4.8.7.1. Helma Huygen: sta schoor met je schoenen; houd je vast aan het touw.
(In dit verhaal komen enkele verwijzingen en onderlijningen voor. De verklaring wordt gegeven bij 4.8.9.3.).
23 december 1982: wat zijn er toch veel mensen, waaraan een steekje los is. Stel je voor, dat er eens een quiz was, waarin ze aan een heleboel mensen vroegen: "Wil de echte normale nú opstaan". Ik denk, dat -als ze eerlijk waren- de meesten bleven zitten: ík zeker. En tóch: de laatste tijd lijkt het allemaal wat minder hopeloos: - ik ben nog altijd een werkloze onderwijzeres - ik heb nog altijd mijn stekeligheden en communicatiestoringen; daarvan heb ik vooral hinder in de verhouding met Jeroen. - Ik ben nog altijd - min of meer- in de put van zwaarmoedigheid. Maar: aan de bovenrand van die put is licht. In dat licht zie ik een lekker ruikend, stevig touw. Ik heb gebeden: "Heer, is dat úw touw?" Op dat ogenblik kreeg ik door dat gebéd moed om de touwlus aan het eind in mijn handen te nemen. En ik merkte, dat God aan het touw trók. Maar: ik liet lós. Ik zei: "Heer, waarom zitten er geen lussen aan om mijn vóeten in te zetten?" En toen wist ik opeens zó zeker in mijn hart -zonder er voorlopig iets mee te doen- dat ik zelf moest mééwerken - wilde ik ooit weg uit mijn vruchteloos gepieker - wilde ik ooit weg uit die verstikkende doos - wilde ik ooit vrucht dragen voor Jezus, dan moest ik wel zelf méé klauteren, wanneer God mij optrok via die hánden van mij in zijn touw.
Het is kóud in zo'n put van melancholie en wanhoop. Ik had tijd verdaan door mijn gemekker over de ontbrekende vóetlussen. Mijn handen waren daardoor al weer net zo versteend als vroeger. Maar ik heb die verkleumde handen gewreven, ik heb gezegd: "Heer, ik ben innerlijk zo lek als een mandje. Mijn hele denkleven is kletsnat van koud, griezelig water, dat van beneden komt. Het dekzeil over mijn scheepje is gescheurd, zodat ook van boven de klotsende golven alles zompig maken (2.5.8.8.). Maar U helpt!!" Ik heb dat touw wéér gepakt. Mijn voeten heb ik schoor gezet tegen de glibberige, beschimmelde, stinkende putwand. Ik bén al iets gevorderd. God ís bezig, mij uit de put te helpen.
Ik sprak er laatst met Joke over. We hadden net dat lekkere joch -Marcel- bewonderd We zaten even bij een kopje koffie met appelgebak (je weet, hoe ze is, altijd aan het kokkerellen en zo). Toen begon ze te vertellen, dat Gods liefde zo góed deed. En voor het eerst kon ik iets daarvan navoelen. Ik vertelde van mijn kant: "Vroeger heb ik op allerlei manieren geprobeerd uit te komen boven de wanhoop, die ik innerlijk voelde. Feesten in Benidorm bijvoorbeeld. Uiterlijk gillen-van-het-lachen en innerlijk schreeuwend huilen (2.6.4.6.). Ik heb op alle mogelijke golflengten geroepen vanuit mijn nood. Maar al dat roepen had iets eenders. Het hielp mij niet uit mijn onheilig, overspelig leven úit."
O ja, even een verklaring voor jullie: bij overspelig leven moet je niet denken aan mijn samenwonen met Jeroen. Daar gáát het helemaal niet om. Nee; ik heb ooit wel meegedaan aan occulte spelletjes. Heel gek: daarna was het nét of ik een relatie had gekregen met iets.... iets duisters. Toen zijn ook die zwaarmoedige buien begonnen. Toen ben ik 'een beetje raar' geworden (2.6.4.6.)."
Maar, ik ga weer terug naar mijn gesprek met Joke. Zo blíj als zij naar mij keek. Als een landbouwer, die naar een prachtige oogst kijkt (Jac. 5:7). Vreemd voorbeeld, maar daarmee vergelijk ik het nu eenmaal, nu het mij weer te binnen schiet (2.6.4.6.). Ze riep: "Helma!... je zei: 'vroeger'. Is het wáár!? Ligt je innerlijke mens niet meer omvér? Stá je in de grote strijd?! O, maar dan gaan er féésten komen! Je zult blíj zijn met die feesten. Ze zullen immers niet buiten jou ómgaan, maar ván jou úitgaan. Wanneer je de smaak ervan helemaal te pakken hebt, zul je ook nooit meer verschralen tot wat je was. Je neerslachtigheid, dat ongetemde beest (2.6.4.6.) springt je grommend-bijtend achterna vanaf de putbodem. Maar die terneergeslagenheid krijgt je steeds minder te pakken... Jullie merken, dat het beter met me gaat. Ik heb vroeger geprobéérd een aardig, vriendelijk meisje te zijn. Dat was een tot mislukking gedoemd iets. -Een dood kindje met een lam handje- , zoals ze dat soms zo afschuwelijk zeggen. Maar nú -met dat touw in mijn hand- is dat 'proberen' veranderd in 'beginnen met succes hebben. Het is allemaal veel meer levend geworden. Ik heb ook mijn trieste putbodem outfit niet meer. Ik krijg bergbeklimmers kleding. Alleen al die schoenen, die ik kreeg, toen ik eenmaal ging lópen. Ze geven je zo''n houvast. Op die vunze, vette putmuren glibber ik nu al veel minder uit.
Al is het wél zo, dat ik laatst van schrik een érge schuiver maakte, toen ik merkte, dat ik van Jeroen wég klom. Zou dat nu écht móeten?!