dat uw kroon is en uw troost ! Wat zorgen, angsten soms door grieven Het teeder minnend oudrenhart ! O vader, moeder, maar wij lieven U dubbel thans om al die smart.
Koor
Hoera, enz.
III
En onze wensen juichen, schallen, En onze beden stijgen op, Dat God uw heil met welgevallen, Doe rijzen tot den hoogsten top : Leef lang op aard nog ! Leeft geprezen Door God en mensen te gelijk ! En mogen wij uw kroon eens wezen Hierna in ’t zalig hemelrijk!
ter gelegenheid hunner vijftigjarige echtvereniging 13 november 1872 – 13 november 1922
Koor
Hoera, hoera voor ’t jubelend paar ! Dit is de kreet der blijde schaar Van uwe kinderen en kindskinderen ; En moge voor uw teeder hart Toch nooit of nooit de minste smart Het volle levensheil verminderen !
Vader, Moeder, heil en zegen Dale van den Opperheer, Als eene milde, frissche regen, Over uwe hoofden neer !
Wat zoet genot te kunnen staren Met jubelend hart, o Man en Vrouw Als Gij vandaag, op vijftig jaren Van nooit gestoorde liefde en trouw!… U ook, o ouders werd geschonken Uit ’s levens beker zoet en zuur, Maar beiden hebt gij saam gedronken En ’t schonk uw liefde kracht en duur.
Koor
Hoera,enz.
II
Wat zoet genot u zien te omringen, O vader, moeder, door een kroost, Wiens blijde stemmen heil u zingen, En dat uw kroon is en uw troost ! Wat zorgen, angsten soms door grieven Het teeder minnend oudrenhart ! O vader, moeder, maar wij lieven U dubbel thans om al die smart.
Koor
Hoera, enz.
III
En onze wensen juichen, schallen, En onze beden stijgen op, Dat God uw heil met welgevallen, Doe rijzen tot den hoogsten top : Leef lang op aard nog ! Leeft geprezen Door God en mensen te gelijk ! En mogen wij uw kroon eens wezen Hierna in ’t zalig hemelrijk!
314 Huwelijkswensch aan Philibert Lettens en Serafina Van Doorslaer
Het ware voorzeker een plichtje verzuimenis Zoo niet op dees heilvollen dag We blij en verheugd uw komst begroeten Met wenschen lijk ’t hart ons vermag.
We wachtten zoo lang, we spraken gedurig Aan van ’t bootjen, wat U bereidt Waarin gij de Zee door, de zee van het leven Te zamen uw levensdagen leidt.
Zoo gaat thans dit bootjen, al lachend aan ’t varen Hoe schoon, ha, de zee in ’t verschiet ; Geen windje van onheil, geen wolken ’t ontwaren De Hemel met lust op u ziet.
De toekomst, ik weet het, voor niemand ligt open, Maar kwam er dan ook ooit een smart Het lied uwer vreugde, ’t zij voorspoed verstoren Zoo beiden, verkloekt gij uw hart.
En beiden gesteund, in ’t werken, in ’t rusten De handen in handen geschaard. Zoo, weert gij den nood af en kweekt er de vreugde Met al wat de deugd brengt op aard.
Dit zijn onze wenschen, dat de Hemel ze uitvoere, Lang houde de Heer U te saam In vreugdegenot, in heil en invoorspoed Op ’t bootje met zegen belaan.
Lang leve Philibert Lettens ! Lang leve Serafina Van Doorslaer ! Lang leven Bruidegom en Bruid.
25 jaar burgemeester van Zele Redevoering uitgesproken door Mr J.B.Rosseels in naam der Zelenaars van Brussel 2 oktober 1933
Doch zij minnen en zij eeren Zij begrijpen en waardeeren Al het schoone, al het goede, door deze Burgemeesters macht Hier in Zele tot stand gebracht. En zij danken in gemoede. Ach, het zijn zoo’n leuke gasten Zij vergoeden voor de lasten Vraag het aan de vrouwen maar, Want geen mensch heeft ooit beschreven Welk genot men kan beleven met een echten Zelenaar.
Hoog de harten, hoog de geesten Wijl we dokter Rubbens feesten Immer voor het goede voorwaerts Zegenend zal God u sterken Voor uw volksverheffend werken Spijts de kwaden en de lauwaerts ’t Is de harte kreet van vele Leve Rubbens, leve Zele. Binnen vijf en twintig jaar Komen wij nog eens te gader Gij nog steeds als Burgervader Wij met onze Zelenaar !
au nom de tous les boulangers (met de hulp van Phil) que vous avez si bien servi ce petit cadeau que voici Cette montre vous rappellera que bientôt l’ heure sonnera l’ heure du boulanger patron si ardemment nous travaillons
Gevolg aan het artikel “Peper en zout” brief aan Bolle voor de Zwijgende Denker – zie Koorrnbloem – augustus 1926.
Daar stonden voor het hemelhof De kleren vol van slijk en stof. Met steenkoolzwart geweten Het drietal dat zoo wonderbaar Bijna aan ’t Grimbergsche gevaar Ontsnapt was, ’t is geweten…
De man die zich een denker noemt En daaglijks op zijn zwijgen roemt Heeft het in ’t lang beschreven. Verwaandheid zit hem in het lijf. Hij babbelt als een koffiewijf, Dat zat is, om ’t even.
Ze stonden, zôô hij zegde daar En voor het dreigende gevaar, “Het oordeel van Sinte Pieter”. Geraakte zijne vastheid zoek Er viel iets achter in zijn broek En ’t ging daarom niet beter.
Doch zie, daar kwam Sint Pieter af. Eenvoudig leunend op zijn staf, Sprak : jongens zet u neder. ’t Was lastig voor den denker, doch De schrik gaf moed, hij deed het toch… En kreeg zijn praatzucht weder.
Hij sprak tot Sinte Pieter, zie Ik ben de beste van de drie ‘k Bedreef nooit geene zonden. Terwijl die twee, zeg hoe ge ’t vindt ? Het zeiltje hingen naar de wind, Er steeds profijt bij vonden.
Zo ging het in één adem door, Tot hij de kluts geheel verloor, Wijl Bolle en Adam stille, Van ’t plechtig ogenblik bewust Zich onderwierpen heel gerust, Aan Pieters heilige wille.
Toen kwam Sint Pieter aan het woord, Sprak, jongen het is ongehoord, Zo nutteloos te praten, Ik weet er immers alles van Gij spot slechts met u zelven man, En raaskalt als verwaten.
Is Bolle soms een beetje rauw En bleven zij niet altijd blauw. Of streelden zij der meiden kin Was Adam lid van ’t Komiteit En schippren beiden met ’t beleid, Daar zien wij geene zonden in.
Toen ik nog vischte op garnaal Dan was ik ook wel eens… ’t Is ’t kenmerk van goede zielen. En meiden,…die weerstond ik niet, ‘k Was altijd een der eerste, ziet,… Die in hun strikken vielen.
‘k Herinner mij dat ik ne keer Gelast door Onze Lieve Heer, Om visch en brood te delen. Ik had toen ook het beste paart Heel vriendelijk voor mij bewaard Ik wil ’t u niet verhelen.
En wat ik heel verstandig vind Is ’t zeiltje hangen naar de wind Wil men zijn boot niet stranden. Had ik het niet perfekt gekend Dan kreeg ik nooit mijn beste vent, De hemelpoort in handen.
De politiek van liberaal, En evenzo van klerikaal, Die zijn reeds lang versleten. Geen mens die er nu nog van wilt, Daaraan talent en tijd verspilt Dat moest ge toch wel weten.
Wees Kristen, Vlaming, democraat, Zo dient gij God en volk en staat, Tracht daarin uit te blinken. En trek nu maar algauw naar huis, Doe in UW broek de grote kuis, ‘t Begint begot te stinken!…
Grimbergen, hondsdagen, 1926
Bolle Verbuyck= Hendrik Lettens (bakker en broer van Jef en Fil). Fil was hier bakkersgast. Hendrik verbleef in het pension in Grimbergen. Hij bakte ook in Grimbergen voor de paters. Hij was liberaal, maar liet ze vallen omwille van de paters. Afrekening in De Koornbloem. Dit pamflet werd huis aan huis verstuurd.
De St.-Elooistoet trok door het dorp langs de kerk. Het beiaardrecital was echter reeds voorbij. Volgend jaar moeten wij zorgen dat de beiaard speelt als de ruiters voorbij komen (12.30 u.)
Quand tout renaît à l’ espérance
Et que l’hiver fut loin de nous ...
Jos Lettens zong dit voor zijn dood. Dit werd opgenomen op video.
Als alles weer vol lust en leven, Vol kleurenpracht herboren wordt. En zephirs door de hagen zweven En zonneschijn weer weelde stort.
Wanneer uit vreemde, wilde streken, De zwaluw ’t oude nest hervindt. Voel ik mijn smachtend harte breken, En ‘k word weemoedig als een kind.
Dan dwaalt mijn geest in droomgedachten Terug naar ’t lieve landekijn Waar lentezon en zwoele nachten Een paradijs aan ’t scheppen zijn.
‘k Bereisde ’t Zuiden en het Noorden Doch vond op aard geen plekje grond Zoo schoon, zoo lief, als Vlaandrens oorden Daar was het dat mijn wiegje stond.
Waar we ook het schone zochten In kunstpaleizen rijk en fijn We vonden Vlaamse kunstgewrochten Waar vreemde naties fier op zijn.
Gij hadt reeds in de Middeleeuwen De hoogste trap der kunst gemaakt. O Vlaamse mannen, Vlaamse leeuwen, Gij hebt de wereld schoon gemaakt.
Ik zie, ik zie in ’t schemerduister, Van ’t lang verleden sterk en groot. Die trotse steden in hun luister Waaraan de wereld schatting bood.
Ik zie ’t Venetië van het Noorden ‘k Zie die van Gent ten strijde gaan Ik hoor de taal der Scheldeboorden En klokke Roeland storme slaan.
Er grijpt een eindeloze smarte De moegestreden balling aan Die met de wanhoop in het harte Zijn offer ziet verloren gaan.
Treft hem de dood, in vreemde gouwen Eer gij uw fierheid wedervindt O Vlaamse mannen, Vlaamse vrouwen Heeft hij u dan te veel bemind ?
Een
uil die werd verliefd van zin, oe, oe.
Hij droomde van een nachteling, oe, oe.
Hij sprak meteen zijn liefje aan.
Ik wil met jou door Â’t leven gaan
Oe, oe, oe, oe , oe , oe.(bis)
Ze beet verlegen op haar poot, oe, oe.
Een blos die kleurdÂ’ haar wangen rood, oe, oe.
Ze zei niet nee, ze zei niet ja.
Verwees hem naar haar eerpapa.
Oe, oe, oe , oe, oe, oe. (bis)
De vrijer was van zessen klaar, oe, oe.
Hij bood zich aan bij dÂ’ uilenvaar, oe, oe.
Doch spottend met zijn zielsverdriet.
Sprak dÂ’oude heer : ge krijgt ze niet.
Oe, oe, oe, oe ,oe, oe.(bis)
De eerste uil van mijn geslacht, oe, oe.
Is op een kerkmuur groot gebracht, oe, oe.
Mijn dochter is dus van natuur.
De fijn voor uilen uit de schuur,
Oe, oe, oe, oe, oe, oe.(bis)
Er wierd in Â’t gasthuis eens verteld.
Dat Â’t ministerie ging expireeren
Al de nonnen heel ontsteld
Riepen : ze gaan bombardeeren
En van schrik, en van schrik.
En van schrik, zoo kregen zij
Allebei, allebei, allebei de schijterij
Van joep, joep, joep tiralala (bis)
Allebei, allebei, allebei de schijterij.
Er wierd in Â’t gasthuis eens verteld.
Dat Â’t ministerie ging expireeren
Al de nonnen heel ontsteld
Riepen : ze gaan bombardeeren
En van schrik, en van schrik.
En van schrik, zoo kregen zij
Allebei, allebei, allebei de schijterij
Van joep, joep, joep tiralala (bis)
Allebei, allebei, allebei de schijterij.
Van in den vroegsten tijd, zoo ‘k meen
‘k Heb dat in boeken al gelezen
Sprak Adam, toen hij was alleen
Dat hij Â’t niet langer meer kon wezen
Hij had in Â’t geheel geen tijdverdrijf
En ging daarvan zijn nood gaan klagen
Hij wou bij hem een mollig wijf
En die ging hij den schepper vragen
Hij kreeg die en hij was getweeën !
Getweeën ! Getweeën !
Â…
Getweeën ! Getweeën !
Tot Adam met Eva mee
Getweeën ! Getweeën !
In den appel beet, zoals men zei
Getweeën ! Getweeën !
En zie ! Ik lieg er ook niet om
Â’t Is ook bij mij lijk bij u allen.
Bij oud en jong, bij recht en krom
Â’t Zijn al wonderlijke gevallen.
Vraag aan den Turk of Baviaan
Eene van Â’t Noord of eene van Â’t Zuiden
Of hij alleen zou kunnen bestaan
Hij zal zeggen in korte woorden
Geen vreugd vond men op dÂ’ aarde dan
Getweeën ! Getweeën !
‘k Ben nooit gelukkiger dan als ’t kan.
Getweeën ! Getweeën !
Vraagt aan de vrouw en aan den man.
Getweeën ! Getweeën !
Had het huwelijk anders waarde dan
Getweeën ! Getweeën !
Ja, zelfs een dier is niet tevree
En zou ook niet lang blijven leven
Was ’t niet dat zij ook zijn getweeën
Om aan elkaar vriendschap te geven.
Van de grootste tot het kleinste beest
Van olifant tot vlieg genomen
Dat verheugt zich al om ter meest
En zijn voor elkaar ingenomen
Zie maar eens duiver en duivin
Getweeën ! Getweeën !
Trekken te zaam hun nestjen in
Getweeën ! Getweeën !
Liefkozend en heel blij van zin
Getweeën ! Getweeën !
Bieden zij elkaar de zoetste min
Getweeën ! Getweeën !
En ziet nu eens een minnend paar
Hoe Â’t voor elkaar is ingenomen
Ze hebben niets dan van malkaar
Des nachts de zoetste dromen
Des avonds gaan zÂ’ een wandeling doen
Zo arm in arm de twee beminden
..
Â’t Genot der liefde te gaan vinden
Al zuchtend gaan zij ook ik meen
Getweeën ! Getweeën !
Des avonds in de maneschijn
Getweeën ! Getweeën !
In dÂ’ eenzaamheid zoo gansch alleen
Getweeën ! Getweeën !
Hoe gelukkig moet dat ook niet zijn
Getweeën ! Getweeën !