Van de twee soorten is, je raadt het al, het groot koolwitje het grootste, zij hebben een spanwijdte van ca. 65 mm. Bij het klein koolwitje bedraagt die spanwijdte 45-55 mm. Er is ook nog een klein en een groot geaderd witje en de laatste twee jaar zelfs nog een scheefbloemwitje maar die zijn voor een andere artikeltje. Als een groot koolwitje naast een klein zit, valt het verschil duidelijk op. Maar anders moet je soms goed uitkijken!
Op de bovenkant van de voorvleugel zitten belangrijke kenmerken : die kan je zien als de vlinder met de vleugels (half)open zit. Het groot koolwitje heeft aan de vleugelpunt meestal opvallend veel zwart, dat langs de achterrand van de vleugel afloopt. Bij het klein koolwitje zit er in de vleugelpunt een klein, meestal grijsachtig vlekje.
Aan de zwarte stippen op de voorvleugel kan je zien of je met een vrouwtje of een mannetje te maken hebt. Bij het klein koolwitje vallen die stippen meer op bij het vrouwtje; bij het groot koolwitje heeft enkel het vrouwtje twee stippen op de voorvleugel.
Koolwitjes zijn weinig kieskeurig als het op nectarbronnen aankomt. Je kan ze zien op onder andere distels, koninginnenkruid, grote kattenstaart, paardenbloemen en andere gele composieten. In tuinen bezoeken koolwitjes graag lavendel, vlinderstruik, ijzerhard (Verbena bonariensis), asters en rode spoorbloem.
Op de foto’s achtereenvolgend een groot koolwitje (zonder veel zwart) en een klein koolwitje.
|