Moge Allah ‘azza wa djal onze kennis doen vermeerderen, Ameen. Moge Allah ons leiden naar de waarheid en ons weerhouden van het slechte, Ameen. Moge Allah ons sieren met de schoonheid van Imaan & Taqwa, Ameen.
Dit is het verhaal van een man die in Allah Subhaanahu wa Ta'ala geloofde en dat openlijk verklaarde. Hij werd geconfronteerd met tirannieke en onderdrukkende vijanden, die de mens het recht ontzegden om in de Almachtige, de Prijzenswaardige Allah te geloven. Zij waren van plan om de mens van die waardigheid te ontdoen , die hem door Allah Subhaanahu wa Ta'ala gegeven is. Zonder deze waardigheid is hij gereduceerd tot een stuk speelgoed in de handen van de tirannen om zo gemarteld te worden en met zijn kreten van pijn zijn beulen te vermaken.
Maar het geloof in de harten van de gelovigen verheft hen boven alle vervolgingen . Geloof triomfeert over het leven. De angst voor hun martelingen deed hen niet twijfelen, zij hebben hun geloof nooit verzaakt.
Een man die een oneindige bijdrage leverde aan de Islamitische politieke gedachte, in een tijd waarin de Moslim wereld nog door westerse begrippen gefascineerd werd zoals: nationalisme, de Natie en de vaders der Naties. Nationalistische retoriek met socialist slagzinnen waren in de mode. Het was in deze atmosfeer dat Sayyid Qutb (rahimahu Allah ) zijn stem zou verheffen inderdaad , zijn balpen - tegen deze foute ideologieën en duidelijk zou aantonen dat dezen tot de hedendaagse jahiliyyah behoren.
Sayyid Qutb werd geboren op 8 Oktober 1906, in een dorp "Musha" in de gemeente van Qaha in de Provincie Assyout in Egypte. Zijn vader was Haj Qutb, zoon van Ibraheem, een bekende godsdienstige persoon in zijn dorp. Zijn moeder was ook een godsdienstige vrouw van een bekende familie die veel om hem en zijn twee jongere zussen, Hamida en Amina en een jongere broer, Muhammad gaf. Na zijn basisschool in Musha ging Sayyid Qutb naar Cairo voor verder onderwijs . Hier leefde hij met zijn oom, Ahmad Hussayn Osman. Dit was in 1920, toen hij 14 jaar oud was. Het moet opgemerkt worden dat hij de Quraan memoriseerde toen hij ongeveer 10 jaar oud was. Hij verloor zijn vader terwijl hij in Cairo was, hij overtuigde zijn moeder om met hem naar Cairo te komen waar zij ook stierf in 1940. Na het overlijden van zijn moeder, drukte hij zijn eenzaamheid uit in enkele artikelen (Ummah, Mijn Moeder) gepubliceerde in het boek "De Vier Lichten" dat hij samen met zijn zussen en broer schreef.
In Cairo verliep hij zijn middelbare school met succes en in 1929 schreef hij zich in voor de lerarenuniversiteit, Darul 'Uluum. In 1939 kwalificeerde hij zich als een leraar Arabische Taal en ontving zijn Bachelor voor Kunsten. Hierna voegde hij zich bij het ministerie van onderwijs. Heel spoedig (na zes jaren) liet hij zijn ministerie baan links liggen en ging zijn tijd wijdden aan freelance schrijven. Een factor die tot het verlaten van zijn baan bij de ministerie leidde was zijn onenigheid met het ministerie van onderwijs en vele collega's aangaande zijn manier van onderwijs en zijn houding naar de literaire werken.
Vanaf 1939 tot 1951, werd een duidelijke omschakeling opgemerkt in zijn schrijven over de Islamitische ideologie. In November 1948 ging hij naar de Verenigde Staten om de onderwijsprogramma's daar te bestuderen. Hij bracht twee en een half jaar door bewegende tussen Washington en Californië. Hier merkte hij de materialistische houding op en het tekort aan enige spiritualiteit. Hij onderbrak zijn verblijf in de Verenigde Staten en keerde terug naar Egypte in Augustus 1950. Sayyid Qutb hervatte zijn baan als een leraar en werd onderwijsinspecteur in het ministerie van onderwijs alvorens hij in Oktober 1952 (opnieuw wegens zijn herhaalde onenigheden met de minister van onderwijs en vele van zijn collega's) aftrad.
De periode van 1951 aan 1965 omvatte zijn actieve da'wa bij de Moslim Broederschap. Zijn ideeën waren heel helder over de sociale en politieke/economische onrecht en de nood aan Islamitische hervorming en hij werd de voornaamste redacteur van de krant van de Moslimbroeders. Vanaf het begin van zijn da'wa in 1954 tot zijn executie bracht Sayyid Qutb (rahimahu Allah) het meeste van zijn tijd in de gevangenis door. In 1954, toen de Egyptische geheim dienst hem kwam arresteren had Sayyid Qutb (rahimahu Allah) een hoge koorts opgelopen. Zij drongen eropaan om hem de handboeien om te doen en sleurden hem mee naar de gevangenis. Onderweg viel hij een aantal malen flauw door de verzwakking die in zijn lichaam was opgetreden. Eenmaal binnen de gevangenis werd een specialgetrainde hond op hem losgelaten die hem meer dan twee uur rondsleurde. Hij werd zeven uur non-stop ondervraagd...
Hij werd aangehouden omdat de Moslimbroeders ervan werden beschuldigd de dictator in 1954 te willen omver werpen en hij werd tot 15 jaren gevangenschap met zware arbeid veroordeeld. Hij verbleef voor meer dan 10 jaren in de Jarrah gevangenis vlakbij Cairo. Hierna werd hij door zijn aftanende gezondheid en de bemiddeling van de Irakese President 'Abd as-Salam Arif vrijgelaten.
In 1965 publiceerde hij zijn bekende boek, Mallem Fi at-Tareeq (Mijlpalen). Het boek keurt de gevestigde orde in de Moslim maatschappijen af en noemt deze jahiliyyah , het beschrijft ook de richtlijnen voor Moslim activisten en de stappen die men zal moeten nemen om een maatschappij te vestigen die op de Goddelijke Leiding is gebaseerd.
"De jahiliyyah is kwaad en verdorven of het nu de oude of de moderne variant is. De uiterlijke verschijnselen kan door de eeuwen heen verschillend zijn, maar de wortels blijven hetzelfde. de wortels zijn menselijke lusten , die de mensen niet uit hun onwetendheid en eigenwaan laten ontsnappen; of de belangen van sommige groepen mensen. Maar de zuivere Wet van Allah Subhaanahu wa Ta'ala snijdt deze wortels af en geeft een stelsel van wetten, die geen menselijke tussenkomst kent en niet beïnvloed is door menselijke onwetendheid of menselijke lusten , of de belangen van een groep mensen." [passage uit Mijlpalen]
Dit maakte de vijanden van de Islaam en de verdorven heersers zeer woedend. Dit leidde weer tot zijn arrestatie met de beschuldiging van samenzwering tegen de Egyptische President. In de 'landsverraad' rechtszaak in 1966 werd hij beschuldigd van een samenzwering om een Marxistische staatsgreep te bewerkstelligen. Deze lachwekkende aanklacht werd door een regime gemaakt dat reeds een hechte bondgenoot van het vroeger Sovjet-Unie was. De heersers van Egypte wisten dat zij een man probeerden terecht te stellen op een geheel valse aanklacht. De echte reden voor de aanklager was Sayyid Qutb's (rahimahu Allah) afkeuring van het systeem en regime en omdat hij deze bestempelde als jahiliyyah.
De dictator Nasser wist dat indien zulke ideeën toegestaan worden, zij een bedreiging zouden zijn voor zijn bewind en uiteindelijk zouden leiden tot de omverwerping van zijn regime.
Sayyid Qutb (rahimahu Allah) moest geëlimineerd worden....
"Allah Subhaanahu wa Ta'ala heeft herhaaldelijk beloofd dat Hij de verwerpers van het geloof, de tirannen en misdadigers in het Hiernamaalse te pakken zal nemen, terwijl Hij hen op de aarde nog wat uitstel geeft.
"Denk niet dat Allah achteloos is omtrent hetgeen de onrechtvaardigen doen. Hij geeft hen uitstel tot de Dag waarop zij zullen staren, met opgeheven hoofd zich voorthaastend terwijl zij hun blik niet kunnen afwenden en hun hart ledig is." [Quraan 14:42-3]"
[Passage uit zijn boek Mijlpalen]
In 1965 leidde de intense haat en vijandigheid van Jamal 'Abd An-Nasser tegen de Islaam en Moslims tot het bevel van ophanging van Sayyid Qutb (rahimahu Allah). Dit zou alvorens de "Dageraad" en het Fajr Gebed plaatsvinden, zodat Jamal geen bezwaar van de Islamitische Wereld zou krijgen en alles in het geniep en snel kon uitvoeren. De nacht van de executie zag Sayyid Qutb (rahimahu Allah) in een droom onze geliefde Profeet Muhammad (salla Allahu 'alayhi wa sallam) rijden op een wit paard. De Profeet (salla Allahu 'alayhi wa sallam) kwam na te zijn afgedaald van zijn paard naar Sayyid Qutb (rahimahu Allah) en hij (salla Allahu 'alayhi wa sallam) verlengde zijn groet aan Sayyid Qutb (rahimahu Allah) en zei tegen hem:
"Mijn Gelukwensen voor je martelaarschap Sayyid Qutb."
Sayyid Qutb (rahimahu Allah) ontwaakte niet wetende dat enkele uren later hij ter dood gebracht zal worden. De Dageraadsuren gingen voorbij... De gevangenisbewaker liep naar de cel van Sayyid Qutb en schreeuwde "Maak je klaar, je wordt overgebracht naar een andere Cel." Meteen begreep Sayyid Qutb (rahimahu Allah) de kwaadaardige intenties van de regering en hij antwoordde:
"Ik weet dat ik verplaatst zal worden (niet naar een andere cel) maar naar de Hemel die in bezit is door een Machtige Koning."
Onder de armoedige duisternis van de nacht, werd Sayyid Qutb (rahimahu Allah) naar zijn laatste Cel geleid om opgehangen te worden. Toen degene die de executie verrichtte Sayyid Qutb zijn handen achter zijn rug probeerde vast te knopen zei Sayyid Qutb (rahimahu Allah) tegen hem:
"Maak je geen zorgen,ik zal niet vluchten voor de Hemel, ik ga Allah Subhaanahu wa Ta'ala ontmoeten."
"Voorzeker, Allah heeft van de gelovigen hun persoon en hun bezittingen gekocht in ruil voor het paradijs [Surrat At-Tawbah, 111]
Hij liet een hele erfenis achter met een totaal van 24 boeken, inclusief het 30 volume grote "In de Schaduw van de Quraan".
Sayyid Qutb, rahimahu Allah, zal altijd herinnerd worden voor zijn erfenis van het duidelijk definiëren van de basisideeën van de Tawheed en soevereiniteit van Allah Subhaanahu wa Ta'ala, het helder verschil tussen puur geloof en het deelgenoten nemen naast Allah Subhaanahu wa Ta'ala (Shirk) in het openlijke of verborgene.
Sayyid Qutb glimlachte toen hij geëxecuteerd werd, hiermee zijn overtuiging aantonend dat hem een mooie leven dicht bij zijn Heer stond te wachten een leven die hij duidelijk en rechtmatig verdiende.
Een van de deugden die het meest beoefend wordt is berusting. Er zijn ook heel wat spreuken en gezegden in de trant van: De mens wikt, God beschikt, of: Wie voor een dubbeltje geboren is, wordt nooit een kwartje.
Vaak geven de dieren het voorbeeld aan de mensenkinderen. Zo ook de ezel. Urenlang wordt hij op het heetst van de dag in de brandende zon gezet, met vrijwel niets te eten, bovendien bedolven onder een lading niet verdiende stokslagen. Hij wordt geschopt en getiranniseerd door de kinderen en toch verdraagt hij maar alles. Hij berust zelfs zo in zijn lot dat het niet eens in hem opkomt om eens flink met zijn achterbenen in het rond te trappen.
Zo is er dan ook een gezegde: Berustend als een ezel, die uitgehongerd en gewond nog stenen torst. Getuigen van zoveel geduld, de engelen, zochten op een dag de Hemelvader op en pleitten voor de zaak van het arme dier. "Werkelijk," zeiden ze, "een dier met zulk voorbeeldig gedrag verdient het van het paradijs te genieten na een leven vol van zoveel lijdzaamheid." Er werd druk overlegd in de hemel en al snel werd het besluit genomen: het eerste het beste ezeltje dat zou sterven zou toegelaten worden in de hemel.
Zo gebeurde het dat een ezel naar de hemelpoort gevoerd werd. De engelen zagen het als hun plicht om hem er zelf heen te voeren. Maar heel voorzichtig stak het ezeltje alleen zijn neus om de hoek van de poort. Hij bekeek de hemel eens goed, vond het heel mooi, maar toen hij zag hoeveel kinderen er rondliepen, weigerde hij om nog verder te lopen.
Met de schrijnende herinnering aan alles wat de kinderen hem op aarde hadden aangedaan nog vers in het geheugen, begon hij luid te balken om zijn weigering duidelijk te maken. De engelen konden er niets aan doen: even koppig als geduldig, zette het dier zich schrap met zijn poten, weerstond al het rukken en trekken en maakte rechtsomkeert. Maar zijn snuit, die heel even gebaad had in het hemels licht toen hij bij de deuropening stond, was helemaal wit geworden.
Er was eens een koning die tegen zijn grootvizier zei: "Laten we vannacht eens door de straten van de stad zwerven om te kijken in wat voor staat de bazaars, moskeeën, badhuizen en koffiehuizen verkeren."
Voordat ze aan hun rondwandeling begonnen, verkleedden zij zich als derwisjen. De inwoners van de stad sliepen al en alles was rustig. Ze kwamen langs een huis, waar nog een petroleumlamp brandde. Toen ze dichterbij kwamen, hoorden ze drie vrouwen met elkaar praten. Ze hielden stil voor het venster en luisterden naar het gesprek. En daar hoorden ze een vrouw zeggen: "Als de koning met mij trouwt, dan maak ik voor hem een pastei waaraan hij en zijn leger hun buik vol kunnen eten." Daarop zei een andere vrouw: "Als de koning met mij trouwt, dan maak ik voor hem een tent die groot genoeg is voor hem en zijn hele leger." Na een poosje hoorden ze de derde vrouwenstem: "Als de koning met mij trouwt, dan schenk ik hem een dochter en een zoon met om beurten een gouden en een zilveren haar; als zij huilen dondert en regent het, maar als zij lachen verschijnen tegelijkertijd zon en maan."
De koning luisterde aandachtig en beëindigde toen de rondwandeling met zijn grootvizier. Bij het aanbreken van de dag liet hij de vrouwen naar zijn paleis komen. Hij trouwde tegelijkertijd met alle drie de zusters en liet drie trouwaktes opstellen. De eerste nacht bracht hij door met de oudste; 's ochtends vroeg hij haar: "Waar is de pastei die groot genoeg is voor mij en het leger?" Ze antwoordde hem: "Praatjes in de nacht zijn net als boter; zodra de zon verschijnt, smelten ze weg."
Met de één na oudste zuster bracht hij de volgende nacht door, en ook haar vroeg hij de volgende ochtend: "Waar is de tent die plaats moet bieden aan mij en mijn leger?" Zij antwoordde: "Dat was iets dat me toen net te binnen schoot." Daarop stuurde hij de twee zusters de keuken in en beval hen daar samen met de slavinnen te werken.
De derde nacht bracht hij met de jongste van de zusters door. De volgende ochtend vroeg hij haar: "Waar zijn het meisje en de jongen met om beurten gouden en zilveren haren?" Ze antwoordde hem: "Wacht met mij negen maanden en negen minuten, o koning!"
De jongste zuster werd zwanger en er gingen bijna negen maanden voorbij. De dag voor haar bevalling waarschuwde de koning de vroedvrouw. De oudste zuster, die jaloers was op haar jonge zusje, ging de vroedvrouw tegemoet en vroeg haar: "Zeg me tante, hoeveel heeft de koning je beloofd voor de geboorte?" Het oudje vertelde: "Hij gaf opdracht mij twee dinar te geven." De vrouw van de koning sprak: "Bij Allah, dat is niet veel! Ik geef je vier dinar en deze kist met twee blinde hondjes. Als mijn zuster een meisje en een jongen ter wereld brengt, verstop die dan in deze kist en leg de twee honden in hun plaats neer. De kinderen moet je ongemerkt uit het paleis smokkelen en doden. Moge je huis verbranden en je ogen blind worden als je niet doet, wat ik je heb bevolen."
De vroedvrouw nam het geld en de kist en ging naar het paleis van de koning. Het meisje en de jongen waren nog maar net geboren, of de oude vroedvrouw stopte ze in de kist, legde in hun plaats de blinde hondjes neer en ging naar de koning. Ze sprak tot hem: "Ik durf haast niet de waarheid te zeggen, o koning." De koning beval: "Spreek! Ik verzeker je dat ik je zal vergeven." De vroedvrouw stamelde: "Die vrouw heeft twee blinde honden ter wereld gebracht!" De koning werd razend. Hij riep zijn slaven en beval woedend: "Neem mijn jongste vrouw mee, bestrijk haar met teer en bind haar aan de trap vast. Iedereen die langs haar komt, moet op haar spugen!" De oude vroedvrouw verliet het paleis en wierp de kist met de twee kinderen in de rivier.
Op een klein eilandje in de rivier leefde een visser met zijn vrouw. Allah had hen geen kinderen geschonken. Op die ochtend ging de visser als altijd naar de rivier om te vissen en ontdekte daar de kist. Hij haalde hem uit het water en ging ermee terug naar zijn hut. Daar zette hij de kist tussen hem en zijn vrouw in en zei haar: "Ik doe je een voorstel: als deze kist gevuld is met geld of goud, dan is hij voor mij; als er echter sieraden in liggen, is hij voor jou." Zijn vrouw antwoordde: "Ik vind alles goed."
Ze openden de kist en zagen twee buitengewoon mooie kinderen; de kleine jongen had een vinger in de mond van het meisje gestopt en het meisje een vinger in de mond van de jongen, en de een zoog op de vinger van de ander. De vrouw was verrukt en nam de twee behoedzaam uit de kist. Ze verzocht Allah haar borsten met melk te willen vullen en de Almachtige verhoorde haar wens. Ze voedden de twee kinderen op, alsof het hun eigen kinderen waren, en zelfs nog beter.
Op een dag vìng de visser twee grote, witte vissen. De jongen zei tegen de visser: "Vader, deze twee vissen zijn bijzonder mooi. Ik zal ze op de markt verkopen of ze de koning als geschenk aanbieden." Hij ging met de vissen naar de bazaar en ging op de vismarkt zitten. Alle mensen die voorbij kwamen, bleven bij hem staan. Als ze de vissen niet bekeken, dan bewonderden ze wel de mooie jongeling. Ook de koning kwam langs. Hij zag de vissen, zag de jongen en riep hem bij zich: "Hoeveel moet je voor die vissen hebben, mijn jongen?" vroeg hij hem. Hij antwoordde: "Die geef ik u cadeau, o koning!"
Daarop nam de koning hem mee naar zijn paleis. Hij vroeg hem naar zijn naam en de jongen vertelde: "Ik heet Mohammed en mijn vader is de visser die op het eiland woont." De koning gaf hem drie dinar en sprak: "Ga nu, mijn jongen en kom morgen terug!" De jongen ging terug naar het eiland en gäf de visser de drie dinar.
De volgende dag nam hij de vissen die de visser had gevangen en ging ermee naar het paleis van de koning. De koning ontving hem en ging met hem in de tuin van het paleis zitten. De koning zat tegenover de jongen, dronk wijn en bewonderde de schoonheid van de knaap. Zijn hart werd warm van sympathie voor de jongen. Hij bleef twee uur met hem samen. Toen liet hij een paard uit zijn koninklijke stal brengen en schonk het aan de jongen, zodat hij hem zonder moeite kon bezoeken. Mohammed steeg trots op zijn paard en reed weg.
Hij kwam nu dagelijks naar het paleis van de koning gereden, en de koning ging met hem in de tuin zitten. Hij verlustigde zich niet meer in de aanblik van de fonteinen, waar het water uit muilen van wilde dieren en snavels van vogels in marmeren bekkens terugviel, hij keek alleen nog maar naar de schoonheid van de jongen. Op een dag keek de vrouw van de koning uit het venster en herkende de jongen. Ze stuurde dadelijk haar zuster naar de oude vroedvrouw en liet haar zeggen: "Ik had je bevo!en de kinderen van mijn jongste zuster te doden, maar ze leven nog op deze aarde." De vroedvrouw liet haar weten: "Heb geduld met mij, o koningin, over drie dagen zullen zij niet meer in het land der levenden zijn."
De oude vrouw nam een kruik, maakte er een zadel op vast en betoverde hem; ze sloeg er met een rijzweep op en de kruik vloog met haar door de lucht en zette haar neer op het eiland in de buurt van de vissershut. Ze liep op de zuster van Mohammed toe, die alleen met een handwerkje bij de hut zat en sprak tot haar: "Meisje, waarom ben je zo eenzaam en alleen? Zeg tegen je broer dat hij de zingende roos van Arab Zandyq moet halen. Die zingt voor je en vermaakt je als je alleen bent, zodat je je niet hoeft te vervelen." Na deze woorden verliet het oudje haar.
Toen Mohammed terugkwam bij zijn zuster, trof hij haar aan in een bedroefde stemming. Hij vroeg haar: "Waarom ben je zo bedroef, mijn zusje?" Ze antwoordde: "Ik wil zo graag de roos van Arab Zandyq hebben, zodat die voor me zingt en me vermaakt, als ik alleen ben." - "Ik zal doen wat je wilt," sprak Mohammed, "ik zal haar voor je halen." Hij steeg op zijn paard en reed weg.
Hij reed door een eindeloze woestijn. Plotseling zag hij voor zich een mensen eetster zitten. Ze zat met haar rug naar hem toe en maalde met een handmolen koren tot meel. Tijdens haar werk had de mensen eetster haar lange borsten over haar schouders op haar rug geworpen. Mohammed steeg van zijn paard, naderde haar van achteren en zoog eerst aan haar rechter en toen aan haar linker borst, daarna naderde hij haar van voren en groette haar: "Vrede zij met u, moedertje menseneter!"
Zij antwoordde: "Als je voor me te groeten niet eerst aan mijn borsten had gezogen, dan had ik je met huid en haar verslonden. Maar zeg me eens, Mohammed, waar ga je naar toe?" Hij vertelde haar: "Ik zoek de zingende roos van Arab Zandyq."
Ze wees hem de weg en sprak: "Voor het paleis vind je een geitje en een hond, die allebei zijn vastgebonden; voor het geitje ligt een stuk vlees en voor de hond ligt klaver. Pak het stuk vlees dat voor het geitje ligt en geef het aan de bond, en geef de klaver die voor de hond ligt aan het geitje. Dan gaat voor je de deur open en kun je de tuin inlopen en de roos plukken. Als je haar geplukt hebt, verlaat dan de tuin zonder te dralen en omwegen te maken; kijk vooral niet om, want als je omkijkt, verander je in een stuk steen, net als de vele jongelingen die voor jou werden betoverd."
Mohammed reed in de richting die de oude vrouw hem had gewezen en deed wat zij hem had gezegd. En daar ging de deur open die toegang gaf tot de paradijsachtige tuin. Maar hij zag slechts de roos, plukte haar en verliet de tuin zonder dralen. Hij reed terug naar het eiland en bracht de roos naar zijn zuster.
De volgende dag ging hij bij de koning op bezoek, die hem vroeg waarom hij zo lang was weggebleven. Hij antwoordde: "Ik was ziek, o koning." De koning nam hem bij de hand en liep met hem door de tuin. Ze gingen samen op een bank zitten en keken naar de bloesems en de bomen en ademden hun geur in.
De vrouw van de koning zag de jongen aan haar mans zijde en liet het oudje halen. Ze sloeg haar flink en schreeuwde: "Houd je me soms voor de gek, vrouw?" Die antwoordde: "Heb nog drie dagen geduld met me, o koningin." Ze steeg weer op haar betoverde kruik en reed naar het meisje op het eiland. Ze vroeg vriendelijk: "Heeft je broer je de roos gebracht, mijn dochter?" - "Ja," antwoordde het meisje op teleurgestelde toon, "maar ze zingt niet." De oude vrouw antwoordde haar: "Ik ben vergeten je te zeggen dat ze alleen maar zingt als ze voor haar spiegel staat." Na deze woorden liet ze haar alleen en reed weg.
Toen Mohammed bij de vissershut terugkwam, was zijn zusje erg bedroefd. Hij vroeg haar waarom ze zo bedroefd was en ze zei hem: "Ik wil zo graag de spiegel hebben die bij de roos hoort." Hij antwoordde: "Ik doe wat je wilt, zusje, ik zal hem voor je halen." Hij steeg op zijn paard en reed weg.
Hij reed weer door de woestijn, totdat hij bij de mensen eetster kwam en begroette haar zoals de eerste keer. Op haar vraag antwoordde hij dat zijn zuster de spiegel wilde hebben die bij de roos hoort. De mensen eetster gaf hem de raad: "Doe zoals ik je vorige keer heb gezegd; ga zodra je in de tuin bent zonder dralen de hoofdweg af naar het paleis, je komt dan bij een marmeren trap; loop die op en ga de eerste kamer rechts binnen; daar vind je de spiegel aan de muur. Pak hem en ga weg zonder om te kijken. Als de aarde beeft, blijf dan standvastig, anders ben je er voor niets heen gereden, zoals vele anderen voor jou."
Mohammed nam de weg die de oude vrouw hem had gewezen en deed zo als ze hem gezegd had en toen de aarde beefde, verhardde hij zijn hart en liep met vaste tred door. Ongeschonden bracht hij de spiegel naar zijn zuster; die zette hem onmiddellijk tegenover de roos, maar de roos gaf geen kik en het zusje was erg teleurgesteld. Toen Mohammed bij de koning kwam, werd hij vriendelijk door hem ontvangen. "Je mag niet zolang wegblijven, Mohammed," zei de koning, "weet je dan niet, hoe zeer ik je mis?" - "Ik was op reis met mijn vader," antwoordde Mohammed, "en ben nu weer thuis."
De koning nam hem bij de hand, en ze wandelden door de paleistuin. Daar zag de vrouw van de koning hen, die uit het raam de tuin in keek. Ze liet dadelijk de vroedvrouw roepen, sloeg haar en schreeuwde: "Mijn geduld is nu op! Moge Allah je ogen verbranden! Verstop je voor mij, anders stenig ik je ter plaatse!" Het oudje smeekte: "Geef me nog drie dagen, o koningin, en we zullen voorgoed van die twee af zijn."
Wederom reed ze op haar betoverde kruik naar de zuster van Mohammed. Ze vroeg haar vriendelijk: "En, heeft je broer je de spiegel gebracht?" Het meisje antwoordde geërgerd: "Ja, maar de roos zingt nog steeds niet!" Het oudje fluisterde haar toe: "Natuurlijk niet, ze zingt slechts in aanwezigheid van haar meesteres Arab Zandyq." Daarop verliet ze het meisje en reed weg op haar kruik. Toen Mohammed thuiskwam, was zijn zuster boos en hij vroeg haar: "Waarom ben je boos, zusje?" En ze zei hem: "Ik wil Arab Zandyq hebben, de meesteres van de spiegel en de roos, zodat ze eindelijk zal zingen en me vermaken als ik alleen ben."
Hij steeg op zijn paard en reed naar de mensen eetster in de woestijn. Hij begroette haar als altijd en vroeg: "Hoe gaat het met je, moedertje menseneter?" - "Wat kom jij hier nu al weer doen, Mohammed?," was haar verraste antwoord. Hij antwoordde: "Ik zoek Arab Zandyq, de meesteres van de roos en de spiegel." - "Als je leven je lief is, Mohammed, keer dan weer terug," waarschuwde de mensen eetster hem, "koningen, emirs en pasja's zijn erop uitgetrokken om Arab Zandyq te veroveren en geen van hen is teruggekeerd; ze heeft hen allemaal in stenen veranderd. Het is zonde van je jonge leven." - "Laat dat mijn zorg zijn, moedertje menseneter," gaf hij daarop ten antwoord, "zeg me slechts wat ik moet doen. Allah zal mijn leven beschermen."
De mensen eetster leek niet helemaal overtuigd, maar ze sprak tot Mohammed: "Rij naar de westkant van het paleis dat je al kent. Daar vind je een open venster. Let erop dat je met je paard zo dicht mogelijk de muur nadert, tot je recht onder het venster staat en roep dan met luide stem: "Kom naar beneden, Arab Zandyq!"
Mohammed reed naar het paleis en naderde het aan de westkant; hij ging onder het open venster staan en riep met luide stem: "Kom naar beneden, Arab Zandyq!" Ze keek uit het raam en beval: "Ga weg, jongeman!" En Mohammed voelde, hoe de helft van zijn paard versteende! Hij riep wanhopig een tweede keer: "Kom naar beneden, Arab Zandyq!" Ze herhaalde geïrriteerd: "Ik zeg je toch, ga weg, jongeman!" En Mohammed voelde dat het hele paard onder hem in steen was veranderd. Maar hij riep nog luider: "Kom naar beneden, Arab Zandyq!"
Ze boog zich iets uit het raam en daarbij vielen haar haren tot op de grond. Hij greep haar haren, wikkelde ze om zijn hand en trok haar zo uit het raam. Toen sprak ze tot hem: "Het lot heeft je naar mij gezonden, Mohammed, bij het leven van je vader, de koning, laat mijn haar nu maar los!" Hij antwoordde: "Mijn vader is geen koning, maar een visser." - "Nee," sprak Arab Zandyq hem tegen, "je vader is een koning; later zal ik je zijn verhaal vertellen." Mohammed dreigde: "Ik laat je haar niet los, voordat je iedereen vrijlaat die je tot nu toe hebt betoverd!"
Ze maakte een teken met haar rechterhand en de stenen figuren kwamen tot leven. Een paar stortten zich op Arab Zandyq om haar te ontvoeren, maar de anderen riepen hen toe: "Dank aan hem, die ons uit de betovering heeft bevrijd! Willen jullie hem daarvoor bestraffen en hem Arab Zandyq afnemen?" Zij zagen van hun plan af en iedereen reed al dankend en groetend weg.
Arab Zandyq nam Mohammed bij de hand en bracht hem in haar paleis. Ze liet hem op een ereplaats van albast en zijden kussen plaatsnemen; haar dienaressen, zo mooi als de maan, speelden fluit en luit; de lucht was vervuld met reukwerk; haar dienaren brachten zoete wijn in kristallen glazen, mokka en zoetigheden. Daarna gaf Arab Zandyq haar bedienden bevel op het visserseiland net zo'n paleis als het hare te bouwen. Toen men klaar was met de bouw, trok ze met Mohammed en haar soldaten in het paleis.
Op een dag sprak zij tot Mohammed: "Ga naar de koning en als hij je vraagt waar je zolang bent geweest, antwoord hem dan dat je je huwelijk hebt voorbereid en nodig hem bij ons uit met heel zijn leger." De koning zag Mohammed al van verre, liep hem tegemoet en sprak: "Je bent teruggekomen, en met je terugkeer is de zon opgegaan, Mohammed!" Hij antwoordde de koning zoals Arab Zandyq hem dat had gezegd en nodigde de koning met zijn hele leger uit voor zijn bruiloft.
Toen Mohammed was weggereden, zei de koning lachend tegen zijn grootvizier: "Die jongeman is de zoon van een visser en hij nodigt ons en het hele leger uit voor zijn bruiloft!" De grootvizier antwoordde hem: "Uw liefde voor deze jongeling gebiedt u zijn uitnodiging te accepteren. Geef de soldaten opdracht voedsel voor acht dagen mee te nemen, en ook wij nemen voorraden voor een week mee." Zo maakten zij zich gereed en trokken naar het eiland waar de visser woonde. Tot hun verbazing ontdekten ze dat op het hele eiland mooie witte tenten waren opgezet, waarin het leger kon worden ondergebracht, en er stond een prachtige rode tent voor de koning. Toen werd het eten aangedragen: gebraden ossen, kalveren, schapen in grote hoeveelheden, uitgelezen groentes en salades, kostelijke wijnen en gebak, alle denkbare soorten vruchten; het ene gerecht was nog niet op, of het andere werd alweer aangedragen. De soldaten zeiden: "Zo heerlijk als hier hebben we nog nergens gegeten. Hier zouden we wel altijd willen blijven."
Ze bleven veertig dagen, totdat de bruiloft was afgelopen en waren meer dan tevreden. Slechts ongaarne gingen ze met hun koning terug naar het paleis. Toen ze weer terug waren in het paleis, zei de koning tegen zijn grootvizier: "We zullen Arab Zandyq en Mohammed hier net zo ontvangen als zij ons hebben ontvangen," en ze stuurden hen een uitnodiging. Arab Zandyq gaf het bevel de soldaten vooruit te sturen en hen aan te kondigen bij de koning. De soldaten reden vooruit en vulden de hele stad. De koning, die niet genoeg onderdak voor ze had, stuurde hen naar boeren in de omgeving. Toen verschenen Arab Zandyq, Mohammed en zijn zuster met de visser en zijn vrouw en zij betraden het paleis. Toen ze de trap opgingen, zag Arab Zandyq dat de moeder van Mohammed met pek was ingesmeerd en aan de trap was geketend. Ze bedekte haar met een zijden sjaal. De bedienden die bij de trap stonden, zeiden: "Het is aan iedereen die langs de trap komt verplicht op haar te spugen!" Daarna kondigden de bedienden het bezoek aan bij de koning en ze vertelden: "Deze dame heeft niet op de vrouw gespuugd die aan de trap is geketend, maar heeft haar met een zijden sjaal bedekt."
De koning kwam haar tegemoet, begroette haar hartelijk en vroeg: "Waarom heb je dat gedaan?" Arab Zandyq antwoordde: "Geef je dienaren opdracht haar in bad te doen, haar met kostbare zeep en olie te reinigen en haar een koninklijk gewaad aan te trekken, dan vertel ik u haar geschiedenis!" Ze begon: "Luister goed, o koning, naar wat de visser u vertelt," en ze wendde zich tot de visser en vroeg hem: "Heeft je vrouw deze broer en zus tegelijkertijd gebaard of zijn ze na elkaar geboren, visser?"
De visser antwoordde: "Mijn vrouw en ik, we hebben zelf geen kinderen. Op een dag ging ik naar de rivier om te vissen en vond daar een kist waarin deze twee kinderen lagen. Mijn vrouw en ik hebben hen opgevoed alsof het onze eigen kinderen waren." De koning wendde zich tot zijn jongste vrouw en vroeg haar: "Zijn het jouw kinderen, o vrouw?" Ze antwoordde: "Als hun haren om beurten goud en zilver zijn, dan zijn het mijn kinderen. Vraag hen hun hoofden te ontbloten." De twee ontblootten hun hoofd en hun haren waren om beurten goud en zilver. De koning wendde zich tot zijn vernederde vrouw.en vroeg nog eens: "Zijn het jouw kinderen, o vrouw?" Ze antwoordde: "Zeg hen dat ze moeten huilen; als het tegelijkertijd dondert en regent, dan zijn het mijn kinderen." De twee huilden en buiten donderde en regende het. De koning was ontroerd en vroeg nogmaals: "Zijn het onze kinderen, o vrouw?" Ze antwoordde: "Zeg hen te lachen; als dan de zon en maan tegelijkertijd gaan schijnen, zijn het onze kinderen." De kinderen lachten en zon en maan schenen tegelijkertijd. De jongste vrouw zei: "Ja, het zijn mijn kinderen; ik heb hen ter wereld gebracht."
De koning benoemde de visser tot zijn tweede grootvizier. Hij verordende een veertig dagen durend feest ter ere van zijn jongste vrouw en hun kinderen. De stad was elke dag hel verlicht en alle bewoners vierden feest met de koning en zijn familie. De laatste dag werden de twee jaloerse zusters en de oude vroedvrouw in het openbaar verbrand en de koning leefde met zijn vrouw en kinderen nog een voorspoedig en rijk leven.
Mijn verhaal heb ik verteld - aan jullie boezem heb ik het toevertrouwd.
De oude Mabroek woonde met zijn vrouw en kinderen in een eenvoudig huisje midden in een oase in de woestijn. Hij was, zoals men zei, een van de steunpilaren van de broederschap der G'nawa, waarvan de meeste volgelingen in de Sahara zwart zijn.
Mabroek was een heel gelovig man. Elke morgen deed hij als eerste in alle vroegte de deuren van de moskee open en begroette hij de nieuwe dag met het gebed van de dageraad, de 'fedjor'.
Sinds jaar en dag was hij het ook die vooraan liep bij de pelgrimstocht naar de koepel van Sidi Moussa, de heilige wiens graftombe een kilometer of veertig van de oase verwijderd lag. Daartussen lagen de duinen met het fijne stuifzand waar je diep in wegzakte, wat het lopen nog moeilijker maakte. Deze pelgrimstocht was ook nog zo bijzonder omdat het feest van deze heilige midden in de heetste periode van het jaar viel. De mensen gingen om die reden al drie dagen van tevoren op pad om deze loodzware tocht te kunnen volbrengen. Ze namen dan genoeg eten en drinken voor de hele reis mee, want de zandheuvels strekten zich eindeloos uit en onderweg was nergens enig teken van leven te bekennen.
Maar dat jaar voelde Mabroek de last van de jaren en van het werk op zijn schouders drukken. Hij begon erg tegen het idee op te zien weer drie dagen lang de afmattende voettocht te moeten maken. Het werd hoog tijd dat de jongere generatie het eens van hem overnam. Hij had zijn tijd gehad. Er moest eens wat jong bloed stromen door de dragers van de traditie.
Mabroek sprak zijn medebroeders in het geloof toe toen die hem kwamen vragen om weer, zoals altijd, de processie te leiden. En de groep getrouwen van Sidi Moussa vertrok met vaandels en tamboerijnspelers, maar zonder Mabroek.
De eerste dag van de bedevaart volgde Mabroek hen in gedachten en in gebed. En 's nachts ging hij lekker slapen in zijn eigen bed naast de kookpot, waarin een heerlijke chorbasoep pruttelde die zijn vrouw had klaargemaakt.
De tweede dag vertoefde Mabroek nog altijd in gedachten bij zijn gelovige medebroeders, maar hij voelde zich een beetje triest, dat hij door zijn hoge leeftijd niet samen met hen kon lopen en hun vreugde meebeleven.
Ook de derde dag ging voorbij. Bij het vallen van de avond had zijn vrouw een overheerlijke couscous bereid. Zoals gewoonlijk had zij de grote kookpot met groenten op de grond gezet en daarnaast de ronde, houten schaal met de hoge berg couscous en boter.
De kinderen gingen op hun matjes rond de geurige maaltijd zitten en Mabroek nam zijn plaats in de familiekring in. Hij sprak: 'Bismillah!' (In naam van de Heer) en wilde juist zijn hand uitsteken naar de hete couscous toen er plotseling uit het niets een witte slang te voorschijn kwam, die zich rond de schaal kronkelde en zijn kop optilde vlak voor het gezicht van Mabroek. Mabroek sprong overeind, groette zijn familie en met alleen maar zijn wandelstok ging hij op zijn oude, kromme benen, ondanks de drie dagen achterstand, op weg naar Sidi Moussa.
De kinderen die de slang als een ketting rondom de schaal hadden gezien, waren stomverbaasd dat het dier als bij toverslag weer verdwenen was.
Mabroek heeft zelf nooit begrepen op welke manier hij de volgende ochtend bij zonsopgang als eerste aankwam bij de graftombe van de heilige. Hij had nergens een vliegend tapijt gezien, en ook had hij zich niet gedragen gevoeld door vleugels. Maar hij vond zichzelf terug voor de deur van het koepelgraf, de kobba, zoals altijd, omdat Sidi Moessa van hem hield en Allah het hem had toegestaan.
Dit verhaal gaat over een zeer rijke man. Hij was rijk en getrouwd met een jong, mooi en lieftallig meisje, dat hij naar zijn huis had gebracht. Ieder jaar bracht hij zijn vrouw 50 kilo uien, een halve zak zout en twee zakken tarwe. Hij nam een dienstmeisje voor haar aan, want hij was een employé in Serail en bezat zo veel rijkdom, dat vuur die niet kon verteren. De vrouw en het dienstmeisje zaten - o, vrienden, zonder eten of drinken, terwijl ze de etenslucht van de buren opsnoven. Het meisje zei vaak tegen haar meesteres: "Mevrouw, waarom brengt de meester ons niets?" Zij antwoordde: "Ik weet het niet." Ze was een goedmoedige vrouw, zoals die er vroeger nog waren. Zo vind je ze tegenwoordig niet meer. Kun jij de vrouwen van tegenwoordig nog aan? Moge Allah hun razernij in toom houden!
De man kwam gewoonlijk tegen de middag thuis en zei dan tegen zijn vrouw: "Vrouw, zijn de haantjes klaar? Heb je de haantjes gebraden?" Ze antwoordde: "Ja." De haantjes waren namelijk de gebakken uien. Ze legde die in de as van de kolen en zo bakte ze ze. Als hij 's middags thuiskwam, aten ze die 's middags. En als hij 's avonds thuiskwam, vroeg hij: "Vrouw, heb je de haantjes gebraden?" Ze sprak: "Ja, ik heb ze gebraden." Hun buren waren erg arm, echte arme drommels. De moeder had vier, vijf dochters. Ze zeiden: "O wat is het toch jammer dat wij nooit dat heerlijke eten krijgen!" De moeder zei: "Hoe zou ik jullie nu haantjes kunnen geven, die vier, vijf pond per stuk kosten. Hoe zou ik dat kunnen. Ik heb toch immers geen geld." Ze sprak: "Vandaag zullen wij allemaal garen spinnen, dat we verkopen om van het geld groente te kopen om te vullen. We zullen wat met rijst gevulde kool, bieten en aubergines klaarmaken en dat de buurvrouw aanbieden; misschien dat zij ons dan een haantje aanbiedt en wij ons buikje daaraan vol kunnen eten." De een spon voor de bieten, de ander voor de kool, de derde voor de rijst. O vrienden! De vijf dochters en hun moeder droegen allemaal hun steentje bij.
Ze maakten het eten klaar en kwamen na zonsondergang, tegen de tijd dat de man zou thuiskomen. Ze klopten bij haar aan. Het dienstmeisje kwam: "Wie is daar?" Een dochter van de buren sprak: "Mijn moeder laat jullie groeten en zeggen: "Alsjeblieft, hier is een schaal met gevulde groente, en mijn broer heeft iets over haantjes gehoord." De vrouw van de rijke man zei tegen het dienstmeisje: "Hemel! Laat het niet aan de meester zien! Verstop het! En leg wat uien op hun schaal." En ze gaven de dochter van de buurman vier, vijf uien. Die sprak: "Moge onheil jullie treffen! (Tot de toehoorders: Moge jullie dat bespaard blijven!) Vervloekt zijn jullie. Alles was voor niets. O, wat zonde van dat gevulde gerecht. Eten jullie maar uien, waar wij er al genoeg van hebben."
De vrouw van de rijke man wachtte tot haar man naar bed was gegaan. Toen stond ze op en at met haar dienstmeisje de gevulde groente. Het dienstmeisje sprak: "Meesteres, waarom moeten wij dit voedsel ontberen? Waarom brengt de meester ons niets? De meester is rijk en heeft veel geld. Waarom toch niet?" De vrouw zei: "Kind, ik weet het niet." Toen sprak het meisje: "Ik wil niet langer bij de meester blijven." En de vrouw sprak: "Ik ook niet. Morgen vroeg zullen we hem verlaten en een andere zoeken. We gaan bijna dood van de honger."
Ze stonden allemaal vroeg op. De man ging naar Serail en zou pas om twee uur terugkomen. De vrouw en het dienstmeisje schrobden de vloer en maakten het huis schoon en ruimden het op. Er stond geen afwas meer of niets. Ze maakte zich op, trok haar beste kleren aan en liet het meisje vooruit lopen. "Maar waar heen?"
In die tijd leefde een zekere Ibn es-Samman, een groot koopman in Souk. Ze ging naar de winkel van koopman Ibn es-Samman en zette zich neer bij de deur van de winkel. Hij bracht haar een stoel: "Wat is er van uw dienst, mevrouw? Wat kan ik voor u doen?" Ze sprak: "Rustig maar, rustig." - "Wat kan ik voor u doen, mevrouw?" - "Rustig." - "Wat bedoelt u, rustig?" Ze sprak: "Rustig, ik wil wachten tot u klaar bent met de klanten." Toen er niemand meer bij hem was, sprak hij: "Wat is er van uw dienst?" Ze sprak: "Ik heb honger." Hij sprak: "Zeker, zeker, tot uw dienst."
Het was één uur. Daar zijn vrouw naar het badhuis was gegaan, was hij alleen in de winkel. Hij sprak: "Komt u met me mee naar huis. Ik heb de sleutel." Hij opende de deur en liet haar het huis binnengaan. "Blijft u hier zitten, dan haal ik een stuk vlees!" Door Allah's wil gebeurde dit allemaal op een vrijdag. Hij liep door de winkels van al-Hader, as-Suq, Cisr Beit esj-Sjeik, om een half pond vlees te halen dat hij voor dit schepsel kon laten braden, maar hij vond niets.
Intussen zat zij nog steeds te wachten. Ze sprak tot haar dienstmeisje: "Laten we eens gaan kijken of we bij hem misschien wat te eten vinden. We sterven immers van de honger." Ze deden een kast open en daar vonden ze - o vrienden - postelein. De vrouw sprak: "De dichter zegt:
Postelein verandert mij in postelein Azijn overstroomt mij Laat mij thuis zitten En mijn eer mij beschermen!
Kom, we wachten niet langer meer op hem," zei ze. Ze sloten de deur en ze keerde met het meisje naar huis terug. Het zou nog anderhalf uur duren voordat haar man kwam. Intussen was de koopman teruggekomen en hij doorzocht het huis zonder haar te vinden. Hij was erg bedroefd en weende van droefenis om haar. Hij sprak bij zichzelf: "Als die vrouw niet zo'n honger had gehad, zou ze zich niet zo hebben blootgegeven."
Hij werd de volgende ochtend bedroefd wakker en ging naar zijn winkel. Daar had ze haar zakdoek laten liggen. Hij pakte haar zakdoek, bond die om zijn hoofd en zat verzonken in droevige gedachten bij de deur van zijn winkel. Het was Allah's wil dat toen haar man voorbijkwam. Hij keek op: die zakdoek had hij toch voor zijn vrouw meegebracht. Hij was namelijk een keer naar het buitenland geweest en had die zakdoek meegebracht. Hij vroeg aan de koopman: "Waarom ben je zo bedroefd?" Die antwoordde: "Er is niets met mij." De rijke man zei: "Ik bezweer je mij te vertellen wat er met je aan de hand is en waarom je zo bedroefd bent."
Hij sprak: "Beste vriend, ik heb gisteren iets wonderbaarlijks meegemaakt. Heus, ik heb er nu nog steeds hoofdpijn van!" De ander zei: "Ik bezweer je me te vertellen hoe je aan die zakdoek komt." De koopman antwoordde: "Die kreeg ik toevallig in handen. Zo en zo was het geval. Dit wonderbaarlijke is mij overkomen: Een vrouw kwam naar me toen en ze had honger en ik had medelijden met haar. Ik zweer je dat ik haar vertrouwen niet wilde beschamen. Ik wilde haar slechts wat te eten geven, want als ze niet zo'n honger had gehad, dan had ze zich niet zo blootgegeven." - "Mijn god, hoe zag ze er uit?" vroeg de rijke man. De koopman antwoordde: "Ze zag er zo en zo uit en was zo en zo lang en zo en zo breed." De man was verbaasd: "Bij Allah, dat was toch zijn vrouw!"
Hij ging onmiddellijk weg, zonder een woord te zeggen. Hij ging naar de slager en kocht allereerst een geslacht lam. De vrouw en het meisje waren naar het dak gegaan. Het was een van de eerste lentedagen en het was zonnig weer. Ze waren op het dak gaan zitten om te zonnen. Het meisje sprak: "Mevrouw, kijk eens naar dat lam dat daar wordt gebracht! Waarom heeft Allah ons dat ontzegd?" De vrouw sprak: "Dat gaat ons niets aan. Allah zal hulp voor ons vinden. Wat kunnen wij eraan doen? Hou op ons te beklagen! We hebben ons geluk toch al gevonden. En dat was niets minder dan postelein."
Er werd aan de deur geklopt. "Wie is daar?" De bode sprak: "AIstublieft, N.N. laat u groeten en zegt: "Neem dit lam." - "Dat moet een vergissing zijn; mijn man zou ons nooit een lam sturen." - "Heus waar, het is yoor jullie," antwoordde de bode. Even later kwam een drager, die een zak rijst bracht en daarna een derde met een zak suiker; een vierde bracht boergoel, een vijfde... kortom, binnen twee uur had de meester het huis voorzien van alle mogelijke levensmiddelen. Tenslotte kwam hij zelf na zijn werk, om twee uur. Hij kwam binnen en zag dat zij de spullen op de binnenplaats niet hadden aangeraakt. Het meisje sprak tot hem: "Heer, kijk eens wat wij hebben gehad!" Hij sprak: "Ja, ja, pak alles uit. Kom! Als er geen vaten zijn, zal ik vaten brengen, als er geen zakken zijn, zal ik zakken voor jullie brengen, wat je maar wilt. Kijk maar wat jullie nodig hebben. En snij nu het lam aan!" De vrouw sprak: "Wat heeft je er aan herinnert dat we dit nodig hebben?" Hij antwoordde: "Juist, hoe had ik dat kunnen weten? Eet nu al het vlees op! Morgen vroeg zal ik meer voor jullie halen."
"Mevrouw, de meester schijnt van ons plan gehoord te hebben," zei het meisje. De vrouw antwoordde: "Of hij wat gehoord heeft of niet, wat gaat ons dat aan."
's Avonds, toen ze het vlees hadden gegeten en voldaan waren, zat hij daar en had zijn vrouw in het midden plaats laten nemen. "Zijn jullie nu vol?" vroeg hij hen, en ze zeiden: "Ja." Hij ging door: "Goed, vanaf nu zal ik onophoudelijk eten voor jullie meebrengen." Het dienstmeisje sprak: "Meester, weet u al dat onze kat vandaag drie jongen heeft gekregen?" - "O ja?" Ze zei: "Ja, heer, ik zal ze u laten zien; er is er een voor mij, een voor u en een voor mevrouw." Ze haalde de drie jongen en vroeg: "Heer, hoe wilt u uw katje noemen?" Hij zei: "Ik weet niet hoe ik het moet noemen. Geef jij de jouwe eerst maar een naam!" Ze sprak: "Ik noem het "Heeft-de-meester-iets-begrepen-of-niet." De vrouw zei: "Ik noem het "Allah-is-getuige-dat-er-niets-gebeurd-is." Daarop sprak de meester - als jullie me de uitdrukking permitteert: "Een rotzak is de man, die zijn vrouw niet waardig is!"
Er was eens een man die slangen kweekte, om deze aan slangenbezweerders te verkopen. Hij bewaarde de slangen altijd in een grote kruik om ze zo voor zijn gezin verborgen te houden zodat er geen ongelukken konden gebeuren. Elke morgen ging hij ermee naar de stad om te trachten ze aan de man te brengen. Toen, op een morgen, ontdekte zijn vrouw de kruik en vroeg haar man wat er in zat. De man wilde geen moeilijkheden, dus negeerde hij de vraag en zei alleen maar: 'Wat kan het je schelen. Zolang we wat te eten hebben is het toch goed?' De vrouw werd hierdoor alleen nog maar nieuwsgieriger en wilde er beslist achter komen wat er zich in de kruik bevond. Ze liet haar kinderen dezelfde vraag stellen, maar haar man wist zich er via allerlei smoesjes en uitvluchten uit te praten.
Uiteindelijk spraken de kinderen met hun moeder af dat ze het eten zouden laten staan totdat hun vader zou vertellen wat er in de kruik zat. En ze hielden woord. Ze dronken en aten niets meer en verklaarden nog liever te sterven dan hun gelofte te breken. Hij probeerde ze te overreden hun voornemen te staken en voorspelde niets dan ongeluk als zij in hun standpunt zouden volharden.
Maar was hij ook zei, niets hielp. Ze moesten weten wat er in de kruik zat. Uiteindelijk besloot hij het verzet van zijn kinderen met geweld te beëindigen. Hij pakte een stok en rende hen door het hele huis achterna. Zijn vrouw, die alleen in de kamer was achtergebleven, zag haar kans schoon, haalde het deksel van de kruik en keek erin. De slangen kropen eruit en doodden haar en vervolgens ook de kinderen. Alleen de man, die de slangen kende, wist aan de dood te omkomen.
'Hieruit blijkt, 0 grote koning, dat de mens niet mag begeren wat Allah hem niet toestaat te ontvangen. Maar u, 0 koning, u toonde geduld en daarom zegende Allah u met een zoon.' Toen sprak de zevende vizier: 'Door vertrouwen in Allah te stellen, 0 heer, verging het u als de spin met de wind.'
En uiteraard wilde de koning ook dit verhaal horen.
Er was eens een echtpaar. Hun kinderen waren getrouwd en het huis uit en zij waren samen achtergebleven. Hun moeders leefden allebei, sinds het overlijden van hun echtgenoot, alleen en zonder inkomsten.
De man en de vrouw besloten de twee oude vrouwen te vragen bij hen in te trekken. Zo zouden zij een zorgeloze oude dag hebben.
Helaas lukte het de vrouw niet haar schoonmoeder net zo goed te verzorgen als haar eigen moeder. De zorg voor de één ging ten koste van de ander. De vrouw kreeg steeds meer genoeg van het extra werk dat haar schoonmoeder haar gaf en ze werd prikkelbaar en onaardig. De oude vrouw kreeg een schamel bordje eten en ze probeerde de honger niet te voelen door de hele dag op een droge boon te kauwen. De boon was zo hard dat zij hem niet stuk kon bijten en 's avonds voor het slapen deed zij hem in een zakdoek om hem de volgende dag weer te voorschijn te halen. Maar het was altijd dezelfde boon.
De dochter overlaadde haar man met verwijten: "Zie je wel hoeveel jouw moeder ons kost, ze loopt de hele dag te eten." Haar man moest ook wel vaststellen dat zijn moeder voortdurend kauwde. Op een dag had hij zo genoeg van de verwijten van zijn vrouw dat hij besloot zijn moeder mee te nemen naar de bergen om haar daar achter te laten. Hij zette haar op zijn ezel en liep vele uren. Tegen het vallen van de avond vond hij een grot, bracht zijn moeder naar binnen, zette haar op een stuk steen en vertrok weer met zijn ezel.
De vrouw voelde zich verloren in de stille natuur. Maar plotseling stond er een mooie jongeman voor haar. "Moedertje," zei hij, "wat vind je van de winter?" De vrouw had een zacht en beminnelijk karakter en zei: "De winter? Maar... dat is het seizoen vol vrede en hoop. Men komt tot rust van al het werken op het land. De aarde die het zaad heeft opgenomen, laat het rustig rijpen terwijl God de grond zegent met een weldadige regen. De hele familie zoekt warmte rond het vuur. Dicht bij de haard eet men de vruchten die in potten bewaard worden: amandelen, olijven, abrikozen, gedroogde vijgen, en men dankt God ervoor. Terwijl gezang opklinkt weeft men dekens en mantels met de wol van de schapen die in de herfst geslacht zijn. Laten wij de Heer prijzen om de winter."
De stralende jongeman boog voor de oude vrouw en zei: "Ik zal je een gunst verlenen omdat je de winter geprezen hebt," en hij verdween.
En zie, bij de ingang van de grot stond een andere jongeman, even mooi als de vorige. Hij vroeg: "Moedertje, wat vind je van de lente?"
Verrukt antwoordde de vrouw: "Het voorjaar? Dat is een gezegend seizoen. De knoppen aan de bomen en struiken komen uit. Het graan toont zijn eerste sprietjes in het veld. De takjes glinsteren in de zon als waren ze bedekt met parels. In het water zijn scholen jonge visjes, met de stralendste en mooiste kleuren. Patrijzen en kwartels lachen hun jongen toe die net uit het ei zijn gekropen. Overal in de velden bloeien bloemen in alle kleuren en zwermen zoemende bijen verzamelen honing. In de oases klimmen behendige jongens in de toppen van de palmbomen en brengen stuifmeel aan op de bloemen die vruchten zullen dragen. Overal ontspringen nieuwe bronnen, de rivieren zingen. Iedereen in het land gaat op bedevaart naar de graven van de heiligen en de mensen brengen God offers voor een goede oogst. De vrouwen gaan met hun kinderen naar de bronnen om op krachten te komen en iedereen baadt om de zuiverheid, het water en de genade van het nieuwe leven te vieren. Gezegend zij God voor de lente."
De mooie jongeman boog voor de oude vrouw en zei: "Ik zal je een gunst verlenen voor je lofzang op de lente."
Nauwelijks was hij verdwenen of er verscheen een schitterende jongeman bij de ingang van de grot. Hij ging voor de vrouw staan en vroeg: "Moedertje, wat vind je van de zomer?" "De zomer? Dat is het seizoen van de rijkdom en de genade, de gezegende tijd van alle gaven van God. In dat jaargetijde komt alles tot volle wasdom. De vruchten aan de bomen en de groenten in de tuinen zijn klaar voor de oogst. Het koren en de gerst staan goudgeel op het land. 's Zomers zijn er geen arme mensen, iedereen heeft genoeg. De goede God brengt alles tot volmaaktheid. De natuur zingt, de krekels tjilpen in de bomen. Vijgebomen en olijfbomen bezwijken haast onder de last van hun vruchten. Hele gezinnen werken op het land. De mensen helpen elkaar met het binnenhalen van de oogst. Ze zingen terwijl zij werken. Zij zingen en vragen God genadig te zijn voor de voorouders die de oogst beschermd hebben. Zij zingen:
Zo ga je weg Als het middaggebed Zo ga je weg om weer terug te komen.
En dan komt het dorsen en de gezamenlijke maaltijd. Daarna volgt de grote "moessem" (bedevaart naar de beschermheiligen) met maraboets, tamboerijnen en vaandels, de grote bedevaart uit dankbaarheid voor God. Alle stammen uit het land eten samen couscous. Geprezen zij God voor de zomer." De jongeman met het schitterende gezicht boog en zei: "Voor jouw lofprijzingen op de zomer zal ik je een gunst verlenen." Hij ging weg.
Toen kwam er een ernstige jongeman gekleed in purper. Plechtig boog hij voor de vrouw en zei: "Moedertje, wat vind je van de herfst?"
"De herfst, mijn zoon, is het heilige jaargetijde waarin de dadels geplukt en de olijven geperst worden. De gouden olie die stroomt, voldoende voor een heel jaar en die helpt tegen kwalen, tegen gesleten gewrichten. Het is de vrolijke tijd waarin de druiven geoogst worden die aan de lijnen drogen en de vijgen die gedroogd worden op de roosters. Overal in de stallen mekkeren de eerste lammeren; lammeren van de zegening van de aïds (feest), zij zijn het zoenoffer voor de ziel van de voorvader. Het is de tijd waarin doden en levenden samenkomen. Men gaat uit om te zaaien en zingt:
Ana el kharras Ouaisedji Allah! Oua elli kla hadja Fi sabil illah.
Ik ben planter. Moge God het in stilte laten groeien. Moge het degene die van deze oogst eet heil brengen.
In de velden lopen de vrouwen achter de werkers en dragen op hun hoofd de "wan" (soort zeef). In de wan brandt de aarden lamp van het huwelijk. Door de lamp te branden komen levenden en overleden voorouders samen in het gebed voor vruchtbaarheid van het land. En de mensen op reis en de kinderen zijn er gelukkig mee want in de wan zitten gedroogde vruchten en lekkere dingen. Men laat ook wat achter bij de graftombes van de heiligen zodat oude en arme mensen die het voedsel vinden meedoen met het gebed van de werkers van het land. Als het werk gedaan is is het tijd om samen te eten, het gereedschap schoon te maken en op te bergen, en het huis op orde te brengen. De bruidsschat voor jonge mensen wordt klaargemaakt en zij trouwen. Geprezen zij God om de herfst." De jonge gebruinde man boog voor de vrouw en zei: "Omdat je de herfst geprezen hebt voeg ik een gunst toe aan die van de jongemannen die hier voor mij waren." En hij vertrok.
De oude vrouw ging door de jaargetijden te prijzen en zie: bij haar woorden stroomden goudstukken uit haar mond als een waterval.
Even later kwam haar zoon. Hij werd verteerd door wroeging en wilde niet naar huis gaan zonder zijn moeder. Hij wilde haar om vergeving vragen en samen teruggaan. Hij riep haar en zij gaf antwoord terwijl goudstukken uit haar mond stroomden. De zoon raapte ze verbaasd op, deed ze in zijn mantelzak, omhelsde zijn moeder en bracht haar terug naar huis.
Zijn vrouw wist niet wat zij zag en was heel nieuwsgierig. Meteen vatte zij het plan op haar eigen moeder naar die grot te brengen. Dan zou het gezin twee bronnen van inkomsten hebben in plaats van één. Haar man stemde hiermee in. Hij zette zijn schoonmoeder op de ezel en zij vertrokken naar de bergen. Tegen de avond kwamen zij bij de grot. De man zette zijn schoonmoeder op dezelfde steen waarop zijn moeder gezeten had en liet haar achter.
De eerste jongeman kwam te voorschijn en zei: "Moedertje, wat vind je van de winter?" De vrouw was nooit tevreden met wat zij had, hoe haar dochter haar ook verwende. Zij antwoordde: "De winter? Bah... Een afschuwelijk seizoen. Je kunt niet naar buiten om een wandeling te maken. De hele dag zit je tussen vier muren in de stank van de haard. Op het land is niets te doen maar binnen moeten de vrouwen breien, terwijl een ijzige wind door alle kieren van ramen en deuren waait. De snuitkever doet zich te goed aan het graan en de gerst in de opslagkamers. De djenoens vreten de vijgen en dadels aan. Houd de ellende van de winter ver van mij."
De eerste jongeman verdween en een tweede nam zijn plaats in. "Moedertje," zei hij, "hoe denk je over het voorjaar?"
"Het voorjaar? Dat is het seizoen van het vocht en de reumatiek. Overal water dat van de hellingen stroomt. Het brengt vocht in de huizen van de mensen zodat zij het niet warm kunnen krijgen als zij terugkeren van het land. Met veel moeite maken wij een maaltijd voor de werkers. De kippen moeten gevoerd, de tuin gewied. Wij lijden honger omdat de wintervoorraden op zijn en de nieuwe oogst nog niet binnen is. En of het nog niet genoeg is moet je op bedevaart en net doen of je gelukkig bent onder het uitroepen van juichkreten."
De tweede jongeman wist genoeg, verdween en liet de derde komen. Deze zei: "Moedertje, wat vind je van de zomer?"
"De zomer? Een vuurzee! Je kunt geen adem halen en voor je het weet heb je een zónnesteek. Overal slangen en schorpioenen op het land. Als je 's avonds buiten op een steen gaat zitten om wat frisse lucht te krijgen komen zij te voorschijn en steken je met hun dodelijke gif. En wat een werk! De mannen zijn druk met de oogst. De vrouwen en kinderen klimmen in olijf en vijgebomen om met een stok de vruchten los te slaan. Die verzamelen zij dan en brengen ze naar huis. Vele dieren worden geofferd, kippen en schapen om de werkers op het land eten te geven. Iedereen, die meehelpt met de oogst, familie en buren, komt voor de couscous. En dan moet je op bedevaart. Schreeuwende kinderen en opwaaiend stof. Als het een slecht jaar geweest is krijg je na zoveel lopen en zweten wat korrels couscous en botten. De jongeren gaan zwemmen in de zee maar wij, ouderen, verbergen ons. Spreek mij niet van de zomer."
Voldoende ingelicht ruimde de derde jongen zijn plaats in voor de vierde. Deze zei: "Moedertje, wat denk je van de herfst?"
"De herfst. Die is alleen goed om de mensen eraan te herinneren dat zij moeten sterven. De dagen worden korter en het licht steeds valer. De bomen laten hun bladeren vallen. De natuur verliest zijn tooi. Je kunt alleen droge vijgen eten die dan ook nog aangevreten zijn door de wormen. Het beetje graan dat over is wordt uitgestrooid over het land voor het volgende seizoen, waarvan je niet weet of het een goed seizoen zal zijn. Kou en wind steken op. En dan het feest van de herdenking van de voorvaderen. Waar je ook gaat, overal zie je de dood."
De vierde jongeman stond er verdrietig en streng bij toen hij hoorde hoe de vrouw sprak over het werk van God. Hij zei: "Voortaan zal de vrucht uit je mond zijn als de natuur waarover je zo bitter oordeelt."
Hij verdween. De oude vrouw bleef opstandig mopperen op de hele schepping. Terwijl zij praatte kwam er een stinkende stroop over haar lippen. Tegen het vallen van de nacht kwam haar schoonzoon haar halen. Hij zette haar op de ezel om haar thuis te brengen. Hoe groot was de verbazing van het echtpaar toen zij de stank roken die met de oude pessimiste het huis in kwam en het vieze spul zagen dat uit haar mond kwam.
Toen vroegen zij de beide vrouwen wat er gebeurd was. Ieder deed haar verhaal. Het echtpaar begreep dat de vrouwen ondervraagd waren door de vier engelen van de vier jaargetijden van God. De ene vrouw had Gods schepping geprezen. De ander, egoïstisch en brommerig, kon zich niet in vrede aan Hem onderwerpen. De zoon wilde de hele waarheid weten en vroeg: "Maar moeder, waarom wilde jij de hele dag eten?"
De arme vrouw haalde uit haar zakdoek de droge boon te voorschijn waarmee zij haar honger had willen stillen. Toen ging ieder een licht op. De twee moeders verzoenden zich met hun kinderen. Dankzij de goudstukken van de engelen leefden zij nog vele gelukkige jaren.
De volgende ahadieth (overleveringen), zijn door Ibn-Abbas aan Moeaaz ibn Djabal ( r.a., moge de vrede van Allah op hun beide zijn.) overgeleverd: "Op een dag waren we samen met de boodschapper van Allah in een huis van een van de Ansaar.(een bewoner van de stad Medina die de moslims hielp). We vormden een djamaa'ah(gemeenschap).
We waren diep in gesprek toen we van buiten een stem hoorden, die zei: "De gastheer en al degenen die binnen zijn: mag ik binnenkomen? Ik heb een wens, ik moet met jullie praten!" Hierop keek iedereen naar het gezicht van de profeet En hij zei vervolgens: "Weten jullie wie dit is?" We zeiden allemaal tegelijk: "Allah en zijn profeet weten het het best." De profeet zei: "Dit is lain (vervloekte) Iblies; de Satan; moge de vloek van Allah op hem rusten". Toen de profeet dit had gezegd, zei Oemar (een van de metgezellen, r.a.): "Jaa Rasoel-Allah, geef mij uw toestemming om hem te doden." De profeet gaf geen toestemming. En zei: " Jaa, (O) Oemar weet jij niet dat hij uitstel (van Allah) heeft gekregen tot een bepaalde tijd?.....Laat hem". Daarna zei de profeet: "Doe de deur open, laat hem binnen komen. Hij is hier gekomen met Allah's Bevel. Probeer te begrijpen wat hij jullie gaat zeggen, luister goed naar hem!"
Rawi vertelt verder:
"De deur werd voor hem geopend. Hij kwam binnen. We konden hem zien. Hij zag er uit als een oude schele man, zonder baard. Hij had maar zes of zeven haren die op paardenharen leken, en aan zijn kin hingen. Zijn ogen keken naar boven. Zijn hoofd was zo groot als een die van een olifant, en zijn lippen leken op buffel-lippen.
Daarna groette hij ons (met de salaam = vredesgroet): "Salaam (vrede) zij jou Mohammed en vrede op jullie, O djamaa'ah, moeslimien (moslimgemeenschap)" De profeet antwoorde: "De salaam, (vredesgroet) is van Allah, jaa lain (O, vervloekte)". (Het is voor de moslims verboden om de ontkenners (kaafirs) met de islamitische vredesgroet te groeten. In dit geval werd de duivel NIET teruggegroet omdat hij ook een ontkenner (kaafir) is ).
De profeet zei: "Je zei dat je voor iets kwam. Waar kom je voor?"
Iblies, de duivel zei: "Mijn Heer (Allah) heeft een engel naar mij toegestuurd, die tegen mij zei: "Allah beveelt je, om naar de (profeet) Mohammed te gaan. Maar doe dit in bescheidenheid en in een vernederde toestand. Je moet de profeet vertellen, hoe jij de kinderen van Adam hebt verleid en bedrogen. Alles wat hij (de profeet) je vraagt moet je met de waarheid beantwoorden. Als je de waarheid niet verteld, zal Allah as van je maken, een wind sturen en jou zo voor je vijanden belachelijk maken."
"Dus zo komt het dus Jaa (O) Mohammed, dat ik met deze opdracht naar jou ben gekomen. Je mag vragen wat je wilt. En als ik jou de waarheid niet zou vertellen, zullen mijn vijanden zich met mij amuseren, het is zeker heel vernederend als je vijanden met je spotten, (en dat kan ik niet toestaan)."
De profeet: "Aangezien het feit dat jij de waarheid zult vertellen: vertel me dan, van wie jij het meest een afgunst hebt (niet mag)". De duivel: "Dat ben jij! Jaa (O), Mohammed! Onder de schepselen van Allah, is er niemand, die ik niet minder mag!"
De profeet: "En na mij? Wie mag je verder niet?" Iblies: "De Moettaqie (degene met taqwa = godvrees ) jonge mensen, die al hun bezittingen hebben weggeven op de weg van Allah".
De profeet: "Daarna, van wie heb je het meeste afkeer?" Iblies: "De geduldige oelamaa (Qor'aan-geleerden) die van allerlei twijfelachtige zaken afstand houden".
De profeet: "En daarna?" Iblies: "Iemand die bij het schoonmaken, de onreine plek drie maal wast, en doorgaat met dit te doen".
De profeet: "En daarna?" Iblies: "De geduldige arme persoon, die zijn benodigheden aan niemand vertelt, en niet over zijn toestand klaagt (bij anderen).
De profeet: "Hoe weet jij dat deze arme een geduldige is?" Iblies: "Jaa (O), Mohammed, hij zal zijn benodigdheden niet aan iemand, die (zelf) ook in deze toestand verkeert, vertellen. Wie zijn behoeftes drie dagen achter elkaar wel aan iemand vertelt, zal niet tot 'de geduldige' bij Allah gerekend worden. Dus zo merk ik aan zijn houding of hij geduldig is".
De profeet: "En daarna?" Iblies: "De dankbare rijke."
De profeet: "Hoe weet jij of deze persoon dankbaar is?" Iblies: "Je ziet hem halal (geoorloofde) dingen kopen en naar zijn familie brengen."
De profeet vroeg ditmaal iets anders:
"Als mijn oemmah (volgelingen) opstaat voor het gebed, wat gebeurt er dan met jou?" Iblies: "Jaa (O), Mohammed dan begin ik heel erg te beven!"
De profeet: "Waarom gebeurt dat, jaa, lain (o, vervloekte)?" Iblies: "Omdat als een dienaar van Allah soedjoed doet (zich neerbuigt tot op de grond, voor Allah), Hij hem dan een graad verhoogt".
De profeet: "En als ze vasten, wat gebeurt er dan met jou?" Iblies: "Dan wordt ik vastgebonden, totdat zij het vasten verbreken".
De profeet (s.a.w): "En als ze de hadj (verplichte bedevaart naar Mekka) verrichten?" Iblies: "Dan wordt ik gek."
De profeet: "En wat als ze de heilige Qor'aan lezen, wat gebeurt er dan met jou?" Iblies: "Jaa (O) Mohammed, dan is het heel erg met mij gesteld. Dan is het alsof degene die aalmoezen geeft een zaag pakt, en mij ermee doormidden zaagt"
De profeet vroeg de reden hiervan.
Iblies zei: " Dat zal ik je vertellen, Het geven van aalmoezen heeft vier mooie schoonheden: Allah zal zijn baraka (zegeningen, in dit geval zijn bezit) vermeerderen. Allah zal hem geliefd maken onder het volk. Allah zal hem door middel van de gegeven sadaqa (liefdadigheid) een sed (een stuw, dam, belemmering) tussen hem en de jahannam (Hel) maken. Allah zal zijn problemen, moeilijkheden, en vloeken van hem wegnemen".
Hierna vroeg de profeet hem over zijn metgezellen:
"Hoe denk je over Aboe Bakr?" (De beste vriend en eerste rechtvaardige opvolger na de het overlijden van de profeet). Iblies: "Hij was het niet met mij eens in de tijd van djahilija (de tijd van onwetendheid voor de komst van de Islam). Nu hij de Islam betreden heeft, zal hij mij nooit gehoorzamen!."
De profeet: "En hoe denk je over Oemar ibn Ghattab? "(De tweede grote opvolger na de profeet) Iblies: "Ik zweer bij Allah, waar ik hem zag, ben ik van hem weggelopen".
De profeet: "En over Osman ibn Afwan?". (De derde rechtvaardige opvolger na de profeet). Iblies: "Ik schaam me zo erg voor hem zoals de engelen zich voor de meest Barmhartige schamen".
De profeet: En Ali ibn Aboe Talieb. (De vierde rechtvaardige opvolger en schoonzoon van de profeet). Iblies: "Oh, Ik wou dat ik verlost van hem was. Als hij alleen bleef en mij ook met rust liet. Maar hij laat mij niet met rust". (Dit wil zeggen dat hij de boze influisteringen van de duivel niet in acht nam en het niet volgde).
De profeet: "Al-hamdoe-liellah (alle lof aan Allah), die mij veel geluk heeft gegeven. tot een bepaalde tijd, en die jou zondig heeft gemaakt (door je schuld) tot een bepaalde tijd, (Dag der Opstanding". Iblies: "Waar is het geluk van je oemmah (moslimgemeenschap)? Zolang de mens er is, zal ik (Iblies) er ook zijn. Hoe kun je dan opgelucht zijn? Ik zwem in hun bloed. Ik ga tot in hun vlees. Zij weten dit niet en kunnen mij niet zien. Ik zweer bij Allah, Die mij geschapen heeft en Die mij tot De Dag der Opstanding het leven heeft gegeven; dat ik hen allemaal ongepast zal laten gedragen. Zowel de onwetenden als hun geleerden! De fasiq (zondaren) zowel als degenen die ibadah doen (Allah aanbidden). Ze zullen geen van allen aan mij ontkomen! Behalve de reine, oprechte dienaren van Allah (moechlies), die kan ik niet ongepast laten gedragen!
Hierna vroeg de profeet: "Wie zijn volgens jou de moechlies?" (Degenen die ichlaas hebben dit zijn de rechtgeschapen dienaren van God, die met pure reine intentie Allah aanbidden).
Iblies: "Weet je niet, Jaa (O) Mohammed dat dat degenen zijn die hun bezit (materie) niet lief hebben. Hij kan geen dienaar van mij zijn. Hij die zijn dinar (Arabisch muntstuk), niet lief heeft en er niet van houdt om geprezen te worden , van hem weet ik dat hij rechtgeschapen is. En hem laat ik alleen! Ik loop weg van hem. Als een dienaar zijn geld wel lief, heeft of ervan houdt om geprezen te worden en van wie zijn/haar hart aan wereldse dingen verbonden is; hij/zij is het die mij het meest gehoorzaam is! Jaa (O), Mohammed weet je niet, dat liefde voor het wereldse bezit een van de grootste zonde (bij Allah) is? (omdat men materie makkelijk aanbidt, en zijn Schepper ervan; Allah hierdoor heel snel vergeet).
En hij ging verder: "Jaa (O), Mohammed weet je niet dat ik 70.000 kinderen heb. Deze zijn allemaal op verschillende plaatsen. En mijn 70.000 kinderen hebben ieder weer 70.000 duivels bij hen. Een gedeelte van hen, heb ik naar de oelama (moslimgeleerden) gestuurd. Een andere groep naar de jongeren. Weer een ander gedeelte naar de "martelaren" (dus voordat ze het martelaarschap wilden; dit is de hoogste graad om voor Allah in de strijd te sterven en in het Paradijs te komen. Deze gaf hij twijfels over het wel of niet sterven voor Allah). En een ander gedeelte naar de oude vrouwen. (Deze oude vrouwen hebben vaak een leven vol met bida'h (toevoegingen, nieuwigheden aan de Islam), en proberen dit ook op een koppige wijze over te brengen op de jongere generatie).
"Terugkomend bij de jongeren; wij kunnen heel goed met elkaar opschieten. En mijn kinderen kunnen ook goed met jullie kinderen opschieten. (denk bijvoorbeeld aan de opstandigheid van tieners tegen hun ouders) "Een gedeelte (van deze duivels) zijn bij de abids (mensen die ibadah doen = Allah aanbidden). Weer een ander gedeelte bij de zahids (mensen die zeer veel ibadah doen). Zij (de duivels) gaan naar hen toe, en zorgen ervoor dat ze veranderen (dus de ene keer doen ze veel ibadah, en de andere keer weer niet). Je zult ze zomaar, zonder reden zien vloeken. En zo hebben ze geen ichlaas (zuiverheid) meer, ze hebben hun ibadah zonder ichlaas (pure intentie, recht vanuit het hart door de liefde voor Allah), gedaan, maar ze zullen dit niet in de gaten hebben. "Weet je niet jaa (O) Mohommed, dat de leugen bij mij is en dat ik de eertste leugenaar ben. Wie liegt is mijn vriend, en wie zweert bij een leugen is mijn geliefde. Weet je niet jaa (O), Mohammed dat ik heb gelogen en in naam van Allah heb gezworen bij Adam en Hawwa (Eva).
("En jij zwoer tot hen: Ik ben voor u zeker een oprechte raadgever". staat er in de Qor'aan over Iblies.)
"Met leugens amuseer ik mij! "
"Roddelen is mijn fruit en mijn vrolijkheid".
"Wie op zijn talaq (het recht om te scheiden) zweert; wordt een zondaar, ook al heeft hij dit 1 keer gedaan en heeft hij gelijk. Wie (van) zijn talaq (alle drie de rechten) heeft gebruikt zal een zondaar zijn en is zijn vrouw haram(verboden) voor hem (ze kunnen niet meer samen blijven). En als zij toch samen kinderen krijgen, dan zullen deze kinderen waladi zina's (buitenechtelijk) zijn".
"Als hij op wil staan om het gebed te doen, dan hou ik hem op, door waswasa (boze influisteringen) aan hem te geven. Dan zeg ik: "Je hebt nog tijd zat. Je hebt het nu zo druk, maak dit eerst maar af. Je doet het straks wel". En zo zal hij buiten de salaat (islamitisch gebed) tijd zijn gebed doen. En door deze reden wordt de salaat in zijn gezicht gegooid. (d.w.z. niet geaccepteerd). Als hij mij hiermee overwint, dan stuur ik een menselijk duivel naar hem toe, die hem van het gebed zal afhouden".
"Als hij mij weer overwint, dan zal ik hem tijdens de salaat (islamitisch gebed) lastig gaan vallen. Als hij bidt dan zal ik hem over zijn gezicht aaien en zijn voorhoofd kussen (voor zijn gehoorzaamheid). Ik zal zeggen dat hij een blijvende ondeugd heeft gedaan. Zo zal ik zijn gemak verstoren. Jaa (O) Mohammed, je weet dat als iemand, vaak links en rechts kijkt tijdens de salaat, Allah zijn salaat niet zal accepteren, en het in zijn gezicht zal gooien (zijn salaat wordt niet geaccepteerd).
"Als ik dit ook niet kan bereiken bij iemand, zal ik (als hij het gebed alleen doet) tegen hem zeggen dat hij de salaat snel moet afmaken. En dat zal hij als een haan; die snel zijn eten met zijn snavel uit het grind pikt, doen. Als mij dit weer niet lukt, dan probeer ik, het gebed te verstoren, als ze met djamaa'ah (gezamelijk) bidden. Dan zet ik de roekoe (gebogen houding tijdens het gebed) en de soedjoed (geknielde houding tijdens het gebed) afhalen en eerder (dan de imaam: voorganger in het gebed) naar de soedjoed en roekoe gaan. Allah zal de hoofden van deze mensen (in het hiernamaals) in ezelskoppen veranderen, omdat zij dit hebben gedaan. Als dit mij ook niet lukt, dan zeg ik tegen hem dat hij met zijn vingers moet gaan knakken; zo gedenkt hij mij.
Als dit mij ook niet lukt (zo niet verleid worden), dan blaas ik tijdens de salaat (islamitisch gebed) in zijn neus, zodat hij gaat gapen. Als hij zijn hand niet voor zijn mond doet, dan zal er een kleine duivel in zijn mond binnengaan; die zijn wil voor wereldse dingen groter maakt. (Materialistisch wordt, hierdoor kan hij niet met pure reine gedachten aan het gebed deelnemen, de wereldse dingen zullen steeds in zijn hoofd tollen). "Hierna zal deze persoon ons blijven gehoorzamen. Naar ons luisteren en doen wat wij zeggen. Hierna ging hij verder: "Ik ga naar degenen die arm, hulploos en zielig zijn en beveel ze om de salaat (islamitisch gebed) NIET te verrichten; "De salaat is niet bestemd voor jullie; maar voor degenen die rijkdom en welzijn hebben".
"Dan ga ik naar de zieken, en zeg; "Laat de salaat (islamitisch gebed), want Allah zegt in Qor'aan, dat Hij geen ongemak wenst, voor de zieken. Als je beter bent zal je veel kunnen bidden! "En zo zal hij het gebed nalaten en zelfs ongelovig worden. Mocht hij aan deze ziekte overlijden, dan zal hij Allah in Gazaab (woede) vinden. Jaa (O), Mohammed, als er leugens in mijn woorden zijn, dan moge een schorpioen mij steken. Als ik lieg, moge Allah as van mij maken.
Mohammed ben jij opgelucht over je oemmah (volgelingen) terwijl ik 1/6 van hen uit het geloof heb gehaald?"
De profeet gaat verder met zijn vragen:
"Wie, is volgens jou de gelukkigste persoon?" Iblies: "Dat zijn degenen, die de salaat (islamitisch gebed) bewust nalaten".
De profeet: "Wat houdt jou het meeste af van je werk? Iblies: "Islamitische bijeenkomsten".
De profeet: "Hoe eet jij?" Iblies: "Met mijn linkerhand en mijn vingertoppen".
De profeet: "Als de wind des doods blaast en de hitte heerst, wat gebruik jij als je schaduw?" Iblies: "De (lange) nagels van de mensen".
De profeet: "Wie is jouw vriend waar mee je zit?" Iblies: "Degenen die rente nemen".
De profeet: "Wie is jouw vriend?" Iblies: "Degenen die overspel plegen".
De profeet: "Wie is met jou bed-vriend?" (partner in bed) Iblies: "De dronkaard".
De profeet: "Wie is jouw bezoeker?" Iblies: "Dieven."
De profeet: "Wie zijn jouw boodschappers?" Iblies: "Tovernaars."
De profeet: "Wat is de noer (het licht) van je ogen?"
Iblies: "Dat zijn mannen die van hun vrouwen scheiden."
De profeet: "Wie is jouw lieveling?" Iblies: "Degenen die niet deelnemen aan de djoemaa'ah (gezamenlijk vrijdagsgebed in de moskee)."
De profeet stelt nu andere soorten vragen:
"Jaa lain (O vervloekte); wat breekt jouw hart?" Iblies: "Het gehinnik van paarden die op djihaad (in de heilige oorlog) op weg gaan voor Allah".
De profeet: "Wat laat jouw gelaat smelten?" Iblies: "Zondaars die Allah om vergiffenis vragen voor hun zonden".
De profeet: "Wat verscheurt je hart?" Iblies: "Het horen van mensen die dag en nacht vergiffenis vragen aan Allah". (Wegens hun zonden).
De profeet: "Wat laat je gezicht rimpelen?" Iblies: "Het geven van aalmoezen, in het geheim".
De profeet: "Wat verblindt je ogen?" Iblies: "Het verrichten van vrijwillige nachtgebeden".
De profeet: "Wat doet jouw hoofd neerbuigen?" Iblies: "De vele salaat's (islamitische gebeden) die in djamaa'ah (een groep) verricht worden".
Iblies: "Ik eet van ieder dier dat niet in naam van Allah geslacht is. (Dus geslacht wordt zonder dat men zegt : "Bismillah = in naam van Allah" ). Ik eet van voedsel waar rente in zit en waar verboden (haram) geld in is gemengd".
"Ik ben ook, mede-eigenaar van goederen waar geen toevlucht tegen mij (Iblies) bij Allah wordt gezocht". (Dus zonder het zeggen van: a'oedzoe billaahie mie nasj-sjaitaanier radjiem: Ik zoek mijn toevlucht bij Allah tegen het kwaad van Satan, de vervloekte).
"Ook bij sexuele gemeenschap als er geen toevlucht tegen de duivel bij Allah is gezocht heb ik Iblies (duivel) samen met hem en met zijn vrouw gemeenschap". (Dus ook zonder het zeggen van : a'oedzoe billahie mie nasj-sjaitaanir radjiem = ik zoek mijn toevlucht bij Allah tegen het kwaad van satan de vervloekte.)
"Ik heb aan Allah een huis gevraagd. En daarom heb ik de sauna's gekregen".
"Ik heb om een gebedsplaats gevraagd en heb de markten gekregen..
"Ik heb om een boek gevraagd en heb daar de gedichten(bundels) voor gekregen".
"Ik heb om een bed-vriend gevraagd en heb de dronkaards ervoor gekregen".
"Ik heb om een hulp gevraagd en heb de qadarijja's hiervoor gekregen". (Dit zijn groepsringen die de Qaadr (het lot of voortbestemming van Allah) ontkennen).
"Ik heb om broeders en zusters gevraagd en heb de mensen die hun tijd aan masijjah (nutteloze dingen) verspillen gekregen". (Zie Qor'aan in hoofdstuk 17 vers 27)
De profeet zei hierop: "De reden dat ik je geloof, is omdat je het bewijst met verzen uit de Qor'aan". Iblies: "Ik heb van Allah gewild dat ik de kinderen van Adam kon zien en zij mij niet. Dit is ook gebeurd.
"Ik heb gevraagd aan Allah, of Hij een weg voor mij kon banen in het bloed van de kinderen van Adam. (en dit is ook gebeurd)".
"Ik heb al deze dingen gekregen en ik zal je zeggen dat ik meer mensen aan mijn kant heb dan jij zult hebben tot De Dag des Oordeels".
hij (Iblies) vertelt verder:
"Ik heb een zoon die de taak heeft om ibadaha's (aanbiddingen) die in het geheim worden gedaan te openbaren. (Als een dienaar iets goed heeft gedaan en dit probeert te verbergen, zonder hoogmoed te hebben, dan zorgt de duivel ervoor dat hij het toch naar voren brengt). "Als de duivel overwint dan verliest degene die ibadah (aanbidding) deed 99 van zijn 100 zegeningen. Hij houdt er dus maar een over. Dus krijgt een dienaar die iets goed doet, en dit geheim houdt krijgt hier 100 zegingen voor.) "Ik heb ook een andere zoon die de mensen verblindt als zij naar islamitische bijeenkomsten gaan, waar geleerden lesgeven. Ze beginnen slaperig te worden, kunnen niet goed slapen, ze gaan gapen en worden snel afgeleid. Zo krijgen ze ook geen zegening".
Iblies vertelt verder:
"Als een vrouw in het bijzijn van mannen zit (die niet wettig zijn voor haar); komt er een duivel bij haar op schoot zitten, zodat zij voor degenen die naar haar kijken aantrekkelijk wordt gemaakt/lijkt. Daarna zal hij haar bevelen om zich opvallend te gedragen. Dit zal zij doen. En hierna zal hij haar schaamtegevoelens met zijn nagels (weg) scheuren. (Dit wordt figuurlijk bedoeld, als dit gordijn weggescheurd is, door haar eigen toedoen, dan zal zij zich zoals Iblies het al aangaf, voor niets meer schamen. Ze zal haar grenzen steeds verzetten; En op het laatst zal ze geen schaamtegevoelens meer over hebben voor haar gedrag).
Iblies verteld over zichzelf:
"Jaa (O), Mohammed ik kan de mens NIET af laten dwalen. Ik kan alleen maar waswasa (boze influisteringen) geven, en iets aantrekkelijk/mooi laten zien. Dat is alles! Als ik de macht had om de mensen te laten dwalen, dan zou ik een ieder die "laa ilaaha ill-Allah..." zeggen, (zou getuigen dat er geen god is behalve Allah, en dat Mohammed de laatste boodschapper van Allah is), en ieder die zou vasten en bidden, doen laten afdwalen. Zoals jij alleen maar de boodschapper van Allah bent, en de mensen geen hiedajah (leiding) kan geven, (hen het ware geloof niet kan opdringen, die keus aan hen laat) zou er geen enkele ongelovige overgebleven zijn als jij ze hiedajah (leiding) kon geven. Jij bent alleen maar de boodschapper van Allah, die de taal heeft om het ware geloof te verkondigen.
Hij verteld verder:
"Als ik de macht had gekregen, zou ik iedereen die "laa ilaaha ill-Allah ..." zegt en iedereen die vast en de salaat (islamitisch gebed) doet, allemaal tot het slechte pad dwingen. Zoals jij ook geen hiedja (leiding) hebt dus kaafirs (ontkenners) in moslims veranderen. Jij bent alleen de gezant van Allah, alleen maar een verkondiger. Als jij hiedja (leiding) kon geven dan zou er geen enkele kaafir (ontkenner) op de wereld zijn."
De profeet vroeg aan Iblies of hij geen vergiffenis aan Allah kon vragen en terug kon keren tot Allah. "Ik kan je bemiddelaar zijn (ik geef je mijn woord) dat jij, naar de Djennah (het Paradijs) kan gaan".
Iblies: "Jaa Rasoel-Allah (O boodschapper van Allah), het zal volgens de Wil van Allah gaan. De inkt die deze Wet heeft geschreven is opgedroogd. Het kan niet meer worden veranderd. Deze dingen zullen tot de Qiejamah (Opstanding) gebeuren. Degene die jou tot profeet heeft gemaakt. Degene die jou tussen de mensheid heeft gekozen, als de verkorene. Jij bent de heer van de Djennah (Paradijs) gemeenschap. Ik, Iblies, ben de heer van de zondaars en van de gemeenschap van de Hel".
Dit zijn mijn woorden tot jou. Alles wat ik heb gezegd is de waarheid. Alle lof aan Allah. Allah is de enige Schepper. Hij heeft geen begin noch einde. Salaam (vrede) aan Mohammed en alle andere profeten.
De volgende ahadieth (overleveringen), zijn door Ibn-Abbas aan Moeaaz ibn Djabal ( r.a., moge de vrede van Allah op hun beide zijn.) overgeleverd: "Op een dag waren we samen met de boodschapper van Allah in een huis van een van de Ansaar.(een bewoner van de stad Medina die de moslims hielp). We vormden een djamaa'ah(gemeenschap).
We waren diep in gesprek toen we van buiten een stem hoorden, die zei: "De gastheer en al degenen die binnen zijn: mag ik binnenkomen? Ik heb een wens, ik moet met jullie praten!" Hierop keek iedereen naar het gezicht van de profeet En hij zei vervolgens: "Weten jullie wie dit is?" We zeiden allemaal tegelijk: "Allah en zijn profeet weten het het best." De profeet zei: "Dit is lain (vervloekte) Iblies; de Satan; moge de vloek van Allah op hem rusten". Toen de profeet dit had gezegd, zei Oemar (een van de metgezellen, r.a.): "Jaa Rasoel-Allah, geef mij uw toestemming om hem te doden." De profeet gaf geen toestemming. En zei: " Jaa, (O) Oemar weet jij niet dat hij uitstel (van Allah) heeft gekregen tot een bepaalde tijd?.....Laat hem". Daarna zei de profeet: "Doe de deur open, laat hem binnen komen. Hij is hier gekomen met Allah's Bevel. Probeer te begrijpen wat hij jullie gaat zeggen, luister goed naar hem!"
Rawi vertelt verder:
"De deur werd voor hem geopend. Hij kwam binnen. We konden hem zien. Hij zag er uit als een oude schele man, zonder baard. Hij had maar zes of zeven haren die op paardenharen leken, en aan zijn kin hingen. Zijn ogen keken naar boven. Zijn hoofd was zo groot als een die van een olifant, en zijn lippen leken op buffel-lippen.
Daarna groette hij ons (met de salaam = vredesgroet): "Salaam (vrede) zij jou Mohammed en vrede op jullie, O djamaa'ah, moeslimien (moslimgemeenschap)" De profeet antwoorde: "De salaam, (vredesgroet) is van Allah, jaa lain (O, vervloekte)". (Het is voor de moslims verboden om de ontkenners (kaafirs) met de islamitische vredesgroet te groeten. In dit geval werd de duivel NIET teruggegroet omdat hij ook een ontkenner (kaafir) is ).
De profeet zei: "Je zei dat je voor iets kwam. Waar kom je voor?"
Iblies, de duivel zei: "Mijn Heer (Allah) heeft een engel naar mij toegestuurd, die tegen mij zei: "Allah beveelt je, om naar de (profeet) Mohammed te gaan. Maar doe dit in bescheidenheid en in een vernederde toestand. Je moet de profeet vertellen, hoe jij de kinderen van Adam hebt verleid en bedrogen. Alles wat hij (de profeet) je vraagt moet je met de waarheid beantwoorden. Als je de waarheid niet verteld, zal Allah as van je maken, een wind sturen en jou zo voor je vijanden belachelijk maken."
"Dus zo komt het dus Jaa (O) Mohammed, dat ik met deze opdracht naar jou ben gekomen. Je mag vragen wat je wilt. En als ik jou de waarheid niet zou vertellen, zullen mijn vijanden zich met mij amuseren, het is zeker heel vernederend als je vijanden met je spotten, (en dat kan ik niet toestaan)."
De profeet: "Aangezien het feit dat jij de waarheid zult vertellen: vertel me dan, van wie jij het meest een afgunst hebt (niet mag)". De duivel: "Dat ben jij! Jaa (O), Mohammed! Onder de schepselen van Allah, is er niemand, die ik niet minder mag!"
De profeet: "En na mij? Wie mag je verder niet?" Iblies: "De Moettaqie (degene met taqwa = godvrees ) jonge mensen, die al hun bezittingen hebben weggeven op de weg van Allah".
De profeet: "Daarna, van wie heb je het meeste afkeer?" Iblies: "De geduldige oelamaa (Qor'aan-geleerden) die van allerlei twijfelachtige zaken afstand houden".
De profeet: "En daarna?" Iblies: "Iemand die bij het schoonmaken, de onreine plek drie maal wast, en doorgaat met dit te doen".
De profeet: "En daarna?" Iblies: "De geduldige arme persoon, die zijn benodigheden aan niemand vertelt, en niet over zijn toestand klaagt (bij anderen).
De profeet: "Hoe weet jij dat deze arme een geduldige is?" Iblies: "Jaa (O), Mohammed, hij zal zijn benodigdheden niet aan iemand, die (zelf) ook in deze toestand verkeert, vertellen. Wie zijn behoeftes drie dagen achter elkaar wel aan iemand vertelt, zal niet tot 'de geduldige' bij Allah gerekend worden. Dus zo merk ik aan zijn houding of hij geduldig is".
De profeet: "En daarna?" Iblies: "De dankbare rijke."
De profeet: "Hoe weet jij of deze persoon dankbaar is?" Iblies: "Je ziet hem halal (geoorloofde) dingen kopen en naar zijn familie brengen."
De profeet vroeg ditmaal iets anders:
"Als mijn oemmah (volgelingen) opstaat voor het gebed, wat gebeurt er dan met jou?" Iblies: "Jaa (O), Mohammed dan begin ik heel erg te beven!"
De profeet: "Waarom gebeurt dat, jaa, lain (o, vervloekte)?" Iblies: "Omdat als een dienaar van Allah soedjoed doet (zich neerbuigt tot op de grond, voor Allah), Hij hem dan een graad verhoogt".
De profeet: "En als ze vasten, wat gebeurt er dan met jou?" Iblies: "Dan wordt ik vastgebonden, totdat zij het vasten verbreken".
De profeet (s.a.w): "En als ze de hadj (verplichte bedevaart naar Mekka) verrichten?" Iblies: "Dan wordt ik gek."
De profeet: "En wat als ze de heilige Qor'aan lezen, wat gebeurt er dan met jou?" Iblies: "Jaa (O) Mohammed, dan is het heel erg met mij gesteld. Dan is het alsof degene die aalmoezen geeft een zaag pakt, en mij ermee doormidden zaagt"
De profeet vroeg de reden hiervan.
Iblies zei: " Dat zal ik je vertellen, Het geven van aalmoezen heeft vier mooie schoonheden: Allah zal zijn baraka (zegeningen, in dit geval zijn bezit) vermeerderen. Allah zal hem geliefd maken onder het volk. Allah zal hem door middel van de gegeven sadaqa (liefdadigheid) een sed (een stuw, dam, belemmering) tussen hem en de jahannam (Hel) maken. Allah zal zijn problemen, moeilijkheden, en vloeken van hem wegnemen".
Hierna vroeg de profeet hem over zijn metgezellen:
"Hoe denk je over Aboe Bakr?" (De beste vriend en eerste rechtvaardige opvolger na de het overlijden van de profeet). Iblies: "Hij was het niet met mij eens in de tijd van djahilija (de tijd van onwetendheid voor de komst van de Islam). Nu hij de Islam betreden heeft, zal hij mij nooit gehoorzamen!."
De profeet: "En hoe denk je over Oemar ibn Ghattab? "(De tweede grote opvolger na de profeet) Iblies: "Ik zweer bij Allah, waar ik hem zag, ben ik van hem weggelopen".
De profeet: "En over Osman ibn Afwan?". (De derde rechtvaardige opvolger na de profeet). Iblies: "Ik schaam me zo erg voor hem zoals de engelen zich voor de meest Barmhartige schamen".
De profeet: En Ali ibn Aboe Talieb. (De vierde rechtvaardige opvolger en schoonzoon van de profeet). Iblies: "Oh, Ik wou dat ik verlost van hem was. Als hij alleen bleef en mij ook met rust liet. Maar hij laat mij niet met rust". (Dit wil zeggen dat hij de boze influisteringen van de duivel niet in acht nam en het niet volgde).
De profeet: "Al-hamdoe-liellah (alle lof aan Allah), die mij veel geluk heeft gegeven. tot een bepaalde tijd, en die jou zondig heeft gemaakt (door je schuld) tot een bepaalde tijd, (Dag der Opstanding". Iblies: "Waar is het geluk van je oemmah (moslimgemeenschap)? Zolang de mens er is, zal ik (Iblies) er ook zijn. Hoe kun je dan opgelucht zijn? Ik zwem in hun bloed. Ik ga tot in hun vlees. Zij weten dit niet en kunnen mij niet zien. Ik zweer bij Allah, Die mij geschapen heeft en Die mij tot De Dag der Opstanding het leven heeft gegeven; dat ik hen allemaal ongepast zal laten gedragen. Zowel de onwetenden als hun geleerden! De fasiq (zondaren) zowel als degenen die ibadah doen (Allah aanbidden). Ze zullen geen van allen aan mij ontkomen! Behalve de reine, oprechte dienaren van Allah (moechlies), die kan ik niet ongepast laten gedragen!
Hierna vroeg de profeet: "Wie zijn volgens jou de moechlies?" (Degenen die ichlaas hebben dit zijn de rechtgeschapen dienaren van God, die met pure reine intentie Allah aanbidden).
Iblies: "Weet je niet, Jaa (O) Mohammed dat dat degenen zijn die hun bezit (materie) niet lief hebben. Hij kan geen dienaar van mij zijn. Hij die zijn dinar (Arabisch muntstuk), niet lief heeft en er niet van houdt om geprezen te worden , van hem weet ik dat hij rechtgeschapen is. En hem laat ik alleen! Ik loop weg van hem. Als een dienaar zijn geld wel lief, heeft of ervan houdt om geprezen te worden en van wie zijn/haar hart aan wereldse dingen verbonden is; hij/zij is het die mij het meest gehoorzaam is! Jaa (O), Mohammed weet je niet, dat liefde voor het wereldse bezit een van de grootste zonde (bij Allah) is? (omdat men materie makkelijk aanbidt, en zijn Schepper ervan; Allah hierdoor heel snel vergeet).
En hij ging verder: "Jaa (O), Mohammed weet je niet dat ik 70.000 kinderen heb. Deze zijn allemaal op verschillende plaatsen. En mijn 70.000 kinderen hebben ieder weer 70.000 duivels bij hen. Een gedeelte van hen, heb ik naar de oelama (moslimgeleerden) gestuurd. Een andere groep naar de jongeren. Weer een ander gedeelte naar de "martelaren" (dus voordat ze het martelaarschap wilden; dit is de hoogste graad om voor Allah in de strijd te sterven en in het Paradijs te komen. Deze gaf hij twijfels over het wel of niet sterven voor Allah). En een ander gedeelte naar de oude vrouwen. (Deze oude vrouwen hebben vaak een leven vol met bida'h (toevoegingen, nieuwigheden aan de Islam), en proberen dit ook op een koppige wijze over te brengen op de jongere generatie).
"Terugkomend bij de jongeren; wij kunnen heel goed met elkaar opschieten. En mijn kinderen kunnen ook goed met jullie kinderen opschieten. (denk bijvoorbeeld aan de opstandigheid van tieners tegen hun ouders) "Een gedeelte (van deze duivels) zijn bij de abids (mensen die ibadah doen = Allah aanbidden). Weer een ander gedeelte bij de zahids (mensen die zeer veel ibadah doen). Zij (de duivels) gaan naar hen toe, en zorgen ervoor dat ze veranderen (dus de ene keer doen ze veel ibadah, en de andere keer weer niet). Je zult ze zomaar, zonder reden zien vloeken. En zo hebben ze geen ichlaas (zuiverheid) meer, ze hebben hun ibadah zonder ichlaas (pure intentie, recht vanuit het hart door de liefde voor Allah), gedaan, maar ze zullen dit niet in de gaten hebben. "Weet je niet jaa (O) Mohommed, dat de leugen bij mij is en dat ik de eertste leugenaar ben. Wie liegt is mijn vriend, en wie zweert bij een leugen is mijn geliefde. Weet je niet jaa (O), Mohammed dat ik heb gelogen en in naam van Allah heb gezworen bij Adam en Hawwa (Eva).
("En jij zwoer tot hen: Ik ben voor u zeker een oprechte raadgever". staat er in de Qor'aan over Iblies.)
"Met leugens amuseer ik mij! "
"Roddelen is mijn fruit en mijn vrolijkheid".
"Wie op zijn talaq (het recht om te scheiden) zweert; wordt een zondaar, ook al heeft hij dit 1 keer gedaan en heeft hij gelijk. Wie (van) zijn talaq (alle drie de rechten) heeft gebruikt zal een zondaar zijn en is zijn vrouw haram(verboden) voor hem (ze kunnen niet meer samen blijven). En als zij toch samen kinderen krijgen, dan zullen deze kinderen waladi zina's (buitenechtelijk) zijn".
"Als hij op wil staan om het gebed te doen, dan hou ik hem op, door waswasa (boze influisteringen) aan hem te geven. Dan zeg ik: "Je hebt nog tijd zat. Je hebt het nu zo druk, maak dit eerst maar af. Je doet het straks wel". En zo zal hij buiten de salaat (islamitisch gebed) tijd zijn gebed doen. En door deze reden wordt de salaat in zijn gezicht gegooid. (d.w.z. niet geaccepteerd). Als hij mij hiermee overwint, dan stuur ik een menselijk duivel naar hem toe, die hem van het gebed zal afhouden".
"Als hij mij weer overwint, dan zal ik hem tijdens de salaat (islamitisch gebed) lastig gaan vallen. Als hij bidt dan zal ik hem over zijn gezicht aaien en zijn voorhoofd kussen (voor zijn gehoorzaamheid). Ik zal zeggen dat hij een blijvende ondeugd heeft gedaan. Zo zal ik zijn gemak verstoren. Jaa (O) Mohammed, je weet dat als iemand, vaak links en rechts kijkt tijdens de salaat, Allah zijn salaat niet zal accepteren, en het in zijn gezicht zal gooien (zijn salaat wordt niet geaccepteerd).
"Als ik dit ook niet kan bereiken bij iemand, zal ik (als hij het gebed alleen doet) tegen hem zeggen dat hij de salaat snel moet afmaken. En dat zal hij als een haan; die snel zijn eten met zijn snavel uit het grind pikt, doen. Als mij dit weer niet lukt, dan probeer ik, het gebed te verstoren, als ze met djamaa'ah (gezamelijk) bidden. Dan zet ik de roekoe (gebogen houding tijdens het gebed) en de soedjoed (geknielde houding tijdens het gebed) afhalen en eerder (dan de imaam: voorganger in het gebed) naar de soedjoed en roekoe gaan. Allah zal de hoofden van deze mensen (in het hiernamaals) in ezelskoppen veranderen, omdat zij dit hebben gedaan. Als dit mij ook niet lukt, dan zeg ik tegen hem dat hij met zijn vingers moet gaan knakken; zo gedenkt hij mij.
Als dit mij ook niet lukt (zo niet verleid worden), dan blaas ik tijdens de salaat (islamitisch gebed) in zijn neus, zodat hij gaat gapen. Als hij zijn hand niet voor zijn mond doet, dan zal er een kleine duivel in zijn mond binnengaan; die zijn wil voor wereldse dingen groter maakt. (Materialistisch wordt, hierdoor kan hij niet met pure reine gedachten aan het gebed deelnemen, de wereldse dingen zullen steeds in zijn hoofd tollen). "Hierna zal deze persoon ons blijven gehoorzamen. Naar ons luisteren en doen wat wij zeggen. Hierna ging hij verder: "Ik ga naar degenen die arm, hulploos en zielig zijn en beveel ze om de salaat (islamitisch gebed) NIET te verrichten; "De salaat is niet bestemd voor jullie; maar voor degenen die rijkdom en welzijn hebben".
"Dan ga ik naar de zieken, en zeg; "Laat de salaat (islamitisch gebed), want Allah zegt in Qor'aan, dat Hij geen ongemak wenst, voor de zieken. Als je beter bent zal je veel kunnen bidden! "En zo zal hij het gebed nalaten en zelfs ongelovig worden. Mocht hij aan deze ziekte overlijden, dan zal hij Allah in Gazaab (woede) vinden. Jaa (O), Mohammed, als er leugens in mijn woorden zijn, dan moge een schorpioen mij steken. Als ik lieg, moge Allah as van mij maken.
Mohammed ben jij opgelucht over je oemmah (volgelingen) terwijl ik 1/6 van hen uit het geloof heb gehaald?"
De profeet gaat verder met zijn vragen:
"Wie, is volgens jou de gelukkigste persoon?" Iblies: "Dat zijn degenen, die de salaat (islamitisch gebed) bewust nalaten".
De profeet: "Wat houdt jou het meeste af van je werk? Iblies: "Islamitische bijeenkomsten".
De profeet: "Hoe eet jij?" Iblies: "Met mijn linkerhand en mijn vingertoppen".
De profeet: "Als de wind des doods blaast en de hitte heerst, wat gebruik jij als je schaduw?" Iblies: "De (lange) nagels van de mensen".
De profeet: "Wie is jouw vriend waar mee je zit?" Iblies: "Degenen die rente nemen".
De profeet: "Wie is jouw vriend?" Iblies: "Degenen die overspel plegen".
De profeet: "Wie is met jou bed-vriend?" (partner in bed) Iblies: "De dronkaard".
De profeet: "Wie is jouw bezoeker?" Iblies: "Dieven."
De profeet: "Wie zijn jouw boodschappers?" Iblies: "Tovernaars."
De profeet: "Wat is de noer (het licht) van je ogen?"
Iblies: "Dat zijn mannen die van hun vrouwen scheiden."
De profeet: "Wie is jouw lieveling?" Iblies: "Degenen die niet deelnemen aan de djoemaa'ah (gezamenlijk vrijdagsgebed in de moskee)."
De profeet stelt nu andere soorten vragen:
"Jaa lain (O vervloekte); wat breekt jouw hart?" Iblies: "Het gehinnik van paarden die op djihaad (in de heilige oorlog) op weg gaan voor Allah".
De profeet: "Wat laat jouw gelaat smelten?" Iblies: "Zondaars die Allah om vergiffenis vragen voor hun zonden".
De profeet: "Wat verscheurt je hart?" Iblies: "Het horen van mensen die dag en nacht vergiffenis vragen aan Allah". (Wegens hun zonden).
De profeet: "Wat laat je gezicht rimpelen?" Iblies: "Het geven van aalmoezen, in het geheim".
De profeet: "Wat verblindt je ogen?" Iblies: "Het verrichten van vrijwillige nachtgebeden".
De profeet: "Wat doet jouw hoofd neerbuigen?" Iblies: "De vele salaat's (islamitische gebeden) die in djamaa'ah (een groep) verricht worden".
Iblies: "Ik eet van ieder dier dat niet in naam van Allah geslacht is. (Dus geslacht wordt zonder dat men zegt : "Bismillah = in naam van Allah" ). Ik eet van voedsel waar rente in zit en waar verboden (haram) geld in is gemengd".
"Ik ben ook, mede-eigenaar van goederen waar geen toevlucht tegen mij (Iblies) bij Allah wordt gezocht". (Dus zonder het zeggen van: a'oedzoe billaahie mie nasj-sjaitaanier radjiem: Ik zoek mijn toevlucht bij Allah tegen het kwaad van Satan, de vervloekte).
"Ook bij sexuele gemeenschap als er geen toevlucht tegen de duivel bij Allah is gezocht heb ik Iblies (duivel) samen met hem en met zijn vrouw gemeenschap". (Dus ook zonder het zeggen van : a'oedzoe billahie mie nasj-sjaitaanir radjiem = ik zoek mijn toevlucht bij Allah tegen het kwaad van satan de vervloekte.)
"Ik heb aan Allah een huis gevraagd. En daarom heb ik de sauna's gekregen".
"Ik heb om een gebedsplaats gevraagd en heb de markten gekregen..
"Ik heb om een boek gevraagd en heb daar de gedichten(bundels) voor gekregen".
"Ik heb om een bed-vriend gevraagd en heb de dronkaards ervoor gekregen".
"Ik heb om een hulp gevraagd en heb de qadarijja's hiervoor gekregen". (Dit zijn groepsringen die de Qaadr (het lot of voortbestemming van Allah) ontkennen).
"Ik heb om broeders en zusters gevraagd en heb de mensen die hun tijd aan masijjah (nutteloze dingen) verspillen gekregen". (Zie Qor'aan in hoofdstuk 17 vers 27)
De profeet zei hierop: "De reden dat ik je geloof, is omdat je het bewijst met verzen uit de Qor'aan". Iblies: "Ik heb van Allah gewild dat ik de kinderen van Adam kon zien en zij mij niet. Dit is ook gebeurd.
"Ik heb gevraagd aan Allah, of Hij een weg voor mij kon banen in het bloed van de kinderen van Adam. (en dit is ook gebeurd)".
"Ik heb al deze dingen gekregen en ik zal je zeggen dat ik meer mensen aan mijn kant heb dan jij zult hebben tot De Dag des Oordeels".
hij (Iblies) vertelt verder:
"Ik heb een zoon die de taak heeft om ibadaha's (aanbiddingen) die in het geheim worden gedaan te openbaren. (Als een dienaar iets goed heeft gedaan en dit probeert te verbergen, zonder hoogmoed te hebben, dan zorgt de duivel ervoor dat hij het toch naar voren brengt). "Als de duivel overwint dan verliest degene die ibadah (aanbidding) deed 99 van zijn 100 zegeningen. Hij houdt er dus maar een over. Dus krijgt een dienaar die iets goed doet, en dit geheim houdt krijgt hier 100 zegingen voor.) "Ik heb ook een andere zoon die de mensen verblindt als zij naar islamitische bijeenkomsten gaan, waar geleerden lesgeven. Ze beginnen slaperig te worden, kunnen niet goed slapen, ze gaan gapen en worden snel afgeleid. Zo krijgen ze ook geen zegening".
Iblies vertelt verder:
"Als een vrouw in het bijzijn van mannen zit (die niet wettig zijn voor haar); komt er een duivel bij haar op schoot zitten, zodat zij voor degenen die naar haar kijken aantrekkelijk wordt gemaakt/lijkt. Daarna zal hij haar bevelen om zich opvallend te gedragen. Dit zal zij doen. En hierna zal hij haar schaamtegevoelens met zijn nagels (weg) scheuren. (Dit wordt figuurlijk bedoeld, als dit gordijn weggescheurd is, door haar eigen toedoen, dan zal zij zich zoals Iblies het al aangaf, voor niets meer schamen. Ze zal haar grenzen steeds verzetten; En op het laatst zal ze geen schaamtegevoelens meer over hebben voor haar gedrag).
Iblies verteld over zichzelf:
"Jaa (O), Mohammed ik kan de mens NIET af laten dwalen. Ik kan alleen maar waswasa (boze influisteringen) geven, en iets aantrekkelijk/mooi laten zien. Dat is alles! Als ik de macht had om de mensen te laten dwalen, dan zou ik een ieder die "laa ilaaha ill-Allah..." zeggen, (zou getuigen dat er geen god is behalve Allah, en dat Mohammed de laatste boodschapper van Allah is), en ieder die zou vasten en bidden, doen laten afdwalen. Zoals jij alleen maar de boodschapper van Allah bent, en de mensen geen hiedajah (leiding) kan geven, (hen het ware geloof niet kan opdringen, die keus aan hen laat) zou er geen enkele ongelovige overgebleven zijn als jij ze hiedajah (leiding) kon geven. Jij bent alleen maar de boodschapper van Allah, die de taal heeft om het ware geloof te verkondigen.
Hij verteld verder:
"Als ik de macht had gekregen, zou ik iedereen die "laa ilaaha ill-Allah ..." zegt en iedereen die vast en de salaat (islamitisch gebed) doet, allemaal tot het slechte pad dwingen. Zoals jij ook geen hiedja (leiding) hebt dus kaafirs (ontkenners) in moslims veranderen. Jij bent alleen de gezant van Allah, alleen maar een verkondiger. Als jij hiedja (leiding) kon geven dan zou er geen enkele kaafir (ontkenner) op de wereld zijn."
De profeet vroeg aan Iblies of hij geen vergiffenis aan Allah kon vragen en terug kon keren tot Allah. "Ik kan je bemiddelaar zijn (ik geef je mijn woord) dat jij, naar de Djennah (het Paradijs) kan gaan".
Iblies: "Jaa Rasoel-Allah (O boodschapper van Allah), het zal volgens de Wil van Allah gaan. De inkt die deze Wet heeft geschreven is opgedroogd. Het kan niet meer worden veranderd. Deze dingen zullen tot de Qiejamah (Opstanding) gebeuren. Degene die jou tot profeet heeft gemaakt. Degene die jou tussen de mensheid heeft gekozen, als de verkorene. Jij bent de heer van de Djennah (Paradijs) gemeenschap. Ik, Iblies, ben de heer van de zondaars en van de gemeenschap van de Hel".
Dit zijn mijn woorden tot jou. Alles wat ik heb gezegd is de waarheid. Alle lof aan Allah. Allah is de enige Schepper. Hij heeft geen begin noch einde. Salaam (vrede) aan Mohammed en alle andere profeten.
In Bagdad leefden eens twee rijke mannen, Saadi en Saad geheten. De twee heren bespraken wat rijke mannen zoal met elkaar bespreken. Zo maakten ze ruzie over wat belangrijker was om fortuin te maken: een beetje geld of gewoon geluk. Omdat ze er niet uitkwamen, besloten de beide heren de proef op de som te nemen.
Saad besloot de arme wever Hassan, die hij als een eerlijk man kende, honderd goudstukken te geven. Samen gingen ze naar de man toe, die in een kleine werkplaats druk aan het werk was. 'Hoe gaat het er mee, baas?' vroeg Saad, terwijl ze de sombere werkplaats binnen gingen.
'Dank u wel, edele heer,' zei de wever, 'het gaat goed met mij en met mijn familie ook.'
'Dus je bent nogal tevreden?' informeerde Saad verder.
'Wat het werk betreft, dat kan ik genoeg krijgen, edele heer, maar ik heb helaas niet genoeg geld om wol te kopen, daardoor moet ik nogal eens een bestelling laten lopen.'
'Als ik je eens honderd goudstukken gaf, zou je dan meer kunnen verdienen?' 'Met honderd goudstukken, heer,' ging Hassan verder, 'zou ik een rijk man kunnen worden.'
'Wel,' zei Saad, 'ik leen ze je. Als je een rijk man wordt geef je ze mij terug, maar als je arm blijft, dan mag je ze houden.'