Toen ik nog een kleine jongen was, speelde ik met mijn vriendjes cowboy en indiaan. Soms ook Buffalo Bill of de drie musketiers.
Ik speelde altijd d' Artagnan, een achtien jarige edelman uit Frankrijk, die het ouderlijk huis verliet. Naar Parijs reisde, om er zijn degen te verkopen( dacht ik ). Maar nen, het was om zijn koning Lodewijk XIII te helpen beschermen.
De drie anderen mochten kiezen wie zij waren. Porthos, Aramis of Athos , het kon mij niet schelen.
Onze degens maakten wij van bezemstelen. Gejat in moeders schuur. De versleten hoeden van oma werden omgetoverd tot helmen, met hier en daar een pluim op, dewelke we uit het achterste van opa's rondlopende kippen trokken. Met de broeksriem van vader werden onze degens min of meer rond onze lenden gehouden.
Ons schild maakten wij uit dik karton, met in het midden twee gaten en een dikke koord, om ze vast te houden.
Eenmaal in grote " tenue " waren wij klaar voor de strijd op leven en dood.
De leider ( ik dus ) gaf het bevel om aan te vallen naar een denkbeeldige vijand.
Zij knuppelden en sloegen er maar op los tot elke vijand was verslagen. Bij gebrek aan tegenstand begonnen zij zelfs tegen elkaar te dueleren.
Pathos zijn kop lag open, Aramis was een oog kwijt. Athos was zijn rechter arm afgekapt.
Toen ik het bevel gaf om terug te keren, merkten zij dat ik aan de strijd niet had deelgenomen. Als leider deelt men alleen maar de juiste bevelen uit of niet.
Hun gezicht veranderde van pijn naar haat. Hun voorhoofd werd gerumpeld. Hun ogen rolden in hun kassen. Hun neuzen klepten open en dicht. Hun lippen zwelden op. Hun kinnen staken vooruit. Ik heb nooit meer in mijn leven zo'n haatgezichten gezien.
Ik heb ook nooit meer in mijn leven zo hard moeten wegrennen om mij te beschermen. Tegen die niets ontziene meedogenloze musketiers was niets te beginnen.
Pipopke