Mijn over, over, over grootmoeder langs vaders kant . RIRORKE
Je moet maar durven. RIRORKE
Mijn oom Louis
blijf positief denken
blijf optimistisch kijk vooruit, nooit achteruit.
06-05-2007
DE FOOR VAN BRUSSEL
Met drie koppels waren wij op een zaterdag avond naar Brussel afgezakt, om er wat lol te scheppen. Wij deden eerst een filmpje. Gingen lekker tafelen met aangepaste wijnen alvorens het nachtleven in te duiken. Het viel mee want het was er juist de Brusselse foor. Overal een macht aan volk. Konden ons uitleven op allerhande molens, gokautomaten, schietkramen en dergelijke.
Hier en daar aten wij " escargots "en " pekelharing " en vermaakten ons kostelijk.
Aan de bokstent gekomen, zocht men kandidaten om tegen hun wereldkampioen te boksen. Om indruk te maken op mijn gezelschap stak ik mijn arm in de hoogte. Ik werd onder luid applaus naar achteren geleid om mij te ontkleden en klaar te maken voor de match van de eeuw.
Hun kampioen was een boom van een vent met spieren die liepen als koorden over zijn armen en lichaam. Hij had een lelijke lange onverzorgde snor, grote flaporen, een kromme neus, een scheve mond en zijn linker oog zag nog wat paars, groen en donker grijs, heelwaarschijnlijk van de vorige match. Voorts was hij normaal.
De eerste ronde was nog geen vijf seconden bezig. Hij gaf mij daar een uppercut vertrekkende uit de arm, pal op mijn neus. Ik hing meteen te spartelen in de touwen met een bloedneus, een gezwollen kaak, een blauw purperen oog en mijn twee voortse tanden stonden los.
De match werd stil gelegd en mijn tegenstrever werd uitgeroepen tot overwinnaar op K.O.
't Was gedaan met de lol. Wij zijn direct naar huis gereden. Ik heb nooit meer geboxt. 't Was over en out.
Het gebeurde in Sandham, een van de kleinste eilandjes in Zweden, niet zo ver van Stockholm, dat zich dit verhaal werkelijk heeft afgespeeld.
Vertrokken met een zeilboot van mijn zweedse vriend, kwamen wij na enkele uren varen in de baai van dit prachtig eilandje aan.
Het bestond uit rotsen en nog eens rotsen, groene, rode, oranje, licht grijse, blauwe, van alle kleuren, dewelke zodanig in elkaar vloeiden, dat het spektakel één groot geheel vormde.
Terwijl mijn zweedse vriend het middageten klaarstoomde, ging ik op verkenning. De natuur was zo mooi, dat ik mijn honger vergat. Ik trok steeds verder en verder het binnenland in.
Plots kwam ik bij een purperen rots, met een tamelijke grote opening.
Heel voorzichtig sloop ik naar binnen maar zag geen steek voor mijn ogen, zodat ik mijn pillamp moest gebruiken.
De lichtstraal van mijn lamp gaf vreemde schaduwen op de rotswanden.
In de verte hoorde ik het doorsijpelen van druppels water weergalmen, met tussendoor akelige kreten van vreemde beesten, of waren het vreemde wezens.
Het angstzweet brak mij uit, mijn lichaam begon te bibberen. Mijn knieën knikten tegen elkaar. Voetje voor voetje daalde ik verder in deze akelige grot, tot wanneer ik aan mijn linker kant een fakkel zag branden, met daaronder een ijzeren hendel.
Zou ik durven of niet ? Met één ruk trok ik hem naar beneden. Een kolosale rotsblok kwam in beweging en werd met oorverdovend gekraak naar omhoog getrokken.
Wat ik toen ontdekte, grenst aan het ongelooflijke, zij lag helemaal vol met koffers goudstukken, juwelen, diamanten, robijnen, smaragden, dukaten, tien keer meer dan in de grot van Alibaba.
Maar door al dat lawaai, kwamen de rovers toegesneld.
Zij namen mij gevangen. Boeiden mij vast aan handen en voeten en ik werd aan een rotsblok vast geknoopt. De leider van de bende nam zijn geweer, richte naar mijn hoofd en schoot.
Op het zelfde ogenblik, nat van het zweet en van de emoties, werd ik uit mijn nare droom gerukt en was het verhaal ook voorbij.
Twee jaar geleden, vroeg men mij of ik wilde meewerken aan een goed doel. Er werd een benifit avond op touw gezet voor mijn buurmeisje, die in AMERIKA een zware operatie moest ondergaan. Heel enthoesiast gaf ik mijn ja woord, want zoiets kan je gewoon niet wijgeren. Een week later vroeg men mij of ik het aandurfde, twintig meter over een gespannen kabel te lopen met een evenwichtstok van ongeveer vijf meter vijftig. Ik ben wel niet van een kleintje vervaart maar dit ging me toch wat te ver. Na lang aandringen en zekere afspraken met de organisatoren, kon ik niet meer wijgeren. Mijn training en de voorberijdingen konden beginnen. Weken had ik getraind van 's morgens tot 's avonds. Bijna zonder eten noch drinken. Mijn stok woog meer dan mijzelf en eindelijk was DE DROTE DAG aangebroken. Daar stond ik dan, in strakke training en op turnsloffen. Het gebeurde op het kerkplein, het was ongeveer negen uur 's avonds. Iedereen was aanwezig. Fotos werden genomen. Gesprekken werden uitgezonden. De locale T.V. was ter plaatse. Burgemeester en schepenen waren op post. Een halve kliniek stond klaar in geval van nood. Door een ganse menigte werd ik aangemoedigd. Opgepept door uitbundig lawaai, werd er menig mandje geld opgehaald. Voetje voor voetje schoof ik verder over mijn dikke koord. De eerste meters liepen perfect maar toen begon de miserie. Ik kreeg krampen in mijn linker been en ook de wind kwam meer en meer opzetten. Ik had alle moeite van de wereld om mij met mijn stok in evenwicht te houden. Omdat ik stil stond werd de pijn in mijn been ondraaglijk. Het werd muisstil, niemand durfde nog bewegen, laat staan te roepen. Met zijn allen bleven ze stokstijf en met open gesperde mond naar hun super held ( ik dus ) kijken. En toen gebeurde het, een felle windstoot blies mij even omhoog, ik verloor mijn evenwicht en kwakte met stok en al tegen de begane grond. Sommigen begonnen hysterisch te schreeuwen en te huilen. Anderen raakten in paniek. Met tientallen tegelijk riepen zij de ziekenwagen, de brandweer, de politie, de arts en de verpleegster. Zelfs een poetsvrouw kwam er aan te pas. Tot ik weer rechtstond en langs de parlefoon ( zo een grote toeter, dat je tegen je mond moet houden ) hen meedeelde dat alles in kannen en kruiken was. Gelukkig hadden de organisatoren op mijn aanvraag de kabel over de grond gespannen en ernaast vol met matrassen gelegd.
Mijn oma was een zeer sterke vrouw, letterlijk en figuurlijk. Zij was niet zo groot van gestalte, maar had geweldig veel kracht in armen en benen.
Aangezien mijn opa niet goed meer te been was, deed zij alles in haar eentje. Zij waste en plaste. Maakte eten. Deed de strijk, werkte in de tuin, enz... enz... Zij wist veel, vond telkens een oplossing en kwam steeds met haar bijde voetjes op de grond terecht.
Zij huppelde van hier naar ginder. Sprong met twee treden tegelijk de trappen op. Liep van voor naar achter. Van links naar rechts en sprong terug met twee treden tegelijk de trappen af.
Tegen een ding kon zij niet. Dat was verliezen met de kaarten. Als ik haar twee keer na elkaar afdroogde was zij niet meer om aan te spreken. Zij liep dan de ganse dag te ijsberen en opa mocht het uitzweten.
En toch was er iets dat mij intrigeerde. Zij had namelijk steeds een wandelstok in haar hand.
Op een keer vroeg ik aan oma waarvoor die wandelstok diende.
Met een frele glimlach op haar gelaat vertelde zij mij het volgende.
Die wandelstok mijn beste jongen dient voor opa zijn sigaren aan te steken. Voor paraplu als het regent. Voor vislijn om te vissen hier rechtover in de beek. Voor geweer om ons tegen indringers te verdedigen. Voor antenne om te seinen en te ontvangen. Voor aardappelschiller om te eten. Voor te spuiten bij medicatie en voor opa op zijn bil te geven als hij te veel aan de jenever zit.
In vroegere tijden, zaaide mijn moeder, allerhande bloemzaadjes in kleine potjes, om ze later over te planten in grote bloempotten of buiten in de tuin.
Nu had zij van een leurder zaadjes gekocht aan een zeer maatschappelijk prijsje.
Het waren meestal zaadjes van zonnebloemen, geraniums, violen, rozen, lilas, blauwe salvias enz...enz...
Die stonden allemaal in onze kleine keuken.
Op de kasten, op de vensterbank, op de " leuvense stoof " ( want die brandde toch niet ) ,op de tafel en enkele potjes zelfs tot op de stoelen.
Na enkele weken werden de kleine plantjes overgepot in grotere, zodanig dat nu ook de vloer er van vol stond.
Wij aten dan maar rechtstaande, kwasi onbeweeglijk met onze voeten in het water, want moeder goot meer water naast de potten dan er in.
Het viel mij op, dat die planten zo vlug groeiden, kwam dat door de warmte of door het water, ik weet het niet.
In ieder geval, ze waren goed voorzien van steel , stam en stengel.
Rond die tijd werden wij ieder jaar uitgenodigd door tante Meentje en haar man, om enkele dagen op hun boerderij te komen logeren.
Met pak en zak namen wij 's morgens vroeg de eerste trein, tram, autobus en uiteindelijk nog enkele kilometers te voet, vooralleer wij ter plaatse waren.
De dagen vlogen voorbij, gezelligheid alom, maar moesten terug naar huis.
Toen mijn moeder de achterdeur opende liet ze een luide kreet.
De tomaten vielen met trossen rond haar oren, een lange komkommer stak in haar mond , op haar hoofd lag een grote rijpe pompoen , rond haar hals hingen vier bananen, haar schouders staken vol stekelbezen, haar armen waren bedekt met braambessen en op haar voeten lagen twee gerijpte peren.
Planten tot tegen het plafond, lianen om mee te slingeren. Wortels en pezen over de vloer. Gebroken potten her en der. Tafel, stoelen, stoof, vensterbank en kasten besmeurd met slijk en mest. De keuken was juist een wildernis.
't Was voor een goed maatschappelijk prijsje, weet je nog.
Ik stond in de winkel toen het gebeurde.Vele jaren geleden, woonden er in ons dorpje een beenhouwer die tamelijk erg stotterde. Ze noemden hem "Jef den beenhouwer " Er kwamen veel mensen over de vloer, want hij was de enige beenhouwer in de omgeving en zijn vlees sneed hij uit zeer jonge beesten, zodat het steeds mals en vers werd verkocht.
Op een zekere dag, kwam er een onbekend oud vrouwtje binnen die ook hakkelde en die vroeg heel gewoon " be...been...beenhou....houwer... ge...geef...me...een po....pond pe...pen.....pensen ".
Jef, die dacht dat zij met zijn voeten aan 't spelen was, schoot in een franse koleire.
Het vrouwtje, geschrokken door zijn vloeken en tieren stoof vliegensvlug naar buiten.
Jef had inmiddels zijn grootste kapmes van zijn blok genomen, sprong gezwind over zijn toog en liep al zwaaiend met zijn wapen achter het oude vrouwtje aan.
Toen plots iemand aan de overkant riep " Jef laat dat vallen, dat vlees is niet mals genoeg ".
Besefte Jef wat hij aan het uitspoken was, werd zo rood als een tomaat en verontschuldigde zich wel duizend maal bij het vrouwtje.
Van de slag kreeg ze haar pond pensen gratis en voor niets en werd er nog hartelijk gelachen met dit voorval.
Drie uur in de nacht, kan de slaap niet vatten. Alles is stil. Ik sta op, slenterd naar de keuken, zet mij op een keukenstoel met een glas water en begin te denken aan die vroegere goeie oude tijd.
Herinneringen uit mijn jeugd.
Wij leefden met zijn vieren, mijn ouders, zusje en mezelf in een groot seristenhuis, gelegen kort tegen een spoorweg.
Ik sliep in de middenste kamer met een piep klein venstertje,( dubbele beglazing bestond nog niet ), in een ijzeren bed op " balatum ".
Telkens er een stoomtrein kwam aan geschokt, begon mijn bed te piepen, te kraken en zodanig te daveren, dat ik mij met beide handen moest vasthouden om er niet uittevallen.
Naast mijn bed stond een nachtkastje met een lampje van veertig watt en langs de rechter kant een oude kleerkast te wiggelen en te waggelen.
In mijn kamer was ook een trap die leidde naar de zolder, afgesloten met nog een ijzeren deur die ik nooit helemaal open of dicht kreeg van de sleet en de roest. Ook de treden waren versleten, want hier en daar ontbraken er een en moesten wij geweldig oppassen om niet naar beneden te donderen.
's Nachts, in het pikdonker, als iedereen sliep, ging ik stiekem naar de zolder. Ik kon uren zitten genieten van de wind die door de pannen zoefde en luisteren naar zijn akelige melodieën, soms begeleid door regen, bliksem en donder.
Dat was nog de goeie oude tijd, zonder luxe, maar ook zonder zorgen.
Jaren heb ik bij de fanfare van ons dorp gespeeld. Ik speelde klarinet en tweemaal per week werd er gerepeteerd van acht tot tien uur 's avonds ( soms speelden wij verschillende bisnummers, als je begrijpt wat ik bedoel ) en werd het vlug twee, drie uur in de morgen.
Mijn vriend Desiré speelde al jaren trombone. Af en toe kreeg hij last met zijn ademhaling, kon zijn noten niet goed meer lezen en zijn vingers werden wat stijver. Daarom kwam hij ook maar sporadis naar de repetities en blies er dan ook regelmatig eens naast.
Eenmaal per jaar, mochten wij met de wijkfeesten mee opdraven in de stoet.
Desiré, niet vies van een lekkere pint, begon al te zweten van dorst na zijn tweede liedje.
Zijn brilletje werd zo nat en dompig, dat hij de noten op zijn partituur niet meer kon lezen en telkens te vroeg of te laat begon te blazen. De dirigent uitzinnig van woede, liep naar Desiré en scheurde zijn partituur in duizend stukken. Klopte de veel te kleine kepi van Desiré zijn hoofd en stampte hem met zijn voeten helemaal plat.
Desiré, van geen kleintje vervaard, blies hard op zijn trombone en schoof het uitschuifbaar gedeelte pal in het oog van de dirigent. Zodat deze naar achter vloog en met zijn hoofd op de stenen terecht kwam. Half groggy bleef hij liggen.
De stoet werd stilgelegd, de fanfare werd opgedoekt en Desiré werd er voor het leven uit verbannen. De dirigent gaf wijselijk zijn ontslag. 't Was toch en mooie tijd.
Toen ik nog een kleine jongen was, speelde ik met mijn vriendjes cowboy en indiaan. Soms ook Buffalo Bill of de drie musketiers.
Ik speelde altijd d' Artagnan, een achtien jarige edelman uit Frankrijk, die het ouderlijk huis verliet. Naar Parijs reisde, om er zijn degen te verkopen( dacht ik ). Maar nen, het was om zijn koning Lodewijk XIII te helpen beschermen.
De drie anderen mochten kiezen wie zij waren. Porthos, Aramis of Athos , het kon mij niet schelen.
Onze degens maakten wij van bezemstelen. Gejat in moeders schuur. De versleten hoeden van oma werden omgetoverd tot helmen, met hier en daar een pluim op, dewelke we uit het achterste van opa's rondlopende kippen trokken. Met de broeksriem van vader werden onze degens min of meer rond onze lenden gehouden. Ons schild maakten wij uit dik karton, met in het midden twee gaten en een dikke koord, om ze vast te houden. Eenmaal in grote " tenue " waren wij klaar voor de strijd op leven en dood. De leider ( ik dus ) gaf het bevel om aan te vallen naar een denkbeeldige vijand.
Zij knuppelden en sloegen er maar op los tot elke vijand was verslagen. Bij gebrek aan tegenstand begonnen zij zelfs tegen elkaar te dueleren.
Pathos zijn kop lag open, Aramis was een oog kwijt. Athos was zijn rechter arm afgekapt. Toen ik het bevel gaf om terug te keren, merkten zij dat ik aan de strijd niet had deelgenomen. Als leider deelt men alleen maar de juiste bevelen uit of niet. Hun gezicht veranderde van pijn naar haat. Hun voorhoofd werd gerumpeld. Hun ogen rolden in hun kassen. Hun neuzen klepten open en dicht. Hun lippen zwelden op. Hun kinnen staken vooruit. Ik heb nooit meer in mijn leven zo'n haatgezichten gezien.
Ik heb ook nooit meer in mijn leven zo hard moeten wegrennen om mij te beschermen. Tegen die niets ontziene meedogenloze musketiers was niets te beginnen.
Eindelijk word ik wakker, zeven uur, wablieft, al zo laat!. Mijn wekker loopt toch af om vijf uur. Ik steek het licht aan, maar er gebeurt niets en alles blijft pikken donker. Ik glijd uit bed. Ik moet dringend naar toilet. Ik zie geen steek voor ogen, al kruipend op handen en knieën bots ik met mijn hoofd tegen een kast, wat verder tegen een stoel, hier en daar tegen de muur, tot wanneer ik eindelijk de w.c. bereik. Ik til me op aan de w.c.bril, schuif er af en duik met mijn aangezicht pardoes in de pot ( gelukkig was er nog proper water in ) . Met druipnatte haren probeer ik de schakelaar, maar nog steeds is er die verdomde stroomonderbreking. Ik trek me recht aan de deurklink. Al tastend slenter ik waggelend naar de trap, neem de eerste trede veel te breed en tuimelt met een oorverdovend lawaai en gekraak naar beneden. Alles doet pijn, van kop tot teen. Ik heb zeker zes gebroken ribben, een ingeklapte long, een schedelbarst, twee gebroken polsen,een vervrongn knie en een minuscuul puistje op mijn wang. Plotseling floept het licht weer aan. Liggend op mijn buik, sleur ik mij naar de keuken. Eindelijk kan ik koffie zetten.
Vele jaren geleden, ik was nog een verstokte vrijgezel, leefde ik met mijn jongere zus en mijn ouders, gezellig samen, in ons huisje op de buiten. Met enkele goede vrienden, haden wij beslist, onze jaarlijkse vakantie op te offeren om de wijnboeren in Frankrijk een handje toe te steken bij het plukken van de zoete sappige druiven. We vertrokken 's morgens met de trein naar het warme zuiden, geladen met een driemanstent, slaapzakken, potten, pannen, eten, drinken enz...enz...
In de vooravond kwamen we met een beetje vertraging op onze bestemming aan.
Het was een drie sterren kamping, niet de " grand luxe " maar netjes en proper. Kort in de buurt van de kasteelheer, dewelke ons had uitgenodigd voor het plukken van zijn lekkere druiven.
De tent was nog maar half uitgezet of wij kregen zo een geweldige dorst, dat wij in zeven haasten de bar gingen opzoeken.
Na een paar uur was onze dorst min of meer gelaafd en vonden onze tent met moeite terug.
Plots trok de hemel zijn sluizen open en de regen viel met bakken naar beneden.
Alles in en buiten de onafgewerkte tent werd kletsnat, slaapzakken, kledij, dekens, kussens, eten, drinken noem maar op.Kletsnat van binnen en van buiten hebben wij met veel moeite de tent recht gekregen. Het vlaggetje op de top mankeerde nog, dus tilde ik mijn vriend op mijn schouders, boog iets te ver naar voren, verloor mijn evenwicht, struikelde en tuimelden beiden op het dakzeil, met gevolg, een driemanstent in vier stukken.
Ik deed bijna in mijn broek van te lachen.
De tent was helemaal stuk en wij hebben van " grote miserie "de nacht dan maar in de bar doorgebracht.
De volgende morgen hebben wij alle stukken en brokken weer ingepakt en zijn met de volgende trein naar Belgié terug gekeerd.
Op mijn achtiende verjaardag, kon ik mij, door noestig te sparen, mijn eerste occasiewagen aanschaffen.
Het was een klein fiatje met een stuur, remmen, vier wielen, zetels voor- en achteraan....enfin, gij kent dat, met alles er op en er aan.
Je moest er wel benzine ingieten, anders ging hij niet vooruit en ook niet achteruit.
Fier als een gieter reed ik er mee naar mijn lief .
Zij woonde in een nogal drukke straat wat verkeer betrof en ik parkeerde mij juist voor hun voordeur.
Natuurlijk werd hij van binnen en van buiten betast, bekeken en goedgekeurd door lief en toekomstige schoonouders.
Geen vijf minuten later horen wij een luide knal en een bonk tegen de gevel.
Een handelsreiziger in olieverf, had verblind door het zonlicht mijn fiatje langs achter aangereden.
Het voorste en achterste gedeelte, waren volledig ingedeukt en van mijn wagen bleef niet veel meer over, 't was juist een platte accordeon.
Bij de handelsreiziger waren door de enorme klap enkele potten verf, van achter naar voor gekatapulteerd, open gekletst en zag hij en zijn intérieur eruit als een schilderij van Picasso.
Ik heb terug vier jaar moeten sparen om mij een nieuw wagentje aan te schaffen.
Wij gingen op bezoek bij een oude kennis, ergens in de Ardennen, ik ben de naam van dat dorpje vergeten.
Onze vriend Léon, was een echte natuurliefhebber. Hij was eigenaar van een enorme boerderij en hield geweldig veel van reptptielen. Zo had hij ondermeer aligators, kamélions, hagedissen, krokodillen, varanen, enz...enz...
te veel om op te noemen.
Al die beesten zaten in rotsachtige nagebootste tuinen, goed afgebakend achter zijn hoeve.
Na een lekker middagmaal, nam hij ons mee, zo fier als een gieter, voor een rondleiding in zijn dierenpark.
Wij waren met een man of tien. Als laatste in de rij, daar ik veel foto's nam, liet ik mij op een zeker ogenblik wat afzakken van de rest, want ik voelde de drang opkomen om te moeten plassen.
Ik wipte over twee balken en bleef staan achter een soort grijs grauwe rots, om ongezien mijn kleine behoefte te doen.
Maar eenmaal begonnen, zette die rots zich plotseling in beweging. Ze werd groter en groter, draaide zich om en een reuze leguaan stond met opengesperde muil naar mijn ding te staren.
Van 't verschieten liet ik alles vallen, rende hals over kop naar de omheining, struikelde en bleef met mijn hoofd tussen de twee balken steken.
Toen begon ik uit pure angst te gillen en te roepen. Ik dacht dat mijn laatste uur geslagen had.
Maar de reuze leguaan was verdwenen. Hij had zich blijkbaar ook van iets verschoten. Ik werd recht geholpen door mijn vrienden. Het foto apparaat werd terug gevonden, maar mijn kletsnatte broek heb ik moeten veranderen. Was me dat verschieten.
Af en toe gingen we op bezoek bij onze tante Nette.
Ze woonde in een sociaal appartementje, mooi ingericht, op de derde verdieping.
Ze liep met krukken, eten deed ze bijna niet meer en zij was zo mager, dat men overal haar botten en beenderen zag uitsteken.
Iedere middag bracht het O.C.M.W. haar warm eten, ze werd gewassen, gescho....., gekleed en om de veertien dagen kwamen ze haar appartementje grondig kuisen.
Het was op een woensdag namiddag toen het gebeurde en volk of geen volk, die dag nam ze altijd een bad, want een fiere madam is ze altijd gebleven.
Plots een geweldige schreeuw van uit de badkamer, bij nader toezicht was tante Nette verdwenen, meegesleurd met het stromend water van de kraan en zat gekneld tussen het tweede en derde verdiep in de afloopbuis.
Gij kunt u voorstellen hoe mager ze was.
Gelukkig was de onderbuur thuis, wij hebben met zijn tweeën het plafond open gekapt en tante bevrijd uit haar netelige situatie. Hier en daar een kneuzing, maar voor de rest was ze oké.
Toen ik zo een jaar of dertien was , bestond de télévisie nog niet of nauwelijks.
's Avonds kwamen de buren buiten om met elkaar een babbeltje te slaan.
Op een avond besloot ik, met mijn vader en onze buurman René, rond het gehucht, ongeveer een kilometer, te gaan fietsen.
Bij Iedere buur klopten wij aan en vroegen of ze ook,voor de lol, mee reden.
Bijna iedereen, jong en oud, groot en klein, dik en dun, gewassen of nog niet, namen hun stalen ros uit de schuur of stal en fietsten op een gezellig ritme mee.
Tot groot jolijt van de toeschouwers.
Jef, tamelijk corpulent, was de eerste die door zijn fiets zakte.
Charel, brak zijn versleten zadel.
Remy had geen remmen meer en inplaats van te draaien , reed hij recht het kiekekot van Stanske binnen.
Léon, viel tweemaal plat en moest te voet verder.
Marcel, brak zijn ketting en kwam met zijn fiets gelegen op een kruiwagen naar huis.
Hypoliet en Florke haakten in elkaar, vielen beiden op de grond en moesten door Mariette verzorgd worden.De ene aan zijn duim, de andere aan zijn pink.
Toen het te donker werd, moesten wij onze fietstocht eindigen, want niemand had een licht op.
Er werd nog gezwanst en gelachen tot laat in de avond en uitgeput maar voldaan gingen we blij gemutst slapen.
't Was in die goede oude tijd, heel lang geleden, toen de tv nog niet of nauwelijks bestond.
Enkele weken geleden, had ik mijn zus, schoonbroer, geburen en vrienden uitgenodigd bij mij thuis voor een lekkere barbecue.
Het weer viel tamelijk mee, af en toe kwam het zonnetje door het wolkendek piepen en regelmatig kwam er een licht briesje aanwaaien, dus het idéale weer voor een barbecue.
Na menig apperitief, met de daarbij behorende hapjes, werd het stilaan tijd om hem aantesteken.
Het was er nog een met houdskool. Dus had ik wat hout en papier gemengd en daarop had ik een grote kwak tinner gegoten. ( Tinner is een soort alcohol om verfborstels te reinigen ) Blijkbaar veel te veel want bij het aansteken ontplofte heel de boel met een geweldige steekvlam tot gevolg.
Het lekker gemarineerd vlees was ik al twee dagen vergeten uit mijn autokoffer te nemen, niet meer eetbaar, want het begon al te rieken naar rottigheid.
We hebben dan maar een boterham met confituur gegeten.
Een jonge kerel zit op de trein rechtover een oud vrouwtje te kauwen op een stukje kauwgom. Plots zegt ze " het heeft geen zin jongen zo luid tegen mij te praten want ik ben al jaren doof."
Het regent dat het giet, plots wordt er gebeld aan de voordeur, de jonge echtgenoot doet open en schoonmoeder staat voor de deur. " Dag schoonmama, wat doet u daar in de kletsende regen?, blijf toch niet staan, loop vlug naar huis vooralleer u kouvat."
Een patient komt bij de dokter, "dokter ik moet iedere morgen om zeven uur naar het toilet." " Dat is toch heel normaal" " Misschien wel, maar ik word pas wakker rond acht uur ".
Terwijl Eric aan het biechten is steelt hij het horloge van de pastoor. " Meneer pastoor ik heb een horloge gestolen en ik had dat niet mogen doen, mag ik het aan u geven? " " Geen sprake van, geef het terug aan de eigenaar" " Ik heb dat geprobeerd, maar hij wil het niet terug hebben." " Dan moet ge daarvoor niet biechten, je kan het met een gerust geweten houden."