Tweede deel
Het werd steeds moeilijker om mijn opdracht te vervullen (ik ga nu weer even terug in mijn verslag). Er was al die ellende met Jokes man: Jan. Na die voortreffelijke brief van Jo, bedoeld om hem finaal in de grond te boren, gebeurde het tegenovergestelde (6.8.2.1./6.8.4.1./6.8.6.1.):
- Hoofd koel, hart warm
- Rots in de branding.
En de kinderen: Marcel, Annemarie, Judy en Nick: zwaar aangeslagen, maar het rottige rijk van het vernietigende licht zit ook hier niet stil.
Wat was ik toch met een onmogelijke opdracht opgeknapt. Men wilde mij misschien wel doelbewust hébben in de grot van de huiver. Daarom moest ik met Jo, deze ten diepste onwillige hond allerlei snelle hazen vangen.
Ik heb in Jokes gloriejaren via haar ook nog eens geprobeerd een vriendin van haar, ene Nel, te vloeren. Mislukte ook weer net, hoe prima Jo ook was. In die tijden had ze mij niet eens meer nodig. Ze ontwikkelde een kracht, die mij soms deed denken:
Welke geest heb ik toch uit de fles laten komen.
Eigenlijk was die ontwikkeling ook weer niet goed. Jo ontsteeg de marionetrol. Dat was in tegenstelling tot mijn opdracht. Dat was ook een van de redenen, dat ik deze praatjeskrijger wilde vernietigen. Om op die vriendin Nel- terug te komen: het weeë licht omscheen háár weer via Ab, haar man (6.8.2.2.). Na deze verzoeking ging zij sterker voort.
Corrie Sumter ik sprak al even over haar- ondergroef Jos geschiktheid voor onze dienst definitief. Dat gevecht tussen die twee! Jo op haar best, maar toch: beslissend gehavend. Daarna moest ik dit gereedschap toch echt onbruikbaar achten. Er kwamen te ernstige smetten op Jos wezen:
- Er kwam weer iets van een verlangen in haar op om de Heer te kennen, zoals hun nare woordkeus luidt (Hosea 2:19).
- Zij begon ernaar te verlangen, dat het dorre land van haar wezen weer regen zou krijgen (:20).
Ja zeg
dan wordt het tijd om met zo iemand af te nokken. Ik kon de schuld nu wel gooien op de demonen onder leiding van Schreeuwschrik, die mij hielpen, soms nog van de wal in de sloot. Maar de deur van mijn kamer van de smart knierpte in zijn hengsels.
En dan Fred Donker (6.8.2.4.): Joke is al volop in de neergang. Weer voor haar een bemoediging uit het rijk van het licht. En ik kon vanuit mijn duisternis alleen maar huilen van woede. Zó blij, dat demonen de verbinding middellijk verbreken, zodat de schade niet onherstelbaar wordt.
En niet alleen, dat het andere rijk begint met schadeherstel bij Jo. Ook met de door haar aangerichte schade bij anderen is dat het geval.
Diana van Dalen bijvoorbeeld (6.8.3.2.) zorgt daar weer voor. Onderhand heb ik niets meer te tonen bij mijn superieuren. En dán richt zich de aanval van de vijanden zich rechtstreeks op mij! Op een dag bespeur ik:
Margo komt eraan!(6.8.3.3.)
Ze breekt door alle barrières, bereikt mijn website, kent het wachtwoord. Opeens staat ze virtueel- tegenover mij. O, de schrik, de haat en de woede bij me.
Behalve Jolke had ik nog andere taken. Tot een van die taken behoorde Frits:
- In Joke werd ik al aangevallen.
- Nu ook in die ándere taken.
Maar het aller vreselijkste is dit:
- Opeens weet ik, waarnaar ik op weg ben, welke toekomst mij wacht, wanneer ik doorga.
- Een lichaam zal ik herkrijgen, eens, na mijn sterven. Maar het zal een wurm, een zielige, helaas onvernietigbare schaduw zijn (Markus 9>44) van mijn persoonlijkheid, zoals die ooit was.
- Al de tijd van mijn verharding heb ik aan die rest van eeuwige wanhoop gebouwd, totdat het een negatieve schat werd. Als een groot afgrijzen (Jes. 66:24) komt dat lichaam tot me.
- Ik bén al een krijgsgevangene van de dood. Anderen werden, in een andere context, daarvan vrijgemaakt (Ef. 4:8/Matth. 2:52).
- Dat slaat echter niet op mij. Opeens evenwel wil ik vrij van die ontzettende toekomst, duizendmaal erger dan de kamer.
- O
wat overkomt me toch.
Zo vervloekt als ik ben met helse vervloekingen, zo gezegend wil ik worden met hemelse zegen (Ef. 1v 3.
- Ik ben een kind van het verderf, samengegroeid met de duistere bewoners van het donkere rijk.
- Ik wil een kind van God zijn, één met alle andere kinderen van God (Gal. 3:26, 28).
Wat zijn dat voor gedachten?!
En opeens weet ik: Gert, die voor mij is gaan bidden: hij bidt nu met uiterste kracht. En God, die mij altijd is blijven roepen, Hij roept nu met een megafoon. O, ik ken mn teksten
om het boek te bestrijden, heb ik het beter bestudeerd dan vele anderen: zoals God Jona riep en die man, steeds dieper weggegleden
down to Joppe
down into te ships (1:3)
down below the deck (:5 )
down into the sea (:15)
down into the fish (:17)
Down
down
down
(King James).
die man sliep maar (1:6).
En zoals God hem uiteindelijk door de luidsprekers van storm en zee en vis (1:17) tot bezinning riep, zo roept God mij nú met eens tem als honderd leeuwen (Hos. 11:10). Als ik nu nog Nee zeg
Maar dan is er een stem uit mijn wereld:
Mud
je moet komen
de deur van de kamer is open
|