Jan en Joke: vervolg
Inhoud blog
  • 6.8.5.2.
  • 6.8.5.....6.8.5.1.
  • 6.8.4.4
  • 6.8.4.3.
  • 6.8.4.2
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    belevenissen van een groep personen
    01-11-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.6.4.

    5.9.6.4.

    Joke Donker: kernwoord:

    -         situatiebepaald: kalmte

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: wat een onoverwinnelijkheid brengt het met zich mee.

     

    6 januari 1985

     

    Wel een beetje vermoeiend voor jullie…: ieder van de vertellers begint weer ergens anders. Nu ja, zo is alles nu eenmaal gegroeid. Wij beginnen, waar wíj willlen… daar heeft Ger nooit een vinger achter kunnen krijgen. Ik start bij de bevalling op 26 oktober 1983: daar was ik gebleven.

     

    Afgesproken was, dat Jan bij het eerste seintje dat ‘het’ ging gebeuren naar Friesland en Zeeland zou bellen. Vijf uur later reden de auto’s voor. Kort daarop vertrok ik naar de slaapkamer met de dokter, de zuster en Jan. De vier ouders bleven in de huiskamer achter. De moeders hadden misschien nog meer pijn in hun buik dan ik. Zo is dat dikwijls: herinneringen aan vroeger komen weer boven. Maar wat belangrijker is: ze báden gevieren.

    Dokter en zuster waren nogal bezorgd; de voortgangsrapporten van de zwangerschapscontrole toonden in september heel ongunstige beelden. Jullie weten, hoe dat zat: ik had het vaandel van de hoop ingewisseld voor de banier van de wanhoop. Daarmee ging ik zwaar in de fout: ik had vrij naar Habakuk behoren te zeggen:

    “Al gaat mijn man vreemd… al lachen mijn kennissen mij uit… al klaagt mijn ziel mij aan… nochtans zal ik blij zijn met God. (Hab. 3:17,18).”

    Overigens… al blunderde ik een volle maand lang… al die tijd werd het koord van mijn geloof in God niet gebróken.

    -         Het werd gerafeld door averechtse troost van anderen.

    -         Het werd gepluisd door eigen humeurigheid.

    Maar… het brák niet!

    Tenslotte werd dat koord toch weer een brug, waarover de hulp van God bij wagonladingen binnenkwam. Ik blijf echter Corrie dankbaar… lieve barricade-opruimster. Mede dank zij háár ondersteuning kon ik mijn kindje ook weer als wélkom ervaren.

    Ik was een vrij en blij kind van God geworden in de goede jaren vóór die kwade augustusdag. God stond niet toe, dat satan dat vrij-zijn afpakte om er de slavernij van wrevel en bitterheid voor in de plaats te geven.

    Eens te meer bleek, dat God zijn verloste volk niet zomaar weer prijs geeft aan de knechting van driftbuien en koppigheid.

     

    Die bevalling hè… anderen hadden er met zorg naar uitgezien, afgaande op grafiekenverloop. Ik had ‘m geknepen als een oude dief, uitgaande van mijn herinneringen aan de geboorte van Marcel. Maar het viel toch méé!

    Nu zullen velen zeggen:

                “Een tweede kind valt, vergeleken met het eerste, altijd mee…”

    Dat zal dan wel. Maar ík, voelde mij gedragen door de gebeden. Jezus verhoorde echter dan toch maar die gebeden (Joh. 14:14). Als ik Hem al niet eerder om zijn woorden erkend had, dan zou ik Hem nu erkend hebben uit zijn werk van gebedsverhoring.

    Natuurlijk… het bleef zwaar… een partus is maar heel zelden een sinecure. Bij de laatste weeën liet ik daarom alle reserves varen. Ik bad overluid in tongen. De radeloosheid-van-het-moment leidde er toe, dat ik niet meer ordelijk kon dénken. Maar bidden-in-tongen kon ik nog wél. O, wat gaf die gave-van-de-Geest rust en vreugde…

    Even terzijde: natuurlijk bid ik ook in minder benauwde omstandigheden geregeld in tongen.

    Zuster en dokter keken niet eens raar bij dat onwennige geluid… zeiden alleen tevreden:

    “Keurig… keurig… wat wérkte u mee… wat gáf u mee… zo ontspannen… nog tweemaal zo… en dan…!”

    In de korte poze voor de volgende eindwee, kwam er even zo’n bittere gedachte door mij heen flitsen:

                “Over vier maanden ligt Ellen zó.”

    Innerlijk echter wist ik, dat die overlegging niet uit mijzelf voortkwam… dat ik niet had te strijden tegen vlees en bloed, maar tegen boze machten (Ef. 6:12). In mijzelf zei ik:

                “Satan… in de naam van Jezus: wijk!”

    Weer zo’n wee… de bevalling viel dáárom mee, omdat het snel ging, maar dit moment was echt niet minder gruwelijk dan bij Marcel: de helpers in uiterste concentratie, mijn handen geklemd om de arm van Jan, die nu geen moment meer van mijn zijde week…

    Hij was prima, die man-van-mij: flink en troostend… -beneden huilde hij uit, hoorde ik later- … maar aan mijn bed! Zó’n steun!

    Na deze wee een heel kort moment van verademing. Ik voelde, dat mijn lichaam zich klaar maakte voor de gróte inspanning. In dat ogenblik kwam er zo’n intense rust en vreugde over mij. Ik kreeg even zo’n diep inzicht in de heerlijkheid van God.

    De angst over de gevolgen van Jan’s misstap, ook voor de goede gang van zaken bij deze baring, week. God was zo goed en zo groot…:

    -         Het kind hád niet geleden van de maand van woede, verbijstering en negatieve, verlammende sfeer.

    -         Het wás niet in slechtere conditie geraakt door die vreselijke scènes van naar-elkaar-gooien-met-serviesgoed… dat was een enkele keer voorgevallen, als na een slapeloze nacht de zenuwen extra opspeelden.

    -         Het wás niet geschaad door mijn angst, narrigheid en terneergeslagenheid.

    -         Het hád geen nadeel ondervonden van mijn gilbuien, mijn in-de-kreukels en óverstuur zijn, mijn furieusheid en hoge bloeddruk.

    Hij, die ons nú liet omgeven met gebeden, was er ook toen… beschermde ons ook toen.

    Zo gesterkt, ging ik de verschrikkingen van de laatste wee in…

     Zeg nu niet: “hè kind, wat een ophef: elke seconde worden er drie geboren. Jouw Annemarie was nummer honderd miljard op zo.” –weet ik- maar mag ik míjn gevoelens op míjn manier verwoorden…?!

    Ik hoorde her eerste kreetje en de stem van de dokter:

                “Een meid!!”

    Dat was het dan… het geluk daarna… het baby’tje in je arm… de eerste aanblik… Marcel erbij…de grootouders… Jan’s kus en felicitatie. Daarna de weken met geschenken en bezoeken. Het fijne uitrusten, mogelijk gemaakt door het zwangerschapsverlof en tijdelijke hulp-in-huis. Daarna de gang van zaken weer gaandeweg gewoon. Nel van Ab en ik elkander weer afwisselend met deelbanen en passen op de kinderen.

     

    Jan: nog altijd onzeker en heen-en-weer geslingerd… zelfs nog een keer ‘gecharmeerd’ van Carla, die hem nota bene kwam helpen…

    … totdat de keer kwam vanaf acht april.

    Ik vroeg hem in de week na die achtste wel eens:

    “Jan… wat héb je toch… vrij genomen van kantoor… uren op je kamer bidden… vasten (II Sam. 12:16).”

    Hij vertelde van zijn angst om Agnes… van de parallel met een ander kind, waarover in de bijbel wordt bericht (II Sam. 12:18).

    Ik vroeg nog:

                “Moet ik de Vonken dan niet waarschuwen.”

    Maar hij:

    “Dat kunnen wij niet doen. Wat zullen die mensen er zich aan gelegen laten liggen? Mijn woorden, mijn inzichten hebben op het ogenblik bij niemand gezag. De verhoudingen zijn nog zo gestoord, dat een waarschuwing alleen maar ergernis zou wekken. Je zult zéggen: ‘Jullie kunt er toch samen voor bidden.’ Ik zie niet, dat de vertrouwensbasis er is, omdat te doen. En los van dat: Agnes is het kind van Ellen en het kleinkind van Aaf en Bart. Maar tóch zie ik deze situatie als iets, mij strikt persoonlijk betreffende. Zélf moet ik dit met God klaren. David zocht ook geen assistentie. (II Sam. 12:17). Deze hele ingeving is ook zo’n geestelijke zaak. Er zijn geen aanwijzingen in de niet geestelijke sfeer, daar ben ik zeker van. Niemand –óók geen dokter- kán iets doen… alleen God (II Sam. 12:22).”

     

    Ik beschouw het altijd nog als een fout, dat ik er achteraf toch wat over zei tegen Aaf en tegen anderen. Dat heeft nog weer zo’n massa ellende gebracht: rottige, niet ondertekende briefjes bijvoorbeeld. Daarin werd soms zelfs gesuggereerd, dat het overlijden van Agnes goed in onze kraam paste.

    We dachten al door de tunnel te zijn, maar dit was nog een lelijke knik daarin.

    Jan zegt echter:

    “Maak je nu geen verwijten. Gebeurd is gebeurd. Veel mensen zien nu pas –na wat jij verteld hebt- de overeenkomst met het kind van Bathseba. Zonder jouw loslippigheid –maar ik geloof niet, dat het loslippigheid was- hadden zij het verband minder helder gezien dan nu. En dat is toch maar het voornaamste, dat de gelovigen de duizenden draden zien die van onze werkelijkheid lopen naar het grote leerboek.”

    Zo kalm als hij dat zei…! Wees niet bang, dat ik hem weer op het schild ga heffen. Sinds hij van dat schild gevallen is, staat hij –na zijn herstel- stevig met zijn voeten op de grond en daar staat hij me bést. En toch heeft hij meer dan ooit zijn plaats ingenomen in de hemelse gewesten (Ef. 2:6). Kunnen die twee dan samen gaan? Ja… het gaat hem nu zelfs beter af dan voorheen. Als je een opgewonden standje bent, lukt het je niet, om nuchterheid en verheven denken te combineren. Als je echter de kalmte in persoon bent –en dat is deze gewezen serviesgooier nu- dan gaat dat beter. Ik ben óók kalmer geworden. Toen Marcel vorige week uit het raam van de eerste verdieping viel, kon ik kalm blijven, ook al, door wat ik in de afgelopen tijd heb meegemaakt. Toen een voorbijganger aanbelde met het bebloede, wat wezenloos kijkende kind op z’n arm, begon ik direct te bidden. Die val wás al gebeurd, maar ík dacht:

    “God heeft gezegd, dat Hij zal antwoorden, nog eer wij roepen (Jes. 65:24). Wat er ook aan de hand was zonet, God heeft toen al geholpen, omdat ik nú bid.”

    Vind me maar brutaal… zeg maar, dat ik die tekst verkeerd uitleg… dat het volgende zinsdeel van diezelfde schriftplaats mijn ongelijk al bewijst. Marcel bleek achteraf –na medisch onderzoek- niets te mankeren, behalve wat schaafwondjes. Weet je, wat ik uit dit en andere voorvallen durf opmaken:

    Mijn geloof in God en Jezus is terug; het maakt mij onoverwinnelijk sterk in allerlei situaties… rustig aan Jo… denk om Jan… die had ook zulke dikke woorden… en later zulke dunne daden.


    Laat ik het eens wat kalmer onder woorden brengen: -minder persoonlijk-: het geloof in God en Jezus brengt in steeds hogere mate onoverwinnelijkheid met zich mee.

     

    Nog wat algemeen nieuws:

    -         Tussen Bart, Aaf en Ellen aan de ene kant en Jan en mij aan de andere is alles in orde. Alle handen, die maar ter verzoening zouden kunnen worden geschud, zíjn geschud. Maar de zusjes Vonk komen niet meer bij ons thuis. De band met die familie zal toch nooit meer zo innig worden, denk ik.

    -         Ik was met Kerst wél weer in hun huis, mij vroeger zo vertrouwd. Reden was de verloving van Ellen met Erik. Wat is alles toch goed gekomen.

    -         Jan’s werk is onder alles door goed blijven gaan. Ook zijn studie: net met de kerst kregen wij bericht, dat hij geslaagd is voor staatspraktijkdiploma deel twee.

     

    En nu ga ik ophouden. Ger heeft hier niets mee te maken… maar Marcel gilt om het een of ander… en Annemarie schreeuwt… en de aardappels stomen … en…

     

    01-11-2008, 19:04 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.6.3.

    5.9.6.3.

    Bart Vonk: kernwoord:

    -         situatiebepaald: vergeving

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: wat een getuig- en evangelisatiekracht brengt het met zich mee.

     

    2 januari 1985.

     

    Wij waren dus in hoofdzaak gebleven bij dat toch nog inslapen na de schokkende gebeurtenissen van die vrijdagavond in augustus 1984. Ik ga dáár verder en kijk maar eens tot hoever ik verslag mág uitbrengen. Je weet het met die regelaar maar nooit. Niet onvriendelijk bedoeld hoor. Ger is soms wat hinderlijk, maar hij zal het ongetwijfeld goed met iedereen menen.

     

    Nou… zaterdag alles in voorlopige harmonie… hoorde je van mijn vrouw. Zondag gewoon met z’n allen in de kerk… Dat houdt echter niet in, dat de situatie vanaf toen o.k. was. Nee… toen begon het pas.

     

    Maandag naar kantoor. Amsterdam is een grote stad, maar de mensen weten toch veel van elkaar. Ik ben afdelingschef, het personeel durft niet zoveel te zeggen. Toch merk je wel iets aan plotseling afbrekende gesprekken. Er zijn ook overigens mogelijkheden genoeg om aan een volle evangelie voorganger leedvermaak te laten merken, als hij sores heeft. Ik heb, naar aanleiding van dat stiekeme gepest, wel eens gezucht:

    “Jezus… waarom hebt U ons in een valstrik laten lopen met Jan. Wij haalden hem zo enthousiast in. U wíst dat wij een slang aan onze boezem koesterden: maar nooit gaf U eens een seintje. Integendeel: ik legde in uw opdracht aan Jan en Jo samen –en aan elk van hen afzonderlijk- de handen op voor bevrijding. Dat schiep juist een band…”

    … tot het mij duidelijk werd, dat Jezus niet vals spéélt. Er wás iets heel erg mis gegaan. Maar aan wie het ook lag, aan Hém niet… Problemen dus op het werk.

     

    In de gemeente geducht prestigeverlies. De vraag werd gesteld, of ik –nota bene stichter en voorganger- nog wel oudste kon blijven.

    Ik kon niet eens mijn gezin besturen, hoe zou ik dan leiding kunnen hebben over het volk van God (1 Tim 3 v 5). Zoiets doet pijn na elf jaar voorgangerschap… ik wéét het, ik máákte in die tijd soms een uitgebluste en ongeïnspireerde indruk.Zo wás het ook vaak met mij gesteld. Zo zwaar had men dat echter niet mogen laten wegen…

    Er was echter ook een grote groep, die door zijn houding als het ware duidelijk maakte:

    “Wij doen met dat .’katten’ niet mee. Wij geven ons in moeilijkheden verkerende voorgangerechtpaar geen ‘ezeltrap’ na. God heeft hun de zonden van ‘te druk zijn’ en ‘niet opletten’ vergeven. Wie zouden wij dan zijn om te blijven mekkeren:

    ‘Ja, maar … even zo goed: Bart en Aaf holden maar van hot naar haar en ze vergaten hun eerste plicht: waken over háár.’

    Bart was altijd zo ruimhartig… kon het bijvoorbeeld hebben, als anderen geestelijk groter groeiden dan hij. Laten wíj dan nu niet enghartig zijn.”

     

    Op het werk… in de gemeente…: problemen. En thuis…?!...: Aaf, die door gekwetste trots zo rebels en mensenschuw tegelijk was. Ik kon wel zeggen:

    “Aafke…! Jezus heeft zichzelf gegeven voor onze zonden. Hij heeft ons zulk een ontzaggelijke schuld kwijtgescholden (Matt. 18:27). Zouden wíj Jan dan niet een schuld kwijtschelden, die verhoudingsgewijs gering is (:30)…”

    … maar zij direct… lik op stuk:

    “Woorden… woorden…! Vroeger zou ik dat beaamd hebben: het staat immers in de bijbel! Maar nu de praktijk er is…

    Je moest eens weten, hoe ik mij werkelijk voel.

    -         Zó bedreigd… als ze jou bedreigen in je geestelijke positie, voel ik dat dubbel…

    -         Zó beschadigd…

    -         Zó teruggevallen: alle bazigheid én kleinheid steekt de kop weer op…”

    En dan plotseling… scherp en radeloos tegelijk:

    “Maak mij niets wijs… jij hebt het er ook moeilijk mee om die vent te vergeven…

    Weet je, wat het met mij en jou en iedereen is: we zijn kijkers en geen zíeners. We kíjken wel naar Gods woorden, maar we zíen ze niet. Dáárom kunnen wij ze niet gehoorzaam zijn als puntje bij paaltje komt. Ik ben zo eerlijk om dat toe te geven. Jij echter babbelt zo maar een eind weg…”

    Ze had gelijk. Met al haar luidruchtige verstoordheid, haar kribbigheid, haar koppig blijven mokken, was er tóch iets over van ons vroegere ‘een team in een team zijn’. Zij wees mij op zwakke plekken en schijnoverwinningen.

     

    Werk… gemeente… thuis: moeilijkheden. Enne… het eigen innerlijk? Ik had voorheen dikwijls mijn werk in de sam en overal aan God opgedragen. Ik zei dan:

    “Heer … met alle lek en gebrek draag ik dit gelóófswerk aan U op. Want… ik mag in alle bescheidenheid zeggen:

    ‘Ik doe al mijn werk in de naam van Jezus, God de Vader prijzende door Hem.’(Col. 3:17).”

    Dat durfde ik echter niet meer zo te stellen. Aaf had de spijker op de kop geslagen: inwendig was ik ziedend op Jan. Dat niet-kunnen-vergeven verziekte alles. Mijn geloofsplant groeide niet meer, maar verkommerde…

    Zo leek het althans. Maar in feite wás de situatie beter. Dat blijkt uit het volgende:… Ellen was al naar Spanje. We werkten hard in de zaal om de uitbreiding vóór Kerstmis in orde te hebben…

    Want dat kwam er nog eens bij: er waren bouwvergunningen afgekomen, maar na zekere tijd verlopen die weer.

    Jan werkte daar en ik ook… allebei aan de betimmering. Wij waren samen. Verder was er op dat ogenblik niemand. Toen kwam hij naar mij toe en vroeg:

                “Bart… kun je mij vergeven!?”

    Ik wíst, dat hij het niet echt meende… niet echt kón menen. Hij lag nog veel te veel met zichzelf overhoop. Mijn geloofsplant was echter ongemerkt weer opgeschoten. Dat groeien was al zover gevorderd, dat ik kon zeggen en menen:

                “Ja… Jan… van harte…”

    Vanaf dat moment herstelde mijn innerlijk.

     

    Toen Aaf zag, dat de goede hand van God over mij was… dat ik mijn vreugde en rust hervond, zei ze op een keer:

    “de doop in de Heilige Geest heeft jou dan toch maar kracht gegeven om hierdóór te komen. Dan zal ik die kracht ook krijgen.”

    Vanaf toen kon ook zij haar wonden door Jezus laten helen. Ons huiselijk leven herstelde.

     

    In de gemeente ging ik met fris élan op zoek naar ‘het diepste’. Op weg daarnaar toe ontdekte ik opnieuw, dat de vervulling met de Heilige Geest het blijvende was. Die vervulling behoorde voort te vloeien uit de doop met de Heilige Geest, het eenmalige.

    De medegelovigen volgden mij gretig op die herontdekkingtocht. Als van ouds lieten zij zich door mij verzamelen. De gemeente werd wakker geschud en –in de nieuwe toestand zijnde- kreeg zij ook weer de begeerte om mij als herder en leraar te aanvaarden. Zozeer hadden de broeders en zusters ons lief gekregen, dat zij ons een fijne verrassing bezorgden.

    Twee maanden er tussen uit naar Spanje… mijn gewone vakantie had ik gedeeltelijk nodig voor zomerjeugdkampen… daar kon niets meer op worden beknibbeld. Trouwens… het totale aantal verlofdagen raakte in de verste verte niet aan twee maanden. Ik vroeg mij af:

    “Hoe moet dat… met die tienerkampen mag ik niet stoppen. Ik heb daar een taak… het landelijk bekende handelsmerk van die kampen is de vrije en toch geestelijke sfeer.”

    Ik heb een ambtelijke werkkring. Men kan er daar, volgens een nieuwe regeling, desnoods voor maanden tussen uit, maar dan wél voor eigen rekening. De gemeente betaalde die twee maanden salaris… Goed hè…!

     

    Innerlijk… huis… gemeente weer op orde…!

    En het werk? De dag kwam, dat ik frank en virj durfde te zeggen:

    “We gaan twee maanden met verlof ‘buiten bezwaar van den lande” naar Spanje… samen met onze dochter de geboorte van ons kleinkind beleven.”

    Toen kwamen de léuke commentaren, zoals:

                “Mijn petje af, voor de grootse manier, waarop jullie dit regelen.”

    En zo was ook de werksituatie dus weer in orde.

     

    Wij dus naar Spanje, waar een wedergeboren dochter, tot vriendin gerijpt, ons wachtte. Na veertien dagen verheugde de geboorte van een kleindochter ons hart, een kind, dat ook Aaf nu helemaal kon aanvaarden. Teruggekomen…: die moeilijke en toch gezegende opdrachtdienst op 8 april. Al onze lieve vrienden weer om ons heen verzameld. Dat zingen…!,,,:

                “Wij zijn hier bijeen in Jezus’ naam…

                om U te loven, o Heer…”

    … telkens weer een nieuwe groep, die inviel… dat was hemel…!

     

    En dan die veertiende april. Ellen, die met starre schrikogen binnenkomt:

                “Kom eens gauw mee naar Agnes…”

    De vreselijke zekerheid, die in de loop van enkele minuten ontstaat. Het ontredderde zwijgen eerst… dan het her en der opbellen om steun te zoeken… om althans iets te dóen.

    Dan de begrafenis… ik behandel alles maar heel oppervlakkig: het doet pijn… ook nu nog.

    In heel kleine kring… Aaf, Ellen, ik… enkele oudsten… een kort gebed van één vn hen. Dan weer terug. Rondom staat alles in prille lentetooi, maar in ons hart is het winter…

    In de gemeente weer storm: hoe kan dat nu… wilde veronderstellingen. Dan vertelt Jo, dat Jan een week lang vurig gebeden heeft voor Agnes. De oplaaiende woede:

                “Waarom vertélt zo’n uilskuiken niets!”

    Die mening van ons lekt uit. Sommigen blazen met behulp daarvan de nieuwe ontwikkeling tot heel ongewenste proporties op.

    Dan –in de snel groeiende verwarring- Joke’s ouders op bezoek. Die Ans hè… o… wat een vrouw!

    … met zó’n intuïtie.  Vertelt, hoe zij door deze geschiedenis één van hun dochters geestelijk zijn kwijtgeraakt. Maar niet klagerig: vanuit dat eigen verlies troost ze Aaf en onze dochters, die zich al zo aan de kleine lieve pop hadden gehecht.

    Als Ingrid en Nora naar hun kamers gaan, behandelen Piet en Ans nog allerlei andere vragen… dat zwijgen van Jan… ach ja…: als hij gewaarschuwd had, waren wij misschien panisch of kwaad geworden. Je kúnt niet overzien, wat er dan gebeurd zou zijn. Toen zij verder uitlegden, dat Agnes nu bij de Heer was en dat zo velen door dit sterven aan het denken gezet waren… toen zag ik –onverbeterlijk als ik in dat opzicht ben- in de hele geschiedenis een preek: een lang leven kan weinig nut hebben; een kort leven veel. Ook Ellen werd door dit bezoek zó versterkt. Voor Aaf had het uiteindelijk onder andere dit nut: ook zij vergaf Jan, drukte hem de hand ter verzoening. Daarna kon zij zeggen:

                “Ik ben beter uit deze verwikkelingen gekomen, dan ik er in ging.”

     

    Na het gesprek met familie Willems merkte ik, dat wij vrij spoedig de verslagenheid over het heengaan van Agnes te boven kwamen. Vreugde en rust keerden terug. Als ik de balans opmaak, is ons geloof in God en Jezus sterker geworden door deze strijd. Doordat wij veel wereldsgezindheid zijn kwijtgeraakt, heeft dat geloof ons nu een rijker geschenk gebracht, van wat het in zich heeft: meer getuig- en evangelisatiekracht dan ooit. Wat mijzelf betreft: mijn toespraken zijn meer overtuigd en doorleefd dan vroeger. Velen –meer dan voorheen- gaan in oprechtheid op de uitnodiging in om hun leven voortaan met Jezus te delen.

     

    Nog wat algemeen nieuws over Ellen…

    O zeg…: Ger schudt ‘nee’. Nu ja… laat dan maar.

     

    20-10-2008, 13:46 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (1 Stemmen)
    04-10-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.6.2.

    5.9.6.2.

    Wilma Donker: kernwoord:

    -         situatiebepaald: zelfbeheersing

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: wat een drang naar positieve daden brengt het met zich mee.

     

    29 december 1984:

     

    “Het zal je kind maar wezen… wa… wa… wa… wa…”

    Dat populaire liedje van lang terug spookte mij in de afgelopen jaren wel eens door het hoofd…

     

    Zo’n feest…

    Je zoon en zijn vriendin vinden de weg naar Jezus. Die vriendin wordt op ordelijke wijze zijn wettige echtgenote. Een schattige kleinzoon. Bericht, dat er weer gezinsuitbreiding op komst is. Het blijde weten, dat jóuw zoon –eens een nutteloze leuzenbraller- nu ‘hoogwaardige apparatuur’ is; een uitverkoren werktuig in Gods grote plan. Koorleider, zangleider, jeugdwerker, huisbezoeker. O, wat ís het nieuwe leven overtuigend in hem aanwezig. Niets –ook niet zijn carrière als computerdeskundige- houdt hem af van zijn bediening. Die gaat zich steeds duidelijker aftekenen…

    Die Jan …!... met liefdevolle interesse voor zijn naaste… wie had dat toch óóit kunnen denken: Altijd op pad om vol geestdrift mensen te wijzen op Jezus, hun Genezer en tevens hun Redder. Wat een leven van onvergelijkelijk veel hoger kwaliteit dan daarvoor als barricadeheld. Geen snerpende, onvriendelijke slogans meer in zijn mond. Hij zei eens:

    “Ik heb er zo’n behoefte aan om heel mijn verdere leven alleen maar goede, opbouwende, in wezen vriendelijke dingen te zeggen… om meer en meer werkelijk achter Jezus aan te gaan. Ik ben volledig bereid om elk verdriet te dragen, als ik maar Zijn navolger mag zijn…

    Ik zie zulk leed zelfs als het open bloeien van mijn leven tot een kruis ter eer van God…”

     Echt gemeend, allemaal… Fred en ik zeiden wel eens:

                “De beste wijn is in ons leven tot het laatst bewaard (Joh. 2:16).”

     

    En dan: de koudste douche over de warmste verwachtingen…

    Eind augustus…: Jo aan de lijn… begint heel rustig… raakt steeds meer overstuur:

    Jan heeft een meisje verleid… er is een kind op komst…

    Ze eindigt met een stroom verwensingen aan zijn adres.

    We zijn volledig uit het veld geslagen: … bellen na een slapeloze nacht her en der… ontdekken gaandeweg de juiste toedracht… raken in een soort zenuwcrisis, die ons tot werkeloosheid doemt.

    Dan…: Ans Willems, de moeder van Jo.

    “Wij zijn daar twee weekends geweest. Kunnen jullie het nu eens overnemen en erheen gaan, op 10 en 17 september. Het is voor ons geen dóen, week in, weet uit…”

    Dat wekt ons uit onze lethargie… Antwerpen…(we woonden immers in Zeeuws-Vlaanderen)… Breda… en maar bidden… eindelijk: Amsterdam. Wij vinden Jan en Jo als twee klompen ijs tegenover elkaar. Marcel drenst… is beetje ziekjes, wordt amper verzorgd. Jo ‘op-alle-dag’ nou ja: niet precies… Huis verwaarloosd… een toestand!

    Even het idee: waarmee moeten wij beginnen. Dan de ingeving: met een innerlijk gebed. Ik rén naar God toe:

    “Heer… jarenlang hebben wij gebeden voor hun bekering. Die kwám! Satan gooit nu roet in het eten; Jan zelf heeft daarbij geholpen. Het ís niet de schuld van de kerk. Die mensen heb ik ontmoet. Die zijn prima. Het ís daar geen rare, wilde sekteboel… Het ligt aan onze jongen, dat alles zo kapot is. Mogen wíj helpen bij het heel maken?!”

    Fred vertelde later, dat hij ook gebeden had, zoiets van:

    “Lieve Vader… we zijn goed met Jo… alles is wederzijds vergeven en vergeten. Dat laten wij niet meer los. En … ik heb veel van Jan geleerd. Die fijne herinnering laat ik ook niet meer varen.

    Door hem hebt U mijn ogen ervoor geopend. Hiervoor: dat ik mijzelf geringer behoorde te gaan achten en dat het goed was om U meer te loven en te prijzen. Door hem heb ik geleerd, niet meer zo te zwoegen om geestelijk iets te bereiken. Ik wil hem en haar helpen in deze periode van strijd.”

    Daarna ging alles beter. We kregen zelfbeheersing om niet met strafredenaties te werken, maar er gewoon te zijn. Jan had wel eens gezegd:

                “Geloof in God en Jezus leidt tot positieve daden.”

    Temidden van de totaal negatieve sfeer mochten wij dat ervaren. Ik kookte iets lekkers. Fred stofzuigde, terwijl de echtelieden als verlamd zaten te zitten… en wij maar met God te rade gaan.

    Gesprek was nog niet goed mogelijk, ook de volgende week niet:

    -         Jan, zo onecht, met –áls hij dan wat zei- dat glibberig gladde gesmoes, rad als altijd. Zó diep gezonken, die knul.

    -         Jo…: weer net als vroeger: soms een furie, dikwijls vinnig, altijd vol angst vóór en wantrouwen ván ons.

    Twee weekends loste de familie Willems ons weer af. Toen wij op 8 oktober terugkwamen voor het eerste van ónze twee weekends, stonden wij páf. Jo had het weer helemaal. Er was prima geestelijke hulp uit hun gemeente. Die was er echter voor Jan ook, maar die maakte er nog niets van.

    Hij zakte duidelijk af na zijn eerste berouw. Dat gejammer over:

    -         …’geen vergeving’…

    -         …’schaam me zo’…

    -         enz.

    ging gewoon tegenstaan. De achtergrond deugde niet. Na 15-16 oktober zijn wij er voor het eerst weer geweest op 26 oktober, samen met Piet en Ans Willems. Op die dag werd Annemarie geboren. Jo beviel thuis. We zaten met z’n vieren te bidden op de sofa in de huiskamer. We wisten allemaal, dat op die divan zich de essentie van de geschiedenis had afgespeeld…

    -         het schandaal, waardoor nu een jonge vrouw naar Spanje was geëclipseerd.

    -         De gebeurtenissenreeks, die Aaf en Bert op de rand van overspanning had gebracht.

    -         De domheid, die Jo zo gehinderd had in de laatste acht weken van haar dracht.

    -         De uitspatting, die nu aanleiding was voor de zorg op de gezichten van dokter en verpleegster. Want…: de hoge bloeddruk, de huilbuien, de nervositeit en de slapeloosheid hadden Jo’s conditie veel kwaad gedaan. Dat werd niet goedgemaakt door de omstandigheid, dat zij die narigheden na september kwijt was.

    Wat hebben wij gebeden… Verrassend vlug kwam Jan de trap afrennen:

                “Een dochter… gezond… .acht pond… alles goed.”

    En toen begon hij te huilen. Niets te merken van een gelukkig vaderschap. De vreugde werd overschaduwd door het besef aangaande dat ándere kind, dat over een paar maanden operationeel zou worden. Bij een volgend bezoek heeft Fred hem nog wel gekapitteld:

    “Hé Jan… het gaat nog niet erg vlug met je herstel zeg…

    … die idee van je, dat het toch allemaal niet zo erg was… dat roddelen bijvoorbeeld veel erger zou zijn…

    Ik ga niet met een schaaltje staan wegen, maar ík vind jouw handelen wél heel erg. Kijk maar naar de resultaten bij velen in je omgeving. Je was hoogwaardige apparatuur in de handen van satan om diverse mensen los te wrikken van God. Toen je –samen met Jo- gedoopt werd in water, hebben wij ontroerd toegezien, hoewel wij er als kerkmensen niet zo zeer achter staan. Wij dachten toen, dat jij als werktuig van God steeds meer door Hem zou worden uitgekozen. Vergeet het maar… de duivel koos je uit… Wij zagen in jou een nieuwe generatie, drager van nieuwe hoop. Een nieuwe generatie… dat wel… maar toch weer op de altijd gladde grond uitgegleden over een of meer van de oude vloermatjes: geld, populariteit, vrouwen. Een jong meisje hoefde maar te knipogen en het was al weer dag-met-het-handje tegen je van God gekregen proefbediening (voor ‘proef’ zie 1 Tim. 3:10). Je vleselijke belangstelling voor ‘die ene’ draaide je geestelijke interesse voor ‘de velen’ de nek om. Je sluwe, doortrapte zijweg met haar bracht je ver van het evangelisatiepad waar góede dingen te doen waren…”

    Jan onderbrak hem:

    “Ik weet het pa… ik weet het allemaal…

    -         Van de vriendelijke dingen, die ik wou zeggen en van de schofterige dingen die ik deed.

    -         Van mijn gaan, niet achter Jezus, maar achter een demon.

    -         Van mijn huidige verdriet, niet om Jezus’ wil, maar omwille van mijn schurkachtigheid.

    -         Van mijn leven…: geen kruis ter eer van Jezus, maar een kruis en een oneer voor anderen.

    Ik dacht…:

                “gestolen fruit is zoet…”(spr. 9>17).

    Dat wás zo, maar weerstand bieden aan de verleiding –hoe bitter ook op dat moment- zou een zoete nasmaak hebben gehad. Die smaak zou gekomen zijn, vanaf het ogenblik dat ik de duivel had zien afdruipen (Jac. 4:7). Nu is de nasmaak bitter (Spr. 9:18). Ik houd mijzelf heus wel voor, dat mijn goud verdonkerd is en dat ik de goede dingen, die ik had, vergooid heb (Klaagl. 4:1)… dat ik moedwillig de kwaliteit, die ik bezig was te krijgen, heb verknoeid (:2)…

    Ik heb evenwel hoop… ik ben nog niet omgekomen van wroeging … ik dank hiervoor Gods goede gunst (3:22).

    Geef me wat tijd… ik weet, dat God nog iets anders gaat doen om mijn wroeging te veranderen in berouw… blijf voor me bidden.”

     

    Dat hebben wij gedaan. Och… er waren er al zo veel, die ‘troostend’ en belerend tegen hem aanpraatten en daarbij meer kwaad dan goed deden.

     

    Op 16 april ging de telefoon. Jan… heel stil…:

    “… pa… ma… God heeft ‘dat andere’ gedaan. Ik hád het berouw gevonden… ik dacht, dat ik er was, maar er was iets méér nodig: dat baby’tje… u weet wel, bij dat meisje… dat is zaterdag gestorven…”

     

    Opnieuw waren wij overrompeld. We zijn er weer gauw heengegaan. Ze waren net allebei in tranen… een anoniem briefje door de deur:

    … dat zij op de een of andere manier met behulp van kwade krachten de dood van dat kindje veroorzaakt zouden hebben…

    Wij hebben getracht te troosten. Er kwamen nog anderen ook: een oudstenechtpaar uit die gemeente… waren al even bedroefd als wij over dat kattebelletje. Och… het bleef er verder bij. De storm was ditmaal wat minder hevig dan de augustusorkaan.

    Nu is de hemel opgeklaard. Dat meisje Ellen heeft zich met Kerst verloofd met iemand uit die gemeente. Jan en Jo zitten weer goed. Hun gezinnetje is gezond en blij. De rust is teruggekeerd.

    Jan zegt voorzichtig:

    “Nog onlangs tegen pa Willems blies ik wat hoog van de toren maar nu zie ik het meer bescheiden: mijn machinerie-voor-God is geblutst en gedeukt, maar hij is niet onherstélbaar beschadigd. De olie van de Heilige Geest loopt weer tussen de lagers. Door abnormale slijtage is er speling ontstaan in de mechanismen. God stelt die bij. Hij zal mij binnenkort weer kunnen gebruiken… op minder niveau… in een geringere bediening dan vroeger… voor lange tijd… of misschien voor altijd… maar dat is redelijk. Echter: op welk niveau dan ook: het nieuwe leven ís teruggekeerd.

    -         Ik merk het hieraan: ik heb weer liefde voor de mensen om mij heen.

    -         Ik merk het aan mijn vernieuwde begeerte om iedereen er op te wijzen, dat alleen Jezus vrede en rust geeft.

    -         Ik merk het aan mijn herwonnen vriendelijkheid, aan de opnieuw aan mij geschonken behoefte om Jezus op de voet te volgen, zijn kruis te dragen.

    -         Ik merk het aan de teruggekeerde zelfbeheersing. Toen laatst iemand met een vettig knipoogje zei: “En Jan… alweer een nieuw wijfie op het oog?” kon ik waardig antwoorden, zonder woede.

    Mijn geloof in God en Jezus komt terug. Het is weer allemaal net als vanouds. Dat geloof brengt zo’n drang naar positieve daden met zich. Onlangs ontmoette ik Ellen Vonk. Tussen haar en Jo was voordien alles al goed gekomen. Maar wij moesten het gebeurde toch nog even onder vier ogen doorspreken.

    Er sprong geen seksuele vonk meer tussen ons over. Alleen een vonk van begrip. Twee mensen die God hadden teruggevonden, die –dicht tegen Grote Broer Jezus aan- op weg waren naar een nieuwe toekomst. Aan het eind van het gesprek heb ik gevraagd:

                “Ellen… wil je mij vergeven?”

    Ze zei:

                “Ja… en jij mij?”

    Ik antwoordde bevestigend. Bijna hadden wij elkander gekust in een nieuwe, hogere genegenheid. Maar dat hebben wij toch maar niet gedaan. In ieder geval echter: het verleden was overwonnen. Daardoor was dat verleden een bestanddeel geworden van het vreugdevolle gebouw van de hoop.”

     

    Waarvan akte.

     

    04-10-2008, 18:53 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    20-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.55.6.0.- 5.9.6.1.

    5.9.6.0

    Gedachte

    Rust

    Overwegingen:

    Kernwoord

     

     

    Situatiebepalend

    Algemeen

     

     

     

     

    Geloof in God en Jezus…:

    5.9.6.1.

    Piet Willems

    Hoop

    Wat een inzichten brengt het met zich mee!

    5.9.6.2.

    Wilma Donker

    Zelfbeheersing

    … en wat een drang naar positieve daden.

    5.9.6.3.

    Bart Vonk

    Vergeving

    … en wat een getuig- en evangelisatiekracht.

    5.9.6.4.

    Joke Donker

    Kalmte

    … en wat een onoverwinnelijkheid.

     

    5.9.6.1.

    Piet Willems: kernwoord:

    -         situatiebepaald: hoop

    -         algemeen: geloof in God en Jezus: Wat een inzichten brengt het met zich mee!

     

    26 december 1984

     

    Dát is een nare toestand geweest rond Jo, Jan en Ellen. Een toestand met twee hoogtepunten, of zo men wil dieptepunten:

    -         de tijding, dat Agnes er aan kwam.

    -         De tijding, dat Agnes weer was weggegaan.

    Men zegt wel eens:

                “Jezus schudt u wakker… door onaangename gebeurtenissen heen.”

    Dat is wáár…: twee zeldzaam onplezierige gewaarwordingen… maar wat zíjn er veel mensen door wákker geworden…

    Ook is er een zegswijze:

                “Wónderen zijn er nú…”

    Oók waar…!

    Ik beschouw het nog altijd als wonderen, dat uit twee voorvallen, ervaren als uitermate negatief, zoveel positiefs is voortgekomen…

    Een wonder is een gebeurtenis, die vaststaande wetten en logische verwachtingen doorbreekt.

    -         Volgens alle wetten van de logica had er nu in vele harten droefheid, onrust en wanhoop moeten zijn…

    -         … wat bespeur ik…: vreugde, rust en hoop…

    -         Een logische ontwikkeling zou moeten zijn, dat velen mijn schoonzoon Jan voor altijd zouden minachten…

    -         … in plaats daarvan dragen in ieder geval de kinderen van God hem nu achting toe. Hij heeft zich flink gehouden, schuld beleden, oprecht berouw getoond. Dat weten velen te waarderen.

    -         Ik had de lage, sombere tonen verwacht van rouw en doodsgedachten.

    -         … echter: de hoge vrolijke tonen van blijdschap en opstandingbewustzijn zijn gekómen.

    -         Toen Jan en Joke mij vertelden, dat zij elkander en God hadden teruggevonden, dacht ik, dat het emotioneel was. Ze waren ook zo ontroerd en opgewonden.

    -         … maar het was echt geloofstaal!

    -         Ik had gedácht: “na dat falen zit Jan’s ziel eens en voorgoed vol onzekerheid.”

    -         … maar…: zijn geloofszekerheden zijn weer terug…!

    -         Ik had gedacht: “Jan heeft de ontwikkeling van zijn geestelijke gaven grandioos de nek omgedraaid.”

    -         … die ontwikkeling is echter opnieuw gestart.

    -         Ik had gedacht: “Van deze doodsmak krabbelt die schoonzoon van mij geestelijk nooit meer op. Hij zal hierna altijd een sukkelaar blijven.”

    -         … maar…: hij herstelt zich. Het is toch waar wat ze zingen: “Er zijn geen grenzen aan Jezus’ macht.”

    Weet je, waarom al die dingen zo zijn gelopen…?! Als Jan gewoon bekeerd was geweest, was hij teruggetuimeld in het donker en doorgetuimeld naar het diepste van dat donker. Maar… hij was wedergeboren… wat ís dat opnieuw geboren zijn toch onontbeerlijk…: tussen hem en de afgrond was op die manier een rotsrichel, die hij nog nét kon beetgrijpen.

     

    Nu ja… dit is nu wel allemaal van je holadijee… maar even goed… het ís vréselijk geweest: dat eerste telefoontje van Jo op die augustusavond 1983… lange nacht daarna, waarin wij niet durfden opbellen, maar uiteraard ook geen oog dicht deden.

    De zaterdag: eerst géén gehoor, daarna de bezettoon, eindelijk Jo, nog volslagen in de kreukels:

    “Jan… nee, die had zich bijna verzopen, maar toen moest zo’n stomme politie hem zo nodig helpen… zat even later weer doodleuk ergens koffie te lebberen.”

    … en daarna een gilbui…

    Direct er heen… de paar uur in de auto voortdurend gebeden… daar gekomen Marcel verzorgd… geprobeerd, haar tot rede te brengen. Innerlijk in de naam van Jezus de machten van paniek, woede, zich vernederd voelen en radeloosheid gebonden. Zondagavond weer weg. De volgende week zaterdag er wéér naar toe. Jan was toen thuis. Echtelijke twist gestild. Ze gooiden elkaar met volle theekopjes. Op dat niveau zaten zij al. Daarna namen de ouders van Jan het twee weken van ons over. Kort daarop werd het oktober. Bijna van de een op de ander dag veranderde Jo. Een lief vriendinnetje, ene… ene… nou ja… vergeten… ondersteunde haar wel zó voortreffelijk. Daarna: 26 oktober: Annemarie geboren: een wolk van een kind. Gemakkelijke bevalling. Jo weer helemaal in orde. Maar over het gezin toch altijd nog de wolk van Jan’s gekweldheid en onvreugde…

    11 april 1984: een blijde Jan aan de lijn…:

    “Pa… moe… ik heb mijn geloof in Jezus en God hervonden. Ik héb u al eens om vergeving gevraagd, voor wat ik ook u heb aangedaan, door uw dochter zo te verraden. Maar nu vraag ik het u nóg eens: “kunt u mij vergeven dat ik haar zó in de steek liet, juist toen ze mij zo nodig had.”

    En Jo nam het van hem over:

    “Ja… heit… mem… doe dat maar… aanvaard hem weer… wij hebben elkaar en God teruggevonden… nu ja: mijn deel was al klaar in oktober… maar nu is het compleet.”

    Toen week de winter, het ijs brak en wij ontmoetten Jan weer als onze zoon en medegelovige.

    Die avond zei ik tegen Ans:

                “Meid… de bui is óver!”

    15 april 1984: verslagen Jo aan de lijn… het kind, dat Jan bij Ellen Vonk verwekt had, is onverwachts overleden.

    Daarna begon de storm opnieuw. Jan blijkt een voorgevoel gehad te hebben. Familie Vonk is woedend:

                “Had ons op de hoogte gesteld, dan hadden we kunnen ingrijpen.”

    Man… wat dáárna weer voor ideeën loskwamen in de kring van die gemeente en daar omheen.

    “Jan wist het en Jo ook, maar ze hielden het stil, omdat zij het wel goed vonden zo…”

    “Jan had occulte praktijken toegepast om van dat lastige jong af te komen.”

    Dát gepraat kwam niet van de familie Vonk hoor… Toch kreeg ik vrijmoedigheid om –samen met Ans- maar weer eens uit het hoge noorden naar Amsterdam af te zakken. Wij wisten dat wij samen een taak hadden. Ans vult mij zo fijn aan, zij is meer iemand van de intuïtie, terwijl ik nogal vanuit mijn verstand werk.

                Nu ja, men zou ook kunnen zeggen, dat ik Ans aanvul…

    In ieder geval:

    Samen hebben wij veel ervaring in de zielszorg. Vroeger waren wij daar te druk mee. Nu hebben wij wat verademing, wat dat betreft. Echter niet zoveel, dat wij onze geoefendheid kwijt geraakt zouden zijn. Dat bleek ook wel die avond. Een goed gesprek ook met dochter Ellen:

                “Waarom Jan nu niets gezegd had.”

    Dat was de kernvraag voor alle drie.

    Wij, van onze kant, hebben de vraag gesteld, wat zij gedaan zouden hebben als Jan wél gesproken had. Ze dachten met ons door… waren het toen met ons eens, dat niet goed na te gaan was, hoe de zaken zich dan ontwikkeld zouden hebben. Toen hebben wij onze mening gegeven:

    -         Agnes was nu bij de Heer God, haar ouders waren immers allebei kinderen van God (Col. 7:14), hadden zich opnieuw in Jezus’ armen geworpen.

    -         Wat betreft andere vroeg gestorven kinderen hadden wij geen oordeel, dan alleen dit: God is rechtvaardig, er hoeft nóóit angst te zijn, dat enige beslissing zijnerzijds onjuist zou zijn.

    -         Over de zaligheid van dit jonggestorven wicht echter, was er bij ons in ieder geval geen twijfel.

    -         Dit sterven had Jan genezen van zijn obsessie en bij vele mensen diepe indruk gemaakt. Zo had hun kleine lieveling aan het eind van dat heel korte leventje meer gedaan om mensen tot bezinning en nadenken te brengen dan velen in een lang leven.

    -         Er was al vrucht gebleken: Jan’s vernieuwde bekering was er door bevestigd. Zijn zekerheden waren aan het herontwaken. Zijn geestelijke gaven beleefden een réveil. Zonder dit schokkende sterfgeval was dit zeker niet zo krachtig geschied. Zijn herstel was door het ‘offer van Agnes’ pas goed op gang gekomen.

    -         Er zou nog méér vrucht komen: vreugde over de goede uitkomst van eerst onbegrepen handelen van Godswege. Rust omdat er vertrouwen ging komen in Gods bedoelingen. Hoop, omdat velen zouden gaan zien, dat er uitzicht gloorde op  leven van hoger geestelijk niveau.

    -         Op enigerlei wijze had het heengaan van Agnes met dat komende vrucht dragen te maken. Immers dit voorval deed sterk denken aan een gebeurtenis, in de bijbel beschreven (II Sam. 12:18).

    -         Toen was er een sterfgeval in het kader van Gods heropvoeding van David… nu had er iets soortgelijks plaatsgevonden…

    -         Er zou vreugde komen, als men zich realiseerde, dat God nú even goed heel betrokken was op een mens –dus op alle mensen- als toen.

    -         Rust zou zich uitspreiden, als men zich dít voor ogen stelde: God is dus vlakbij, uiteraard niet alleen om te corrigeren, maar ook om te beschermen.

    -         Hoop om deze reden: God was gebleken, dichtbij genoeg te zijn voor ingrepen op de gestuurde koers. Dan was Hij ook nabij voor hulp op heel andere gebieden: bijvoorbeeld om iemand omhoog te tillen in zijn sfeer.

    Ze leefden zo óp… die mensen. Ellen zei:

    “Mijn kleine meid is bij God. Ze komt níet meer bij me terug. Maar eens ga ik naar háár toe ( 2 Sam. 12:23)… in de opstanding komt alles weer goed. Nu ik dat zie, gaan de gedachten aan rouw en dood weg uit mijn hoofd.”

    Toen zij eenmaal ‘om’ waren en hun gemopper op Jan staakten, stierf het venijnige lawaai elders ook geleidelijk weg.

     

    In augustus waren Jan en Jo hier nog met vakantie. Jan had warempel al weer een beetje babbels. Nee… niet dat over-het-paard-getilde van vroeger wel eens. Sympathieker: hij wil zo graag voor God werken, staat te trappelen van verlangen om weer te beginnen. Hij onderschatte echter toch de gevolgen van zijn misstap. Die blijven nog jarenlang nawerken. Jaren…! Wat zeg ik…: als er eenmaal iets over je bekend is –hetzij terecht of niet- dan vergezelt dat je een leven lang.

    Nog sterker: ik heb meegemaakt dat gezegd werd:

    “Wacht eens even… is dat niet een zoon van die-en-die… já… ik wéét het weer… die vader moet ooit eens iets uitgehaald hebben… wát ook weer… o ja…:…”

    Wel… ik heb Jan een beetje ontnuchterd. Allereerst heb ik gezegd, dat hij in mijn ogen gerehabiliteerd was. Daarna heb ik hem er echter op gewezen, dat hij geduld moest hebben. Hij ging wat stil weg.

     

    Wie er ook weg ging… het huis uit ging dan…: Monica. Voor haar werd deze zaak een breekpunt… je zou ook kunnen zeggen: de stok, die zij zocht om een hond mee te slaan. Toen de vier (kinderen plus kleinkinderen) weg waren, zei ze:

    “De vrome etter… ik moet dat soort niet meer… de hele hap kan mij nu definitief gestolen worden.”

    Daarna is zij op kamers gegaan.

     

    Jan… jongen… je hebt er wel een puinzooi van gemaakt. Maar er ís hoop… er ís uitzicht op vrede en rust. Er is óók hoop, dat je op de lange duur toch zult blijken, niet maar een getuige te zijn, maar een getrouwe getuige.

    Wat mij zelf betreft: ik ben zo blij met mijn geloof in God en Jezus: toen Ans nog helemaal overstuur was zag ik toch als heerlijk lichtpunt de definitieve doorbraak van mijn dochter Astrid naar het goede land. Ik kreeg wijsheid om de moties –ook mijn eigen eerste opwinding hoor- in rustiger vaarwater te leiden. Ik zie, hoe er positieve uitkomsten aan komen, hoewel die uitkomsten in feite nog ver weg zijn. Mijn geloof echter verscherpt mijn blik, zodat ik een nog vrij verre toekomst nu al waarneem. O, wat een inzichten brengt het geloof in God en Jezus toch mee!

     

    20-09-2008, 20:37 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    08-09-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.5.4.

    5.9.5.4.

    Ellen Vonk: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: dáárom.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: je wordt er dapper en succesvol van.

     

    20 december 1984.

     

    Het laatste, wat ik vertelde, was de opmerking van moe:

                “Voor je weggaat… even iets bespreken…”

    Ik schoof aan tafel. Toen ik dat deed, was het al net, of mijn zelfmoordplannen iets van mij wegschoven. Daarna de vragen:

    -         “Heb je soms anorexia… je eet zo weinig…”

    -         “Waar komen die nervositeit en prikkelbaarheid toch vandaan.”

    En toen kwam de ontlading. De opgehoopte spanning -ruim voldoende om mij in het water te laten springen- brak zich baan.

    Dat gebeurde door een uitgeschreeuwde bekentenis en vreselijke gilbuien. Maar… terwijl het huis zich vulde met de volledige oudstenraad… terwijl iedereen verbijsterd was… luchtte dat gekrijs míj op. Het tot de rand gevulde meer van wanhoop liep leeg. O ja… ik weet wel: het was hartstikke zelfzuchtig:

    -         Pa en moe schrokken zich zowat dood.

    -         De zusjes waren nog dágen overstuur.

    Dat wist ik eigenlijk al wel vooruit, maar o… om het kwíjt te zijn… om het te kunnend delen…

    -         En dan: die veilige zekerheid: pa en ma weten er nu van: zij gaan helpen, ik hoef het niet meer alleen te doen.

    -         En dat gelukkige weten: ik lééf nog…!... ik lééf nog…!!

    Later kwamen de vragen:

    -         Hoe moest dat nu, als ik dikker en dikker werd…

    -         Hoe zou mijn houding zijn, als ik Jan weer zag: Jan met zijn sluwe praatjes, zijn baasspelen, zijn afkeer van mij, nadat ik alles had gegeven, wat hij wenste…

    -         … enz. … enz. …

    Ik legde al die problemen in gebed aan Jezus voor. Dat kon nu opeens wel. Jarenlang had ik niets met God te maken willen hebben. Nu ik dan uiteindelijk bij Hem kwam, was het helemaal niet van:

                “O… was je daar weer eens… ja, ja… nu je in de knoei zit…”

    Niets daarvan…: luisteren, spreken, raad geven.

    Dit kwam in mijn gedachten:

                “Wacht nu maar even af… er is iets in de maak.”

    Ik had de idee, dat de stem van Jezus in die gedachte was ingevlochten.

     

    Al heel gauw was dat ‘iets’ zichtbaar: zes maanden naar de Costa Blanca, eerst met Oom Jos en tante Diana, later met andere families. Ik heb nog wel geprotesteerd:

                “Ik krijg nog een kadootje toe.”

    Maar oom Jos legde uit, dat het er voornamelijk om ging, dat pa en moe in conditie bleven. Vijf maanden wachten thuis met alle gemeenteleden op hun lip, zou zinloos en al te pijnlijk zijn, ook voor hén.

    Zo’n verademing: dat vertrek: die ene maand thuis was zo rot geweest met al die steelse blikken naar m’n buik… de vriendinnen van het koor met hun opmerkingen:

                “Meid… wat ellendig voor je…”

    … maar wat er dan verder werd gezegd…!

    O ja… ik weet het wel… het waren de normale gevolgen, maar ik had mij dat allemaal nooit zo voor ogen gesteld. Toen het een maand geduurd had, kon ik het gewoon niet meer hebben, maar toen kon ik ook –juist op tijd- mijn koffer pakken. En die eerste oktober… zó fijn:

     

    Utrecht, Den Bosch, Eindhoven… wég die vragen:

    -         Wat zeg je nu, als je Jan tegen komt.

    -         Gaan je ouders het kind opvoeden of jijzelf?

    -         Wat dacht je nou, als je zo mooi alleen stond te zingen…

     

    … Maastricht… Luik… Metz…

    Wég… dat nauwelijks verhulde leedvermaak:

    -         Weet je, dat Jan verteld heeft dat het kind best eens van een ander kon zijn: je zou zélf zoiets gezegd hebben…

    -         Je zit nu wel zo veilig tussen pa en moe in de sam, maar je moe is toch echt bitter, kribbig en stekelig tegenwoordig… het zal echt niet altijd meevallen hè…!?

    -         Je pa is ook nergens hè… zó dof… zó uitgeblust… ik denk wel eens:

                “Wat zijn wij gelovigen toch eigenlijk ‘mooi weer christenen’…”

    -         De doop in de Heilige Geest, de geestesgaven, de wandel in de hemelse gewesten…: je maakt je er gehaat mee bij de gewone gelovigen… je kunt van alles doen en toch getapt blijven… alleen dát niet. Ik hoor het die Jan-van-jou nog zeggen:

    “… en toch moeten wij die kant op… zó alleen tonen wij Gods koninkrijk… zo alleen zijn wij van nut voor Gods plan…”

     

    En nu…: wat toonde hij zélf van al die –volgens hem zo heerlijke- dingen(Judas 9). Wat voor nut had híj er van. Dus in feite betaal je als prijs: de haat van je omgeving. En wat koop je er voor: niets, niemendal…

     

    … Dijon: slapen… Lyon, Narbonne, Gerona… weer overnachten… weg, ver weg… halfzachte vertroosters.

    -         Die Jo hè… zo vinnig…wantrouwig… driftig… Ik heb tegen haar gezegd dat jij veel flinker was…

     

    … Barcelona, Taragona, Valencia… geen harde vermaners meer…

    -         Ja kind… wie God verlaat, heeft smart op smart te vrezen (Jeremia 5:5,6). Ik gun het je toch zo, dat het eens wáár voor je wordt: maar wie op Hem vertrouwt, op Hem alleen… ziet zich omringd door zijn weldadigheen (Ps. 32:7, 10).

    Zo heerlijk bevrijdend: weg te zijn van alle –soms twijfelachtige- belangstelling… alleen in de auto met deze aardige, rustige mensen, die bijzonderheden wisten van de streken en steden, die wij passeerden, maar mij nooit herinnerden aan dát… terwijl daarbinnen de baby al heel duidelijk zijn of haar aanwezigheid kenbaar maakte… mij voortdúrend bepaalde bij hetgeen was gepasseerd. En toen begon ik er zelf maar over:

    “… hoe ik mij met leugens omgeven had in de afgelopen maanden… en zo verlangd had naar de toen onbereikbare waarheid… Hoe die waarheid nu in mijn innerlijk op mars was, dat Jezus bezig was om mij in te nemen, zoals een stad wordt ingenomen (Jer. 20:7)… hoe Hij in mij zo sterk geworden was, dat Hij doende was om mij te overwinnen (id.).”

    Terwijl de wagen voort zoefde over de zonoverspoelde wegen, ging tante Diana op mijn opmerkingen in:

    “Mijn man en ik putten zo’n moed uit je woorden. Wij twee zien in die wóórden van jou dáden van jou: getuigenissen betreffende de overwinning van onze Meester over alle duister. Als zijn scháduw maar over je bestaan strijkt, is dáárin al genezing. En nu gaat zijn líchtglans over je leven. Nu ja… nog maar een gláns van licht hoor… maar het vólle licht kómt…”

    Oom Jos vulde aan:

    “Je hebt wel erg verkeerde dingen gedaan in de afgelopen maanden. Maar voor God is er in bepaalde opzichten geen onderscheid tussen ‘een beetje’ en ‘erg’ verkeerd. Hij kan uit elke put, hoe diep ook, redden (psalm 40:3). Houd zijn woord vast, dat is het touw, waarmee Hij je uit de modder trekt.”

     

    Maar toen wenkte hij met zijn hand… de laatste fase van de lange reis was begonnen: hij moest nu even scherp opletten. Een paar haarspeldbochten… daarna: Ciudad de la Luz, nagenoeg boven op een heuvel.

    Wat heb ik daar in de volgende maanden genoten:… vanaf het voorterras met het zwembad de naar zee afdalende bossen, doorspikkeld met allemaal van die droomhuizen, als waarin wij zaten. Vanaf het achterterras met de barbecue: valleien vol sinaasappelboomgaarden tot aan de blauw vervagende bergkammen ver weg.

    Genoten heb ik met vier lieve mensenparen, mijn eigen ouders inbegrepen. Ik voelde de sfeer van Jezus elke dag weer. Ik merkte ook, dat in mijn leven wel degelijk de fundamenten van het geloof aanwezig waren. Ze waren overwoekerd, maar vóór mijn ouders er waren, hadden de anderen ze al weer blootgelegd. Ik trok in die maanden geestelijke zevenmijlslaarzen aan en kreeg zóveel inzicht. Later heb ik leren zien, dat God alles zo in gereedheid bracht om een grote schok, die nog komen ging, te overwinnen.

    Overigens ging niet alles langs lijnen van geleidelijkheid. Er was bij één gelegenheid een zware strijd… een ‘Pniël’, zouden ouderwetse mensen zeggen (Gen. 32:24)…

     

    Mijn grote schoonmaak kwam op een novembermiddag: ik was weer eens geklommen naar het hoogste punt van de heuvel, nog dertig meter schuin bóven ‘Ciudad’. Zo’n heerlijk plekje daar… tussen vier lompe steenbrokken, iets beschermd tegen de hier fel waaiende wind. Ver weg naar het zuiden de rotsen van Calpe en Albir. Dichterbij… noordelijk: Cabo de la Nao, de Javea berg. De zee… nog blauw onder de dalende zon… hier en daar een schip: volstrekte eenzaamheid…

    En toen kwam er van alles, niet naar tijd geordend, door elkaar heen gehutseld, nog weer eens tot me…:

    -         Mijn minachting voor gelovigen: geschift, geborneerd stelletje kneuzen…

    -         Mijn hoererij, eerst met allerlei jongens, op de top gevoerd, toen ik Jan verleidde.

    -         De onverschillige manier, waarop ik –onder de aanmoedigende kreten van schoolvriendinnen- het geloof in Jezus weggeworpen had… opgeborgen als een uit de mode geraakt jasje.

    -         Alle oneerlijk gekuip van ‘niemand hoeft het toch te weten’… de bedriegerijen… het valse spel, dat des te harder aankwam bij mijn omgeving, omdat ik zo mooi en stichtend zong.

    -         De voltooide slechtheid door de zeven avonden met Jan, toen alles nog tienmaal erger werd dan het al was.

    Ik riep tot Jezus… mijn woorden holden naar Hem toe op de bolle bries.

    “O Heer… vergeef… .red mij… ik heb nu wel een adempauze… maar ik móet  het nog weer eens uitzeggen aan U, om nut te hebben van die tijd van bezinning…: De manier, waarop ik toen Jan aankeek. Hij deugde niet, maar ik evenmin: toen –op dat ogenblik- verloor ik –in beginsel- alles, wat ik nog dacht te hebben…

    Ik heb nu niets meer te verliezen… wat ben ik gestraft, door de manier, waarop ik gek werd gemaakt. Ik wist wat ik deed, toen ik de pil liet staan… en toch deed ik het. Wat kreeg ik mijn kinderlijke verleidtrucs tienvoudig terug. Alles moest ik slikken…ik…: het stomme, in feite niet echt begeerde, laat staan beminde wijfjesdier… de teef, die hem een kick gaf, omdat hij op haar al zijn vrouwvijandigheid kon botvieren en omdat zij een kind wilde dragen. … Heer… ik weet het: er komt nog een lange, bittere nasmaak: alleen al dat nog steeds niet verwerkte afdanken na die zeven weken…

                ‘Der Mohr had seine Schuldigkeit getan… der Mohr kann geh’n.’

    … en dat terwijl ik mij helemaal aan zijn heerschappij had onderworpen –op zichzelf ook al zo afschuwelijk vernederend- … en terwijl hij me overal kreeg, waar hij me hebben wilde.

    … En dan ook nog deze zorg: zal ik nog wel een baan kunnen krijgen: de schoolverlaters hebben alles al ingepikt…

     

    O, wat werd mijn spel ernst. Dat vreselijke, opjagende, duivelse gevoel is nu weg… maar Jezus…!... ik ben zo bang, dat het terug komt. Ik ben soms zo krankzinnig benauwd voor dat verslindende vuur, dat niet meer loeit, maar altijd door blijft smeulen… o… als het toch weer uitslaat…!

    Lieve Jezus, mijn huilbuien… zenuwen… stress… slapeloosheid…ze waren in die heerlijke oord eerst weg… maar ze komen weer terug…

    Er moet íets gebéuren…

    Jezus… ik deug voor geen cent… ik zóng wel opgelucht, toen ik opgebiecht had aan mijn ouders en de oudstenraad… ik zal echter pas opgelucht zíjn, als ik biecht bij U. Als ik dat niet doe… als ik niet mijn fouten aan U belijd… moet ik wég bij U … en ik wíl geen prooi zijn voor de vijandelijke legers… ik wil wégblijven van het oord, waar de valse, snerpende klanken zijn.

    Heer… ik belijd…: als een slet, een sloerie heb ik mij gedragen… een vijandin ben ik geweest voor mijn ware vriendin Jo…

    O Heiland… vergeef! … ik pleit op het bloed van Jezus. Dat bloed is toch een volkomen verlossing voor al onze zonden (1 Joh. 2:2).

    Helpt U me toch om open te staan voor de nieuwe gedachten, die van U komen… helpt u mij toch om U te volgen… om met al het oude te breken… help mij toch omuit mijn onveranderende zondigheid te komen…”

     

    En toen… het was of met de draaiende wind Jezus’ antwoord kwam. Nee… niet ‘of’… het wás zo…:

    -         Een schók ging door dat leven van mij, zo kort daarvoor nog bijna verwoest, nog steeds niet wezenlijk opgebouwd…: het herstel begon…..

    -         Ik kwam los van de muur van de wanhoop en begon toe te lopen naar mijn Grote Broer van de hoop.

    -         Alles ging ik met Hem terugwinnen… ik zou meer rijkdom krijgen dan ik ooit had bezeten.

    -         De dood had zo’n grote plaats in mijn gedachten: hij werd overwonnen.

    -         Ik minachtte het geloof in God en Jezus niet meer, blij aanvaardde ik het…

    En … terwijl er in feite nog niets gebeurd was, voelde ik mij daar op die top, met mijn haren wapperend in de wind, op een merkwaardige manier dapper en succesvol. Jezus bedelfde mij onder zijn blijde antwoorden. Wat een vreugd brachten die. Al mijn ‘waaroms’ losten op in ‘daaroms’. Mijn geest, daarvoor in eigenlijke zin altijd nog kapot en verward, was tijdens mijn gebed gebroken en verslagen geworden. Daarom kon de Heer nu al die goede dingen doen (Ps. 51:19).

     

    Over het rotspad naderden moeizaam twee paar voeten: oom Jos, tante Diana… wankelend op de rolstenen… wegglijdend met het gruis… glibberend in het modderige leem:

                “Kindje… dat kán toch niet meer… over twee, drie maanden is het zo ver.”

    Maar ik kon antwoorden:

    “Het is ook míjn áfscheid van dit plekje… maar God en Jezus zijn terug in mijn innerlijk… ik heb Hen hier en nu binnengehaald in mijn hart. Jezus beantwoordde al mijn vragen. Blij heb ik het geloof in Hem aanvaard. Zó’n vreugde daarna in mijn gedachten… dapper kan ik nu alles tegemoet gaan, wat gaat komen. Ik zal succesvol zijn in elke strijd, die nog losbarst.”

    Zij zeiden:

                “Zó blij… zó blij, dat je er door bent.”

    Toen zochten wij behoedzaam onze weg naar beneden…

    Die avond schreef ik een dikke brief naar huis. En het antwoord?!

                “Wij hebben al heel wat blijde brieven gehad… maar deze was echt helemáál blij.”

     

    Wat vér leek nadien mijn geknoei van de zeven avonden. Wat leerde ik Jan begrijpen en vergeven. Wat kon ik mij ook inleven in zijn verwardheid, die maar voortduurde. Ik kon zelfs voor hem bidden…

    Mijn baby’tje leerde ik liefhebben. Met moe en pa begon ik om te gaan, alsof wij vrienden en vriendinnen waren. Sinds ma die zelfmoordbrief gevonden  had, waren wij elkaar zoveel nader gekomen. Dat nader komen had overigens nog wel wat voeten in de aarde. Ma had dan wel gezégd…”

    “Je mag met ons mee blijven doen… wij blijven samen op reis… de duivel móet wijken.”

    In september echter was zij toch dikwijls bitter en bazig. Maar toen zij begin februari kwamen, was dat over. Moe had wat commissies afgestoten; ze had het dus wat minder druk. Pa ook… hij sprak nu weer veel dieper… flinker over God, dan toen hij zo overbezet was.

    Leuke brieven ven Ingrid en Nora, die in september echt op mij gebeten waren… ook een lieve brief van Jo… wat was ik dáár blij mee.

    Toen… half februari: mijn eigen lieve, kleine Agnes in de armen. Eind maart naar het vliegveld van Alicante, gebracht door pa en ma… in Schiphol weer opgevangen door oom Jos…

    4 april jarig: negentien jaar, 8 april werd Agnes opgedragen; ik stónd daar: zonder man. Móe stond dan maar naast mij. Ik hoorde het gefluister: “Jammer toch… jammer toch…”Maar ik was desondanks blij. Mijn ouders hadden Agnes aanvaard. Dat had de Heer natuurlijk allang gedaan. Maar nu  -bij het opdragen- werd dat nog eens uitgebeeld…

    Zo gek… even vingen mijn ogen de blik op van Erik Pieterse. Ik weet, dat hij een oogje op me had… o… al jaren… ik wist het al, toen ik zestien was. Maar nu…”zou hij nog belangstelling voor mij hebben…?”… de gedachte gleed weer weg…

     

    Bij het uitgaan van de dienst keek ik nog even naar Jan. Hij praatte met Gert… zei zeker weer diepe dingen. Even zag ik zijn ogen… niet meer wild, driest en vrouwbelust. Getemd en terneergeslagen was zijn blik. Ik bad stil:

                “Heer… laat hem er door komen, zoals ík er ben door gekomen.”

     

    14 april: ik ging ’s avonds nog even bij Agnes kijken… ze lag zo vreemd stil… ik riep pa en moe… de dokter kwam, hij zei:

                “Wiegedood.”

    En toen hebben wij daar met z’n vieren om haar heen gestaan… in een zwijgen zó ontzettend…

     

     

     

     

     

     

    08-09-2008, 17:08 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    24-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.5.3.

    5.9.5.3.

    Jan Donker: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: dáárvoor!.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: je leert er geestelijke liefde door.

     

     

    12 december 1984.

     

    Echt mensen … het ging fout! Ik holde maar langs dat water, bereikte een vrij hoge brug, klom op de leuning en…

    Niet lachen en zeggen:

    “Kom nou… maak dat de kat wijs. Geen enkele jonge sterkte vent doet zóiets om zóiets.”

    Normaal gesproken ben ik het met je eens. Tot zelfmoord aanzettende boze geesten hadden mij echter zó in hun greep…: ik zóu hebben gesprongen. Toch had dat ‘en’ geen gevolg.

    Een hand pakte mijn arm, rukte mij weg. Een nuchtere jongemannenstem zei:

    “Meneer… het water is hier vies en vol fietswrakken. Er zijn gerieflijker manieren om nat te worden.”

    De politieagent leidde mij naar een auto, bracht mij naar een kantoor, berichtte:

    “Deze heer wilde zich te water begeven. Hij maakt een terneergeslagen indruk.”

    De wachtcommandant sprak met mij. In snel tempo kreeg hij het gedeelte van het verhaal er uit, dat hij nodig had om inzicht te krijgen. Hij concludeerde:

    “U moet uren gelopen hebben. U zegt, dat u de echtelijke woning om 11.15 uur verliet. Het is nu 02.45. Ik zal toch proberen uw vrouw te bellen.”

    Hij vertelde aan Jo:

    “Tegenover mij zit uw man een kopje koffie te drinken. Hij ziet er wat tegenop om thuis te komen in verband met gerezen moeilijkheden. Wat gaan we doen?”

    En even later tegen mij:

    “Ene familie De Jong biedt u voor deze nacht gastvrijheid aan. Ze zijn over vijftien minuten hier.”

    Zo zat ik even later in de auto van de chef van mijn vrouw, het zwijgende echtpaar vóór mij. In de logeerkamer viel ik –in een van hém geleende pyjama- als een blok in slaap. Pas de volgende morgen –zaterdag- kwam het tot een gesprek. Niels zei:

    “God kent de verborgen schat ín de rijke mogelijkheden ván jouw persoonlijkheid. Satan kent die ook. Allebei kennen ze ook jouw zwakke kanten. Allebei houden ze de berg lijken in het oog van de door de duivel verslagenen. De vijand wil jou op die berg gooien. God wil je er ver vandaan houden. De stevige greep van een politieagent heeft je respijt gegeven. Je ademt nu verlicht, denkende:

                ‘ik had dóód kunnen zijn’.

    Maar…: al leeft je lichaam… je ziel en je geest zijn nog in de sluiers van de dood. Ik raad je aan:

                ‘maak geest en ziel los van de grauwheid’.

    Ik weet, dat je een wanhopige hunkering hebt naar Gods licht. Maar… om weer in dat licht op te stijgen, moet je de banden met die grauwheid radicaal doorsnijden. Die lichtloosheid versombert ook andere levens, heeft schadelijke gevolgen overal. Wanneer zal er pas weer opgeluchte vreugde kunnen zijn? Als jij de touwen afsnijdt die –door jouw ‘onoplettendheid’;- je zijn gaan binden.

    Je hebt het weer eens geprobeerd met wat sommige mensen ‘de liefde’ noemen…

    Overigens geef ik direct toe, dat er hogere vormen van aardse liefde zijn dan waar jíj mee experimenteerde… In ieder geval: je raakte er je geloof door kwijt. Als de wurgtouwen knappen, komt het geloof in God en Jezus terug. Dan leer je de gééstelijke liefde…”

    Daarna nam Lucy het van hem over:

    “Je hebt al wel gemerkt, dat wij je –in liefde- doorzíen. Als mijn man als gezant van God (2 Cor. 5:20) zegt, dat je behoort te breken met de satanische machten, die met het diepste van je wezen zijn vergroeid, die er ten onrechte wonen (Rom. 7:17), zegt hij dat niet zomaar. Geloof de afgezant van God! Hij heeft nog meer gezegd:

    -         dat je hunkerde naar het licht

    -         dat er in jou een verborgen schat en rijke mogelijkheden zijn.

    Op die manier zullen er op het ogenblik niet zovelen over je spreken. Wij hebben getweeën een uur naar Jos, Diana en Jo geluisterd. Eigenlijk tegen wat wij hoorden in, kregen wij als vaste overtuiging: deze val is niet principieel, maar incidenteel. Tot die overtuiging droeg ook bij, wat wij overigens van je wisten: je ‘inner person’ zegt ‘ja’ tegen God. Maar… nóóit hebben we bij zo’n overduidelijke ‘ja zegger’ zulk een infiltratie van de boze waargenomen. Hij strijdt hard tégen je. Wij strijden vóór je. Maar het is aan jou om de kraan van de infiltratie dicht te draaien. Doe je dat niet, dan kom je in de verkeerde poot van de V… Innerlijk ben je er van overtuigd, dat je bij God hoort. Het kwaad, dat je gedaan hebt: daar ben je zelf verantwoordelijk voor. Zelf zul je ervoor moeten boeten. Zoals ik al zei: je bent géén ‘nee zegger’. Het kwaad wordt bewerkt door iets in jou, dat nóg wezensvreemd is (Rom. 7:17). Maar als je het niet gauw wegdoet, groeit het zozeer met je samen, dat het níet meer wezensvreemd is. Dan is er geen sprake meer van ‘wegdoen’…

    Je zit maar ontsteld te kijken naar wat er gebeurd is. Er is echter zo’n verschil tussen ‘kijken’ en ‘zien’. Zíe nu toch eens hoe de situatie gééstelijk is: nóg kun je vrijkomen. Zit niet zo moedeloos voor je uit te kijken. Je bent al door zoveel heen gekomen. Echter… pas wanneer je híerdoor komt, worden de eerdere overwinningen blijvend. Bind de strijd aan met het vijandelijke! Blijf niet zitten treuren over je ellende (Rom. 7:24). Het vijandige: in jouw geval openbaarde zich dat in je dorst naar vrouwen. Je grootste strijd in dat verband moet nog komen. Ga die strijd aan: dan blijkt daaruit, dat je God welgezind bent…

    Heel diep van binnen wilde je anders handelen dan je in feite deed (Rom. 7:15, 16). Maar je kon niet (:18). Je werd gedwongen, het kwade te doen (:19). Je moet je om je levens wil losmaken van de zonde, die als een woekerplant ligt rondom de wortels van je bestaan (:20). Alleen met Jezus samen kun je het komende gevecht winnen. Alleen met zijn hulp kun je een verbond met je ogen sluiten (Job 31:1). Zijn hulp, zijn lessen zijn uiteindelijk goedkoper en probater dan de lessen van de ervaring…

    Win je de strijd, dan kun je ook met helder inzicht zeggen:

                            ‘dáárvoor is alles geweest!’

    Dan komt ook de vreugd van de overwinning…”

     

    Nadien spraken wij over andere zaken. Over de noodzaak om gewoon door te gaan met mijn baan. Het kantoor, van waaruit ik werkte, was buiten Amsterdam gevestigd. De herrie drong daar niet door. Het was beter voor me, niet in de ziektewet te gaan, ook al voelde ik mij nóg zo overspannen. Ik begon maandag weer, dus zonder onderbreking. Een week later kwam ik thuis. Die ruzies met Jo in het begin!

     

    -         Mijn schuldbesef: … het weten dat mijn ‘man willen zijn’ de demonische infectie was, die zich –bijna niet te verwijderen- had vastgezet- zich had genesteld in de diepste lagen van mijn denken…

    -         De uitgebroken tijger van mijn hartstocht, die maar niet wílde terugsluipen naar zijn kooi.

    -         Wroeging over mijn verleiden van Ellen, het bedriegen van Jo, het in de war brengen van vele anderen.

    -         Wroeging over het laten vervuilen van mijn levenshuis, kamer voor kamer…

    -         Wroeging over het nooit radicaal het mes zetten in de laatste aanhechtingspunten van het duistere rijk.

    -         Wroeging over mijn drieste aangaan van een vernieuwd verbond met het nooit helemaal afgelegde verleden.

     

    Wroeging… maar nog altijd geen berouw. Nog altijd niet verder dan toen ik langs het water jakkerde: wel de overtreding kennen… er echter niet toe kunnen komen, vergeving te vragen… daardoor van binnen vreugdeloos, onrein en wankelmoedig blijvend.

     

    Alles was echter onderdeel van het gevecht dat ik móest winnen.

     

    Daarnaast…: gemeen plezier over wat er gebeurd was, vooral toen Ellen hoog en droog in Spanje zat.

    “Jan… je kúnt het nog kerel… zoals je dat grietje overal kreeg, waar je ze hebben wilde… haar helemaal onder je heerschappij had gebracht… ha ha… ze dacht jóu te pakken, de eerste keer mislukte het, de tweede keer lukte het wel… maar wat wérd zíj gepakt… al ging je er zelf ook aan kapot, toen je haar tienvoudig terugbetaalde… de pil laten staan… hoe is het mógelijk, dat je haar zo gek kreeg… klassewerk knul…

    En zoals je later alles tegen ze kon zeggen…

    -         Dat je een hekel had aan de vrouwen, omdat ze zo veilig voor je waren en je wilde ze onveilig doen zijn.

    -         Dat zíj je een kick gaf omdat ze in de gevarenzone was.

    -         Dat je niet háár liefhad, maar alleen je idee van: bij zoveel mogelijk vrouwen kinderen.

    -         En alles met haar kon dóen…

    -         Hoe je haar na zes weken gewoon afdankte, omat je, het doel wel bereikt achtende, een afkeer van haar kreeg.

    En zij maar alles beamen en slikken… o jóngen! … Wat een topprestatie…!!... en dan die ouwelui… ‘nee… geen abortus’… precies in je straatje.”

    In feite ging het hier om een tegenaanval: eigen zonde… toegegeven, maar toch ook kwaadaardig verzet van de mij vergezellende machten.

    En… er zat nog iets anders in… in de tijd, dat het kwaad in mij regeerde, bleef het ook in mij aanwezige goede mij vanbinnen onrustig maken (Rom. 7:24). Nu het góede in mij de overhand kreeg, bleef het kwaad, dat ook in mij was, mij innerlijk onrustig maken.

     

    Denk dus niet, dat dit stuitende denken mijn voornaamste overweging was. Altijd weer schrok ik van dit telkens weer zo onherkenbaar veranderen van mijn gedachteleven. Ik wílde het niet… wenste vurig, dat het een tijdelijke, voorbijgaande zaak was. Ik worstelde om los te komen van de tentakels, die steeds meer met mijn eigen gedachten leken samen te smelten. Wat keek ik met bittere spijt terug op de avond van ‘de blik’. Toen had ik spotachtig luchtig gedacht:

                “O… o… o... daar komt narigheid van.”

    Maar dit innerlijk gevecht… dit was narigheid in het kwadraat… wat zeg ik? …: tot de tiende macht… op mensen vertrouwde ik niet in deze strijd.Ze hadden niet op mij gelet, toen de donkerte opkolkte. Ze hadden het zo druk met zichzelf. Nu ja… niet dat ik ze de schuld gaf… maar toch riep ik maar alleen tot Jezus om hulp….zelf kon ik in ieder geval niet loskomen uit de worggreep. Voorlopig gebeurde er evenwel niets. Terwijl ik met mijn ‘buitenkant’ met klanten praatte over systeemuitbreiding, stond mijn ‘binnenkant’ in lichte laaie. Vernielende vlammen loeiden op in telkens nieuwe infectiehaarden. Wat ik ook probeerde, hoe ik God ook te hulp riep…: het slechte in mij leek te groeien… het goede trok zich geschrokken terug. Het slechte riep: “Ik ben geen indringer… ik ben jíj… jíj bent slecht…”

     

    In die maanden van strijd begon ik er telkens weer tegen Jo over, dat mannen in de bijbel er toch ook plezier aan beleefden om veel vrouwen te hebben (1 Kon. 11:1). Ik stelde, dat mijn handelwijze daarom niet zo erg was geweest.

    Ik wist zelf, dat het onzin was, maar hoopte op een antwoord, dat zou helpen om de inktvisarmen weg te hakken… armen, die nu met hun zuignappen heel mijn persoonlijkheid doorzochten. Eerst –tot oktober-  leidden zulke uitdagende opmerkingen tot felle ruzies, daarna tot goede, rustige, schriftuurlijke antwoorden, maar desondanks werd de houdgreep van de wegzuigende macht steeds meer onweerstaanbaar.

     

    In die maanden van strijd waren er ook de ‘zogenaamde’ vertroosters (Job 4:1, 2) en de vermaners (Job 15:4). Als zij me weer eens te grazen hadden genomen, voelde ik mij innerlijk nog verder afgegraasd.

     

    In die maanden van strijd wierpen vele bekenden zich op dit sappige gegeven: hij is voor de veelwijverij. Daar kwam een stroom van negatief denken uit voort, die de deur van mijn gevangenis steeds verder dichtdrukte. Vertwijfeld duwde ik tegen die deur.

    “Heer Jezus… help dan toch… hij mág niet in het slot vallen… U zei toch, dat mijn zonden wegvluchtten… dat er licht aan kwam. Heer… die kloven tussen mij en Jo… tussen mij en u… alstublieft God… in de naam van Jezus: démp die afgronden…

    Jezus… ik ben net een vergiet… al het goede loopt er uit… help me om die gaten te dichten. O God… ik wil dit surrogaat niet meer van huilerige, sentimentele krokodillentranen… ik wil echt berouw… ik wil af van wanhoop en verbijstering. Het helpt niet om die radeloosheid telkens aan iedereen uit te zeggen. Ik wil er áf!”

    En toen ging de deur warempel weer wat open. De vreselijke klik van het ‘in het slot vallen’ (Joh. 13:27) was uitgesteld. Kwam ik er door?

     

    Er waren ook goede vertroosters. Carla was een engel in die maanden. Corrie ook, maar zij bepaalde zich tot Jo, hoewel ik bespeurde, dat ze voor mij bád. Maar Carla bouwde mij. Ik zag innerlijk, dat God haar naar de deur van mijn kooi leidde… zij trok die verder open…

    En toen was er weer zo’n verschrikkelijke gedachte:

    “Jan… jij kunt álles. Iedere vrouw kan jij stapeldol maken. Jo zit nu naast je. Maar zoals zij nu niets in de gaten heeft, zo zal zij straks nergens erg in hebben…

    Carla wordt de vierde… en Corrie de vijfde… en al die leuke, getrouwde wijfjes in de sam gaan achter elkaar voor de bijl. En zoals alles met Ellens baby nu is geregeld, zo zul je slimheid hebben om alles in volgende gevallen nog beter te ordenen. Ook al sta je bekend als de bonte hond, iedereen zal blind zijn voor je listen. Niet langer zullen een hufter als Ab en een slijmerd als Karel je doorzien.

    Ongeweten zullen zíj jouw kinderen opvoeden. Hindert niet… als jíj het maar weet… en uiteraard de moedertjes… O… misschien kun je het wel net zo spelen als die vent toen in Amerika, die zelf een kerk stichtte en er later een harem van maakte.”

     

    Voor mijn geestesoog zag ik direct na die vreselijke, niet gewenste, maar niet-tegen-te-houden-gedachte twee taferelen:

    -         Een horde lelijke, sterke paarden stormde van mij naar Carla. Ze kwamen te staan voor een onverbiddelijke barrière: een muur, marmerwit en staalhard.

    -         De deur… de deur ging weer dicht, zat nu bijna in het slot. Op één reststraaltje na was het laatste greintje licht door de duisternis opgeslokt.

     

    Carla zei rustig:

    “Jan… ik weet wat in je leeft. Ik weet, dat je steeds verder valt… steeds meer kapot gescheurd wordt door uitstekende rotspunten. Maar ik blijf God vertrouwen dat iets –nog net op tijd- je val stuit… Jij hebt die macho obsessie binnen gehaald. Geestelijk ben je razendsnel achteruit gegaan. Verbaasd en bang kijk je mij nu aan, omdat ik geestelijk ben, waar jij –zoals je nu bent- niet kunt komen. Je weet, waar de schoen wringt. Je maakt jezelf wijs, dat er geen vergeving is voor de bewuste zonde, die je bedreef. Je denkt, dat alle beloften weg zijn. Je blijft je vruchteloos verwijten, dat door jouw gedrag een vloed van laster over de levens van anderen gaat.Je schaamt je over al je vroegere radde mooipraterij. Het enige, wat werkelijk nodig is, ontbreekt echter: berouw. Nog is er redding mogelijk. Kap de touwen, die je levensschip kluisteren aan de zonde. Dan komt dat berouw aan boord.”

    Tactvol sprak ze niet over mijn gedachten van vlak daarvoor. Maar ik wist, dat ze wist…

     

    De volgende dag werd Agnes opgedragen. Jo en ik zaten op spelden. Onze eigen hummel van vijf maanden lag in haar kinderwagen te slapen in de crèche van de samenkomst. En dáár… voor in de sam… droeg Bart dat andere kind van mij aan de Heer op. Al die blikken… al die gedachten. Ik durfde alleen in een flits even te kijken: wat een mooie baby. Toen sloeg ik mijn ogen weer neer…

    Even dit tussendoor: de geboorte van Annemarie is door al die toestanden rond Agnes wat in de schaduw gebleven. Jo of ik zullen er misschien nog nader over spreken.

    Na de samenkomst sprak ik nog wat na met Gert. Ook Lotty en Jo praatten met elkaar. Er was even tijd om wat dieper op van alles in te gaan. Ik had het weer benauwd over mijn hopeloze strijd. Hij bemoedigde mij meesterlijk. In een zonderlinge mengeling van oprechtheid en huichelarij riep ik:

                “Ik hoop het… nee, ik weet het: ik kom er door!”

    En Gert:

    “Dan moet er iets anders gebeuren dan tot dusver. Neem nu alleen eens die onbeholpen poging om aan een ander Ellens kind in de schoenen te schuiven. Doet dat je niet denken aan David (II Sam 11:45). Denk ook verder eens aan hem! Eerst had ook híj geen echt berouw… én een babbels tegen Nathan! (1 Sam. 12:56). Knetterende dorens (Pred. 7:6)… Het echte berouw kwam (II Sam. 12:13)… En tóch kwam ook de straf! Geen straf van God eigenlijk. Hij haalde die straf zelf over zich. Hij had een infectie in zijn leven binnen gebracht: die moest uitzieken; daar kon het ware berouw niets aan verhelpen…

    Met David’s vrouwen gebeurde hetzelfde als wat hij met Uriahs vrouw had gedaan (II Sam. 16:22). Een zwaar van geweld trof zijn familie (II Sam. 18:14). Ik hoef jou de namen Ammon (II Sam. 13:1), Tamar (:2), Absalom (: 20, 28) maar te noemen en je weet genoeg. Alleen met écht berouw zul jíj in staat zijn de onverbiddelijke gevolgen te dragen van jouw misstap… de infectie te doorstaan die jij in jouw gezin hebt ingebracht…

    Jan… sommigen zeggen, dat je de duivel in je hebt. Ik heb die mening niet. Kap echter nú de band dóór, anders váárt hij onherroepelijk in je (Job. 13:27). Je hebt zoveel harten verpletterd… Je hebt je eigen geestelijke ambten –koorleider, zangleider, jeugdwerker, huisbezoeker- verspeeld. Er is zoveel gelasterd. Iedereen wist er van (II Samuel 11 v 21).. Kap... of je verliest alles… weet je…”je bent niet zomaar een dertien-in-een-dozijn Christen, maar je bent er één met veel ervaring: bekering, wedergeboorte, doop in water en in de Geest, spreken in tongen, profetie, kennis… noem maar op… (1Cor. 12:8-10)… Je hebt deel aan de krachten van de toekomst… en dan zó terugvallen. Je spéélt wel met vuur… (Hebr. 6:4-6). Weet je nog van die man in Californië. Hij ging scheef met vrouw na vrouw na vrouw… hij liet zich niet gezeggen… je kent de afloop: bijna duizend doden… jíj bent nog maar eenmaal scheef gegaan. Nu sturen wij je met z’n allen bij. Maak daarvan gebruik… anders komen er nog meer brokken dan er al zijn…”

    Toen was het gesprek vrij plotseling afgelopen. Wij gingen naar huis. Ik besefte, dat ik vóór de overwinning stond.

    Die woorden:

                “Ik weet het… ik kom er dóór”

    hadden toch een kern van zekerheid bevat…

     

    Gerts ernstige waarschuwing had de laatste stoot gegeven. Onder andere wat hij zei over die mislukte evangelist had diepe indruk gemaakt. De vorige dag immers had ik diens voorbeeld nog na willen volgen. Ik kende nu mijn zonde en ellende als nooit tevoren. Maar wat meer was: ik had de weg naar berouw ontdekt.

    En toen trof een gedachte mij als een zweepslag:

    -         Amnon (II Sam 13:11,12), Tamar (:14), Absalom (:22)… Dicky, Annemarie, Marcel.. o nee…!...

    -         David’s vrouwen… Jo… nee, nee…!!...

    Daarna brak het zweet mij uit…:

    -         Bathseba’s kind… (II Sam. 12:15)… Agnes… O God, nee, dát niet!

     

    En toch wist ik rotsvast: God ging kleine Agnes bij zich nemen in zijn hemel. Mijn geldingsdrangcomplex zou daardoor worden vernietigd. Maar zouden Bart, Aaf en Ellen niet óók worden vernield?!

    Een week lang heb ik geworsteld als nooit eerder. Ik heb Agnes –gezonde, volkomen normale Agnes- die hele week lang voor Gods troon gebracht (:16)…

    Ootmoedig heb ik daarnaast nog eens aan Jezus beleden dat ik geen kracht had tot berouw… dat ik niets kon en Hij álles…

    Opeens kwam het langverbeide antwoord: zijn bijl hakte de armdikke kabels dóór…!!

    -         De tentakels weken, de zuignappen lieten los.

    -         De verkeerde verbindingen braken, de vlammen doofden.

    -         De deur ging open, de vreugd kwam terug.

    -         Alle ‘waarvoors’ weken voor ‘daarvoors’.

    -         Het geloof in God en Jezus gaf mij inzicht in een geestelijke liefde, die van mijn hartstocht verschilde als licht van duister.

    -         Mijn vrouwvijandig denken week.

    Mijn val was inderdaad niet onoverkomelijk maar te overkomen.

    Vanaf heel ver in de goede poot van de V naderde ik weer tot God –en Hij naderde tot mij (Jac. 4:8). Ik kreeg nieuwe moed met betrekking tot de nog niet ingetreden gevolgen van mijn zonden. Jo en de andere kinderen schoven in mijn denken voor eerst naar de achtergrond. Ik streed voor Agnes en zei:

    “Heer… U gaat haar wegnemen om aan mijn macho elke verdere grond te ontnemen… ik weet het… maar misschien bent U te verbidden. Heer, ik zie geen kans om mijn innerlijke zekerheid over deze zaak aan anderen uit te leggen… al denk ik wel, dat Jo iets begrijpt…

    Heer… help Ellen en haar ouders als uw besluit onherroepelijk is…

    Ik heb slagen verdiend… zonde leidt tot ellende… en Aaf en Bart’s ellende is mijn ellende… ik heb uw gerechtigheid en heiligheid bij mensen in diskrediet gebracht… (II Sam. 12:14). Als gaat gebeuren, wat ik verwacht, zullen die mensen weer bij die gerechtigheid en heiligheid worden bepaald…

    Heer… door berouw gedreven heb ik nu eindelijk –oprecht en zonder omwegen- gezegd, dat ik in beginsel alleen tegen U heb gezondigd (Psalm 51:6). Nu heb ik recht om tot U te bidden en te smeken voor Agnes… ik heb mijn zonden aan U beleden, niet langer mijn ongerechtigheden ontkend (Ps. 32:3-5). U geeft blijde, genezende antwoorden, waar eerst alleen maar trieste, ziekmakende vragen waren. U bent zo goed: alles kan ik van U aanvaarden… maar dit…!... dit…!!...”

     

    Zaterdagavond werd er opgebeld. Ik was op mijn studeerkamer in gebed. Aarzelend kwamen even later voetstappen langzaam de trap op… (II Sam. 17:18). Ik ging staan. De deur werd open gedaan: Jo stond daar… wit tot in haar lippen.

    Ze zei: “Jan…

    En ik:   “Agnes…”(II Sam. 12:19).

    En zij weer: “Ja.”

     

    24-08-2008, 18:10 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    10-08-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.5.9.5.2.

    5.9.5.2.

    Carla Hartog-van Zoelen: kernwoord:

    -         Situatiebepaald: Lichtpunten.

    -         Algemeen: Geloof in God en Jezus: je leert er ingetogenheid en nederigheid door.

     

    9 december 1984.

     

    Wel, daar ben ik dan: niet meer Carla van Zoelen, Joke’s kantoormaatje, met wisselende vrienden en die ene ‘trouwe vriend’: de drankfles.

    Nu ben ik Carla Hartog-van Zoelen, met een lieve echtgenoot en een leuk handenbindertje in de wieg. Men zegt wel eens:

                “God zorgt voor alle aardbewoners.”

    Dan komen er gelijk van die moeilijke vragen, zoals:

    “O ja… heeft Hij ook gezorgd voor die veertigduizend kindertjes die elke dag sterven.”

    Laatst kwam iemand met zo’n vraag. Ik ben er door de hulp van Gods Geest wel uitgekomen hoor (Joh. 14:26). Ik houd het nu echter maar even wat minder tegenspraak verwekkend.

                “God houdt van déze aardbewoonster: Carla.”

    Niet meer Carla van Zoelen…: zónder geloof  maar mét angst voor het donker en voor mensen.

    Maar:

    …: Carla Hartog-van Zoelen…: mét geloof, maar zonder wispelturigheid en angst voor het onbekende.

    Nu moet je niet denken, dat Kárel het wondermiddel was voor mijn leven. Wel nee: de grote Wonderdoener is de Heer. Toen ik merkte, dat Karel aandacht voor mij kreeg, heb ik aan God een teken gevraagd, of ik op zijn avances mocht ingaan. Zo voor het oog gebeurde er niets. Wel zei Jezus telkens, door middel van mijn eigen gedachten:

                “Het teken kómt…!”

    Ik merkte, dat er in mijn innerlijk een warme genegenheid kwam voor deze vriendelijke man met zijn aardige, bruine ogen. Op zíjn manier was hij door het leven net zo hard geknauwd als ik. Hij was in allerlei harnassen gestoken, die hem niet pasten, gevoelsmens, dichter, die hij was. Hij praatte veel met mij in de ‘toenaderingstijd’. Als hij dan vertelde van zijn theoretische ideeën over de liefde, zijn argeloze speelgoedje, begreep ik hem zo goed. En bij zijn relaas, hoe ruw zijn eerste en tot dan toe enige vriendin hem dat speelgoedje had afgepakt, bloedde mijn hart.

    Hij en ik: we waren allebei vernederd, ziek gemaakt door verwondingen en beschadigd door pijnigingen.

    Allebei hadden wij het onder die kwellingen uitgekrijst. Er was gen onderscheid tussen ons, wat dit betreft. Aan ons allebei had de Heer al veel geheeld door de fijne voorgangers in ‘de aula’, broeder en zuster De Raad. De idee werd echter steeds sterker in mij, dat wij samen tot verdere heling en tot kwaliteitsverbetering konden komen. Geluk, met Jezus als derde, of als eerste, was voor het grijpen. Samen –steun vindend bij elkaar en bij Hem- zouden wij, wankelmoedige alternatievelingen, de vrucht van de onwankelbaarheid gaan proeven.

     

    Vroeger had ik zoveel gesproken met allerlei mensen: het was gepraat geweest, dat verduisterde. De gesprekken met Karel echter, brachten klaarheid. Ik werd er voortdurend door herinnerd aan Gods licht, dat in mijn jeugd even had geschenen.

    Ook hij putte uit onze gedachtewisselingen kracht om beter bestand te zijn tegen allerlei vreemde ideeën. Hij raakte door het praten met mij allerlei neurasthene tics kwijt. Zijn nare zekerheid, dat iedereen hem toch maar een raar type vond, vervaagde. Zijn kwetsbaarheid veranderde in flinkheid. Met humor kon hij nu bezien, hoe hij met opgefokte kreten geprobeerd had, zijn hazenhart te overschreeuwen.

    En dat hazenhart … wat gebeurde daarmee, toen hij zich zijn vroegere mantra niet eens meer kon herínneren: het werd een leeuwenhart. Zonder Jezus had hij mét yoga, toch nog hyperventilatie. Met Jezus maar zonder yoga, kreeg hij lucht.

    Zijn onhandigheid in het brengen van de boodschap van Jezus veranderde in bekwaamheid. Zijn halleluja masker viel af, maar in zijn innerlijk ontbloeide het werkelijke prijzen van God.

    Natuurlijk waren er al veel dingen verbeterd vóór onze kennismaking, ik zei dat al, maar ons contact deed ook hém heel goed.

    Toen wij ontdekten, dat al die dingen met ons gebeurden, hebben wij gezegd:

    “Dit is het teken, dat zou komen… laten wij trouwen. Dan komen wij nog méér vrij van schadelijke banden. Wij –geestelijke proletariërs- wij hadden niets te verliezen dan onze ketenen. Gebroken bungelen ze nu al aan onze polsen. Samen stérk worden, samen in één snoer met God (Pred. 4:12). Dan glijden die kettingresten van ons af.”

     

    En zo is het gekomen. Nu is Karel al een kracht in Gods rijk… en een geslaagd zakenman… en sedert begin september vader van een dochter. En ik? Ik werk nog in deeltijd. Want als moderne jonge vrouw wil je toch wat contact houden met de maatschappij. Maar bij God werk ik niet in deeltijd. Hij zet me op alle mogelijke uren van de dag in.

    Zoals in het Jan – Jo – geval. Ik trof Corrie Bakker daar nog wel eens aan in die woeste maanden na de ‘onthulling’. Zij was daar door God geplaatst voor Jo, maar wist met Jan geen raad. Ik had niet zozeer bemoeiingen met Jo, maar probeerde Jan te bereiken. Het ís mij gelukt. De eerste weken was hij begrijpelijk in zijn schaamte en berouw. Daarna evenwel werd hij voor velen onbegrijpelijk in zijn onechtheid. Maar ík bleef hem begrijpen: … Ellen was naar Spanje… werd daar vertroeteld… alles leek met een sisser af te lopen. Toen blies satan me deze gedachte in:

    “Gelukt jongen… de gevolgen van je macho worden aanvaard. Deze baby wordt dadelijk in huize Vonk door vier moeders verwend en krijgt een luizenleven. Wat is er per saldo gebeurd. Je bent geen koor- en zangleider meer, geen huisbezoeker en jeugdwerker. Maar ach… die bui drijft ook wel over.”

    Hij kwam net zo hoog te paard te zitten als David toen de Uria-herinnering vervaagde (II Sam. 12:56). Later kwam –evenals voor David- ook voor Jan de eigenlijke verschrikking. En toen –en ook al eerder- heb ik hem kunnen helpen. Vanaf het begin van de hele toestand heb ik lichtpunten gezien, waar anderen alleen verstoktheid en onberouwelijkheid waarnamen.

    Jan had –natuurlijk samen met Jo- mij geholpen. Dat was toen ik als een omlaag gestorte bergbeklimster aan de laatste richel hing. Zou ik dan niet hem helpen, nu zijn voet in modder, gruis en rolstenen was uitgegleden?! Mijn liefde –begrijp dat woord nu niet verkeerd- liet mij de lichtpunten zíen. Ze waren overigens ook heel wérkelijk. Of ze pas door die zoekende liefde werkelijkheid zijn geworden…?!... dat weet God alleen.

     

    Ik ben bij die hulpactie ook zo blij geweest met twee dingen, die het geloof in God en Jezus mij hebben geleerd: ingetogenheid en nederigheid. Er is een bepaalde korte, haast ongelofelijke fase geweest in mijn reddingswerk…: in die periode was Jan zó diep gezonken, dat hij zijn aandacht op dezelfde manier op mij richtte als hij die eerder op andere vrouwen had gevestigd. Ik kon toen mijn ingetogenheid, mijn van God gekregen reinheid, inzetten tegen het onreine, dat op mij afstormde. Och, het is maar even geweest, daarna is het erge gebeurd en nu is de walm geweken, voorgoed, naar ik vast vertrouw. En ook in die moeilijkste periode van mijn hulpwerk ben ik nederig gebleven, heb ik mij niet verheven boven de stakker, die van rotspunt naar rotspunt verder tuimelde, steeds meer bloedend uit ontelbare kwetsuren…

    10-08-2008, 14:41 Geschreven door Ruiter
    Reageren (0)

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 0/5 - (0 Stemmen)
    Archief per week
  • 27/09-03/10 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 09/08-15/08 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 05/04-11/04 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 01/02-07/02 2010
  • 18/01-24/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 02/11-08/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 24/08-30/08 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 18/05-24/05 2009
  • 27/04-03/05 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 02/02-08/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 22/12-28/12 2008
  • 08/12-14/12 2008
  • 24/11-30/11 2008
  • 10/11-16/11 2008
  • 27/10-02/11 2008
  • 20/10-26/10 2008
  • 29/09-05/10 2008
  • 15/09-21/09 2008
  • 08/09-14/09 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 04/08-10/08 2008
  • 28/07-03/08 2008
  • 07/07-13/07 2008
  • 23/06-29/06 2008
  • 09/06-15/06 2008
  • 26/05-01/06 2008
  • 12/05-18/05 2008
  • 28/04-04/05 2008
  • 14/04-20/04 2008
  • 31/03-06/04 2008
  • 17/03-23/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 18/02-24/02 2008
  • 04/02-10/02 2008
  • 21/01-27/01 2008
  • 07/01-13/01 2008
  • 24/12-30/12 2007
  • 17/12-23/12 2007
  • 10/12-16/12 2007
  • 03/12-09/12 2007
  • 26/11-02/12 2007
  • 19/11-25/11 2007
  • 12/11-18/11 2007
  • 05/11-11/11 2007
  • 29/10-04/11 2007
  • 22/10-28/10 2007
  • 15/10-21/10 2007
  • 08/10-14/10 2007
  • 01/10-07/10 2007
  • 24/09-30/09 2007
  • 17/09-23/09 2007
  • 10/09-16/09 2007
  • 03/09-09/09 2007
  • 27/08-02/09 2007
  • 13/08-19/08 2007
  • 06/08-12/08 2007
  • 30/07-05/08 2007
  • 23/07-29/07 2007
  • 16/07-22/07 2007

    E-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    Blog als favoriet !


    Blog tegen de regels? Meld het ons!
    Gratis blog op http://blog.seniorennet.be - SeniorenNet Blogs, eenvoudig, gratis en snel jouw eigen blog!