Achter onze hof lag er ne heeeele grote vijver, ne meers noemde we dat.
Daar zwommen grote en kleine vissen in, maar ook zwanen kwamen daar geregeld zwemmen en een bad nemen.
't Is te zeggen: Die zwanen kwamen daar zwemlessen volgen, om later te mogen meedoen aan de Olympische Spelen voor zwemmers.
Want moeder zwaan zwom altijd eerst en de kleintjes volgden, om zeker hun weg niet te verliezen.
Af en toe lag er op de kant een kleinste naar adem te happen, en moeder deed dan mond op mond beademing.
Op ne zekere dag lag moeder zwaan haar te bruine, langs de kant van dienen grote plas water.
Potverdikke zeg, er kwam daar tocht wel ne grote vis uit da water gesprongen zeker.
Waarschijnlijk was hij jaloers en wilde hij ook in de zon liggen zeker, maar hij had zijne zonnebril vergeten mee te nemen.
Een groep zwarte eksters zaten hoog en droog in ne wilgenboom, zich af te vragen van waar al dat water kwam.
Een gepensioneerde pad die van vermoeidheid over haar eigen poten struikelde.
Een oude schildpad die achter zijn schild aan het zoeken was, die door de felle wervelwind was weggewaaid. En de mussen die alles in de gaten hielden.
PS: 't Is maar om u te zeggen dat da water wreed nat was hoor.
De zwaan.
Er was eens een grote boerderij en deze bezat een hele grote wei.
In de hoek lag een kleine vijver en mama eend zwom er met een grote ijver.
De kleine eendjes werden geboren, maar het laatste eitje liet nog niet van zich horen.
Piep piep, krak krak, het grote ei brak.
Mama eend keek naar haar kind en dacht even: ben ik blind?.
Hij leek niet op zijn broers en zusjes, hij was groot lelijk en kreeg geen kusjes.
Was hij een eend of een kalkoen, maar mama eend wist het nog niet toen.
De mama wou het zeker weten, dit lag nu op haar geweten.
Naar het water ging het hele gezin en alle eendjes sprongen er in.
Mama eend was ten einde raad, was dit haar zoon en kon het kwaad.
De kleine eendjes gingen allen spelen, maar het lelijke eendje deed niets dan zich vervelen.
Hij keek naar de vogels in de lucht, toen slaakte hij een diepe zucht.
Hij ging op stap tot bij de boer, deze was aan het werk in zijn koer.
Het eendje werd niet vriendelijk ontvangen, hij dacht: Ik ga me ophangen.
Hij besloot zijn weg alleen te vinden, zonder enige hulp of vrienden.
Langs de weg vond hij een plas, wat ben ik toch een lelijke das.
Hij was eenzaam en alleen, zonder vrienden om zich heen.
Hij durfde niet naar huis te keren, daar zouden ze zich toch tegen hem verweren.
In de lucht zag hij wat zwanen, deze probeerden zich een weg te banen.
Om dichter bij hem te komen, om hem iets te laten horen.
Ze vroegen hem om mee te gaan, naar een plek hier ver vandaan.
Hij snapte er niets meer van, dit is iets wat toch niet kan.
Ze zeiden: Jij bent er een van ons, kijk maar naar je mooie dons.
Zijn mooi veranderde veren, leken nu op fluwelen kleren.
Hij keek vlug in het water, nu volgde een luid gesnater.
Hij was nu een echte zwaan, die op weg was naar de maan.
Groetjes van flipper de flip.
|